Historisch Archief 1877-1940
K°. 2103
Zaterdag 13 October
A°1917
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON
l Prijs per No. f 0.15. Per 3 mnd. f 1.90. Abonn. loopen per jaar | | UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF, AMSTERDAM | [ Advertentiën omslag f 0.35 p. regel, binnenpag. f 0.40 p. regel
INHOUD* Bl»dz.l: Onze Stille Oorlog.door v.H.
Bnitenl, Overzicht, door G. W. Keriikamp. 2:
Het Offensief in Vlaanderen.teekening van Jordaan.
De Fenilleton-Prijsyraag, door Fred. van Eeden.
Fandagian, door Rata Langie. 3: Voedselvoor
ziening van Nederland, door P. H. Burgers.
5: Voor Vrouwen, door Elis. M. Bogge. Utt de
Nattrar, door Jao. P. ThUsse. 7: De Collectie
Gondstikker in Pnlohrio Studio, door W. Martin.
In Memoriam: Degas. Tentoonstellingenotities,
door Alb. Plasschaert. Zuid-A f rik. Poëzie,
Dram. Kroniek, door Top Naeff. Hot benutten
van Lichaamswarmte, teekening van George van
Eaemdonck. 9: Muziek in de HoOfdatad, door
mr. H. M. van Leeuwen. 250-jarig bestaan der
My. tot Redding van Drenkelingen, teekeningen van
Is. van Mens. Nieuwe Fransche Boeken, door
Joh. Tielrooy. 10: Leekenspiegel. Uit het
Kladschrift van Jantje. Financiën en Economie,
door jhr. mr. H. Smiasaert en J. D. Santilhano.
Boekbespreking, door Henri Borel. 13: Vliegen
lid van de Eerste Kamer, ieekening van Jbhan
Braakensiek. Biljartspel, door H. de Bruijn.
Bchaakrubriek, red. dr. A. G. O]land.
Damrubriek, red. K. O. de Jonge.
Bijvoegsel: Dnitsche Vleermuispolitiek, teekening
van Joh. Braakensiek.
ONZE STILLE OORLOG
Men mag het zich bewust worden, of
niet; men mag het zich willen bekennen,
of niet; wij raken druk bezig, ónzen
oorlog te voeren.
En wij zijn helaas goed op weg, hem
te verliezen ook.
Zijn er velen, die er zich met vol be
grip van zaken in geven?
Óf zou niet de meerderheid van ons
volk tot anderen afweer bereid zijn»
wanneer zij maar eenmaal begrepen, waar
het op staat? Wanneer zij maar niet
door eene voortdurend onderhouden
stemming van kortzichtigheid en mate
rialisme, van flauwhartigheid en onop
rechtheid, werden misleid?
Ge meent genoeg te hebben aan uw
besluit, u niet in den strijd te begeven.
Met voldoening staart ge op uw werke
loos leger en op uw ongeschonden
landouwen. Wij roemen in onze neutra
liteit.
Maar deze oorlog grijpt dieper, dan de
oppervlakte der dingen.
En terwijl men zich verbeeldt, dat de
nederlandsche verstandigheid voor 't
behoud van den vredestoestond weet te
zorgen, terwijl onze gewapende neutra
liteit als 't meest afdoende bolwerk voor
onze onafhankelijkheid wordt geëerd,
worden wij midden in een stillen oorlog
gewikkeld.
Ook deze strijd is sluw, en verbitterd.
Langzaam maar hardnekkig kruipt hij ons
over den kop. Wij verliezen. Wij worden
teruggedrongen. Wij worden 't gemak
kelijkst teruggedrongen, omdat de Neder
lander niet eens beseft, dat er kramp
achtig gewrongen wordt.
Het gaat langs onze zeshonderdduizend
geweren heen.
Maar het gaat om onze zelfstandigheid.
Wij hebben de zeer treurige gewaar
wording, dat het met de steenkool
onderhandelingen misgeloopen is.
Hoe nu, misgeloopen ? En de
Duitsche kolen zijn ons toegezegd.
't Contract wordt geteekend. Onze onder
handelaars hebben bereikt, wat zij konden.
Weldra rollen de zwartbeladen wagons
't land rond, en knettert het zwarte goud
in vuurhaard en kachel.
Zeer zeker, wij krijgen kolen.
Maar de wijze, waarop wij ze krijgen,
is tevens een knauw in onzen
onafhankelijken wil.
De harde, stille strijd, dien wij ondanks
ons zelve voeren, is de strijd voor dien
eigen wil, de strijd tegen buurmans
veeleischendheid en buurmans overmacht.
In dien strijd had Treub, hij alleen
onder de vele meegaande naturen in Den
Haag, eene borstwering opgeworpen.
Hij had gezegd, dat wij de gelegen
heid niet zouden laten misbruiken, om
gedurende langeren termijn te worden
vastgelegd aan een krediet, dat wij niet
willen geven. Niet,uit onvriendelijk
heid, maar omdat wij het in's landsbe
lang eenvoudig niet geven mogen'.
Hij gaf daarmede het wachtwoord uit,
al werd 't niet zoo nadrukkelijk gezegd,
dat wij de economische banden, waar
aan het nog altijd machtige Duitschland
bezig is ons te leggen, moeten schuwen
als de pest.
Economische banden, zij lijken zoo
onschuldig en noodzakelijk.
Maar, ook een Colijn heeft het
zeer duidelijk gezegd: er dreigt een
groot gevaar dat landen als Nederland
in de naaste toekomst op economisch
gebied afhankelijk zullen worden van
groote en machtige naburen. Economische
afhankelijkheid, misschien jaren achter
een, is het begin van den weg, die ons
tot politieke afhankelijkheid voert."
En hoe zullen wij staan tegenover een
Duitschland, waaraan eenmaal al onze
banken en tal van firma's, zelfs par
ticulieren geld bij millioenen te goed
hebben; een Duitschland van welks
staatkunde de Nederlandsche financieele
wereld met een geweldig bedrag de
commanditaire vennoot is moeten worden?
Dan ware 't nog beter, hooger prijzen
contant te hebben betaald, en niet ge
ketend te zijn met een duizendvoudigen
duurzamen band.
Eindigt deze oorlog, zooals te ver
wachten is, met een mokkend Duitsch
land, wel teruggedrongen en de nagels
geknipt, maar overigens onveranderd en
nog sterk genoeg, dan zou juist vóór
alles een: vrij van Duitschland", ons
richtwoord moeten zijn.
Doch, en dit is de groote nederlaag
welke wij thans geleden hebben: aan
het woord van Treub is niet gehecht.
Integendeel: hij was de man, de last
post, die zich had gesteld tusschen onze
dierbare steenkolen en ons. Onze eigen
bladen insinueerden 't: Treub heeft weer
te veel gesproken. Onze leidende heeren
schudden het hoofd: dat zal de
steenkolenvoorziening vertragen. De
produitsche intriganten in ons midden, en
wat is hun invloed groot, gingen er
handig tegen in: laat u toch niet door
zulke Treubiaansche leuzen van de
kooltjes afleiden, en ook niet van de
concessies, welke ge daarvoor aan
Duitschland bieden moet.
Zij trokken aan de touwtjes. En nu
kan men in de Duitsche bladen lezen:
dat de Duitsche onderhandelaren onge
veer volledig hunnen zin gekregen hebben,
en dat Nederland vrijwel alles toege
geven heeft. De klip van Treub is om
zeild. Hij zelf heeft zich in de getroffen
regeling gegeven.
)e kolen komen, (als er nog niet
chicanes in de wielen worden gestoken).
En wij willen 't gaarne aanvaarden,
dat er van de eerste eischen heel wat
is afgegaan. Dat 't crediet voordeeliger
geregeld is, dan eerst 't geval was. Ook
diegenen onder de onderhandelaren, die
het volle vertrouwen van ons geheele
volk verdienen, verzekeren, dat men niet
ontevreden behoeft te zijn.
Het steenkqlencontract op zichzelf en
met al zijne ap- en dependentie's baart
ons de grootste zorg niet. Het geeft op
verschillende punten opluchting, 't Te
verstrekken crediet is luttel, vergeleken
bij wat er al staat! Bij de honderden
millioenen, waarmede onze kapitalisten
nu reeds gebonden zijn, en 't nog meer
worden.
Maar waarom wij dan toch spreken
van een nederlaag in het stille gevecht?
* *
#
Dat is door de wijze waarop.
't Is nu duidelijk genoeg gebleken, en
de wederpartij heeft het zich in 't oor
kunnen knoopen: als de een den Hol
lander spreekt van onafhankelijkheid,
en de ander van vuur en licht, dan
glijdt hij over den eersten heen, maar
vleit zich aan bij nummer lest.
Houdt hem vast aan zijne dagelijksche
behoeften, en 't komt niet in hem op,
zich los te maken. Hij wil leven en
eten, en economische verbintenissen,
zoo zeggen zijn kooplui 't elkaar na,
zijn slechts 'n kwestie van cijfers en
geld.
Men behoeft ook niet te vreezen, dat
hij door de een of andere energieke be
weging zijne eigen positie versterken zal.
Daarvan is het beste bewijs, dat hij
de door Engeland aangeboden honderd
duizend ton steenkool maar liever stil
laat liggen, al zijn zijne zeelieden
moedig genoeg om ze te halen. De
landkrabben zijn bang of laten 't zich
maken, en zoo geeft men zich naar den
Duitsche kant nog des te gereedelijker
bloot.
Holland is te vangen door zijne nooden
van den dag op den dag. Daar ziet het
niet doorheen, en daar kan 't niet
tegen op.
Tot een energiek streven naardegroorsf
mogelijke economische zelfgenoegzaam
heid, daartoe schijnt het niet in staat.
Het valt niet om. Maar het smelt in.
Ook aan een anderen kant komt de
stille strijd nader.
Die is oogenblikkelijker. Minder ge
vaarlijk. Maar fel.
Van over den Atlantischen oceaan,
door Amerika, worden onze toevoeren
beheerscht, onze scheepvaart vastge
houden, onze v/il genegeerd.
En terwijl ons volk bezig is over de
levensmiddelen en voederstoffen te
zuchten, terwijl de scheepvaartwereld in
ergernis ontsteekt, vermeerdert dat slechts
onze roerloosheid in den machtigen
stroom.
* *
. *
Inderdaad, er is voor de tegenwoordige
omstandigheden slechts n middel, n
vreeselijk ingrijpend maar steekhoudend
middel, om niet ten onder te gaan en
ons recht op respect te behouden in den
stillen strijd, waarmede de oorlog óns
belaagt.
Om overeind te blijven n tegen de
pressie uit het Oosten, die vooral,
en tevens tegen de meedoogenlooze
machtsmaatregelen van over den Atlan
tischen Oceaan.
't Wordt steeds duidelijker, dat er
slechts n politiek overblijft, waardoor
wij den oorlog waarlijk kunnen
verduwen en aan het einde ervan vrij en
geëerbiedigd te midden-Van de mogend
heden staan.
Dat is: ons isoleeren in onze eigen
behoeften, maar dan ook tevreden zijn
met wat wij zelve kunnen opleveren.
Dit beteekent, 't zij weer eens her
haald : de meest energieke omzetting en
reorganisafie van onze binnenlandsche
productie.
Maar het beteekent meer. Het betee
kent ontzaglijk veel ontbering en veel
offervaardigheid.
Het beteekent, dat wij bereid moeten
zijn, kou te lijden, voorzoover wij binnen
lands niet genoeg brandstof voortbrengen.
Dat wij bereid zijn, met de voedings
middelen genoegen te nemen, diéwij
binnenlands kunnen verkrijgen.
Het beteekent ook 't stopzetten, wan
neer 't omzetten niet kan, van tal van
bedrijven. Het beteekent het meest in
tense gebruik van al onze hulpbronnen
en rijkdommen in het algemeen belang.
Het beteekent georganiseerde werk- of
hulpverschaffing en veel kapitaalstilstand
en zelfs vernietiging.
Het zal neerkomen op een goeddeels
afzien van invoer en een goeddeels stop
zetten van uitvoer, als wij er onze volle
vrijheid niet bij bewaren kunnen.
Zoodat wij maar n antwoord hebben
te geven op de eischen, die de aanbie
dingen vergezellen: dank u, dan willen
wij het er zonder doen en ons weten te
behelpen".
Het zou'dus beteekenen eene
Umwertung" van vele Werte", een geduldig
doorstaan van vele privatie's, door rijken
en armen' evengoed, maar door rijken het
meest.
En wanneer men nu zegt, dat ons
volk dit niet zal aan kunnen, en dat ook
Treub alleen daarom water in zijn wijn
heeft gedaan, omdat hij voelde, dat de
menschen vóór alles kolen zouden eischen,
dan is ons antwoord: dat het hun zoo
nog nimmer duidelijk is gemaakt.
Er is wel vaak gezegd, dat zij in hun
levensbehoeftenvoorziening moeilijkhe
den moesten verdragen, omdat nu een
maal alle organisatie hapert en de regee
ring fouten maken moet.
Maar het is hun nog nimmer voor
gehouden, dat wij door gezamenlijk
het tekort en den kommer te doorstaan
en ons aan te gorden om geheel te
leven met wat wij in Nederland zelf
kunnen behalen, onzen stillen strijd zul
len voeren, maar ook onze stille over
winning zullen bevechten voor de vrij
heid, de vastheid en de veiligheid van
het land.
Zouden winzucht, zouden achterdocht,
eigenbelang en gedachtenloosheid daar
voor niet zwichten ?
Zouden zij niet inzien, dat deze
oorlog zulk een titanische ontknooping
van wereldproblemen is, dat daar ook
eene natie als de onze geroepen kan
worden, de eischen van het bestaande
en van de gewoonte radicaal op zij te
zetten?
De beperkingen gelden toch ook niet
voor goed. Het is maar voor den duur
van den oorlog, die voor ons de stille
oorlog is.
Daarna zal immers de ontwikkeling
des te krachtiger opleven, en de wereld
wisselwerking ook onzerzijds des te
vruchtbaarder worden hervat, als wij nu
ons eigen standpunt hebben weten hoog
te houden.
Of zou alleen de openlijke oorlog zulk
uithoudingsvermogen kunnen schenken?
De oorlogvoerende volken, het Duitsche
misschien het meest, hebben zich alle
tot zulke innerlijke krachten aangegrepen
en aangegord.
Ons zet nog slechts een stille oorlog
er toe aan.
Maar het moet tijdig bedacht.
Thans zijn wij nog vrij, te doen als
wij 't willen.
Doch de schuiven zetten zich vaster
en vaster aan.
Wie weet, legt morgen de noodzake
lijkheid ons op, voor een ander, wat wij
heden nog vrijelijk kunnen besluiten,
voor ons zelf.
En waaraan wij dan later, als aan een
onweerlegbaar certificaat voor ons recht
van bestaan, deze getuigenis zullen
ontleenen: zóó deed Nederland, dat nu
eenmaal zijn besluit genomen had aan
den oorlog niet mede te doen, maar dat
dan ook sterk is blijven staan in niets
anders dan zijn eigen energie en zijn
eigen ontbering.
v. H.
De jongste Rijksdagdebatten
De beste wijze van verdediging is de
aanval maar de in deze woorden opge
sloten raad schijnt toch meer voor den
strijd met woorden dan voor dien met de
wapenen.
Althans, je merkt er niet veel van, dat
de Puitschers en Oostenrijkers hem opvol
gen aan die gedeelten van het front, waar
zij nu al geruimen tijd tot een defensieve
houding zijn gedwongen.
Aan den Isonzo zijn het altijd de Italia
nen, die aanvallen, en niet de Oostenrijkers.
Daarmede is niet gezegd, dat de Oosten
rijkers in de weken, ais er een slag aan
den Isonzo wordt geleverd, nooit tegenaan
vallen ondernamen; maar het initiatief tot
die slagen gaat van de Italianen uit, de
Oostenrijkers hebben nog nooit uit eigen
beweging een aanval op de Italiaansche
stellingen aan den Isonzo gedaan; zij ver
dedigen zich wanneer zij aangevallen wor
den, maar vallen niet aan om hun verdedi
gingspositie te verbeteren.
Ook aan het westelijk front hebben de
Duitschets maar zelden metterdaad getoond,
dat zij den aanval voor de beste wijze van
verdediging hielden. Vooral niet sinds den
zomer van 1910, toen zij voor het eerst met
een goed uitgerust Engelsch leger te doen
kregen. De gevechten aan de Somtne hebben
Hindenburg tot de overtuiging gebracht, dat
de beste wijze van verdediging bestaat in
den terugtocht. Zoo mochten wij in het
voorjaar van 1917 het beleven, dat het sinds
onheugelijke tijden door Keizer, Kanselier
en Opperbevelhebber voor onwrikbaar" ver
klaarde front nog een andere eigenschap
begon te vertoonen. Onwrikbaar bleef het
natuurlijk; wanneer Keizer, Kanselier en
Opperbevelhebber eenmaal hebben gezegd,
dat het onwrikbaar is, valt daar niet meer
aan te tornen. Onwrikbaar zal het dus nog
zijn, wanneer het 100 of 200 K.M verder
naar achteren is gebracht. Maar sinds Maart
1917 kwam nog een tweede eigenschap ervan
aan den dag. Het bleek toen namelijk on
wrikbaar en elastisch tegelijk te zijn; op
het front tusschen Atrecht en Soisons even
wel scheen de elasticiteit het te winnen
van de onwrikbaarheid.
In Vlaanderen is het front insgelijks on
wrikbaar gebleven tot op het oogenblik,
dat er aan gewrikt werd, d. w. z. tot aan
Augustus !9l7. Zoodra de Engelschen en
Franschen ernstig begonnen te probeeren,
of er beweging in te brengen was, kwam
er ook beweging in, dank zij de aanwezig
heid van die tweede eigenschap, die tot
dusverre door de Duitschers nog verborgen
was gehouden, n.l. van de elasticiteit. En
ook hier brachten de Duitschers niet de leer
in practijk, dat de aanval de beste wijze
van verdediging is. Wel hebben zij een paar
maal een poging gedaan, door een aanval
op een beperkt deel van het front een te
verwachten offensief van den vijand in de
war te sturen of te beletten, maar de aan
vallen in het groot gingen altijd van den
vijand uit, en niet van hen.
Misschien nadert ook in Vlaanderen het
oogenólik, waarop het Duitsche opperbevel
zal moeten erkennen, dat de beste wijze
van verdediging in den terugtocht bestaat.
Aan de burgerij van Gent is althans reeds
aangezegd, dat zij zich gereed moet houden
de stad binnen zes uren te ontruimen, zoo
dra het alarmsein is gegeven geen plezierig
vooruitzicht voor een paar Nederlanders,
die dezer dagen hunne benoeming tot
hoogleeraar aan de Duitsche Vlaamsche
Hoogeschool te Gent hebben gekregen, maar mis
schien kan deze tijding voor hen oog het
alarmsignaal zijn, dat hun de moeite be
spaart van het schrijven eener inaugureele
rede.
In den strijd met de wapenen zou men er
dus aan gaan twijfelen, niet of de Duitscbers
den aanval nog altijd voor de beste wijze
van verdediging houden: hun geloof aan de
voortreffelijkheid van die leer is vermoedelijk
nog ongeschokt; maar wel hieraan, of de
omstandigheden hun toelaten, die leer in
practijk te brengen.
In den strijd met woorden daarentegen
heeft de Duitsche regeering nog in de laatste
dagen getoond, dat ook zij den raad kan
opvolgen, die aan leerling-debaters pleegt
te worden gegeven: wanneer een opponent
je erg in het nauw brengt, zorg dan dat je
de ruimte weer krijgt en val aan, in plaats
van je te verdedigen.
Dit is gebleken bij de interpellatie van de
sociaal-democraten over de medewerking,
die de militaire autoriteiten verleenen aan
de propaganda van de Al-Duitschers en van
de Vaderlandsche partij.
Eigenlijk behoeft er tusschen die twee
geen onderscheid te worden gemaakt; het
is n pot nat. Van de Vaderlandsche partij
hoorde je eerst in de laatste maanden. Zij
is opgericht om het Duitsche volk te waar
schuwen tegen zulk een vrede, als de meer
derheid der vertegenwoordiging van dat volk
verklaard heeft te wensehen: een vrede
zonder annexaties en zonder schadeloos
stellingen. In korten tijd kreeg zij een paar
honderdduizend leden; het lidmaatschap
kost niet veel en de leden worden
gerecruteerd uit dezelfde menschen, die door hun
toetreden tot het Alldeutschen Verband of
den Flottenverein of den Wehrverein al blijk
PRIJSVRAGEN:
Kracht en Warmte
Levensmiddelen
Geldelijke bijdragen voor deze prijsvragen
worden gaarne ingewacht aan het redactie
bureau, Keizersgracht 333, Amsterdam en
aan het adres van Mr. K. JANSMA, Secretaris
van de Commissie, Keizersgracht 450, Amst.
hadden gegeven van hun dubbelovergehaalde
patriottische gezindheid.
De Vaderlandsche partij heeft hetzelfde
kunstje uitgehaald dat volgens het be
roemde verhaal! . in den slag bij
QuatreBras zou zijn vertoond, toen de soldaten
van de geallieerden telkens andere unifor
men aamrokken om de Franschen in den
waan te brengen, dat zij een groote over
macht tegenover zich hadden. Zoo zijn ook
nu de leden van allerlei Al-Duitsche
vereenigingen inr het pakje van de Vaderland
sche partij gestoken om den indruk te wek
ken, dat er een groote beweging aan het
opkomen was tegen de vredesresolutie van
den Rijksdag.
De sociaaldemocraten nu beschuldigden
de militaire autoriteiten ervan, dat zij onder
n deken lagen met de Vaderlandsche partij.
Sinds geruimen tijd is er In het Duitsche
leger een speciale dienst georganiseerd om
den goeden geest" erin te houden; dit is
ook daar noodig; nu de oorlog al meer dan
drie jaar duurt, moet er een extra-oorlam
worden geschonken,- een geestelijke oorlam
wel te verstaan: lezingen en tractaatjes ter
opbeuring van den gezakten moed en als
serum tegen de ziekte der vredesgezindheid.
Volgens de sociaal-democraten levert de
Vaderlandsche partij niet alleen den tekst
voor deze preeken, maar laat zij de preeken
voor ongeoefende militaire redenaars ook
kant en klaar uitwerken. De minister van
oorlog zelf zou een voorrede hebben ge
schreven voor een brochure, waarin de
vredesresolutie van den Rijksdag belachelijk
werd gemaakt. Sommige officieren zouden
deze voois hebben aangeheven: dat het
geklets over den vrede nu maar uit moest
zijn; dat Erzberger en Scheidemann moes
ten worden weggejaagd enz. Zelfs zou een
kapitein er zijne verwondering overhebben
betuigd, dat Scheidemann nog niet dood
geschoten vras.
De minister van oorlog en de staatssec
retaris Helfferich wisten daar niet veel tegen
te zeggen; naar enkele gevallen van spre
kers, die zich vergaloppeerd hadden, mocht
men het geheele instituut van dezen nieuwen
vaderlandschen hulpdienst niet be- en
veroordeelen. Maar sterk stonden zij niet bij
hunne verdediging; vooral Helfferich niet,
die dan ook boos werd en ten slotle de
kans voor de regeering, om zonder veel
kleerscheuren uit den strijd te komen,
heelemaal bedierf.
Gelukkig gebeurde dit op een Zaterdag.
De Zondag gaf tijd voor beraad en voor
het opmaken van een nieuw plan van ver
dediging; te juister stonde herinnerde men
zich, dat de beste wijze van verdediging
toch eigenlijk de aanval was. In de verga
dering van de hoofdcommissie van den
Rijksdag, op Maandag, hielden de
rijkskanselier die nu ook op de bres komt
en de minister van oorlog zich nog in de
verdediging: de regeering zou niet toelaten,
dat er ten gunste van eenige partij propa
ganda werd gemaakt; alle partijen stonden
voor hen gelijk; een ambtenaar mocht tot
elke partij behooren, zoo deze slechts geen
doeleinden nastreefde, die het bestaan van
het rijk of den staat bestrijden.
En op Dinsdag kwam de aanval los: de
mededeeling over de muiterij op de vloot
en over de relaties tusschen de muiters en
de onafhankelijke socialisten; op de laatsten
bleek de zooeven genoemde exceptie te slaan.
De muiterij op de vloot is vermoedelijk
niet zoo erg geweest; anders zou de regee
ring er wel over gezwegen hebben. Ook
over een muiterij van geringe beteekenis
zou zij echter geen woord gerept hebben,
indien het spreken er over haar niet de ge
legenheid had geboden, de onafhankelijke
socialisten van samenspanning met muiters
te beschuldigen.
In hoeverre deze beschuldiging verdiend
is, moet nog blijken; de vrijzinnige afge
vaardigde Naumann merkte terecht op: uit
het feit, dat de rijksadvocaat bij den Rijksdag
niet de opheffing der onschendbaarheid voor
stelt om een vervolging tegen de bedoelde
Rijksdagleden mogelijk te maken, volgt, dat
hem de bewijzen voor de beschuldiging
ontbreken.
Maar het doel van den aanval was bereikt.
De eene helft van de oppositie was
gedisqualificeerd. En de noodzakelijkheid van een
krachtige en goed georganiseerde bestrijding
van verderfelijke denkbeelden, die ook in
het leger aanhang zouden kunnen vinden,
was aangetoond. Tal van Duitschers zullen
het aan dien nieuwen Vaderlandschen hulp
dienst minder euvel duiden, dat hij zijn
parool krijgt van de Vaderlandsche partij,
nu zij weten, dat de Russische revolutie
ook bijna de Duitsche vloot besmet had.
11 Oct. 1917
G. W. KERNKAMP