Historisch Archief 1877-1940
N*. 2108
Zaterdag 17 November
A°1917
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE GASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON
Prijs per No. f 0.15. Per 3 mnd. f 1.90. Abonn. loopen per jaar
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF, AMSTERDAM
Advertentiën omslag f 0.35 p. regel, binnenpag. f 0.40 p. regel
. INBOWBs Bladz. 1: In de Gljjrlacht. JJe
Doode Jongen, door v. H. Bnitcnlandsch Over
zicht, door Q. W. Eernkamp. 2: Onafhankelijk
heid, teekening van Jordaan. Ook kleine
plaatsen kannen een Centrale Keuken" inrichten
door <tr. H. O. Valkuma Blauw. Spreekzaal:
Het Kleine Vlammet)e, door H. P. van Tuyll v.
Seroogkerken.?Krekelranp, door J. B. Spaenhoft
Het begrepen van onzen tqd,door Pred. v. Eeden.
9t Feuilleton: Geïnterneerd, door J. H. Fraugois.
5: Voor Trouwen, door Klis. H. Rogge. Uit de
Nkttrar, door Jao. P. ThjJBie 7: Boekbespreking,
door Henri Borel. I>« Bedevoering Tan Lloyd
Georg», teekwung van Qeorge van Baemdonek.
Nieuwe Fransche Boekan, door Joh. Tielrooy.
8: Soheepsteekeoingen van Lensselink, door Friso.
Moziekin de Hoofdstad.doormr.ELOI.van Leeuwen.
Het Promokereeht der H. B. S., door dr. O. G
errits. 9: Financiën en Boonomie, door J. D.
Bantilhano. 10: Uit het Kladsebrift van Jantje.
Leeïenspiegel?BQm-Kronyok,door Melis Stoke.
Buitensporige Betichten, door Melis Stoke.
11: Het Homogene Ministerie, teekening van Joh.
Braakwuiek. > Sohaakrabriek, red. dr. A. Q.
Olland. Damrnbriek, red. K. G. de Jonge.
Bijvoegsel: Os toestand in Baslaud, teekening
van Joh. Bvaakeneiek.
IIIIIMIIIIIMIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIl
IN DE GLIJVLUCHT
Gevoelt, is men geneigd te vra
gen, het ministerie Cort van der Linden
zich genaderd tot zijne liquidatie?
De moeilijkheden hoopen zich pp.
Alles wat achter ons ligt, op diplomatiek
en financieel en distribueerend gebied,
is klein in vergelijking met de problemen,
waaraan verder de hand moet worden
geslagen.
De distributie der levensmiddelen wordt
bezwaarlijker dan ooit.
De dekking der kosten en het systeem
der rijkstoeslagen loopen spaak, zie
de ontwerpen Posthuma en Treub.
Met den algemeenen volksgeest is
weinig meer te beginnen. Hij is verslagen.
De verhoudingen met het buitenland
houden op, gemoedelijk te zijn. Van geen
van beide zijden wordt onze braafheid,
waarin de regeering steeds haar kracht
heeft gezocht, beloond. De eischen wor
den onverbiddelijk gesteld en de dampen
ons aangedaan.
De binnenlandsche politieke verhou
dingen beantwoorden allerminst aan de
schoone verwachtingen, waarmede de
Grondwetsherziening is ingezet geworden.
Van vredesgezindheid en verheffing der
geesten geen sprake. De politieke lijnen
zijn krommer dan tevoren. Het naderende
evenredige kiesstelsel vervult niemand
met vertrouwen. Het schept alom ver
warring en tinnegieterij, in een tijd dat
juist stevige grondslagen en duidelijke
richtlijnen vóór alles noodig zijn.
Waar men staart, een toestand van
hulpeloosheid en schemering.
De wijze, waarop de regeering dit
alles tegemoet treedt, is, alsof het haar
weinig meer aangaat l
Het werk, dat de hand vindt om te
doen, wordt wel verricht. Maar van door
tasten in de brandnetels is geen sprake
meer.
De incidenten en conflicten liggen dik
voor de hand. Het is niet moeilijk, ze
te voorspellen.
Maar zóó apathisch en lijdelijk laat
de regeering ze aankomen, dat ge u niet
ontdoen kunt van den indruk: men ge
voelt zich tegen de aangebroken stroom
versnelling niet meer opgewassen en
heeft het zich ontgeven.
* *
Hoe laat zich anders de houding ver
klaren, aangenomen in zake de verdere
credieten voor de beschikbaarstelling
van levensmiddelen?
Twee ministers spreken daarin ieder
een lijnrecht tegenovergestelde taal. De
heer Posthuma, kalmweg, wil op de tot
dusver gevolgde wijze doorgaan. Van
andere denkbeelden, ook die welke hij
vroeger zelf wel gehad heeft, heeft hij
den brui. Hij wordt de echte figuur van den
overladen werker, want geen bewinds
man heeft zóó onmogelijk of bespottelijk
veel op zijn schouders als deze minister.
't geen hij echter zelf zoo schijnt te
willen, die maar voortzwoegt, doch
voor nieuwe, vrije grepen geen tijd meer
over heeft.
De heer Treub staat er diametraal
tegenover. Hij zegt, dat 't over een anderen
boeg moet worden gegooid. Wil de dis
tributie tot een welstandsgrens beperken
en de distributieprijzen zien opgevoerd.
Voorziet, dat anders volgens het systeem
van Posthuma, de kip wel eens binnen
zeer korten tijd zou kunnen zijn afge
slacht en het volk de dupe.
Meent men nu evenwel, dat in een zoo
allergewichtigst punt van beleid de regee
ring partij kiest, en n besluit neemt?
Verre van dien l
Van regeeringszijde wordt niet de ge
ringste poging gedaan, een vaste koers
te bepalen. De heer Cort van der Linden
zwijgt er bij, en ziet, misschien met
vriendelijken glimlach, misschien met
moedeloozen blik, hoe zijne apostelen
debatteeren.
't Eenige waarover de regeering een
eenparig" oordeel kond doet, is 't punt
waarover niemand 't met haar eens
kan zijn--.flat de kosten der verstrekking
van levensmidoj, jn onder gén beding uit
leenings^Jrden mogen bestreden worden.
Voor 't ovefige wordt de oplossing
gevonden, doordat men de zaak
voprloopig voor een half jaar heeft geschikt,
a raison echter van 90 millioen gulden.
Komt tijd, komt raad.
Toch zal de vraag nu reeds aan de
orde gesteld moeten worden, of zulk
regeeren in den schommelstoel ons volk
aangedaan worden mag.
, * *
Overigens gaat het evenzoo. ?
Neem een ander voorbeeld: de aan de
ordestelling der
ouderdomspensioenneering.
Hier blijkt, uit de Memorie van Ant
woord op de Staatsbegrooting, een
diep;aand verschil tusschen de ministers
}ort en Lely.
Lely wil aanpakken en de Ouder
domswet, die (tengevolge van de ondoor
dachte toepassing der Kamerontbinding
wegens de grondwetsherziening) op het
doode spoor is geraakt, weer aan den
gang te brengen. Het is ook waarlijk
tijd, dat niet langer op de ruggen der
zielige ouden van dagen het eeuwige
politieke spel van uitstel verder wordt
gespeeld.
Vierkant verklaart hij zich tegenover
de meening van den heer Cort van der
Linden, die zich formeel, let wel:
allén formeel, door letterknechterij,
gebonden acht aan de rechterzijde, om
geen politieke ontwerpen" in te dienen.
En zie hier nu, hoe zulke gewichtige
zaken worden behandeld! Een minister
van Waterstaat, die tegen beter inzien
in, zich gewonnen geeft. En een Eerste
minister, die met zooveel woorden de
rechtsche partij in de Tweede Kamer
soebat (zie de Memorie) om de Regeering
niet aan eene formaliteit te binden" en
goedgunstig hare permissie tot de verdere
behandeling van het wetsontwerp te
geven.
Ook hier is alle regeerkracht ge
vloden.
In zóó sterke mate blijkt dit, telkens
weer, dat de vraag rijst: zoekt het
Kabinet, zoekt althans de Voorzitter, bij
de nu aanstaande debatten, maar tot een
liquidatie te geraken? Loopt het over
't hoofd, en zegt hij: laat anderen het
dan maar verder opknappen"?
De veronderstelling vindt pok voedsel
in de houding, door het Kabinet tegen
over de Kamer aangenomen bij het
verwijt, dat dit ministerie aan den in
vloed van de Volksvertegenwoordiging
te kort heeft gedaan en doet.
Men kan over de oorzaken van deze
verminderde positie van 't parlement van
meening verschillen. Naar ons oordeel
hebben hier n de Regeering, n de
Volksvertegenwoordiging, n de Publieke
Opinie, n de Omstandigheden schuld.
Doch de wijze, waarop nu de des
betreffende opmerkingen, zoowel wat het
algemeen beleid, als wat in 't bijzonder
de buitenlandsche zaken aangaat, in het
jongste Regeeringsantwoord worden be
sproken, geeft tusschen tweeërlei onder
stelling de keus: of de regeering meent
in waarheid 't parlement voortdurend met
kleineering te moeten blijven bejegenen,
óf: zij zoekt eene wrijving, die haar
de gelegenheid tot heengaan geven kan.
Maar in welk een gevaarlijke positie
geraakt een volk, in welks regeeringszaal
zulke stemmingen heersenen, vooral
in dezen tijd!
Het zou geen wonder zijn, zoo over
het geheele kabinet eene moeheid ware
vaardig geworden, eene moeheid,
die reeds op zichzelf door meer dan drie
oorlogsjaren te verklaren is. In geen
land van Europa hebben de regeerders
het zoolang uitgehouden.
Opmerkelijk is het dan ook wel, dat
de flinkere toon in het bijzonder blijft
uitgaan van de twee ministers, die er
frisscher voorstaan: Treub en De Jonge.
De voorbeelden van slapheid, welke
wij aanhaalden, zijn reeds kras genoeg.
Men kan de kwaal echter ook nog in
veel ruimer mate zien doorwerken. Zij
lijkt af te stralen op- de bureau's in den
Haag. Zij sypelt door in het geheele
publieke leven.
Men kan haar zien doorwerken in de
houding, door minister Posthuma tegen
over de nieuwe eischen van productie
aangenomen. Wat wordt er gedaan, om
met de uiterste kracht onzen
binnenlandschen graanverbouw aan te moedi
gen, dien wij nog jaren lang noodig zullen
hebben? Wat, om de middelen van wel
vaart en productie voor na den oorlog
reeds thans zoo voortvarend mogelijk
voor te bereiden?
Welke houding nemen wij aan in de
onderhandelingen met Duitschland over
de steenkolen, met de Geallieerden over
de levensmiddelen? Hebben wij de koe
bij de horens gegrepen, om onverwijld
ook de Engelsche steenkolen binnen te
krijsen ?
't Is niet te verheelen, dat dezelfde
apathische en onverschillige behandeling
der aaken van staat, is te vinden ook
ten grondslag aan het internationale j
geschil, dat op het oogenblik ons land
zooveel zorg en last en schade veroor
zaakt: de zand- en grtndkwestie en het
stopzetten der Engelsche telegrammen.
Zeer zeker hebben de Engelschen door
hun verkeerde en prikkelende repre
saille" het moeilijk gemaakt, hier te
lande over de kwestie volmondig eene
meening uit te spreken. Veel moeilijker
nog, om toegevend te zijn! Maar men
mag zich daardoor toch ook niet vol
komen laten binden, en kan het er
onderling over eens zijn dat, zooals
het Nieuws van den Dag ook zeer terecht
en onomwonden schrijft: het gelijk in
de oorspronkelijke kwestie niet aan onzen
kant is. Men kan zelfs verder gaan.
Ook de represaille met de telegrammen
hebben wij voor 't grootste deel te
danken aan de laconieke wijze, waarop de
zand-en grind-aangelegenheid door ons
Departement van Buitenlandsene Zaken
is behandeld geworden en wordt.
Ware hierbij meer vigllantie betracht,
dan zou het niet zoo ver gekomen zijn.
Gebrek aan besliste en punctueele be
handeling der zaak heeft haar vast doen
loopen op eene wijze, waarvan de
oplossing nog niet is te voorzien. Juist
omdat de grief zich richt niet tegen het
vaderlandsche standpunt in zake het
recht, maar tegen de onverschillige af
handeling door de regeering.
* *
Het zal een wonder zijn, indien uit al deze
principieele tegenstellingen tusschen ver
schillende ministers tusschen regeering
en kamer, en van de regeering met andere
machten, uit alle passiviteit ook, ten
slotte nog eene vaste eenheid kan geboren
worden!
Is de onderstelling, waaruit boven ge
tracht werd de politieke situatie van
het oogenblik te verklaren, juist, dan
hebben wij te doen met eenen zeer
ernstigen toestand.
Wij zien dan het ministerie-Cort van
der Linden boven ons als een vliegenier,
wiens voorraad benzine ten einde raakt.
Reeds trekt de motor niet meer, zooals
hij behoorde te doen. De kracht is er uit.
Het eenige wat nog overblijft is: eene
voorzichtige landing.
En in de lange banen van den vol
planékomt het voertuig naar den beganen
grond. Voor eer.en verderen tocht echter,
voor de inspanningen van den verderen
dienst kunnen geene verwachtingen meer
worden gesteld.
Of deze onderstelling van de positie
juist is, de vraag zal wel spoedig nader
worden belicht.
Dan zullen daaruit ook de
consequentie's te trekken zijn.
Het is niet eene kwestie van
partijbelangen of van persoonlijke aangelegen
heden, maar van nationaal gewicht. Het
kan nimmer in ?t belang van Nederland
zijn, te berusten in toestanden van ver
slapping en besluiteloosheid.
Ook niet voorloopig!
Wie denkt, dat morgen of over een
paar maanden alles weer op zijn pootjes
terecht zal zijn, heeft misschien tijd om
't aan te zien.
Wie ook voor ons volk een ontzaglijke
mate van wilskracht, doorzicht en acti
viteit aanstonds en nog op langen duur
noodig acht, hij verwacht van dergelijke
glijvluchten geen heil meer. Hij verlangt
eene opstijging te zien, met vastberaden
kracht.
De verantwoordelijkheid voor veran
dering blijft nog altijd groot.
Maar de verantwoordelijkheid voor
onveranderd [voortzetten kan toch nog
grooter zijn ' v. H.
DE DOODE JONGEN
Zijne makkers hebben hem meegevoerd
van de zee waar hij met granaten \\as
beschoten. Terug naar land, den
dooden visschersjongen.
Zij hebben met hem geroeid en ge
sjouwd, en anderen hebben hun
vischvangst gestaakt, om hem in Ymuiden
aan den wal te brengen.
Weet ge waarom?
Omdat er niets is, dat zóó weet aan
te klagen, als de stille mond van een
doode. Omdat er niets is, dat vernieti
gender weet te verachten, en
onvergetelijker weet te waarschuwen, dan zijne
geloken oogen.
Hadden zij hem het graf geschonken,
dat hem toekwam, het graf van de zee,
wat anders ware er met hen terugge
komen, dan een verhaal?
Maar de visschers wilden hem zelf
doen klagen over zijn smadelijk lot.
Nu getuigen zijne bleeke lippen
voor geheel Nederland, zijn vaderland,
van het schrikkelijke geweld dat den
zeeman wordt aangedaan.
Zijn smalle knapenvingers richten zich
klagend tegen de natie, die hare heer
schappij denkt te vestigen op woesternij,
op meedoogenloosheid en op hypocrisie.
Klagend maant l>ij ons vulk aan, om
zich nimmer door drogredenen te laten
misleid«n, nimmer zich door winstbejag
of zakenbelangen te laten inpalmen,
nimmer door bloö-hartigheid zich te
laten bevangen, tegenover die mogend
heid, met wie wij niets anders gemeen
hebben dan stoffelijke belangen, maar
van wie wij gescheiden zijn door
de wereld van onderscheid tusschen hunne
lawaaierige illusie's en de idealen van óns
volk, door al wat er dreigt uit hun
cyclopen-eerzucht, en door het opzettelijk,
naar legerorder vergoten bloed van onze
jonge kereltjes, zooals hij.
Moge het noodlot hun een tijd met
onweerstaanbaarheid dienen, zijn schrale
jongenslijf bezielt tot machtiger, duur
zamer tegenstand !
Daarom, om deze aanklacht te doen
vernemen, die de aanklacht is van een
gansche vreedzame visscherswereld, heb
ben de mannen van den logger hem weder
teruggebracht.
En nog een tweede aanklacht spreken
zijne bloedlooze lippen uit!
De onderzeeboot, die zoo zonder er
barmen zijn schip naar den kelder, zijn
maats in het ongewisse en hem- in de
eeuwigheid heeft gejaagd, was ... onge
nummerd?
Het ivas de U-boot, die dezen zomer,
na in de Nederlandsche binnenwateren
te zijn gestrand en door de Neder
landsche marine in beslag genomen,
door de Nederlandsche
regeering aan de Duitschers terug
gegeven is.
v. H.
De Revolutie der Maximalisten Itali
Wij weten niets zeker dit is geen op
wekking tot twijfel in het algemeen; ook
niet tot twijfel in bepaalde gevallen.
Hoewel er zou eenige reden zijn om
een klein slootje te geven aan de
verzekerdheid, die de gemiddelde Nederlander, dank
zij de voorlichting zijner couranten, heeft,
dat er van Nederlandsche zijde evenveel
moeite is gedaan om kolen uit Engeland te
krijgen als uit Duitschland.
Het zou hem geen kwaad doen, als hij
eens de vraag moest beantwoorden, of hij
met zekerheid weet, dat Nederland, toen
Duitschland zijn kolentoevoer van 350.000
tot 100.000 ton verminderde, terstond zijn
uitvoer naar Duitschland in dezelfde even
redigheid heeft verminderd.
Of deze vraag: waarom is de Parkhaven,"
het eerste schip dat naar Engeland werd
gestuurd om kolea te halen, door een
Duitsche duikboot getorpedeerd?
Of deze vraag: zou de Duitsche regeering
dit hebben laten doen om de redactie van
het Vaderland in het gelijk te stellen, die
kort tevoren had gewaarschuwd, dat het
zoo gevaarlijk was om kolen uit Engeland
te laten halen?
En misschien zou ook een opwekking tot
twijfel niet ongepast zijn, of de Nederland
sche regeeting er verstandig aan gedaan
heeft, aan Duitschland toe te staan alvast
in October en November zooveel zand en
grind naar Belgiëte vervoeren, als het daar
voor den eerstvolgenden winter noodig heeft
(of beweert noodig te hebben) en aldus
Duitschland te verzekeren voor het risico,
dat in den a.s. winter het vervoer te water
wel eens ondoenlijk zou kunnen zijn?
Maar toch, beminde lezer, ondanks het
niet overbodig zijn van een opwekking tot
twijfel in de genoen.de gevallen en ondanks
de wenschelijkheid van een periodieke aan
sporing tot twijfel in het algemeen, niet
daarom schreef ik op den eersten regel van
dit overzicht: wij weten niets zeker.
In tegenstelling met de denkbeelden" van
Graaf Luxburg over het spurlos versenken"
van onzijdige schepen, waarvan de Duitsche
regeering in hare nota aan de Argentijnsche
uitdrukkelijk verzekerde: de door Luxburg
ontwikkelde denkbeelden zijn van hem zelf
alleen ', moet ik zelf s uitdrukkelijk verzekeren,
dat de diepzinnige woorden: wij weten
niets zeker" niet van mij zelf alleen" zijn.
Ik heb ze overgenomen van een Engelsch
dagbladcorrespondent in Rusland, die er een
i telegram mee besloot, dat hij aan zijne
cou| rant stuurde over de jongste revolutie in
Petrograd.
Mee besloot hq was slimmer dan ik,
die er mijn overzicht mee begin, en L' dus
alvast waarschuw, dat gij hier niet het
waarachtig verhaal" zult vinden van de
door de maximalisten aan den gang ge
brachte revoluiie.
Dat is eigenlijk het eenige, dat wij op dit
oogenblik zeker weten": er is in Rusiand
weef een revolutie.
En nog dit: Lenin en de zijnen hebben
zich meester gemaakt van het gezag en de
ministers gevangen genomen, behalve
Kerenski, die ontvlucht is.
Van de rest weten wij niets. Of Kerenski
j troepen heeft verzameld en tegen Petrograd
is opgerukt en verslagen werd door de ma
ximalisten, dan wel of het hem reeds ge
lukte een deel van de stad te beietten; of
Kornilov uit zijns gevangsnis ontsnapte en
Kerenski helpt bij zijne poging om het gezag
weer in handen te nemen; of de maxima
listen buiten Petrograd veel aanhangers
hebben misschien zult gij het weten, als
dit overzicht gedrukt i», maar
opditoogenbllk is het nog even onzeker als de datum
van den vrede.
Daarom is er dan ook nog volstrekt geen
haast bij om reeds te overwegen, of het
door de maximal sten gedane aanbod tot
vrede kans op slagen heeft, of niet.
In Oostenrijk-Hongarije er is dan ook
geen land, dat zoo naar vrede moet ver
langen als Oostenrijk-Hongarije begon
de pers al een discussie over dat aanbod;
zelfs met de maximalisten wou men daar
wel onderhandelen. Maar Duitschland schijnt
daar een stokje voor te hebben gestoken.
Daar wil men eerst de kat nog uit den
boom zien.
Vermoedelijk hoort men daarom ook niet
meer van de plannen, die de vorige week
door de Duitsche pers werden geventileerd.
de vereeniging van Polen en Qaliciëtot een
koninkrijk ondei het bestuur van den
Oostenrijkschen keizer; de uitroeping van keizer
Wilhelm tot hertog van Koerland en
markgraaf van Lithauen. De ijver van de maxi
malisten voor het sluiten van vrede zou er
allicht iets door bekoeld zijn, hunne tegen
partij in Rusland zou er door versterkt zijn
geworden.
Niet dat Duitschland de blijvende over
winning der maximallsten moet wenschen:
een Rusland onder de heerschappij der
revolutionaire socialisten zou op den duur
een gevaarlijke buurman voor Duitschland
worden. Maar over een tijdelijken triumf
van Lenin en zijne aanhangers zou de Duit
sche regeering zich verheugen, omdat er
dan kans komt ook op een afzonderlijken
vrede met Rusland, en omdat er dan in elk
geval nog meer tijd zal verloopen voordat
Rusland weer van zich af kan slaan.
De aanval op Rusland is dan ook weer
gestaakt. Na de verovering van de eilanden
in de goif van Riga scheen het eerst, of de
Duitschers een opmarsch in Esthland zouden
probeeren; het naaste doel zou dan de
verovering van Reval zijn; misschien kwam
dan Petrograd aan de beurt; er werd reeds
bericht, dat de Russische regeering aan
stalten maakt om de hoofdstad te ontruimen
en haar zetel over te brengen naar Moskou.
Maar de opmarsch in Esthland schijnt weer
te zijn afgelast; -het schiereiland Werder,
aan de kust van Esthland, is ontruimd door
de Duitsche troepen die er geland waren;
van een poging van de Duitsche vloot om
zich meester te maken van de Finsche golf
merkt men ook nog niets.
Het wachten zal nog zijn op den afloop
der revolutie van Lenin. Als de maximalisten
de macht niet lang in handen houden, kunnen
zij zich over het verloren paradijs troosten
met deze verklaring van den schrijver van
De toestand" in de Nieuwe Rott. Courant
van hedenavond, dat hunne
regeeringsperiode dan toch als een van de merkwaar
digste en belangrijkste gebeurtenissen van
deze eeuw in de historie zal geboekt worden."
Dat is tenminste al iets.
De N. R. C. draagt hun blijkbaar geen
kwaad hart toe; zij voelt wel iets voor de
revolutionaire socialisten met hun eenvou
dige en duidelijke leuzen" wel te ver
staan, voor de revolutionaire socialisten in
Rusland, en, evenals de Duitsche regeering,
niet voor hun blijvende, maar voor hun
tijdelijke overwinning. Tijdelijk kan die
overwinning geen kwaad althans voor
Duitschland niet. En als op d< periode, die
alvast betiteld is als een van de merk
waardigste en belangrijkste gebeurtenissen
van deze eeuw" een periode mocht volgen,
waarin de reactie in Rusland weer zegeviert,
zal Duitschland niet treuren, Keizer Wilhelm
zou er vermoedelijk zijn titel van hertog
van Koerland en markgraaf van Lithauen
wel aan willen spendeeren, als het spook
van de revolutie niet over de Russische
grens bl^ft kijken.
Behalve den afloop der revolutie in Rus
land zijn er nog vele andere dingen, waar
van wij niets met zekerheid weten; o.a.
wat er in Italiëzal gebeuren.
Na de dramatische episode van de door
braak van het Isonzo-front is de belang
stelling voor den veldtocht in Italiëwat
verflauwd. Maar het hoogtepunt van dien
veldtocht moet nog komen. De Italianen
zijn teruggetrokken,- eerst achter de
Tagliamento, toen achter de Livenza, vervolgens
achter de Piave; ook hunne stellingen in
de Karnische Alpen en de Dolomieten
hebben zij ontruimd; zij schijnen thans
stand te willen houden op een front, dat
van Zuid-Titol loopt in de richting W.-O.
en aansluit aan den benedenloop van de
Piave.
Maar of zij daar stand kunnen houden en
Venetiëvrijwaren voor een bezetting door
de centralen, moet nu weldra blijken. De
inval der Duitschers en Oostenrijkers heeft
voor zooverre men de berichten uit Itali
mag vertrouwen althans eenheid van
zin aan het Italiaansche volk ingebrand;
ook de partijen, die het deelnemen aan den
oorlog hebben afgekeurd, schijnen niet lan
ger oppositie te voeren, nu de vaderlandsche
bodem moet worden verdedigd. De wil
daartoe is aanwezig ook de kracht?
Frankrijk heeft reeds hulptroepen gestuurd;
Engelsche troepen moeten onderweg zijn;
het is thans geen tijd voor Italiëom te
zeggen: Italia fara da se." Maar het meeste
zal het toch zelf moeten doen. Van de
eenheid van front" zal het voorloopig nog
weinig profijt hebben. De oorlogsraad der
geallieerden" zal het niet redden uit zijn nood.
Het eerste effect van de instelling van
dien oorlogsraad was geen eendracht, maar
tweedracht. Lloyd Qeorge heeft in een
redevoering te Parijs zijn hart gelucht en
krasse dingen gezegd over het gebrek aan
beleid in de oorlogvoering der geallieerden.
Zóó krasse dingen dat het Reuter-telegram
alleen den verwaterden tekst van zijne rede
gaf. Maar in Engeland heeft men hem reeds
onversneden geproefd. Hij prikkelde Asquith
zoo in keel, dat hij Llyod George ter ver
antwoording heeft geroepen voor de scherpte
van zijn brouwsel. Dat stuk heeft vandaag
in het Lagerhuis gespeeld; voor de volgende
week onze recensie ervan.
14 Nov. 1917 G. W. KERNKAMP
.