De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 13 oktober pagina 7

13 oktober 1917 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

13 Oct. '17. - No. 2103 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND \ k [ i l l J. A. HOETING HOFJUWELIER KONINGSPLEIN 11-13 DIAMANT PAARLEN] P AARLENCOLLIERS; il-111111111111111111111111111111 De Collectie Goudstikker in Pulchri Studio Opnieuw wij meenen dat dit reeds het derde jaar is toont de kunsthandel Goud stikker uit Amsterdam in Pulchri's groote bovenzaal een keuze uit zijn bezit van oude schilderijen. Ditmaal sieren zestig stukken de wanden. Reeds vóór de opening waren er een paar artisten binnen geloopen om eens te neuzen en een ervan kwam mij dadelijk bezoeken om er op aan te dringen, twee schilderijen ervan voor het Mauritshuls te koopen. Dit zegt niet alleen iets voor de kwaliteit van het gebodene (de bedoelde stukken waren trouwens reeds den volgenden dag door particulieren gekocht), maar is tevens een bewijs van de beteekenis, die Goudstikker's komst telkenmale heeft. Immers, in den Haag heeft men niet, gelijk in Amsterdam, groote zaken, waar voort durend veel in oude schilderijen omgaat. Er begint weliswaar in de hof stad meer leven te komen op dit punt, maar met Amsterdam kan zij zich nog op geen stukken na meten. Hetgeen thans in Pulchri te zien is, Is heuge lijk om het betrekkelijk groote percentage goede kwaliteit en om het vele nieuwe, dat er bij is. Het is inderdaad opmerkelijk, dat het mogelijk is geweest, ondanks het gebrek aan buitenlandschen kunsthandel nog zooveel goeds bijeen te brengen, waarbij eenlge zeer bijzondere meesterwerkjes zooals de beide Ostadcs nos. 38 en 39, een boereninterleur uit zijn rijpen tijd en een iets vroeger Rooker, beide van uitnemend gehalte. Dan eenige werken van Isaac van Ostade, waar van no. 41, het wintergezicht, de kroon spant. Opvallend is ook een fraai, groot vischstilleven van Abraham van Beyeren (no. 14), belangrijk om de kleurcontrasten en de materie-uitbeelding; een pittig mansportretje van Terborch, borstbeeld met hoed (no. 2), een forsche, kleine vrouwebeeltenis van Thomas de Keyser (no. 26), een mooi, zilvergrijs zeegezicht van Porcellis (no. 55, abusievelijk S. de Vlieger genoemd); twee werken van Wijnants; een aardige Jan Steen (no. 49), rederijkers, een stukje dat afkomstig is van de beroemde verzameling Maurice Kann te Parijs. Tentoonstelling OUD HOLullDSCHE SCHILDERIJEN in de zalen van PULCHRI STUDIO" 's-GRAVENHAGE OCTOBER 1917 IIMIItMIIIIIIIIIItllll K.V. HET NEDERLANDSCH TOONEEL: Groote dagen in Knollebroek, door C. S. ADAMA VAN SCHELTEMA. Daar helpt geen moedertje-lief en zelfs geen mijnheer Stellwagen aan: de zich ver broederende Nederlandsche dramaturgie heef t er een veer bij laten zitten. Al in een groengroen knolle-knolleland"... het is een van de liefste versjes die onze literatuur telt. Steeg het den volksdichter naar het hoofd? Moest het een stuk worden van knollen en van een (gestroopt) haasje? De eene blies de fluite-fluite-fluit en de ander sloeg de trommel..." alles ter eere van een burge meester, die trouwen ging met een oude freule, tot ontwikkeling der electriciteit... In de lamp, wel te verstaan. Behalve het ver nuft, ontbrak er aan de installatie geen vonkjel Maar het geval? het geval Adama van Scheltema en de tooneelschrijfkunst? En ziedaar eindelijk ook de groote taak en de heilige roeping van alle kunst, welke zij vóór alles in -haar schoonste en rijkste uiting, het drama, zal moeten vervullen: de verheffing van ons moreele leven, de oplos sing onzer moreele conflicten in een sfeer van wrjsheid en harmonie, het aankondigen, het dienen, het verbeelden van nieuwe moraliteiten." Dit is een zin uit een rede over Idealisme" door C. S. Adama van Scheltema. Ik zeg niet, dat ik er in allen deele mede instem, maar de sfeer van wijsheid en harmonie, achter het dorpje Knollebroek, had er mij nentwege mogen wezen, en met een nieuwe moraal hadden we althans iets nieuws gehad. In het drama als schoonste en rijkste uiting aller kunst, geloof ik even onomstootelijk als de dichter, die ons in anderen vorm alreeds veel schoonheid en rijkdom schonk, en ik wist niet wat ik las op het reclame papiertje, dat ons op het Leidscheplein, tegelijk met de persoonsnamen in de hand Behalve deze stukken wij zouden nog meer kunnen noemen, b.v. het groote land schap van Decker en de oude vrouw van Aert de .Gelder, geheel in Rembrandts trant noteerdenlwij nog eenige merkwaardig heden. Allereerst f een bijbelsch tafreel met portretten, dat men op 't eerste gezicht niet voor werk van Thomas de Keyser zou houden, maar dat niet alleen zijn ihandteekening draagt, doch bovendien bij beschouwing der koppen.met hun penetrante,'prachtig gedane oogen allen twijfel doet ophouden. Een curio siteit mag ook heeten de tegen een boom ronkende rooker, een Brouwer-achtig onder werp, geschilderd door Harmen Hals, een zoon van Frans. De werken van dezen Har men zijn zelden aan de markt. Noemen wij nog den zeer geacheveerden, voor den meester weinig kleurigen, mooi getoonden Mignon (no. 30, met prachtig geschilderde druiven); een curieuzen Diepraem (no. 12, vroolijk gezelschap); een Wouwerman, een winterlandschap van van der Neer, een stranding, gemerkt v. G., dat van Goyen heet in den catalogus, doch ons voorkomt, het werk te zijn van Maerten Franszoon de Hulst: een late Pieter de Hooch (interieur) en een laat vijftien d'eeuwsche drieluik met fraaie gulden letters op de luiken en een aan Rogier van der Weyden ontleende kruisafneming als midden stuk, dan hebben wij het voornaamste onge veer opgesomd, al willen wij daarmede niet zeggen, dat het niet vermelde (b.v. het bijzonder vlot geschilderde kleine figuurtje van Molenaer) minder is dan het genoemde. W. MARTIN. iiimiiimiiiiiiii iiiiiiiiiiiiniiiiiitiii iniitir iimiimiimil IN MEMORIAM Edgar Hilaire Germain Degas (1834-1917), SCHILDER, PASTELLIST, ETSER ENZ. Deze vereerder van Ingres, deze kenner der oude schilderkunst en der vroegere schilders, die met etsen en met historiestuk ken en portretten begon, en in afkeer van publiciteit, leefde te Parijs, de bewogen en bewegende stad.is geworden niettegenstaande dit alles tot een der fameuze Impressionisten (wanneer het Impressionisme gezien wordt als de kunst, nu en vroeger, die ten eersten den indruk van het Leven, van het levendige wil doen ondervinden). Voor dat hij dien gansch eigen aard van werk liet zien (ge vindt de Japanners dan in de afsnijdingen") ondervond hij Ingres' invloed (langs zijn letrmeester Lamothe), en onderging hij, diep, den invloed van Manet, wiens ver eerders hij in het bekende caféGuerbois in '65 zag en sprak. Na-da t hij dus een dertiger was, begon het eigen werk te komen; in 1866 is een Steeple Chase in .den Salon", en in 1872 vindt ge de Balletten"etc. be ginnende ; in 1874 neemt hij, na een reis in Amerika ('t schilderij Bureau de Colon a Orleans) deel aan de tentvoorstellingen der Impressionisten" (in den franschen zin van dezen term). In 1877 gebruikt hij, en verder in zijn leven, voornamentlijk het pastei als materiaal. Hij heeft met dit materiaal serieën werken gemaakt, zijn Balletteuses zijn daar van het bekendst geworden, met zijn voorstel lingen van wedstrijden van paarden.Maar even goed heeft modistesbezig,interieur,strijksters, café'smet figuren en vrouwen in het bad of daaruit komend in dit schoone materiaal (vlin der vleugelpoeder lijkt het)gerealiseerd.En de kleur van al deze dingen is niet schril ooit. In zijn Races'' etc. vindt ge melkachtige grijzen" en groenen" tot een fijn geheel vereend bij de uiterst moderne observatie van de cancaneerende, onrustige paarden. Fijn, hoewel elastisch, zuiver fransch, is Degas' werk altijd. In de scènes uit de café's, in zijn Danseuses, in zijn modistes, is de kleur een sonoor geheel, maar zonder zwaarte. Het is een samenstelling, rijk, en toch niet vast-in-elkaar; ze heeft het opene" van een poeder, van een gepoederde stof, toch aan zich. De observatie daarentegen is ]soms ten uiterste snel geweest. Degas kon dat wagen, omdat hij een nooit betwist kenner van den vorm geweest is, en lijkt pleegt te worden gespeeld: Maar hoe nederiger het werk, hoe welkomer het ons is geweest." De heer Verkade heeft den naam een hoffelijk man te zijn en het is dus mogelijk dat hij de K. V. Het Nederlandsch Tooneel" op de decors voor dit nederig werk gejaagd heeft uit pure hoffelijkheid jegens den gezienen letterkundige, maar de grenzen der in schikkelijkheid dunken mij toch overschreden wanneer hij het publiek de dorpenheid van een stuk dan ook nog als the greatattraction" wil opdringen. Zóó van gisteren zijn wij, na de hoogeschool van vergeestelijking, die wij achter den rug hebben, na den inderdaad verwarrenden arbeid van het philosophisch verstand" men kan niet voorzichtig genoeg zijn in de woordenkeuze van zijn dramaturg! in de komedie thans niet meer, om ons nu weer deze... knollen voor citroenen te laten verkoopen. Een tooneelstuk, in vier bedrijven, zonder pre tentie, bestaat voor mij niet. Daarvoor worden de groote schouwburg-gebouwen niet in stand gehouden, daarvoor worden ze terwijl de scholier bij zijn nachtpit werkt niet van onder tot boven geïllumineerd. Kunst heeft de pretentie kunst te zijn. En zonder dezen rechtmatigen eigendunk, be hoort zij zich niet aau te bieden. Mede-uitziend naar een, uit verlevendigde tooneelspeelkunst, opbloeiende nationale tooneelschrijfkunst, en daarin geloovend als de bekroning eener langzame evolutie, lijkt me de huidige agitatie onder onze schrijvers om met alle geweld een tooneelschrijver" te willen zijn, om twee redenen verderfelijk: om den vloed van nederige manuscripten waaronder ten onzent de met werk overkropte tooneeldirecties voor de eer van het vaderland en het risico hunn?r kas gebukt gaan, en om het bedreigd vertrou wen tusschen datgene wat als tooneelkunst wordt aangekondigd, en het publiek dat vraagt deze kunst te mogen erkennen. Wij hebben in ons land feitelijk geen schouwburgpubliek, wij hebben een kleine kern van belanghebbenden en waarlijk belangstellen den, en een grooten hoop van uitgaande menschen. Een première is bij ons geen gebeurte nis, waar een ieder qui se respecte" bij wil zijn. Waar zijn de kunstenaars, de letterkundigen, die, desnoods derde rij deze, akademisch gesproken, soms onjuist, dan is dit bewust gedaan, om de, actie, te te verkrijgen, en altijd is dit geschied met fransche terughouding. Degas was door zijn onderwerpen, door de afsnijdingen ons moderner dan door het rijke fijne kleurgeheel (de bekoring voor de open" oogen).Hij was als volledige mogelijk heid alleen in Frankrijk te treffen, want aljeen daar is de stoutmoedigheid en de durf zoo zeker, en is de smaak zoo gewis. En, eigenaardig te constateeren, nu en dan bereikte deze[verfijnde, en lenige, twee bezige figuren, die met den geest, baar in het wetk, in andere pastels etc, het nog williger doen waardeeren. PLASSCHAERT iiiiiilimiiiiiiiiiiiiiitimuiiiiiiiiiiiimiiiii. iiiiiiimiiiimi TENTOONSTELLINGS-NOTITIES TEEKENMAATSCHAPPIJ, DEN HAAG; BREITNER, AMSTERDAM Teeken maat schappij, den Haag. De Teekenmaatschappij was, in den grond, nog behoudender dan Arti; dit bleek vooral door de plaatsing op de tentoonstellingen. Dezelfde, steeds dezelfde (en niet alle be langrijke) schilders kregen het beste licht en de meeste ruimte. Hiermee is nu ge broken ; dit is nu veranderd. Voor deze daad is A l b e r t R o e l o f s te prijzen, die niet tegen veel vijandschap en beslommering opzag om dit te veranderen. Met verstandige zuiverheid onthield hij zichzelf; ge vindt geen werk van hem hier. Zonder steun was hij in deze niet, maar hij was toch de tast bare uitvoerder. Een der leden van de Teekenmaatschappij, die zich vroeger ont hield, maar nu als medestander zich even eens wou laten zien, is W i 11 e m van K o n ij n e n b u r g. Hij zond twee werken in; de Landman, een voorstelling van figuur en van ossen, en een groot geconstrueerde voorstelling van een enkelen man. In beide dingen vindt ge de resultaten van zijn be schouwingen; in 't eerste treft echter eer het lichtspel, in het tweede de vorm, de groot gehouden bouw. In beide vindt ge het g e e s t e l ij k element, dat zoo sterk in dezen schilder is. Ge vindt hier tevens zijn phantaisie. Toch is hij mij dikwijls scherper, en met meer inhoud nog in de portretten, die hij schildert. Daar vindt ge psychologie, stijl; en het moment is zoo gekozen, dat de psyche" op haar nobelst oogenblik is ge realiseerd. Nauwkeurig realist, maar koeler, a l' a n g l a i s e, is Roland Holst. De vrouwekop (uit 1912) is de belangrijkste. Innerlijks en uiterltjks werden zuiver vereend tot en in de afbeelding van een mensch. Tragisch is hij nooit. Suze Robertson kan dat zijn. In zwatt-en-wit; in een even voorover gebogen kop. Ik mis deze koppen op deze tentoonstelling ongaarne. Want zij zijn zonder moedwilligheid diepzinnig, en dood-eenvoudig, zeer belangrijk in 't geheel van haar werk. Evenmin is de kracht van Theo van Hoytema door zijn groep met eerbied geopenbaard. De deftige, de teedere, de snaaksche, en de fijne litographieën zijn afwezig. D ij s s e l h o f's kunnen en kleur, B a u e r's romantiek (haast a Ia Dorésoms) worden echter door hun inzen dingen gekarakteriseerd. In 't Aquarium vindt ge d'illusle van Hcht-en-water, in d'Ane monen" de kleur als in een grooten zwaai gegeven. De Moskee (21), de Kathedraal en de Spinx realiseeren Bauer voor u. Bautz' teekening en Bosch' stilleven vertoonen deze schilders op hun gelukkigst'; Degouve de Nuncques daarentegen is beter in zijn werk uit Belgisch Brabant, dan in zijn Amsterdam. Ge bespeurt, dat de inner lijke kristalliseering nog niet werd voltooid. Haverman en Isaac Israël s (iel maar vlot in de Pier"); Monnickendam in zijn Zondagmorgen geven geen aanleiding tot te herhalen bespreking. De R o u v i 11 e is 't eigenst in zijn bolwangige Pierrot; Sluyters fijn, door grijs en geel vooral, in zijn Naakt. Jan Veth's serie portretten bevat het melodramatische als de doods klok luidt", een uiting van 't overgevoelige in een anders dorren geest; een teeder-geiitiimttititiimntn n tiiiitimiiiiiu minimum Stehgallerie'1 zich geen stuk laten ontglip pen, omdat daarginds aan den verlichten horizon iets omgaat dat hen, ook in zijn onvolmaaktheid, boeit? Van de planken zelf gaat thans initiatief uit, door voorstellingen van hoog gehalte is ons de laatste jaren herhaaldelijk bijgebracht: wat tooneelkunst ook in ons land kan zijn. De groote vlam trekt... de muggen, een enkele literaire hommel, zwermen aan, het publiek dit ook de tooneelkunst om de kunst bemint, neemt toe. En nu is het maar zaak dat, met belangrijke en schoone vertooningen gewonnen publiek niet opnieuw af te schrik ken, zelfs niet met verdienstelijke pogingen van nationale schrijfkunst. Ons tooneel kan vooralsnog geen experiment lijden. Niet vóór er een groot, stabiel schouwburg-publiek gevormd is, zijn we hier toe aan het mid delmatige van eigen tijd en eigen bodem, dat van onze tooneelspelers denzelfden spelernst vereischt als het beste uit het internatio naal! repertoire aller eeuwen. Het drama, en zeker het blijspel, is niet slechts, gelijk Adama van Scheltema met zooveel inzicht schrijft, de schoonste en rijkste kunstuiting, het is tevens de machtigste, meest gecon centreerde, de moeilijkste. Een tijdschrift kan ter aanmoediging" eens een braaf versje plaatsen, een oppervakkige roman vindt zijn bescheiden weg in leesportefeuilles, maar de geruchtmakende opvoering van een ne derig tooneelstuk doet schade aan de groote zaak van het tooneel. Adama van Scheltema heeft het met zijn Groote dagen in Knollebroek" stellig niet zoo boos bedoeld. Wij weten, al ware het alleen uit zijn Faust-vertaling, dat hij het tooneel niet onderschat. Maar een onschul dig abuis dunkt het mij toch evenmin. Hier hebben wij wel waarlijk een voorbeeld van een begaafd auteur, die zijn sporen ver diend heeft op ander gebied en zich nu wil dwingen tot een arbeid, waarvoor hij de bepaalde eigenschappen niet bezit. Naakt model" was verleden jaar een waarschuwing; een mooi gegeven geraakte bij dezen tooneeltoer zoodanig in de klem, dat het nauwelijks meer te herkennen was. En nu deze dorpscomedie," op het oog meer tooneel" dan het vorige werk, doch voor wie dieper ziet niets dan een wonderlijk naiVe opeenstapeling van oude en beproefde tooneeltrucs, en deze HET BENUTTEN VAN LICHAAMSWARMTE (Teekening voor Di Amsterdammer" van George van Raemdonc'<) wild vrouweportret uit 1905, en een geestige notitie van Prof. Cramer (210). B r e i t n e r (bij van Oogh, Amsterdam). Deze verzameling werks werd bedoeld als een eerbetoon op Breitner's zestigsten ver jaardag door een hem wel-gcnegen kunst handelaar. Zij bevat de cavalleriestukken; de hoefsmid (met de vrouw, met het Ver meerachtig-gele jak, aan de deur); een aquarel van een avondstraat, vol violenkleuren; de gele rijders; Breitner's zusters buiten; de vrouw in 't zwart bij de tafel met bloemen; een aquarel van pinken, en een schilderij van een schuit, die geverfd wordt. Zij vertoont den schilder van vele zijden. Niet op alle kanten van zijn talent valt alle licht, dat gewenscht is. 't Geheel echter geeft van den hartstochtelijk-levendige een levendig, niet geheel gaaf beeld. PLASSCHAERT iiMiitiumiiiiiiiiiiuimimiiiimiiimiiiiiiiumtiiiiiniiiiiiHiititittitiiiiii Zuid-Afrikaansche Poëzie 'l'otius is die Sknilnaam van prol. dr. J. du Tuit. van die Theologiese Kweekskool te I*otchet'stroom ; 'n seun van die bekende Afrikaander voorman ds. S. T. du Toit, en 'n alumnus van die Am-terdamse Vrije i niversiteit. Met Jan Celliers is hij een van die baanbrekers van die nieuwe Afrikaanse Taal Beweging. Verskeidene bundels van se hand is n! verskene, t\vee waarvan die hoge onderskeiding geniet het van 'n aan bevelend voorwoord deur Pres. Steijn. Die poesie van Totius is in hoofdsaak l vries van karakter. Dikwels ook Caje teer en gevoelig, vooral wanneer hij die leed van die Koneentrasie Kampe beging. Ia «ndorsiaaiidegedigRie vergelijk hij die weelde van 'n bed in 'n kamer met die eaardebed" in 'n tent ? skaars vaggebind" waar sdie win l aan tlte paal staan ruk ', in die ope veld. A. I). K. OM S1EK TE WEES door Totius Om siek te wees En dan 'n bed te hè, O wat 'n weelde is dit! Doodmoeg te wees en dan Daarop te kan gaan Ie Deurswak tot in die laatste lid! Rillend van koue koorts En klappertandend al, Gauw-gauw nog uit te trek; Met wilde drif Haastig daar neer te val Warm toegedek; dan nog zóó onhandig aaneengeschakeld, dat telkens een gemoedelijk effect doel miste. In een blijspel mag, voor mijn gevoelen, geen zin stranden. Een aanloop dient te leiden tot een sprong. Alle opgezette lussen van het eerste bedrijf zijn er om opgeraapt te worden en de steken te maken voor II en Hl, terwijl dan in III het patroon, uit een complex van kleine figuurtjes, gevormd blijkt. Wanneer nu een tooneelschrijver be gint met onze aandacht te vragen voor een tammen burgemeeester wiens hartewensch immer was als militair" voor het Vaderland te sneven, en hij brengt dien in een volgend bedrijf in de droeve noodzakelijkheid een oude malloot van een freule te huwen, als eenig redmiddel om haar geld te bemach tigen voor den aanleg eener eiectrische cen trale in zijn gemeente, dan is daar het oogenblik gekomen, waarop de eenvoudigste tooneelverbeeldlng haar kans schoon ziet. Dan moet het publiek met n oogopslag begrijpen, dat Burgemeester (Schulze) daar plotseling voor de verwezenlijking van zijn levensillusie staat, dat thans van hem schoon in politiek de daad des vurigen krijgsmans: te sneven voor zijn Gemeente in een huwelijk-zonder-genade, wordt ge vraagd! En heel de huwelijksceremonie van III had doortrokken moeten zijn van ons besef: daar staat een tweede Jan van Schaffelaar, bereid tot den sprong over het hekje van den Knollebroeksch Burgerlijken Stand. Geen... steek heeft Scheltema van dit eenvoudig kluchtspelfiguurtje, waarvoor hem de draadjes-der-techniek tusschen de vin gers lagen, verwerkt. Hij liet de onmogelijke freule van het begin, gelijk een heldin & la Marlitt, naar het einde veranderen in een zeer aannemelijke bruid van edele inborst, waar, met of zonder aandeelen in een eiec trische Centrale, geen burgemeester voor behoefde terug te deinzen. Schulze kuste haar dan ook van harte, de opgetogen dor pelingen stroomden toe, en de eene blies de fluitefluitefluit en de ander sloeg de trommel. Toen kwam daar opeens... de auteur. Heeft het iemand verdroten ? Dat niet; de dichter van zooveel zangerige Hollandsche poëzie" is veel vergund en alles vergeven, maar dat we daar nu mee ik citeer, wél eenigszins verdroten, nog een maal het programma: op den weg", zouDieper mij in te woel En stijwer toe te druk Mijn koue skouerblad Met dons- en wolkombers Wat 'n geluk, Genieting selfs is dat l Die goedjies aan die muur So doods voor kort. Kijk nou met lief gelaat; In innigheid het hul Mij levendig geword, Hul moet nog net kan praat. Voel ik ie»s beter dan Kijk ik al om mij rond, Nou daar, dan hier, En bestudeer die lijn Van die plafond En van die muurpapier. Nou voel ik eers hoedat Mijn kamer is in klein 'n Wereld vol van lus; En hoe dit beter is Ook klein te sijn En dan daarin te rus. Uit «Kachel" Uit voorraad leverbaar: Adler, Oakland, White- Auto's Garage NEFKENS Jacob Obrechtstraat 26 AMSTERDAM ~ den zijn die leidt naar het goede doel", ontken ik ten sterkste. Het gegeven, een allermoeilijkst gegeven juist om zijn schijnbaren eenvoud en over bekendheid, zou, in een zeer eigen licht ge steld, deze voldoening hebben kunnen be reiden aan de literatuur en aan het tooneel. Er flitsten, soms, listige zinnetjes door heen. En even, toen in II de opzet, strak buiten de caricatuur gehouden en door licht en puntig spel van Schulze en van Warmelo (de secretaris) gemerkt, een zeker cachet kreeg, hebben wij gehoopt, dat het Scheltema gelukken ging, zoo langs zijn neus weg, van deze chablonen iets, in ernst en strakheid, lachwekkends en verfijnd-menschelijks te maken. Maar het verliep deerlijk, en toen, op gansch ver laagd plan, voldeed het zelfs niet meer aan den eersten kluchtspel-eisch: de intrigue was zoek. De opvoering, onder leiding van Verkade, was verzorgd; de decors waren: wat vlak gestyleerd het eerste, mooi van toon het tweede. De conventioneele dorpstypen, hadden alle een bekwame vertolker ge vonden, en de geheele legkaart sloot keurig in elkaar. TOP NAEFF ROBBERT KALPF&CS AM5TEDDAM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl