Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
17 Nov. '17. No. 2108
TENTOONSTELLING VAN OUD-HOLLANOSCHE SCHILDERIJEN
uit de collectie
GOUDSTIKKER
in de zalen van
DE ROTTERDAMSCHE KUNSTKRING1'
ROTTERDAM - NOVEMBER 1917
Scheepsteekeningen van Lensselink
Het schip heeft voor ons altijd een
bizondere aantrekkelijkheid gehad. Wij hebben
uit vroeger dagen nog groote voorraden
kopergravuren uit onzen grooten tijd, die ons
de toenmalige scheepsbouw vereeuwigen:
de aquarellen van Spin, de werken van
Vette winkel, Rochussen doen nog steeds op
geld, als ze op de veiling komen, al zijn ze
niet altijd volmaakt van lijn en kleuren, al
heeft de geheele conceptie van het schip
vaak iets houterigs en stijfs.
't Mag wonder heeten, dat in latere jaren
weinig op het gebied van scheepsteekening
schildering is geleverd. Eigenlijk niet zoo
erg, want het moderne vaartuig, de
stoomen motorboot mist veel van de schilder
achtige attractie van het oude zeilschip. Er
zit niet in dezelfde romantiek als in de oude
.Oost-Indië-vaarder met volle zeilen, die de
Zelfportret van den schilder Lensselink.
avonturen van een verre reis gaan trotseeren,
waarin de bemanning in een enge ruimte
sainenhurkt en er het beste van tracht te
maken. Da luxe is nu eenmaal niet poëtisch
en 't is te begrijpen, dat niemand zich zet
aan 't uitbeelden van de installaties op de
Coen of Koningin Regentes, die niets speci
fieks hebben wat aan schepen herinnert, wier
heele bouw niets van 't onbestemde, vage,
avontuurlijke weergeeft, dat een zeilschip
eigen is.
Toch is de romantiek van het schip nog
te vinden en we mogen gelukkig zijn, dat
er weer eens een teekenaar is opgestaan,
die ze ons geeft en ons iets doet voelen
van die eigenaardige eenheid, het levend
geheel, dat een schip is.
iiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiii
De Strijd om het Promotierecht
voor de Hoogere Burgerschool
Ten slotfe is dan toch het promotierecht
voor de hoogere burgerschool verkregen.
Enkele dagen geleden werd door de Koningin
de wet-Ltmburg bekrachtigd, waardoor het
einddiploma van de hoogere burgerschool met
vijf jarigen cursus gelijk gesteld wordt met
het diploma B van het gymnasium. De
leerlingen der hoogere burgerscholen kunnen
dus nu voortaan tot doctor in de wis- en
natuurkunde en in de geneeskunde promo
veeren zonder vooraf een of meer jaren
Latijn en Grieksch gestudeerd te hebben.
Een van de liefste wenschen der
Vereeniging van Leeraren bij het Middelbaar
Onderwijs" noemde onlangs bij het gouden
feest der vereeniging de Groninger
heogleeraar Symons de toekenning van het pro
motierecht. Waarlijk, een van de liefste en
haar oudste wensch. Met groote volharding
heeft de Vereeniging gedurende ruim veertig
jaren voor het vervullen van dien wensch
gestreden; haar beste leden hebben er met
groote toewijding voor gearbeid. De namen
van prof. Salverda, prof. C. P. Burger, De
Loos, Herman Snijders, Hemmes en Tiddens,
Coelingh en Bolkestein, komen ons vanzelf
in de gedachte.
Maar niet alleen uit de kringen van het
middelbaar onderwijs werd telkens weer
drang uitgeoefend op regeering en volks
vertegenwoordiging. Hoe menigmaal stelde
niet het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde
zijn kolommen voor'dezen strijd beschikbaar?
Zijn niet aan den strijd voor het
promot'erecht cok de namen verbonden van prof. C.
A. Pekelharing, van prof. Straub, van prof.
Zwaardemaker en niet 't minst van den
Amsterdamschen hoogleeraar H. Burger, die
door zijn brochure Klassiek en modern
opgeleiden voor de poort der hoogeschool"
't eerst in het Ned. Tijdschrift voor Genees
kunde verschenen voor de hoogere burger
school de wettelijke verzekering van het
recht opeischte, dat zij feitelijk reeds sinds
lang had veroverd: pp te leiden voor de
studie aan de universiteit ?
Reeds in 1872, toen de hoogere burger
school nog slechts korten tijd bestond, zoodat
nog «iet over haar resultaten kon geoor
deeld worden, had op de algemeene ver
gadering der Vereeniging van Leeraren
prof. Salverda de vraag besproken, of het
ifiiiifiiiiiiiiiiiiiffiitiiHiffiiiimfHffifffinmiiiffl<"fiiffni"iiifffffiiiiiiifff
Hij heeft de schepen in al hun
onderdeelen bestudeerd, hij kent alle touwtjes
en katrolletjes, die aan masten en zeilen
zitten; er spreekt uit heel zij n werk een leven
van die onderdeelen, gewichtig bQ de be
diening; men voelt er in, dat ze in het
scheepsbestaan een rol hebben te vervullen
als de handen of voeten van een levend
organisme. Zijn teekeningen, tot in bizon
derheden verzorgd, zijn bij uitstek sugges
tief: meestal beperkt tot een boeg, een ach
tersteven een mast wekken ze direct de
gedachte aan het geheel. Hij zoekt zijn
modellen niet in luxevaaitulgen of jachten,
maar in mosselschepen, tjalken, botters,
turfschepen: heel de binnenvaart
enZuiderzeevisscherij gaat aan ons voorbij bij de
bezichtiging van het werk van dezen meester.
Hfl geeft ons het schip in de rustige majesteit,
waarmee het zwaar beladen op ons vaarten
voorbij trekt, zich moeizaam wringend door
een nauwe sluis, de schipper n met zijn
vaartuig, hij geeft het ons stilliggend, als
we het zien op onze grachten, in een rij
van andere schepen, uitrustend van een
lange tocht, de lading nog dragend in zijn
flanken, of gedeeltelijk al op den oever,
hij vertolkt ons in zijn lijnen, zijn houdingen
de rust van het schippersleven, de onbe
wogen rust van den man, die weet, dat het
zijn roeping is door weer en wind te trekken,
die weet, dat hij soms tijden moet wachten
op een gunstig tij of een goede wind, maar
die de kunst verstaat geduldig te wachten,
omdat dat nu eenmaal bij zijn vak behoort,
die even onbewogen, als 't stormt of regent,
aan zijn roer blijft staan, overgegeven aan
't noodlot in de rustige, zekerheid dat hij
heeft gedaan, wat hij kon, om 't te keeren
en kalm afwacht wat 't brengen mag.
Wie wel eens op een zeiltocht bij komend
stormweer in een haven is gevlucht blij, dat
hij met anderen veilig was voor den nacht,
vindt in die wachtende schepen, in het ge
sprek van de schippers iets terug van het
veilig gevoel, dat dan over hem komt; wie
op de Zuiderzee heeft gezwalkt kent de
diepstekende tjalk met volle zeilen, die op
een kalme zee voort zweeft, de schipper
iimiiMiiimiiiill
van het roer, hij kent het vallen van het
fokzeil, de reef in 't grootzeil als onze
teekenaar die weer geeft, hij kent ook de
soms wat onsmakelijke maar aan 't schip
persleven onafscheidelijke tentoonstelling van
drogend ondergoed aan de giek, hij kent ook
de namen van de schepen van Lensselinks
teekeningen .de Jantina", de Gebroeders",
hij kent ook de beide koutende schippers
een pijp in den mond, wier gesprek onver
mijdelijk loopt over 't weer, omdat, dat de
groote belangstelling is van de schippers.
De meeste teekeningen bepalen zich tot een
onderdeel van schepen in ruste, maar wat
boven bij 't doorbladeren der collectie uit
mijn pen vloeide getuigt, dat het heele
schippersleven in die lijnen aan den geest
voorbij gaat.
Enkele malen heeft hij schepen voluit
geteekend. Prachtig is de Tesselsche mos
selschuit, blijkbaar juist de haven
binnengeloopen, de schipper bezig het grootzeil
te laten zakken, het schip al gemeerd aan
de duc d'alves, op den achtergrond de vloot
ook koersende naar den wal, zooals we dat
vaak kunnen zien, als 't avond wordt in onze
visschersdorpen of eilanden; stem mingsvol
is ook zeker het pastei van een brik zeilend
bij stil weer.
Toch zit de kracht van dezen teekenaar,
en daarin zit een groote kracht, in zijn
weergeven van het detail van het schip als
deel van romp en tuigagen, als deel van
heel het stoere, rustige, holJandsche schip
persleven.
FRISO
Fiedemann-quartet
Men mag den Amsterdamschen kunstkring
gelukwenschen met de keuze, voor deze
eerste uitvoering in het seizoen gedaan; het
in ons laad nog onbekende Quartet blijkt
aan hooge eischen te voldoen.
Wel heeft hetzelve nog «iet die volmaakt
heid van ensemble-spel bereikt, zooals wij
die kennen uit combinaties als de Bohemers,
Rosé- en Capetkwartet, maar wij mogen
verwachten, dat dit viertal individueel blijk
baar zeer begaafde naturen bij voortgezette
samenwerking zijn samenspel nog tot be
langrijker hoogtepunt zal opvoeren. In
Tjalken
R. LENSSELINK
einddiploma der hoogere burgerschool toe
gang behoort te geven tet de Universiteit,
waarbij hij o.a. zei: dat de toelating tot
academische graden afhankelijk wordt ge
steld van de al of niet beoefening der oude
talen is uit de geschiedenis van het onderwijs
te verklaren, maar met name uit het oogpunt
der leervrijheid niet langer te verdedigen".
Ondanks deze uitspraak omringde de
hoogeronderw^'swet van 1876 de Universiteit met
een Chineeschen muur", de leerlingen der
hoogere burgerschool werden van de universi
taire examens uitgesloten.
Toen echter de hoogere burgerschool in
latere jaren bewees, welke uitstekende voor
bereiding ze geven kan voor de studie in
de wis- en natuurkundige en de genees
kundige wetenschappen, werden door eenige
vooraanstaande mannen eenige statistieken
opgemaakt, ten einde deze te kunnen aan
wenden om voor de leerlingen der hoogere
burgerschool dezelfde rechten t« verkrijgen,
als diegenen, welke een klassieke opleiding
hadden genoten, reeds bezaten.
Zoo werd door dr. De Loos nagegaan,
wat er geworden was van de leerlingen der
hoogere burgerscholen, die van 1865 tot
1895 het eindexamen aflegden. Van het ge
heele aantal oud-leerlingen (6635) gingen
22.5 pCt. naar de Universiteit; naar de
Polytechnische Schoei 19,1 pCt. Voor ruim
40 pCr. van de leerlingen was dus de burger
school vooropleiding voor het Hooger
Onderwijs.
Zet men het onderzoek voort, dan blijkt,
dat van het geheele aantal leerlingen der
hoogere burgerschool, die met goed gevolg
eindexamen hebben afgelegd van 1865 tot
1915 (21.246) 23.8 pCt. aan de Universiteit
gingen studeeren en 23 pCt. aan de Tech
nische Hoogeschool. Neemt men bovendien
in aanmerking het aantal, dat de studie voor
Oost-Indisch ambtenaar opvatte, naar een
inrichting voor Hooger Landbouwonderwijs
en naar de Veeartsenijschool overging, dan
komt men tot de niet te loochenen gevolg
trekking, dat de hoogere burgerschool als
voorbereidingsschool voor hooger onderwijs
in de ruimste beteekenis een zeer voorname,
zoo niet de voornaamste, plaats inneemt.
Op verschillende wijzen heeft men ook
getracht eenig inzicht te krijgen in het ge
halte van de studenten, die aan de hoogere
burgerschool hun vooropleiding genoten.
In 1883 stelde dr. de Loos een onderzoek
in naar de vooropleiding van hen, die van
1870 tot 1882 door de natuur- en genees
kundige faculteiten voor academische prijs
vragen waren bekroond.
Van 4 van de 19 bekroonden bleef de
vooropleiding onbekend. Van de 15 overigen
bezochten 2 noch gymnasium, noch hoogere
burgerschool; de anderen waren oud-leer
lingen der hoogere burgerschool.
Over omvangrijker materiaal beschikte
dr. J. van Deventer in 1910. Het resultaat
van diens onderzoek (over de jaren 1870
1910) werd in de Vragen des tijds"
gepubiiceerd. Van de 55 bekroonden hadden 36
een moderne" opleiding genoten.
Een andere richting sloeg prof. H. Burger
in 1910 in, toen hij naging, hoeveel
hoogleeraren en lectoren in de wis- en natuur
kundige en geneeskundige faculteiten aan
de universiteiten in ons land van de hoogere
burgerschool afkomstig waren. Het resultaat
laat zich aldus samenvatten: van de 116
hoogleeraren en lectoren verkregen 9 hun
opleiding in het buitenland; van de 107
overigen waren 64 van de hoogere burger
school afkomstig, terwijl 9 elders een
nietklassieke opleiding ontvingen.
Een dergelijk onderzoek werd door dien
zelfden hoogleeraar ingesteld naar de leden
der Koninklijke Akademie van Wetenschappen
(de natuurkundige afdeeling), die sedert 1880
tot lid benoemd waren. Van de 50 leden
volgden 24 het onderwijs aan de hoogere
burgerschool; 13 ontvingen elders
eennietklassieke opleiding, terwijl 9 het gymnasium
of een dergelijke inrichting van onderwijs
gevolgd hadden.
Al moet in het oog gehouden worden,
dat bij het trekken van besluiten uit deze
cijfers groote omzichtigheid geboden is,
toch stellen ook deze onderzoekingen on
weerlegbaar vast, dat de hoogere burger
school als voorbereidingsschool voor de B.
faculteiten uitstekend dienst kan doen.
Van af 1885 werden dan ook telkens weer
adressen aan de Regeering toegezonden,
waarin wettelijke erkenning van de hoogere
burgerschool als opleidingsschool voor de
B. faculteiten der Universiteit verzocht werd,
adressen, die zoowel uitgingen van de ver
tegenwoordigers van de wis- en natuurkundige
en medische wetenschappen als van die van
het onderwijs (o.a. van de wis- en natuur
kundige faculteiten der verschillende
Hoogescholen, van de Vereeniging van Leeraren,
van de Nederlandsche Maatschappij tot
bevordering der Geneeskunde).
Mosselenschuit
R. LENSSELINK
Tschaikowsky's prachtig, ofschoon wat te
zeer uitgesponnen, Es moll kwartet klopte
technisch alles nog niet geheel. Toch willen
we zulks geenszins te zwaar tellen, waar
de uitvoesing zoo duidelijk het stempel droeg,
vóór alles innerlijke schoonheid uit te beelden
en den geest van het werk geheel te omvatten.
Eveneens werd dit werk zeer virtuoos
vertolkt, maar met die gerechtvaardigde
virtuositeit, die nooit doel wordt, maar slechts
middel blijft.
Voorts werd met medewerking van de
door het Russische trio bekende voortreffe
lijke pianiste Vera Press-Maurina eene
rhapsodie over Gösta Berling van Paul
Juon uitgevoerd.
Muziek, die wat karakteristiek betreft, wel
in den toon van Selma Lagerlöf's zeer
romantisch getint werk gestemd is. Juon,
dien wij ook uit andere werken kennen als
een componist van hoofdzakelijk pittige
volkswijzen en rhytmen, treft ook hier meer
door uiterlijke welsprekendheid, een levendig
en opgewekt temperament, dan wel door
groote oorspronkelijkheid en openbaring
voor innerlijke gedachten.
Aan de laatste rijker is zeker de
Boheemsche meester Anton Dvorak, wiens
pianekwintet op 81 steeds blijft treffen als een
zijner sterkst geïnspireerde werken.
Met een cellist als Jacob Sakem en zeker
niet minder een altist als de vermoedelijk
zeer jonge Boris Kreyt zwellen uit de
De verlangde wetswijziging werd echter
niet door de Regeering In uitzicht gesteld,
ook niet toen In 1905 de leerlingen oer
hoogere burgerschool tot de promotie aan
de Technische Hoogeschool te Delft waren
toegelaten. Het Staatsexamen" bleef gehand
haafd, al werd dit door jhr. mr. de Savornin
Lohman als een onzinnig struikelblok"
gecritiseerd,!), al werd het door prof. Burger
terecht als de meest onopvoedkundige instel
ling bij heel ons onderwijs" gekenscherst.
In 1912 werd door het toenmalige Hoofd
bestuur der Vereeniging van Leeraren een
nieuw programma van actie opgesteld. In
de openingsrede van de algemeene verga
dering der Vereeniging, in 1913, wordt het
goed recht der hoogere burgerschool nog
eens uiteengezet. Er mag niet gerust worden,
voordat eindelijk aan de billijke wenschen
is voldaan." In Maart 1914 wordt een adres
aan den Min. van B. Z. gezonden, waarin nog
eens op wettelijke regeling wordt aange
drongen.
Wanneer ook dit adres zonder resultaat
blijft, wordt in 1915 door de Vereeniging,
in samenwerking met de Vereeniging van
Directeuren van Hoogere Burgerscholen, het
initiatief genomen tot een petitionnement,
om tot het gewenschte doel te geraken.
Dit petitionnement werd een grootsche
betooging. Het betreffende adres werd ge
steund door tal van mannen van naam op
wetenschappelijk gebied. Het werd uitslui
tend toegezonden aan hoogleeraren, leeraren,
artsen, ingenieurs, apothekers. Het succes
was buitengewoon groot: 4369 bewijzen van
instemming kwamen in, waaronder 136 van
hoogleeraren. In een begeleidend schrijven
werd gewezen op de urgentie der wets
wijziging, hoe door het nog steeds gehand
haafd staatsexamen o. a. de studie der schei
kunde nagenoeg geheel van de universiteiten
was verdwenen en naar de Technische
Hoogeschool overgegaan, ten nadeele van
deze Hoogeschool en van de Universiteiten
beide. Echter, ook nu nog meende de
Min. geen voorstel te moeten doen.
.... Hoezeer intusschen algemeen erkend werd
het goed recht der moderne enderwljsrichting,
op te leiden voor de Universiteit, bleek uit de
inmiddels opgerichte nationale vereeniging
ter verkrijging van wettelijke gelijkstelling van
van n iet-klassieke en klassieke opleiding, als
voorbereiding tot de studie aan een Uni
versiteit of Hoogeschool", die in verschil
lende steden van het land afdeelingen begon
melancolische volkswijzen van een Daraka
en de vonkenspattende tonen eener Furiant
visioenen voor ons oog op van een volk,
gelukzalig in het bezit van een onmetelijken
muzikalen rijkdom, als wel geen ander het
zijne mag noemen.
Dat de heeren Fiedemann c.s. zich dezen
rijkdom geheel bewust zijn, bewees wel de
voortreffelijke uitvoering, die een warm
applaus teweeg bracht.
Een avond, om in prettige herinnering te
houden vanwege den aard van het program ma,
dat natuurlijk doorvoelde frissche en gezonde
muziek bracht. Een avond als eene oase in
de woestijn van het modern geexperimenteer!
v. LEEUWEN
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIII1IIBIIII1IIIIII1IIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIII1HIMII11IIIII
Van Liefde
O zeg niet dat je me lief hebt
Woorden zijn broos en klein,
Liefde is niet in woorden,
Liefde is enkel zijn.
Liefde is-handen omsloten
Volgen n levenslijn,
Liefde is-samen dragen
't Eigen eenzaam zijn.
O, zeg niet dat je me liefhebt.
Al die woorden doen pijn
Nooit is Liefde in woorden
Liefde is enkel: zijn.
TONY DE RIDDER
te tellen.
Eén weg bleef nu nog open: aan de leden
der Tweede Kamer het verzoek te richten
te willen gebruik maken van het recht van
initiatief." Het verdere beloop ligt nog versch
in het geheugen.
In Februari van dit jaar werd een voorstel
van wet ingediend door de heeren Limburg,
Albarda, Bongaerts, De Savornin Lohman,
Van de Velde, Visser van IJzendoorn en
Ijzerman; In elk der Kamerfracties liet zich
een voorsteller vinden.
Een veertigtal adressen werd door
vereenlgingen op wetenschappelijk en onderwijs
gebied aan de Kamers toegezonden, om
instemming te betuigen met het wetsvoorstel
Limburg c.s. 2). Door de Wis- en Natuur
kundige AfdeelingfderjKoninklijke Akademie
van Wetenschappen, den wetenschappelijken
adviseur der Regeering, werd een schrflven
aan den Minister gericht met verzoek de
beide Kamers der Staten-Generaal daarmee
in kennis te willen stellen , waarin de
afdeeling &. a. als haar meening uitspreekt,
dat het wegnemen van de verouderde en
schadelijke belemmering, tegen welke het
wetsvoorstel zich richt, geen uitstel me»r
lijden mag".
In Mei in de Tweede Kamer op uitnemende
wijze door mr. Limburg verdedigd, werd
het wetsontwerp met 49 tegen 17 stemmen
aangenomen. Vervolgens, na de Kameront
binding, in Juli opnieuw door de Tweede
Kamer, nu zonder stemming, aangenomen,
werd het ook in de Eerste Kamer door den
heer Limburg verdedigd, met algemeene
stemmen daar aangenomen en dezer dagen
ten slotte door de Koningin bekrachtigd.
Eu daarmee heeft men dan zij het na
langdurige en krachtige inspanning recht
doen wedervaren aan de moderne
onderwijsrichting als voorbereiding tot de s<udieaan
de Universiteit, althans voor zoover dit be
treft de wis- en natuurkundige en genees
kundige faculteiten. De hoogere burgerschool
gaat hiermee een nieuw tijdperk tegemoet.
Dr. G. C. G E R R i T s
Lid v. h. Hoofdbestuur van de
ver. van Leeraren bij het M.O.
1) Zitting der Tweede Kamer van 8
Maart 1904.
2) H. Burger en R. Sissingh, Adressen in
zake het wetsvoorstel-Limburg; Amsterdam,
de Bussy.