De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 13 oktober pagina 2

13 oktober 1917 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 Oct. '17. No. 2103 HET OFFENSIEF IN VLAANDEREN Teekening voor de Amsterdammer" van fordaan DE LAATSTE RONDE IIIIIIMIIIIlllllllllllllIlllllllllllMIIIIIMIItllllllllllllllllllMUMMinillllllllllllll DE FEUILLETON-PRIJSVRAAG Op onze prijsvraag voor een Feuilleton zijn niet minder dan TWEE HONDERD NEGENTIEN antwoorden ingekomen. Meenigeen zal denken: arme jury-leeden! Ik beken ook dat ik den grooten stapel vóór mij niet zonder eenige beklemming heb aangekeeken. En toch moet het de be doeling geweest zijn, van ieder dier inzen ders, mij te ontroeren, te stichten of te amuseeren. Nu ben ik zoowat door het meeste heen, «n ik kan zeggen dat het mij is meegevallen. Het was veel minder verveelend dan ik vreesde. iiiiiiiiiiiiiiiiiiitimiiiMiiiiiiiiiiniiiiiiMiiiiiiiiliiiMiiiiiiiii iiiimiiiimuit Katu Langie is geboren te Tondano No vember 1893. Van vaders en moederskant behoort hij tot families uit wier leden eenige vroegere en hedendaagsche hoofden werden gekozen. Tot zijn 8ste jaar ging hij niet naar school; hij groeide op midden in alles wat de Minahassa aar. natuurleven kon geven: nu eens vertoefde hij met de familie in hunne lande rijen aan de oosterstranden, waar kinderen van zwervende Tedoreesche visscherstammen zijn speelgenoten waren, dan weer in het koffieland in de bergen, waar hij uren zoek bracht met, op zijn paard gezeten, de na burige padangs te doorkruisen. Toen hij op zijn 14de jaar, na de lagere school en de hoofdenschool in Tondano be zocht te hebben, naar Batavia ging, was hij bekend om zijn rijkunst op halfwilde paarden. Ach, wat viel het kostschoolleven te Bativia hem tegen. De tucht in het Instituut Beek en Vollen" was in dien tijd zeer streng en moest wel den in vrijheid opgegroeiden jongen knellen. Aan mislukte pogingen die kostschool te ontvluchten heeft het dan ook niet ontbroken. De verhouding met zijn medeleerlingen was in den beginne ook niet best; de indo-europeesche jongens konden den inlander niet goed verdragen en deze zag op zijn beurt neer op die hal/bloeden". Na er een halfjaar te zijn geweest bezocht hij de K. W. S., een inrichting voor middel baar technisch onderwijs. Hier verwierf hij het einddiploma en keerde terug naar zijn geboorteland. Aangezien mtn'hem voor den inlandschen bestuursdienst bestemd had, doorliep hij nu de hoofdenschool van Tondano. maar ver trok weer spoedig naar Java, daar hem de sleur van de ambtelijke carrière tegenstond. Te Batavia werd hij bij het bruggenconstructiebureau der G. G. te werk gesteld. Met den chef van 'dit bureau, den bekenden bruggeningcnieur Haarman was de verhouding goed, doch door de bepalingen der G. G. om den inlander, onverschillig welke diploma hij had, steeds met de helft te bezoldigen van zijn Europeeschen ambtgenoot met dezelfde capaciteiten, zeide hij na een paar jaren den dienst op en keerde weder in zijn geboorteland terug. Na het overlijden zijner beide ouders ver trok hij in 1912 naar Nederland om te studeeren. Aangezien hij met zijne diploma's geen Wel was het niet zoozeer amusant, en maar zelden ontroerend of stichtend maar het scheen mij leerrijk en belangwekkend. Als cultuur-verschijnsel is het merkwaar dig dat er zooveel menschen in ons kleine landje zijn die de pen hanteeren en de ambitie hebben als literaire figuur in de oopenbaarheid te treeden. Dat verschijnsel wijst allereerst op een bloeiend literair leeven en op een hooge ontwikkeling van onze taal. Het beteekent dat het in ons land een eer is als schrijver te worden gekend, en boovendien dat wij in onze Nederlandsche taal een prachtig bruikbaar instrument heb ben voor het wekken van die aandoeningen die de meenigte begeert. In 't algemeen kan ik zeggen dat het werk toegang had tot het afleggen der academische examens besloot hij M. O. acten te halen. Hiervoor volgde hij de colleges der wis- en natuurkunde der Amsterdamsche Universiteit. Na 't afleggen dier examens werd hij werk zaam gesteld op 't statistiek bureau aan 't Ministerie van Koloniën, Eenige aangelegenheden hebben er tenslotte toe geleid,dat hij het plan opvatte in Zwitser land te gaan studeeren, waar hij toegelaten wordt tot het doctoraat in de Nat. Philosophie. Vóór alles is R. L. kind van de Minahassa. De Celebes taaikenner dr. Adriani kon ver klaren in het weekblad Indië, dat R. L. n der weinige Minahassers is, die hun moeder taal nog goed kennen; dit mag vermeld wor den, als wij weten, dat in de Minahassa bij de bangsa (adel) de noodlottige geest heersen f om het hollandsch zoo goed mogelijk te leeren en de eigen taal te vergeten. Inlusschen hebben de Minahassers hem niet uit 't oog verloren. Met zijn rede : het Mina hassa-Ideaal" h'.eft hij deoogen zijner luiidgenooten op zich doen vestigen.. Toen de heer Laoh, lid van 't Com. I. Weerbaar, in Nederland vertoefde, bracht hij R. L. het verzoek van de Pcrserekatan Minahassa, om de Inofdleiding in Indie op zich te nemen van een periodiek, dat als orgaan der vereeniging zou wrrden opgericht R. L. heeft voorloopig bedankt, daar hij meende, de gewichtige functie, leiding te geven aan de geestelijke ontwikkeling van zijn volk, wet mag aanvaarden alvorens zich naar zijn beste overtuiging hiertoe te hebben voorbereid, PANDAGIAN (Minahassische legende) door RATU LANGIE Nog zie ik hem vóór mij, de oude Tialo, zooals hij met trillende stem zijn zangverhalen voordroeg; hij was een van die typen, voor wie in het jachtige heden daagsche leven met haar uitleven van de individu aliteit geen plaats is. Den vader of de moeder der kin| deren hebben ze Deschrijvervaudeie bijdrage nog in den slendang gedragen, en zij vinden het de natuurlijkste zaak der wereld, dat ze met totale wegcijfering van eigen persoonlijk leven zich wijdden aan de verzorging der kinderen en de bewaking van het huis" en wat er aan annex was. Ik zie weer de verbaasde uitdrukking op van die twee honderd inzenders gemiddeld h«oger staat dan ik verwachtte.. Men kan constateeren dat er door een groot aantal mannen en vrouwen goed, deugdelijk Neder lands geschreeven wordt. Ook dat de waarde van onze landstaal als artistiek in strument ten volle wordt erkend. Daarbij moet nog bedacht worden dat er onder de hoogst beschaafden nog wel veelen zullen zijn die hun taal-vermoogen in briefwisseling toonen, zonder er aan te denken of er naar te verlangen hun uitingen gedrukt te zien. Het is stellig voor ons Nederlanders niet meer noodig voor litteraire kunst naar het buitenland te blijven uitzien. Ook hef Feuil leton het korte verhaal, de short story" de in Frankrijk, in Rusland en vooral in Amerika zoo zeer begeerde kunstvorm wordt in Nederland met liefde en niet zonder suc ces beoefend. De opgave was juist zulk een short story", een kort verhaal" en de inzenders zullen begrijpen dat deeze kunstvorm aan bepaalde eischen moet voldoen en dit hun werk met het oog op die eischen be oordeeld behoort te worden. De omvang van het korte verhaal is niet zijn eenig kenmerk. Het kunstwerkje moet ook een structuur hebben, een klein gebouw zijn, dat stijl heeft en af is. juist door het bestudeeren van de tweehonderd poogingen kwam dit duidelijk aa« 't licht. Verreweg de meeste inzenders toonden wel deezen bizonderen eisch van het Korte Verhaal te begrijpen. De structuur moet min of meer dramatisch zijn Maar daarmee is niet gezegd dat er een intrige" in behoort te zijn. Het dramatisch conflict kan ook in n persoon af speelen, en mono logen of dagboek-fragmenten zijn als Kort Verhaal niet onbruikbaar, mits ze die be doelde structuur vertoonen. Er moet een pointe" zon, een zeekere spanning die een hoogtepunt bereikt, en dan aflaat met de van zelve voelbare needergang, die laat bemerken dat hiermee het Verhaal uit is en de schrijver zijn doel bereikt acht. Slechts zeer enkele inzenders toonden daarvan niets te begrijpen, en gaven een reeks opmerkingen zonder innerlijken samen hang, of historische anecdoten, of plaats beschrijving zonder meer, waarbij de ver diensten blijkbaar alleen werd gezocht in de woord-techniek of in de merkwaardigheid van het meedegedeelde. Verreweg de meeste inzenders hebben de noodzaak gevoeld van een min of meer architectonisch geheel, een structuur, die het kunstwerkje tot een zelfstandig ding maakt, dat den indruk maakt juist zoo groot te zijn als noodig was voor het effect. Zeer veelen echter meenden dit te kunnen bereiken door een of ander anecdote, een fait divers" uit de courant, of een avon tuurtje van persoonlijke ervaring, min of meer vlot en levendig te vertellen. Ik be hoef niet te zeggen, dat daarmee niet wordt bereikt wat het Korte Verhaal, als Kunst werk, behoort te zijn. Het moet een inhoud hebben van geestelijke waarde, en iets uit beelden wat van meer belang is dan een anecdote of avontuur. Er moet een noodza kelijk schijnende harmonie in zijn, tusschen dat geestelijke wat ongezegd blijft, en de wijze waarop het wordt aangeduid. Het moet den leezer voorkomen alsof het niet anders kon gezegd worden, en alsof het ongezegde, het alleen aangeduide, zóó op de krachtigste wijze tot hem kwam. Of, anders gezegd, er moet in het kunst werkje stemming zijn en stijl. En de stijl moet onafscheidelijk en harmonisch behooren tot de stemming. Daarbij moet den indruk van gezochtheid, gekunsteldheid nimmer gewekt worden. De goede stijl maakt steeds den indruk van onvermijdelijkheid. zijn gelaat, gelijk toen ik hem trachtte dui delijk te maken, dat zijn kleinzoon mij niet naar het verre land Java zou kunnen volgen, naar het land waarheen onze ouders het noodig oordeelden ons voor de opvoeding heen te zenden bij den veranderden levensmodus. Wie zal voor uwe kleeren zorgen, wie voor uw paard in het vreemde land, Toean moeda? Waartoe, die verre reis naar vreemde landen? Is dan onze akker niet vruchtbaar meer? Moeten wij dan al andere weiden zoeken voor het vee, nu op de velden nog welig het groen opschiet?" Later, veel later, als ook voor ons het westen den nimbus van alwetendheid heeft verloren, hebben wij ons dikwijls de vragen van Tialo voorgelegd. Zou hij, voorgevoelend met de intuïtie eens dichters, (want dichter was hij), geweten hebben dat de geest van Toar 1) niet zonder smarten zich zal paren met den wind die uit het Westen 2) woei? Later, veel later, ais wij in moreele con flicten kwamen met Westersche cultuur elementen, herdachten wij de woorden van Tialo. De legende van Pandagian had hij ons in de kinderjaren nooit willen vertellen. Zoo dikwerf wij hem er om verzochten, luidde zijn wijsgeerig wederwoord: Het is nog" niet mooi voor U'. Wij waren weder terug in het geboorte land; eenige jaren waren wij weg geweest en zouden nu na eenig oponthoud in het Huis" een nog grooter reis aanvaarden. Het was avond ; wij zaten na den maaltijd in de voorgalerij voor de zooveelste maal te genieten van het schoone, ruime uitzicht over de hoogvlakte van Tondano die om ringd was door een zwarten cordon van gebergten. In de verte, blank en effen strekte zich het meer uit; hier en daar op de wijde watervlakte het flakkerend licht van eenzame visschers. Rozen en jasmijnen geurden op 't voorerf, terwijl een zachte koelte de bla deren beroerde waarop maan- en sterrelicht trilglanzen tooverde; de djankriks zongen hun schoone accoorden. Daar naderde de oude Tialo; een zachte kuch deed aller aandacht op hem vestigen: hij had iets te zeggen. Toean Moeda 3)1 ik heb een bloem van Pandagian voor u kunnen vinden. Ze zijn zeldzaam", aldus leidde hij het gesprek in, en overhandigde mij een plantje, in een uit pisangbladeren gevlochten mand. Het was een leliesoort; haast verscholen in de groene bladerweelde, zag ik een groote kelkvormige bloem, blankwit met een diepdonker pur peren hart. Geheel als reflex bracht ik de bloem dicht bij het gezicht: een scherpe doordringende geur van wondere aromen steeg tot mij op. Associatie weef voor mijn oogen het ABM.ABM,ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM A B M A B M A B M A B ABMABM.ABM.ABM.ABM.ABr-lABMABM.ABM.ABM.ABM.AB M t B Ml ! 2' B m A Ad* M EERE.N-ARTI KELEN, UITRUSTINGEN. iiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiui IIIIHI Er zijn bij die tweehonderd inzendingen zeer veelen die toonen dat de schrijver stijl heeft gewild en gezocht. Ook dit is een teeken van den bloei onzer taal. Het toont aan dat er in 't Nederlands stijlvol is geschreeven in de laatste jaren en dat men het goed recht van zulk een uitdrukkings wijze erkent, al wijkt ze ontzachlijk ver af van de manier waarop wij Nederlanders met elkander praten. Natuurlijk mislukken zulke pogingen tot stijlvol schrijven steeds wanneer ze worden gedaan met opzet, omdat men nu eenmaal weet dat het tot een zeekere superioriteit behoort. De goede stijl ontstaat alleen dan, wan neer de schrijver er niet naar zoekt, maar zich uit, met onafgebroken aandacht gericht op het voornaamste dat ongezegd blijft. Ik kan gelukkig ook meededeelen dat verscheiden inzendingen zulk een goeden stijl vertoonen. Daarbij is het merkwaardig na te gaan welken invloed sommigen van onze proza schrijvers hebben gehad. Het karakter der inzendingen loopt zeer uiteen, en daarom alleen is de collectie dier twee honderd proza-stukjes van cultuur-historisch belang. Men zou ze in rubrieken kunnen indeelen, b. v. de kunsteloos verhaalde anecdote, in gewoonen vertel-trant de zelfbespiegeling, meestal mystiek-psychologisch, (stijl van Deyssel, van Oudshoorn) de realistische schets, (stijl Heyermans Aletrino-Querido) het historisch-epische verhaal, kleurig en zangerig, (stijl van Schendel, Ary Prins). fantastische mystiek (Couperus) ethisch tendens-werk, gericht teegen de maatschappelijke zonden, in een stijl die men ,;vrouwelijk" zou kunnen noemen. En zoo voort. Een fijner classificeering zou wél moegelijk zijn. Daarbij zijn enkele merkwaardige bizonderheeden op te merken. De navolgers van de realisten zijn zeer zwak en hun werk heeft geen andere attractie of verdienste dan de min of meer geslaagde imitatie der voor gangers. Het best zijn de stukken door den stijl van van Schendel geïnspireerd. Die stijl schijnt nagestreefd te kunnen worden zonder gezochtheid. De invloed van het werk van Couperus is in verschillende rubrieken merkbaar. Maar zeer eigenaardig is het bijna geheel ontbreeken van wat men humor noemt. Hoewel men toch wel zeggen kan dat in onzen tijd de oude welbekende fijne en gemoedelijke humor van de vroegere gene raties van Hollandsche literatoren nog maar alleen door Couperus, in zijn laatste werk, wordt vertegenwoordigd. aspect van de sombere schoonheid der wouden, steilopgaande rotsen, van den tijd der oude wilde Alfoeren; nog verder gingen mijn gedachten naar de oudheid der mythen en legenden, naar Voordat de gedachte mij duidelijk omlijnd bewust was geworden, had ik reeds de woorden gesproken: Koemoera reen, Opo, aasaren ni Pandagian?" 4) Het is een lang verhaal", wierp Tialo tegen. De oudste van het gezelschap, Tialo niet meegerekend, stelde hem gerust: wij hadden den tijd, tot morgenochtend als het moest. Het was in deze stemming in deze om geving, terwijl de bloem van Pandagian in ons midden geplaatst haar mysteriezearomen uitzond, dat wij luisterden naar den ouden Tialo. Eerst vertellend, dan van lieverlede over gaande in zangvorm, droeg hij ons voor de legende van de zon, de maan en de ster ren, die wij jongeren voor het eerst hoor den. Het was een lofdicht op de vrouw, voor wie de beeldspraak van het Oosten niet vreemd is. Wij hoorden ook, waarom de bloem van Paudagian, slechts in diepe ravijnen, ver borgen voor het menschelijk oog in haar blanke schoonheid bloeit en haar penetrante geuren verspreidt. Het was in den tijd dat er nog geen zon en maan en sterren waren; vuren door de goden op den top van den Klabat (5) ont stoken maakten den dag; de nachten waren donker. De oogst was binnengehaald; men vierde feest in het dorp. Op 't plein werden bij bekkenslag en tamboerijn wilde vreugdedansen uitgevoerd. Als bij het vallen van den avond de ouders de huizen weder opzochten, bleven de kinderen naspelen en zingen op 't plein. De laatste glanzen van het uitdoovende vuur op den Klabat verspreidde nog eenig licht. Als ook dit licht verdween, bedekte dra de duisternis de aarde en gingen de kinde ren huiswaarts. Het vuur waar straks het feestmaal werd bereid, doofde langzaam uit. Geheel alleen bleef achter op het pleintje Pandagian; zij kon er niet toe besluiten, naar huis reeds te gaan; innerlijk voerde zij strijd. Dien morgen met de ouders de dankoffers naar den Heiligen Steen in het woud bren gend had zij een bloem gezien, schitterend schoon. Zij mocht haar niet plukken toen; de gewijde gang naar de offerplaats mocht niet gestoord worden, eveneens niet de terugkeer naar het dorp. Thans echter nu de feesten ten einde waren, dacht zij wederaan de bloem; haar schoonheid, haar blanke schoonheid verborgen in het blaIn deeze proza-collectie is bijna geen humor. Er is wel geest, maar een geest van een meer fel en somber karakter. En wat amusant wil zijn, is grof, poenig of flauw. Wat ons nu moet amuseeren is Speenhoff en de bioscoop. En welk een afstand tusschen de bioscoop en de Camera Obscura! Ondertusschen vormt onze proza-collectie een aardig boek, dat niet verveelend is. Misschien vind ik onder de allerlaatsten nog verrassingen. Maar tot nog toe moet ik zeggen dat het mooiste en er is werkelijk moois onder ook het ernstigste en droe vigste is, en dat het eenige wat mij hartelijk deed lachen, hoog-ernstig was bedoeld. FREDERIK VAN EEDEN MiiGiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiitiiiiMiiiiniiiMiiiiiiniiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiHiiitiiiuiifi VOEDSELVOORZIENING VAN NEDERLAND Er bestaat ongetwijfeld n prachtig middel om het Nederlandsche volk voor het seizoen 1918/1919 te voorzien van alle noodigelevens middelen. Om doel te treffen zou dit middel binnen de eerstvolgende drie weken toege past moeten worden. Er zijn hier te lande ongeveer 200.000 boeren die op hunne bedrijven in 1916 van verschillend voedsel een tekort voortbrach ten, van ander voedsel te veel. 1. De graslanden-veeteelt-zuivelbedrijven leverden een groot surplus (zie de export cijfers). 2. De hakvruchtenverbouw, aardappels, suikerbuiten en ook handelsgewassen leverden eveneens een groot surplus. 3. De peulvruchten waren bijna voldoende. 4. De granen leverden een groot tekort. Om nu te bereiken dat de boeren vo! iiriimiiiiMHiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMi i minimum H. VAN DOOREN & Cie. DEN HAAG - AMSTERDAM - UTRECHT BAMES HOEOEN en BONTWERKEN dergroen trok machtig haar naar het woud Doch wat, als bij den terugkeer de ladder van het huis reeds is opgehaald 6) en vader en moeder, broeders en zusters reeds ter ruste zich hadden neergelegd? Hoe zou zij kunnen ontkomen aan de be straffing der ouders, dat zoo laat in den nacht zij zich in het woud had begeven? Maar, morgen, morgen, als het licht der goden weder van den berg straalde zou het wellicht te laat zijn geweest. In den loop van den nacht kan de lompe poot van wis 7) of langgauw 8) de teere plant in de modder hebben gedrukt, kan de reine schoonheid in het slijk zijn vergaan. Had niet haar de moeder geleerd op den akker de mooie bloemen te ontzien, die soms als onkruid tusschen tuingewassen opschieten? Snel doorliep zij de donkere dorpsstraatjes, vast stond haar plan, zij zou de bloeme halen, nu de dieren van het woud nog niet hun leger hadden verlaten, morgen zou het te laat zijn. De witte bloem te schutten voor de ge varen van den nacht: daartoe zou zij een poging doen, daarvoor de ontstemming der ouders trotseeren. Spoedig was zij buiten het dorp;tastend in de duisternis volgde ze thans het boschpaadje; zij kende den weg zoo goed, ook in het donker. Op enkele plaatsen verlichtten ontelbare vuurvliegjes den weg; hun phosphoriseerend licht, omhulde de omgeving met wonderlijke glanzen, weefde een net van grillige vuurlijnen. Uit de verte klonk geraas, een langgauw 8) of songkai 9) die met zijn breede schoften zich een weg door het struikgewas baande. Het was het uur dat de dieren des wouds hun leger verlieten en hun zwerftocht be gonnen in de onmetelijke bossohen om te zoeken naar voedsel. Hoog in de transparante luchten beschreven nachtuilen hun kringen, rustend op de krachtige wijduitgespreide vleugels. Moeizaam, als uit onmetelijke verte komend bereikte hun eentoonigen schrei de aarde, doch speurend dringt hun blik door in de verborgenste hoekjes van 't woud. Pandagian versnelde haren tred; daar was de Heilige Steen waar de offers den Goden gebracht werden; links in het woud, ginder moest de bloem staan aan het meeroevertje. Nog eenige stappen zij zag haar in het licht van het fluoresceerende purperen hart; de witte bloemkelk, blank in den violetten glans, haast verloren in de diepdonker groene weelde van bladeren. Met trillende handen greep zij de plant; voorzichtig, heel voorzichtig trok zij haar uit den grond en spoedde zich terug naar 't dorp. Met toewijding en zorg droeg zij" den kostbaren schat, als gold het het godenoffer van dien morgen, gretig inademend de heerlijke geuren, die opstegen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl