De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 13 oktober pagina 1

13 oktober 1917 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

K°. 2103 Zaterdag 13 October A°1917 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON l Prijs per No. f 0.15. Per 3 mnd. f 1.90. Abonn. loopen per jaar | | UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF, AMSTERDAM | [ Advertentiën omslag f 0.35 p. regel, binnenpag. f 0.40 p. regel INHOUD* Bl»dz.l: Onze Stille Oorlog.door v.H. Bnitenl, Overzicht, door G. W. Keriikamp. 2: Het Offensief in Vlaanderen.teekening van Jordaan. De Fenilleton-Prijsyraag, door Fred. van Eeden. Fandagian, door Rata Langie. 3: Voedselvoor ziening van Nederland, door P. H. Burgers. 5: Voor Vrouwen, door Elis. M. Bogge. Utt de Nattrar, door Jao. P. ThUsse. 7: De Collectie Gondstikker in Pnlohrio Studio, door W. Martin. In Memoriam: Degas. Tentoonstellingenotities, door Alb. Plasschaert. Zuid-A f rik. Poëzie, Dram. Kroniek, door Top Naeff. Hot benutten van Lichaamswarmte, teekening van George van Eaemdonck. 9: Muziek in de HoOfdatad, door mr. H. M. van Leeuwen. 250-jarig bestaan der My. tot Redding van Drenkelingen, teekeningen van Is. van Mens. Nieuwe Fransche Boeken, door Joh. Tielrooy. 10: Leekenspiegel. Uit het Kladschrift van Jantje. Financiën en Economie, door jhr. mr. H. Smiasaert en J. D. Santilhano. Boekbespreking, door Henri Borel. 13: Vliegen lid van de Eerste Kamer, ieekening van Jbhan Braakensiek. Biljartspel, door H. de Bruijn. Bchaakrubriek, red. dr. A. G. O]land. Damrubriek, red. K. O. de Jonge. Bijvoegsel: Dnitsche Vleermuispolitiek, teekening van Joh. Braakensiek. ONZE STILLE OORLOG Men mag het zich bewust worden, of niet; men mag het zich willen bekennen, of niet; wij raken druk bezig, ónzen oorlog te voeren. En wij zijn helaas goed op weg, hem te verliezen ook. Zijn er velen, die er zich met vol be grip van zaken in geven? Óf zou niet de meerderheid van ons volk tot anderen afweer bereid zijn» wanneer zij maar eenmaal begrepen, waar het op staat? Wanneer zij maar niet door eene voortdurend onderhouden stemming van kortzichtigheid en mate rialisme, van flauwhartigheid en onop rechtheid, werden misleid? Ge meent genoeg te hebben aan uw besluit, u niet in den strijd te begeven. Met voldoening staart ge op uw werke loos leger en op uw ongeschonden landouwen. Wij roemen in onze neutra liteit. Maar deze oorlog grijpt dieper, dan de oppervlakte der dingen. En terwijl men zich verbeeldt, dat de nederlandsche verstandigheid voor 't behoud van den vredestoestond weet te zorgen, terwijl onze gewapende neutra liteit als 't meest afdoende bolwerk voor onze onafhankelijkheid wordt geëerd, worden wij midden in een stillen oorlog gewikkeld. Ook deze strijd is sluw, en verbitterd. Langzaam maar hardnekkig kruipt hij ons over den kop. Wij verliezen. Wij worden teruggedrongen. Wij worden 't gemak kelijkst teruggedrongen, omdat de Neder lander niet eens beseft, dat er kramp achtig gewrongen wordt. Het gaat langs onze zeshonderdduizend geweren heen. Maar het gaat om onze zelfstandigheid. Wij hebben de zeer treurige gewaar wording, dat het met de steenkool onderhandelingen misgeloopen is. Hoe nu, misgeloopen ? En de Duitsche kolen zijn ons toegezegd. 't Contract wordt geteekend. Onze onder handelaars hebben bereikt, wat zij konden. Weldra rollen de zwartbeladen wagons 't land rond, en knettert het zwarte goud in vuurhaard en kachel. Zeer zeker, wij krijgen kolen. Maar de wijze, waarop wij ze krijgen, is tevens een knauw in onzen onafhankelijken wil. De harde, stille strijd, dien wij ondanks ons zelve voeren, is de strijd voor dien eigen wil, de strijd tegen buurmans veeleischendheid en buurmans overmacht. In dien strijd had Treub, hij alleen onder de vele meegaande naturen in Den Haag, eene borstwering opgeworpen. Hij had gezegd, dat wij de gelegen heid niet zouden laten misbruiken, om gedurende langeren termijn te worden vastgelegd aan een krediet, dat wij niet willen geven. Niet,uit onvriendelijk heid, maar omdat wij het in's landsbe lang eenvoudig niet geven mogen'. Hij gaf daarmede het wachtwoord uit, al werd 't niet zoo nadrukkelijk gezegd, dat wij de economische banden, waar aan het nog altijd machtige Duitschland bezig is ons te leggen, moeten schuwen als de pest. Economische banden, zij lijken zoo onschuldig en noodzakelijk. Maar, ook een Colijn heeft het zeer duidelijk gezegd: er dreigt een groot gevaar dat landen als Nederland in de naaste toekomst op economisch gebied afhankelijk zullen worden van groote en machtige naburen. Economische afhankelijkheid, misschien jaren achter een, is het begin van den weg, die ons tot politieke afhankelijkheid voert." En hoe zullen wij staan tegenover een Duitschland, waaraan eenmaal al onze banken en tal van firma's, zelfs par ticulieren geld bij millioenen te goed hebben; een Duitschland van welks staatkunde de Nederlandsche financieele wereld met een geweldig bedrag de commanditaire vennoot is moeten worden? Dan ware 't nog beter, hooger prijzen contant te hebben betaald, en niet ge ketend te zijn met een duizendvoudigen duurzamen band. Eindigt deze oorlog, zooals te ver wachten is, met een mokkend Duitsch land, wel teruggedrongen en de nagels geknipt, maar overigens onveranderd en nog sterk genoeg, dan zou juist vóór alles een: vrij van Duitschland", ons richtwoord moeten zijn. Doch, en dit is de groote nederlaag welke wij thans geleden hebben: aan het woord van Treub is niet gehecht. Integendeel: hij was de man, de last post, die zich had gesteld tusschen onze dierbare steenkolen en ons. Onze eigen bladen insinueerden 't: Treub heeft weer te veel gesproken. Onze leidende heeren schudden het hoofd: dat zal de steenkolenvoorziening vertragen. De produitsche intriganten in ons midden, en wat is hun invloed groot, gingen er handig tegen in: laat u toch niet door zulke Treubiaansche leuzen van de kooltjes afleiden, en ook niet van de concessies, welke ge daarvoor aan Duitschland bieden moet. Zij trokken aan de touwtjes. En nu kan men in de Duitsche bladen lezen: dat de Duitsche onderhandelaren onge veer volledig hunnen zin gekregen hebben, en dat Nederland vrijwel alles toege geven heeft. De klip van Treub is om zeild. Hij zelf heeft zich in de getroffen regeling gegeven. )e kolen komen, (als er nog niet chicanes in de wielen worden gestoken). En wij willen 't gaarne aanvaarden, dat er van de eerste eischen heel wat is afgegaan. Dat 't crediet voordeeliger geregeld is, dan eerst 't geval was. Ook diegenen onder de onderhandelaren, die het volle vertrouwen van ons geheele volk verdienen, verzekeren, dat men niet ontevreden behoeft te zijn. Het steenkqlencontract op zichzelf en met al zijne ap- en dependentie's baart ons de grootste zorg niet. Het geeft op verschillende punten opluchting, 't Te verstrekken crediet is luttel, vergeleken bij wat er al staat! Bij de honderden millioenen, waarmede onze kapitalisten nu reeds gebonden zijn, en 't nog meer worden. Maar waarom wij dan toch spreken van een nederlaag in het stille gevecht? * * # Dat is door de wijze waarop. 't Is nu duidelijk genoeg gebleken, en de wederpartij heeft het zich in 't oor kunnen knoopen: als de een den Hol lander spreekt van onafhankelijkheid, en de ander van vuur en licht, dan glijdt hij over den eersten heen, maar vleit zich aan bij nummer lest. Houdt hem vast aan zijne dagelijksche behoeften, en 't komt niet in hem op, zich los te maken. Hij wil leven en eten, en economische verbintenissen, zoo zeggen zijn kooplui 't elkaar na, zijn slechts 'n kwestie van cijfers en geld. Men behoeft ook niet te vreezen, dat hij door de een of andere energieke be weging zijne eigen positie versterken zal. Daarvan is het beste bewijs, dat hij de door Engeland aangeboden honderd duizend ton steenkool maar liever stil laat liggen, al zijn zijne zeelieden moedig genoeg om ze te halen. De landkrabben zijn bang of laten 't zich maken, en zoo geeft men zich naar den Duitsche kant nog des te gereedelijker bloot. Holland is te vangen door zijne nooden van den dag op den dag. Daar ziet het niet doorheen, en daar kan 't niet tegen op. Tot een energiek streven naardegroorsf mogelijke economische zelfgenoegzaam heid, daartoe schijnt het niet in staat. Het valt niet om. Maar het smelt in. Ook aan een anderen kant komt de stille strijd nader. Die is oogenblikkelijker. Minder ge vaarlijk. Maar fel. Van over den Atlantischen oceaan, door Amerika, worden onze toevoeren beheerscht, onze scheepvaart vastge houden, onze v/il genegeerd. En terwijl ons volk bezig is over de levensmiddelen en voederstoffen te zuchten, terwijl de scheepvaartwereld in ergernis ontsteekt, vermeerdert dat slechts onze roerloosheid in den machtigen stroom. * * . * Inderdaad, er is voor de tegenwoordige omstandigheden slechts n middel, n vreeselijk ingrijpend maar steekhoudend middel, om niet ten onder te gaan en ons recht op respect te behouden in den stillen strijd, waarmede de oorlog óns belaagt. Om overeind te blijven n tegen de pressie uit het Oosten, die vooral, en tevens tegen de meedoogenlooze machtsmaatregelen van over den Atlan tischen Oceaan. 't Wordt steeds duidelijker, dat er slechts n politiek overblijft, waardoor wij den oorlog waarlijk kunnen verduwen en aan het einde ervan vrij en geëerbiedigd te midden-Van de mogend heden staan. Dat is: ons isoleeren in onze eigen behoeften, maar dan ook tevreden zijn met wat wij zelve kunnen opleveren. Dit beteekent, 't zij weer eens her haald : de meest energieke omzetting en reorganisafie van onze binnenlandsche productie. Maar het beteekent meer. Het betee kent ontzaglijk veel ontbering en veel offervaardigheid. Het beteekent, dat wij bereid moeten zijn, kou te lijden, voorzoover wij binnen lands niet genoeg brandstof voortbrengen. Dat wij bereid zijn, met de voedings middelen genoegen te nemen, diéwij binnenlands kunnen verkrijgen. Het beteekent ook 't stopzetten, wan neer 't omzetten niet kan, van tal van bedrijven. Het beteekent het meest in tense gebruik van al onze hulpbronnen en rijkdommen in het algemeen belang. Het beteekent georganiseerde werk- of hulpverschaffing en veel kapitaalstilstand en zelfs vernietiging. Het zal neerkomen op een goeddeels afzien van invoer en een goeddeels stop zetten van uitvoer, als wij er onze volle vrijheid niet bij bewaren kunnen. Zoodat wij maar n antwoord hebben te geven op de eischen, die de aanbie dingen vergezellen: dank u, dan willen wij het er zonder doen en ons weten te behelpen". Het zou'dus beteekenen eene Umwertung" van vele Werte", een geduldig doorstaan van vele privatie's, door rijken en armen' evengoed, maar door rijken het meest. En wanneer men nu zegt, dat ons volk dit niet zal aan kunnen, en dat ook Treub alleen daarom water in zijn wijn heeft gedaan, omdat hij voelde, dat de menschen vóór alles kolen zouden eischen, dan is ons antwoord: dat het hun zoo nog nimmer duidelijk is gemaakt. Er is wel vaak gezegd, dat zij in hun levensbehoeftenvoorziening moeilijkhe den moesten verdragen, omdat nu een maal alle organisatie hapert en de regee ring fouten maken moet. Maar het is hun nog nimmer voor gehouden, dat wij door gezamenlijk het tekort en den kommer te doorstaan en ons aan te gorden om geheel te leven met wat wij in Nederland zelf kunnen behalen, onzen stillen strijd zul len voeren, maar ook onze stille over winning zullen bevechten voor de vrij heid, de vastheid en de veiligheid van het land. Zouden winzucht, zouden achterdocht, eigenbelang en gedachtenloosheid daar voor niet zwichten ? Zouden zij niet inzien, dat deze oorlog zulk een titanische ontknooping van wereldproblemen is, dat daar ook eene natie als de onze geroepen kan worden, de eischen van het bestaande en van de gewoonte radicaal op zij te zetten? De beperkingen gelden toch ook niet voor goed. Het is maar voor den duur van den oorlog, die voor ons de stille oorlog is. Daarna zal immers de ontwikkeling des te krachtiger opleven, en de wereld wisselwerking ook onzerzijds des te vruchtbaarder worden hervat, als wij nu ons eigen standpunt hebben weten hoog te houden. Of zou alleen de openlijke oorlog zulk uithoudingsvermogen kunnen schenken? De oorlogvoerende volken, het Duitsche misschien het meest, hebben zich alle tot zulke innerlijke krachten aangegrepen en aangegord. Ons zet nog slechts een stille oorlog er toe aan. Maar het moet tijdig bedacht. Thans zijn wij nog vrij, te doen als wij 't willen. Doch de schuiven zetten zich vaster en vaster aan. Wie weet, legt morgen de noodzake lijkheid ons op, voor een ander, wat wij heden nog vrijelijk kunnen besluiten, voor ons zelf. En waaraan wij dan later, als aan een onweerlegbaar certificaat voor ons recht van bestaan, deze getuigenis zullen ontleenen: zóó deed Nederland, dat nu eenmaal zijn besluit genomen had aan den oorlog niet mede te doen, maar dat dan ook sterk is blijven staan in niets anders dan zijn eigen energie en zijn eigen ontbering. v. H. De jongste Rijksdagdebatten De beste wijze van verdediging is de aanval maar de in deze woorden opge sloten raad schijnt toch meer voor den strijd met woorden dan voor dien met de wapenen. Althans, je merkt er niet veel van, dat de Puitschers en Oostenrijkers hem opvol gen aan die gedeelten van het front, waar zij nu al geruimen tijd tot een defensieve houding zijn gedwongen. Aan den Isonzo zijn het altijd de Italia nen, die aanvallen, en niet de Oostenrijkers. Daarmede is niet gezegd, dat de Oosten rijkers in de weken, ais er een slag aan den Isonzo wordt geleverd, nooit tegenaan vallen ondernamen; maar het initiatief tot die slagen gaat van de Italianen uit, de Oostenrijkers hebben nog nooit uit eigen beweging een aanval op de Italiaansche stellingen aan den Isonzo gedaan; zij ver dedigen zich wanneer zij aangevallen wor den, maar vallen niet aan om hun verdedi gingspositie te verbeteren. Ook aan het westelijk front hebben de Duitschets maar zelden metterdaad getoond, dat zij den aanval voor de beste wijze van verdediging hielden. Vooral niet sinds den zomer van 1910, toen zij voor het eerst met een goed uitgerust Engelsch leger te doen kregen. De gevechten aan de Somtne hebben Hindenburg tot de overtuiging gebracht, dat de beste wijze van verdediging bestaat in den terugtocht. Zoo mochten wij in het voorjaar van 1917 het beleven, dat het sinds onheugelijke tijden door Keizer, Kanselier en Opperbevelhebber voor onwrikbaar" ver klaarde front nog een andere eigenschap begon te vertoonen. Onwrikbaar bleef het natuurlijk; wanneer Keizer, Kanselier en Opperbevelhebber eenmaal hebben gezegd, dat het onwrikbaar is, valt daar niet meer aan te tornen. Onwrikbaar zal het dus nog zijn, wanneer het 100 of 200 K.M verder naar achteren is gebracht. Maar sinds Maart 1917 kwam nog een tweede eigenschap ervan aan den dag. Het bleek toen namelijk on wrikbaar en elastisch tegelijk te zijn; op het front tusschen Atrecht en Soisons even wel scheen de elasticiteit het te winnen van de onwrikbaarheid. In Vlaanderen is het front insgelijks on wrikbaar gebleven tot op het oogenblik, dat er aan gewrikt werd, d. w. z. tot aan Augustus !9l7. Zoodra de Engelschen en Franschen ernstig begonnen te probeeren, of er beweging in te brengen was, kwam er ook beweging in, dank zij de aanwezig heid van die tweede eigenschap, die tot dusverre door de Duitschers nog verborgen was gehouden, n.l. van de elasticiteit. En ook hier brachten de Duitschers niet de leer in practijk, dat de aanval de beste wijze van verdediging is. Wel hebben zij een paar maal een poging gedaan, door een aanval op een beperkt deel van het front een te verwachten offensief van den vijand in de war te sturen of te beletten, maar de aan vallen in het groot gingen altijd van den vijand uit, en niet van hen. Misschien nadert ook in Vlaanderen het oogenólik, waarop het Duitsche opperbevel zal moeten erkennen, dat de beste wijze van verdediging in den terugtocht bestaat. Aan de burgerij van Gent is althans reeds aangezegd, dat zij zich gereed moet houden de stad binnen zes uren te ontruimen, zoo dra het alarmsein is gegeven geen plezierig vooruitzicht voor een paar Nederlanders, die dezer dagen hunne benoeming tot hoogleeraar aan de Duitsche Vlaamsche Hoogeschool te Gent hebben gekregen, maar mis schien kan deze tijding voor hen oog het alarmsignaal zijn, dat hun de moeite be spaart van het schrijven eener inaugureele rede. In den strijd met de wapenen zou men er dus aan gaan twijfelen, niet of de Duitscbers den aanval nog altijd voor de beste wijze van verdediging houden: hun geloof aan de voortreffelijkheid van die leer is vermoedelijk nog ongeschokt; maar wel hieraan, of de omstandigheden hun toelaten, die leer in practijk te brengen. In den strijd met woorden daarentegen heeft de Duitsche regeering nog in de laatste dagen getoond, dat ook zij den raad kan opvolgen, die aan leerling-debaters pleegt te worden gegeven: wanneer een opponent je erg in het nauw brengt, zorg dan dat je de ruimte weer krijgt en val aan, in plaats van je te verdedigen. Dit is gebleken bij de interpellatie van de sociaal-democraten over de medewerking, die de militaire autoriteiten verleenen aan de propaganda van de Al-Duitschers en van de Vaderlandsche partij. Eigenlijk behoeft er tusschen die twee geen onderscheid te worden gemaakt; het is n pot nat. Van de Vaderlandsche partij hoorde je eerst in de laatste maanden. Zij is opgericht om het Duitsche volk te waar schuwen tegen zulk een vrede, als de meer derheid der vertegenwoordiging van dat volk verklaard heeft te wensehen: een vrede zonder annexaties en zonder schadeloos stellingen. In korten tijd kreeg zij een paar honderdduizend leden; het lidmaatschap kost niet veel en de leden worden gerecruteerd uit dezelfde menschen, die door hun toetreden tot het Alldeutschen Verband of den Flottenverein of den Wehrverein al blijk PRIJSVRAGEN: Kracht en Warmte Levensmiddelen Geldelijke bijdragen voor deze prijsvragen worden gaarne ingewacht aan het redactie bureau, Keizersgracht 333, Amsterdam en aan het adres van Mr. K. JANSMA, Secretaris van de Commissie, Keizersgracht 450, Amst. hadden gegeven van hun dubbelovergehaalde patriottische gezindheid. De Vaderlandsche partij heeft hetzelfde kunstje uitgehaald dat volgens het be roemde verhaal! . in den slag bij QuatreBras zou zijn vertoond, toen de soldaten van de geallieerden telkens andere unifor men aamrokken om de Franschen in den waan te brengen, dat zij een groote over macht tegenover zich hadden. Zoo zijn ook nu de leden van allerlei Al-Duitsche vereenigingen inr het pakje van de Vaderland sche partij gestoken om den indruk te wek ken, dat er een groote beweging aan het opkomen was tegen de vredesresolutie van den Rijksdag. De sociaaldemocraten nu beschuldigden de militaire autoriteiten ervan, dat zij onder n deken lagen met de Vaderlandsche partij. Sinds geruimen tijd is er In het Duitsche leger een speciale dienst georganiseerd om den goeden geest" erin te houden; dit is ook daar noodig; nu de oorlog al meer dan drie jaar duurt, moet er een extra-oorlam worden geschonken,- een geestelijke oorlam wel te verstaan: lezingen en tractaatjes ter opbeuring van den gezakten moed en als serum tegen de ziekte der vredesgezindheid. Volgens de sociaal-democraten levert de Vaderlandsche partij niet alleen den tekst voor deze preeken, maar laat zij de preeken voor ongeoefende militaire redenaars ook kant en klaar uitwerken. De minister van oorlog zelf zou een voorrede hebben ge schreven voor een brochure, waarin de vredesresolutie van den Rijksdag belachelijk werd gemaakt. Sommige officieren zouden deze voois hebben aangeheven: dat het geklets over den vrede nu maar uit moest zijn; dat Erzberger en Scheidemann moes ten worden weggejaagd enz. Zelfs zou een kapitein er zijne verwondering overhebben betuigd, dat Scheidemann nog niet dood geschoten vras. De minister van oorlog en de staatssec retaris Helfferich wisten daar niet veel tegen te zeggen; naar enkele gevallen van spre kers, die zich vergaloppeerd hadden, mocht men het geheele instituut van dezen nieuwen vaderlandschen hulpdienst niet be- en veroordeelen. Maar sterk stonden zij niet bij hunne verdediging; vooral Helfferich niet, die dan ook boos werd en ten slotle de kans voor de regeering, om zonder veel kleerscheuren uit den strijd te komen, heelemaal bedierf. Gelukkig gebeurde dit op een Zaterdag. De Zondag gaf tijd voor beraad en voor het opmaken van een nieuw plan van ver dediging; te juister stonde herinnerde men zich, dat de beste wijze van verdediging toch eigenlijk de aanval was. In de verga dering van de hoofdcommissie van den Rijksdag, op Maandag, hielden de rijkskanselier die nu ook op de bres komt en de minister van oorlog zich nog in de verdediging: de regeering zou niet toelaten, dat er ten gunste van eenige partij propa ganda werd gemaakt; alle partijen stonden voor hen gelijk; een ambtenaar mocht tot elke partij behooren, zoo deze slechts geen doeleinden nastreefde, die het bestaan van het rijk of den staat bestrijden. En op Dinsdag kwam de aanval los: de mededeeling over de muiterij op de vloot en over de relaties tusschen de muiters en de onafhankelijke socialisten; op de laatsten bleek de zooeven genoemde exceptie te slaan. De muiterij op de vloot is vermoedelijk niet zoo erg geweest; anders zou de regee ring er wel over gezwegen hebben. Ook over een muiterij van geringe beteekenis zou zij echter geen woord gerept hebben, indien het spreken er over haar niet de ge legenheid had geboden, de onafhankelijke socialisten van samenspanning met muiters te beschuldigen. In hoeverre deze beschuldiging verdiend is, moet nog blijken; de vrijzinnige afge vaardigde Naumann merkte terecht op: uit het feit, dat de rijksadvocaat bij den Rijksdag niet de opheffing der onschendbaarheid voor stelt om een vervolging tegen de bedoelde Rijksdagleden mogelijk te maken, volgt, dat hem de bewijzen voor de beschuldiging ontbreken. Maar het doel van den aanval was bereikt. De eene helft van de oppositie was gedisqualificeerd. En de noodzakelijkheid van een krachtige en goed georganiseerde bestrijding van verderfelijke denkbeelden, die ook in het leger aanhang zouden kunnen vinden, was aangetoond. Tal van Duitschers zullen het aan dien nieuwen Vaderlandschen hulp dienst minder euvel duiden, dat hij zijn parool krijgt van de Vaderlandsche partij, nu zij weten, dat de Russische revolutie ook bijna de Duitsche vloot besmet had. 11 Oct. 1917 G. W. KERNKAMP

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl