De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 17 november pagina 1

17 november 1917 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N*. 2108 Zaterdag 17 November A°1917 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE GASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON Prijs per No. f 0.15. Per 3 mnd. f 1.90. Abonn. loopen per jaar UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF, AMSTERDAM Advertentiën omslag f 0.35 p. regel, binnenpag. f 0.40 p. regel . INBOWBs Bladz. 1: In de Gljjrlacht. JJe Doode Jongen, door v. H. Bnitcnlandsch Over zicht, door Q. W. Eernkamp. 2: Onafhankelijk heid, teekening van Jordaan. Ook kleine plaatsen kannen een Centrale Keuken" inrichten door <tr. H. O. Valkuma Blauw. Spreekzaal: Het Kleine Vlammet)e, door H. P. van Tuyll v. Seroogkerken.?Krekelranp, door J. B. Spaenhoft Het begrepen van onzen tqd,door Pred. v. Eeden. 9t Feuilleton: Geïnterneerd, door J. H. Fraugois. 5: Voor Trouwen, door Klis. H. Rogge. Uit de Nkttrar, door Jao. P. ThjJBie 7: Boekbespreking, door Henri Borel. I>« Bedevoering Tan Lloyd Georg», teekwung van Qeorge van Baemdonek. Nieuwe Fransche Boekan, door Joh. Tielrooy. 8: Soheepsteekeoingen van Lensselink, door Friso. Moziekin de Hoofdstad.doormr.ELOI.van Leeuwen. Het Promokereeht der H. B. S., door dr. O. G errits. 9: Financiën en Boonomie, door J. D. Bantilhano. 10: Uit het Kladsebrift van Jantje. Leeïenspiegel?BQm-Kronyok,door Melis Stoke. Buitensporige Betichten, door Melis Stoke. 11: Het Homogene Ministerie, teekening van Joh. Braakwuiek. > Sohaakrabriek, red. dr. A. Q. Olland. Damrnbriek, red. K. G. de Jonge. Bijvoegsel: Os toestand in Baslaud, teekening van Joh. Bvaakeneiek. IIIIIMIIIIIMIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIl IN DE GLIJVLUCHT Gevoelt, is men geneigd te vra gen, het ministerie Cort van der Linden zich genaderd tot zijne liquidatie? De moeilijkheden hoopen zich pp. Alles wat achter ons ligt, op diplomatiek en financieel en distribueerend gebied, is klein in vergelijking met de problemen, waaraan verder de hand moet worden geslagen. De distributie der levensmiddelen wordt bezwaarlijker dan ooit. De dekking der kosten en het systeem der rijkstoeslagen loopen spaak, zie de ontwerpen Posthuma en Treub. Met den algemeenen volksgeest is weinig meer te beginnen. Hij is verslagen. De verhoudingen met het buitenland houden op, gemoedelijk te zijn. Van geen van beide zijden wordt onze braafheid, waarin de regeering steeds haar kracht heeft gezocht, beloond. De eischen wor den onverbiddelijk gesteld en de dampen ons aangedaan. De binnenlandsche politieke verhou dingen beantwoorden allerminst aan de schoone verwachtingen, waarmede de Grondwetsherziening is ingezet geworden. Van vredesgezindheid en verheffing der geesten geen sprake. De politieke lijnen zijn krommer dan tevoren. Het naderende evenredige kiesstelsel vervult niemand met vertrouwen. Het schept alom ver warring en tinnegieterij, in een tijd dat juist stevige grondslagen en duidelijke richtlijnen vóór alles noodig zijn. Waar men staart, een toestand van hulpeloosheid en schemering. De wijze, waarop de regeering dit alles tegemoet treedt, is, alsof het haar weinig meer aangaat l Het werk, dat de hand vindt om te doen, wordt wel verricht. Maar van door tasten in de brandnetels is geen sprake meer. De incidenten en conflicten liggen dik voor de hand. Het is niet moeilijk, ze te voorspellen. Maar zóó apathisch en lijdelijk laat de regeering ze aankomen, dat ge u niet ontdoen kunt van den indruk: men ge voelt zich tegen de aangebroken stroom versnelling niet meer opgewassen en heeft het zich ontgeven. * * Hoe laat zich anders de houding ver klaren, aangenomen in zake de verdere credieten voor de beschikbaarstelling van levensmiddelen? Twee ministers spreken daarin ieder een lijnrecht tegenovergestelde taal. De heer Posthuma, kalmweg, wil op de tot dusver gevolgde wijze doorgaan. Van andere denkbeelden, ook die welke hij vroeger zelf wel gehad heeft, heeft hij den brui. Hij wordt de echte figuur van den overladen werker, want geen bewinds man heeft zóó onmogelijk of bespottelijk veel op zijn schouders als deze minister. 't geen hij echter zelf zoo schijnt te willen, die maar voortzwoegt, doch voor nieuwe, vrije grepen geen tijd meer over heeft. De heer Treub staat er diametraal tegenover. Hij zegt, dat 't over een anderen boeg moet worden gegooid. Wil de dis tributie tot een welstandsgrens beperken en de distributieprijzen zien opgevoerd. Voorziet, dat anders volgens het systeem van Posthuma, de kip wel eens binnen zeer korten tijd zou kunnen zijn afge slacht en het volk de dupe. Meent men nu evenwel, dat in een zoo allergewichtigst punt van beleid de regee ring partij kiest, en n besluit neemt? Verre van dien l Van regeeringszijde wordt niet de ge ringste poging gedaan, een vaste koers te bepalen. De heer Cort van der Linden zwijgt er bij, en ziet, misschien met vriendelijken glimlach, misschien met moedeloozen blik, hoe zijne apostelen debatteeren. 't Eenige waarover de regeering een eenparig" oordeel kond doet, is 't punt waarover niemand 't met haar eens kan zijn--.flat de kosten der verstrekking van levensmidoj, jn onder gén beding uit leenings^Jrden mogen bestreden worden. Voor 't ovefige wordt de oplossing gevonden, doordat men de zaak voprloopig voor een half jaar heeft geschikt, a raison echter van 90 millioen gulden. Komt tijd, komt raad. Toch zal de vraag nu reeds aan de orde gesteld moeten worden, of zulk regeeren in den schommelstoel ons volk aangedaan worden mag. , * * Overigens gaat het evenzoo. ? Neem een ander voorbeeld: de aan de ordestelling der ouderdomspensioenneering. Hier blijkt, uit de Memorie van Ant woord op de Staatsbegrooting, een diep;aand verschil tusschen de ministers }ort en Lely. Lely wil aanpakken en de Ouder domswet, die (tengevolge van de ondoor dachte toepassing der Kamerontbinding wegens de grondwetsherziening) op het doode spoor is geraakt, weer aan den gang te brengen. Het is ook waarlijk tijd, dat niet langer op de ruggen der zielige ouden van dagen het eeuwige politieke spel van uitstel verder wordt gespeeld. Vierkant verklaart hij zich tegenover de meening van den heer Cort van der Linden, die zich formeel, let wel: allén formeel, door letterknechterij, gebonden acht aan de rechterzijde, om geen politieke ontwerpen" in te dienen. En zie hier nu, hoe zulke gewichtige zaken worden behandeld! Een minister van Waterstaat, die tegen beter inzien in, zich gewonnen geeft. En een Eerste minister, die met zooveel woorden de rechtsche partij in de Tweede Kamer soebat (zie de Memorie) om de Regeering niet aan eene formaliteit te binden" en goedgunstig hare permissie tot de verdere behandeling van het wetsontwerp te geven. Ook hier is alle regeerkracht ge vloden. In zóó sterke mate blijkt dit, telkens weer, dat de vraag rijst: zoekt het Kabinet, zoekt althans de Voorzitter, bij de nu aanstaande debatten, maar tot een liquidatie te geraken? Loopt het over 't hoofd, en zegt hij: laat anderen het dan maar verder opknappen"? De veronderstelling vindt pok voedsel in de houding, door het Kabinet tegen over de Kamer aangenomen bij het verwijt, dat dit ministerie aan den in vloed van de Volksvertegenwoordiging te kort heeft gedaan en doet. Men kan over de oorzaken van deze verminderde positie van 't parlement van meening verschillen. Naar ons oordeel hebben hier n de Regeering, n de Volksvertegenwoordiging, n de Publieke Opinie, n de Omstandigheden schuld. Doch de wijze, waarop nu de des betreffende opmerkingen, zoowel wat het algemeen beleid, als wat in 't bijzonder de buitenlandsche zaken aangaat, in het jongste Regeeringsantwoord worden be sproken, geeft tusschen tweeërlei onder stelling de keus: of de regeering meent in waarheid 't parlement voortdurend met kleineering te moeten blijven bejegenen, óf: zij zoekt eene wrijving, die haar de gelegenheid tot heengaan geven kan. Maar in welk een gevaarlijke positie geraakt een volk, in welks regeeringszaal zulke stemmingen heersenen, vooral in dezen tijd! Het zou geen wonder zijn, zoo over het geheele kabinet eene moeheid ware vaardig geworden, eene moeheid, die reeds op zichzelf door meer dan drie oorlogsjaren te verklaren is. In geen land van Europa hebben de regeerders het zoolang uitgehouden. Opmerkelijk is het dan ook wel, dat de flinkere toon in het bijzonder blijft uitgaan van de twee ministers, die er frisscher voorstaan: Treub en De Jonge. De voorbeelden van slapheid, welke wij aanhaalden, zijn reeds kras genoeg. Men kan de kwaal echter ook nog in veel ruimer mate zien doorwerken. Zij lijkt af te stralen op- de bureau's in den Haag. Zij sypelt door in het geheele publieke leven. Men kan haar zien doorwerken in de houding, door minister Posthuma tegen over de nieuwe eischen van productie aangenomen. Wat wordt er gedaan, om met de uiterste kracht onzen binnenlandschen graanverbouw aan te moedi gen, dien wij nog jaren lang noodig zullen hebben? Wat, om de middelen van wel vaart en productie voor na den oorlog reeds thans zoo voortvarend mogelijk voor te bereiden? Welke houding nemen wij aan in de onderhandelingen met Duitschland over de steenkolen, met de Geallieerden over de levensmiddelen? Hebben wij de koe bij de horens gegrepen, om onverwijld ook de Engelsche steenkolen binnen te krijsen ? 't Is niet te verheelen, dat dezelfde apathische en onverschillige behandeling der aaken van staat, is te vinden ook ten grondslag aan het internationale j geschil, dat op het oogenblik ons land zooveel zorg en last en schade veroor zaakt: de zand- en grtndkwestie en het stopzetten der Engelsche telegrammen. Zeer zeker hebben de Engelschen door hun verkeerde en prikkelende repre saille" het moeilijk gemaakt, hier te lande over de kwestie volmondig eene meening uit te spreken. Veel moeilijker nog, om toegevend te zijn! Maar men mag zich daardoor toch ook niet vol komen laten binden, en kan het er onderling over eens zijn dat, zooals het Nieuws van den Dag ook zeer terecht en onomwonden schrijft: het gelijk in de oorspronkelijke kwestie niet aan onzen kant is. Men kan zelfs verder gaan. Ook de represaille met de telegrammen hebben wij voor 't grootste deel te danken aan de laconieke wijze, waarop de zand-en grind-aangelegenheid door ons Departement van Buitenlandsene Zaken is behandeld geworden en wordt. Ware hierbij meer vigllantie betracht, dan zou het niet zoo ver gekomen zijn. Gebrek aan besliste en punctueele be handeling der zaak heeft haar vast doen loopen op eene wijze, waarvan de oplossing nog niet is te voorzien. Juist omdat de grief zich richt niet tegen het vaderlandsche standpunt in zake het recht, maar tegen de onverschillige af handeling door de regeering. * * Het zal een wonder zijn, indien uit al deze principieele tegenstellingen tusschen ver schillende ministers tusschen regeering en kamer, en van de regeering met andere machten, uit alle passiviteit ook, ten slotte nog eene vaste eenheid kan geboren worden! Is de onderstelling, waaruit boven ge tracht werd de politieke situatie van het oogenblik te verklaren, juist, dan hebben wij te doen met eenen zeer ernstigen toestand. Wij zien dan het ministerie-Cort van der Linden boven ons als een vliegenier, wiens voorraad benzine ten einde raakt. Reeds trekt de motor niet meer, zooals hij behoorde te doen. De kracht is er uit. Het eenige wat nog overblijft is: eene voorzichtige landing. En in de lange banen van den vol planékomt het voertuig naar den beganen grond. Voor eer.en verderen tocht echter, voor de inspanningen van den verderen dienst kunnen geene verwachtingen meer worden gesteld. Of deze onderstelling van de positie juist is, de vraag zal wel spoedig nader worden belicht. Dan zullen daaruit ook de consequentie's te trekken zijn. Het is niet eene kwestie van partijbelangen of van persoonlijke aangelegen heden, maar van nationaal gewicht. Het kan nimmer in ?t belang van Nederland zijn, te berusten in toestanden van ver slapping en besluiteloosheid. Ook niet voorloopig! Wie denkt, dat morgen of over een paar maanden alles weer op zijn pootjes terecht zal zijn, heeft misschien tijd om 't aan te zien. Wie ook voor ons volk een ontzaglijke mate van wilskracht, doorzicht en acti viteit aanstonds en nog op langen duur noodig acht, hij verwacht van dergelijke glijvluchten geen heil meer. Hij verlangt eene opstijging te zien, met vastberaden kracht. De verantwoordelijkheid voor veran dering blijft nog altijd groot. Maar de verantwoordelijkheid voor onveranderd [voortzetten kan toch nog grooter zijn ' v. H. DE DOODE JONGEN Zijne makkers hebben hem meegevoerd van de zee waar hij met granaten \\as beschoten. Terug naar land, den dooden visschersjongen. Zij hebben met hem geroeid en ge sjouwd, en anderen hebben hun vischvangst gestaakt, om hem in Ymuiden aan den wal te brengen. Weet ge waarom? Omdat er niets is, dat zóó weet aan te klagen, als de stille mond van een doode. Omdat er niets is, dat vernieti gender weet te verachten, en onvergetelijker weet te waarschuwen, dan zijne geloken oogen. Hadden zij hem het graf geschonken, dat hem toekwam, het graf van de zee, wat anders ware er met hen terugge komen, dan een verhaal? Maar de visschers wilden hem zelf doen klagen over zijn smadelijk lot. Nu getuigen zijne bleeke lippen voor geheel Nederland, zijn vaderland, van het schrikkelijke geweld dat den zeeman wordt aangedaan. Zijn smalle knapenvingers richten zich klagend tegen de natie, die hare heer schappij denkt te vestigen op woesternij, op meedoogenloosheid en op hypocrisie. Klagend maant l>ij ons vulk aan, om zich nimmer door drogredenen te laten misleid«n, nimmer zich door winstbejag of zakenbelangen te laten inpalmen, nimmer door bloö-hartigheid zich te laten bevangen, tegenover die mogend heid, met wie wij niets anders gemeen hebben dan stoffelijke belangen, maar van wie wij gescheiden zijn door de wereld van onderscheid tusschen hunne lawaaierige illusie's en de idealen van óns volk, door al wat er dreigt uit hun cyclopen-eerzucht, en door het opzettelijk, naar legerorder vergoten bloed van onze jonge kereltjes, zooals hij. Moge het noodlot hun een tijd met onweerstaanbaarheid dienen, zijn schrale jongenslijf bezielt tot machtiger, duur zamer tegenstand ! Daarom, om deze aanklacht te doen vernemen, die de aanklacht is van een gansche vreedzame visscherswereld, heb ben de mannen van den logger hem weder teruggebracht. En nog een tweede aanklacht spreken zijne bloedlooze lippen uit! De onderzeeboot, die zoo zonder er barmen zijn schip naar den kelder, zijn maats in het ongewisse en hem- in de eeuwigheid heeft gejaagd, was ... onge nummerd? Het ivas de U-boot, die dezen zomer, na in de Nederlandsche binnenwateren te zijn gestrand en door de Neder landsche marine in beslag genomen, door de Nederlandsche regeering aan de Duitschers terug gegeven is. v. H. De Revolutie der Maximalisten Itali Wij weten niets zeker dit is geen op wekking tot twijfel in het algemeen; ook niet tot twijfel in bepaalde gevallen. Hoewel er zou eenige reden zijn om een klein slootje te geven aan de verzekerdheid, die de gemiddelde Nederlander, dank zij de voorlichting zijner couranten, heeft, dat er van Nederlandsche zijde evenveel moeite is gedaan om kolen uit Engeland te krijgen als uit Duitschland. Het zou hem geen kwaad doen, als hij eens de vraag moest beantwoorden, of hij met zekerheid weet, dat Nederland, toen Duitschland zijn kolentoevoer van 350.000 tot 100.000 ton verminderde, terstond zijn uitvoer naar Duitschland in dezelfde even redigheid heeft verminderd. Of deze vraag: waarom is de Parkhaven," het eerste schip dat naar Engeland werd gestuurd om kolea te halen, door een Duitsche duikboot getorpedeerd? Of deze vraag: zou de Duitsche regeering dit hebben laten doen om de redactie van het Vaderland in het gelijk te stellen, die kort tevoren had gewaarschuwd, dat het zoo gevaarlijk was om kolen uit Engeland te laten halen? En misschien zou ook een opwekking tot twijfel niet ongepast zijn, of de Nederland sche regeeting er verstandig aan gedaan heeft, aan Duitschland toe te staan alvast in October en November zooveel zand en grind naar Belgiëte vervoeren, als het daar voor den eerstvolgenden winter noodig heeft (of beweert noodig te hebben) en aldus Duitschland te verzekeren voor het risico, dat in den a.s. winter het vervoer te water wel eens ondoenlijk zou kunnen zijn? Maar toch, beminde lezer, ondanks het niet overbodig zijn van een opwekking tot twijfel in de genoen.de gevallen en ondanks de wenschelijkheid van een periodieke aan sporing tot twijfel in het algemeen, niet daarom schreef ik op den eersten regel van dit overzicht: wij weten niets zeker. In tegenstelling met de denkbeelden" van Graaf Luxburg over het spurlos versenken" van onzijdige schepen, waarvan de Duitsche regeering in hare nota aan de Argentijnsche uitdrukkelijk verzekerde: de door Luxburg ontwikkelde denkbeelden zijn van hem zelf alleen ', moet ik zelf s uitdrukkelijk verzekeren, dat de diepzinnige woorden: wij weten niets zeker" niet van mij zelf alleen" zijn. Ik heb ze overgenomen van een Engelsch dagbladcorrespondent in Rusland, die er een i telegram mee besloot, dat hij aan zijne cou| rant stuurde over de jongste revolutie in Petrograd. Mee besloot hq was slimmer dan ik, die er mijn overzicht mee begin, en L' dus alvast waarschuw, dat gij hier niet het waarachtig verhaal" zult vinden van de door de maximalisten aan den gang ge brachte revoluiie. Dat is eigenlijk het eenige, dat wij op dit oogenblik zeker weten": er is in Rusiand weef een revolutie. En nog dit: Lenin en de zijnen hebben zich meester gemaakt van het gezag en de ministers gevangen genomen, behalve Kerenski, die ontvlucht is. Van de rest weten wij niets. Of Kerenski j troepen heeft verzameld en tegen Petrograd is opgerukt en verslagen werd door de ma ximalisten, dan wel of het hem reeds ge lukte een deel van de stad te beietten; of Kornilov uit zijns gevangsnis ontsnapte en Kerenski helpt bij zijne poging om het gezag weer in handen te nemen; of de maxima listen buiten Petrograd veel aanhangers hebben misschien zult gij het weten, als dit overzicht gedrukt i», maar opditoogenbllk is het nog even onzeker als de datum van den vrede. Daarom is er dan ook nog volstrekt geen haast bij om reeds te overwegen, of het door de maximal sten gedane aanbod tot vrede kans op slagen heeft, of niet. In Oostenrijk-Hongarije er is dan ook geen land, dat zoo naar vrede moet ver langen als Oostenrijk-Hongarije begon de pers al een discussie over dat aanbod; zelfs met de maximalisten wou men daar wel onderhandelen. Maar Duitschland schijnt daar een stokje voor te hebben gestoken. Daar wil men eerst de kat nog uit den boom zien. Vermoedelijk hoort men daarom ook niet meer van de plannen, die de vorige week door de Duitsche pers werden geventileerd. de vereeniging van Polen en Qaliciëtot een koninkrijk ondei het bestuur van den Oostenrijkschen keizer; de uitroeping van keizer Wilhelm tot hertog van Koerland en markgraaf van Lithauen. De ijver van de maxi malisten voor het sluiten van vrede zou er allicht iets door bekoeld zijn, hunne tegen partij in Rusland zou er door versterkt zijn geworden. Niet dat Duitschland de blijvende over winning der maximallsten moet wenschen: een Rusland onder de heerschappij der revolutionaire socialisten zou op den duur een gevaarlijke buurman voor Duitschland worden. Maar over een tijdelijken triumf van Lenin en zijne aanhangers zou de Duit sche regeering zich verheugen, omdat er dan kans komt ook op een afzonderlijken vrede met Rusland, en omdat er dan in elk geval nog meer tijd zal verloopen voordat Rusland weer van zich af kan slaan. De aanval op Rusland is dan ook weer gestaakt. Na de verovering van de eilanden in de goif van Riga scheen het eerst, of de Duitschers een opmarsch in Esthland zouden probeeren; het naaste doel zou dan de verovering van Reval zijn; misschien kwam dan Petrograd aan de beurt; er werd reeds bericht, dat de Russische regeering aan stalten maakt om de hoofdstad te ontruimen en haar zetel over te brengen naar Moskou. Maar de opmarsch in Esthland schijnt weer te zijn afgelast; -het schiereiland Werder, aan de kust van Esthland, is ontruimd door de Duitsche troepen die er geland waren; van een poging van de Duitsche vloot om zich meester te maken van de Finsche golf merkt men ook nog niets. Het wachten zal nog zijn op den afloop der revolutie van Lenin. Als de maximalisten de macht niet lang in handen houden, kunnen zij zich over het verloren paradijs troosten met deze verklaring van den schrijver van De toestand" in de Nieuwe Rott. Courant van hedenavond, dat hunne regeeringsperiode dan toch als een van de merkwaar digste en belangrijkste gebeurtenissen van deze eeuw in de historie zal geboekt worden." Dat is tenminste al iets. De N. R. C. draagt hun blijkbaar geen kwaad hart toe; zij voelt wel iets voor de revolutionaire socialisten met hun eenvou dige en duidelijke leuzen" wel te ver staan, voor de revolutionaire socialisten in Rusland, en, evenals de Duitsche regeering, niet voor hun blijvende, maar voor hun tijdelijke overwinning. Tijdelijk kan die overwinning geen kwaad althans voor Duitschland niet. En als op d< periode, die alvast betiteld is als een van de merk waardigste en belangrijkste gebeurtenissen van deze eeuw" een periode mocht volgen, waarin de reactie in Rusland weer zegeviert, zal Duitschland niet treuren, Keizer Wilhelm zou er vermoedelijk zijn titel van hertog van Koerland en markgraaf van Lithauen wel aan willen spendeeren, als het spook van de revolutie niet over de Russische grens bl^ft kijken. Behalve den afloop der revolutie in Rus land zijn er nog vele andere dingen, waar van wij niets met zekerheid weten; o.a. wat er in Italiëzal gebeuren. Na de dramatische episode van de door braak van het Isonzo-front is de belang stelling voor den veldtocht in Italiëwat verflauwd. Maar het hoogtepunt van dien veldtocht moet nog komen. De Italianen zijn teruggetrokken,- eerst achter de Tagliamento, toen achter de Livenza, vervolgens achter de Piave; ook hunne stellingen in de Karnische Alpen en de Dolomieten hebben zij ontruimd; zij schijnen thans stand te willen houden op een front, dat van Zuid-Titol loopt in de richting W.-O. en aansluit aan den benedenloop van de Piave. Maar of zij daar stand kunnen houden en Venetiëvrijwaren voor een bezetting door de centralen, moet nu weldra blijken. De inval der Duitschers en Oostenrijkers heeft voor zooverre men de berichten uit Itali mag vertrouwen althans eenheid van zin aan het Italiaansche volk ingebrand; ook de partijen, die het deelnemen aan den oorlog hebben afgekeurd, schijnen niet lan ger oppositie te voeren, nu de vaderlandsche bodem moet worden verdedigd. De wil daartoe is aanwezig ook de kracht? Frankrijk heeft reeds hulptroepen gestuurd; Engelsche troepen moeten onderweg zijn; het is thans geen tijd voor Italiëom te zeggen: Italia fara da se." Maar het meeste zal het toch zelf moeten doen. Van de eenheid van front" zal het voorloopig nog weinig profijt hebben. De oorlogsraad der geallieerden" zal het niet redden uit zijn nood. Het eerste effect van de instelling van dien oorlogsraad was geen eendracht, maar tweedracht. Lloyd Qeorge heeft in een redevoering te Parijs zijn hart gelucht en krasse dingen gezegd over het gebrek aan beleid in de oorlogvoering der geallieerden. Zóó krasse dingen dat het Reuter-telegram alleen den verwaterden tekst van zijne rede gaf. Maar in Engeland heeft men hem reeds onversneden geproefd. Hij prikkelde Asquith zoo in keel, dat hij Llyod George ter ver antwoording heeft geroepen voor de scherpte van zijn brouwsel. Dat stuk heeft vandaag in het Lagerhuis gespeeld; voor de volgende week onze recensie ervan. 14 Nov. 1917 G. W. KERNKAMP .

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl