Historisch Archief 1877-1940
S«. 2109
Zaterdag 24 November
A°1917
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON
Prijs per No. f 0.15. Per 3 mud, f 1.90. Abonn. loopen per jaar | | UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF, AMSTERDAM | | Advertentiën omslag f,0.35 p. regel, binnenpag. f 0.40 p. regel |
i Bladz. l:Qemeentelüke8tadielokal«n.
Amerikaanscohe Caloriënrekening, door T. H.
Bnitenlandsch Overzicht, door G. W. Eernkamp.
Samenwerking tnsschen Gemeenten, door H. Spyer.
2: Quo Vadis?, teekening van Jordaan. H.
Spiekman f, door v. H. Krakelzang, door J. H.
Speenhoft Adolph Wagner f, door prof. mr.
P. A. Diepenhorst. 9| Een boek over measc hen,
door W. H- Vliegen 5: Voor Vronweo, door
Eli». II. 'Rogge- 7: Angnste Bodin, door
Plassohaert. FrankrQk's Kracht, door W. van d»r
Wyok. 9: Mnziiek in de Hoofdstad, door mr. H.
M. van Leeuwen.?Boekbespreking, dnor Greghoff.
Dramatische Kroniek, door Top van Khgn-Naeff.
Uit het Eladschrift van Jantje. 10: Op den
Boon. Uitkijk, door jhr. mr. H. Smisaaert.
Feuilleton: H«t Land des Qelnks, door Marie
Óohmitz 13: Die Neben-Ehe, teekening van Joh.
Braakansiek. Brief uit Bed, door H. van L.
Sehaakrnbriek, red. dr. A. G. Olland. Onze Fnzzl*.
BUvoega»!: Clemenceao Eerate Minister in
Frankrijk, teekeoing van Joh. Braakengiek.
IIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIflIllllltlllllMIIIIIIIIII Illllllllllll II Illll II Illlllllllllllllllll
Gemeente! ij ke
studie-lokalen
Et is, voorzoover wij weten, te Am
sterdam nog niet gedaan aan een plan,
dat in andere steden voor dezen winter
reeds tot uitvoering is gebracht, en ook
in onze gemeente de volle aandacht
vraagt.
Wij bedoelen de inrichting van ver
lichte en verwarmde avondlokalen, waar
zij, die des avonds studiebezigheid,
schriftelijk werk of leesarbeid te verrichten
hebben, tegen eene matige contributie
zitten kunnen.
Het is duidelijk, dat hierdoor in eene
omvattende behoefte zou worden voor
zien, en bovendien . . .voor de gemeen
schap eene besparing verkregen!
Tal van studenten, scribenten, lezenden
enz., die anders aangewezen zijn op
een slecht-verwarmd eigen vertrek, waar
zij toch hun eigen licht branden, zullen
van zulke coöperatieve studie-lokalen
gebruik kunnen maken.
Licht en brandstof worden gespaard.
Maar bovenal: menigeen wordt het
verrichten van intellectueelert en ont
wikkelenden arbeid gemakkelijker ge
maakt, waar hij anders in den moeilijken
winter slecht gelegenheid toe hebben
zou.
In sommige plaatsen hebben de Open
bare Leeszalen reeds bespeurd hoe groot
de behoefte aan zulke gelegenheid is.
Het orgaan Bibliotheekleven van No
vember 1917 besdhrijft, hoe in verschil
lende steden de leeszalen zich hebben
moéten uitbreiden.
Dordrecht heeft een aparte studiezaal
ingericht. In Rotterdam neemt de
Commissievoorverwdrmde en verlichte lokalen
de proef met vijf lokalen, voor dit doel
ingericht. In Arnhem heeft men in ver
schillende stadsgedeelten zaaltjes inge
richt. In Utrecht heeft de gemeente even
eens de zaak ter hand genomen.
Moet Amsterdam het ook niet doen?
De alleenwonende studeerenden zijn in
den kring onzer burgerij zeer talrijk.
Lokalen zou de stad toch wel kunnen
beschikbaar stellen.
De organisatie voor 't beheer, de
regeling, het toezicht en de kosten,
konden zeker wel gevormd worden.
De zaak verdient en vraagt de volle
aandacht. v. H.
A m e r i k a a n s c h e
Caloriënrekening.
Er is niets ellendiger, dan het slacht
offer van misverstand te zijn.
Hard gevallen te worden voor zijne
wandaden, nu goed dan.
Maar, te moeten lijden voor ver
meende fouten, is even roemloos als
hinderlijk.
Zoo hebben wij reeds veel nadeel onder
vonden van de onjuiste voorstellingen,
welke in Amerika opgang hebben ge
maakt omtrent onzen uitvoer van voe
dingsmiddelen naar de Centrale landen.
Ónze fout op dit punt is waarschijn
lijk geweest: dat wij die verkeerde voor
stellingen rustig hebben doen postvatten!
Maar deze non-chalance heeft zich dan
wel gewroken! Want in de Vereenigde
Staten heeft de meening post gevat, dat
ons land een ontzaglijke bron van levens
middelen voor de Centrale volken wezen
zou.
Aan dit algemeene idee hebben wij
het stopzetten van aanvoeren en scheep
vaart voornamelijk te danken gehad.
Terwijl toch de heer Van Aalst in zijn
Open Brief aan President Wilson, inons
blad terecht kon zeggen : al wilden wij
Duitschland voeden, dan zouden wij 't
niet kunnen doen. Ónze geheele uitvoer
zou in de behoefte van Duitschland niet
voor meer dan een paar dagen voorzien".
- Wanneer dan ook, naar sommigen aan
nemen, nute Londen met de Amerikaansche
Commissie en te Washington gunstiger
voorwaarden voor ons te bereiken zijn,
mag daarvoor wel dank 'geweten
worden aan. 't doordringen onder de
Amerikanen van vertogen als in ge
noemden Open Brief tot hen gericht.
De Nederlandsche uitvoer van levens
middelen zou in de behoefte van Duitsch
land niet voor meer dan een paar dagen
kunnen voorzien.
Laat ons zorgen, dat hierover geen
nieuw misverstand ontstaat.
Een inzender in De Telegraaf heeft
getracht, den heer Van Aalst terecht te
wijzen. Hij berekende: gij hebt volgens
de officieele statistieken aan Duitschland
in 1916 geleverd 918,355 ton. Dit maakt
1534 milliard caloriën, of, per man
en per dag gerekend 3500: de volledige
voeding gedurende een geheel jaar van
1,200,000 soldaten, of 100 divisies....
Er is zeker somethingfascinating" in
die caloriën-berekening. Zij heeft 't voor
deel, groote cijfers te scheppen. Wie zou
niet schrikken van deze vijftienduizend
milliard postpakketjes, die aldus door
ons aan de oostelijke buren zouden wor
den geleverd!
Wat blijkt evenwel al dadelijk?
Dat als men die hoeveelheid omslaat
óver de bevolking van Duitschland en van
de Oostenrijk-Hongaarsche monarchie,
want daarom gaat 't toch, stelle 120
millioen zielen, zij juist genoeg is voor
3i/s dag per inwoner!
Zelfs volgens de hier aangenomen
caloriegegevens is dus de stelling: onze
heele levensmiddelenuitvoer dient de
Centralen slechts voor 3 dagen en 12
uren eten, volkomen juist. En daarmede
is de importantie van onzen handel reeds
weer in 't ware licht gesteld.
Neen, nog niet genoeg.
De inzender stelt onzen uitvoer naar
Duitschland op 918.355 ton.
Wij hebben de berekening op be
trouwbare" wijze over laten maken en
komen volgens de maandcijfers Decem
ber 1916 voor de artikelen waar 't om
gaat: aardappelen (122.099 ton),aardap
pelmeel (57.660 ton), boter (31.413 ton),
eieren 30 364 ton), rijst (4043 ton), kaas
(76.286 ton), margarine (2896 ton)
suiker (12.310 ton) visch (121.258 ton),
vleesch (49.307 ton) vrucht (55.297 ton),
erwten en boonen (niet in de maand
cijfers vermeld, doch naar zoo goed
mogelijke inlichting: 27303 ton), tot
een totaal niet van 918.355 doch slechts
590.066 ton.
Er was dus teveel gerekend 328.289
ton, of neen, wij zullen den rekenaar
niet hinderen, door hem de fout in calo
riën voor oogen te stellen!
Men moet dus 30 pCt. van die 3Vs
dag aftrekken.
Wij zullen niet verder op de geheele
zaak ingaan. Niet er op ingaan, dat'de
gansche caloriënberekening oncontroleer
baar is, wie zal bv. van kaas zeggen
of ze 45 pCt. vetcaloriën of 10 pCt.
bevat? Niet, dat de caloriën voor een
belangrijk deel bederfelijke
seizoencaloriën'' zijn ^visch, vroege aardappelen), en
dus in ene geregelde voeding allerminst
voorzien. Ook niet in de kwestie, dat de
door Amerika naar ons uitgevoerde
graancalorieën niet zonder meer met de ten
onzent geproduceerde botercaloriën,"
suikercaloriën", enz. vergeleken mogen
worden. De eene soort kan de andere
niet zoo maar vervangen.
Wij wenschen geenszins als pleit
bezorgers voor onze algemeene
uitvoerpolitiek naar 't Oosten op te treden!
Maar wij wenschen die ook niet ver
keerd beschouwd te zien, en ons land
daardoor onbillijk behandeld.
Onze overtuiging is, dat onze uitvoeren
naar de Centralen voor hun bestaan van
veel geringer beteekenis zijn, dan aan
de overzijde van den Atlantischen Oceaan
is gemeend.
En als wij nu verder nagaan, dat deze
uitvoeren voor ONS zelve zulk een ont
zaglijke beteekenis hebben: het zou de
algeheele instorting van ons nationale
leven beteekenen, als wij 't er zonder
moesten stellen," schreef de heer Van
Aalst, dan is er, meenen wij, toch veel
meer dan voor 't Amerikaansche uit
sluitingsstandpunt, te zeggen voor het
standpunt, door de Engelsche" regeering
eigenlijk steeds jegens ons ingenomen:
dat het economische leven in de neutrale
landen de gelegenheid kan behouden,
gaande te blijven.
Daartoe zal het nu, naar te hopen is,
dank zij de nadere verduidelijking van
onze positie tegenover Amerika, ook nog
kunnen komen.
v. H.
De Nieuwe Oorlogsraad der Gealli
eerden Clemenceau
Met het stuk, dat de vorige week Woens
dag in het Lagerhuis zou worden opgevoerd,
is het vreemd geloopen. Zoo vreemd, dat ik
spijt heb van mijne belofte om er een
recensie van te geven.
Aangekondigd was het sensationeele
drama: De tweekamp tusschen Lloyd George
en Asquith". Maar in plaats van een wer
kelijk gevecht kreeg het publiek een
schijnvertooning te zien; bloed is er niet gevloeid.
En toch hadden de Engelsche couranten
bericht, dat Asquith bloed wou zien. Hij
zou Lloyd George te lijf gaan wegens zijne
rede te Parijs. Hij zou hem ter verantwoor
ding roepen wegens de onbarmhartige kri
tiek op de leiding van de oorlogvoering der
geallieerden, maar ook wegens de instelling
van den nieuwen oorlogsraad, waarin kamer
strategen de wet zouden voorschrijven aan
beroepsmilitairen en waardoor afbreuk zou
worden gedaan aan het gezag der af
zonderlij ke regeeringen en aan hare verantwoorde
lijkheid tegenover haar eigen volk.
Toen het scherm opging, stond Asquith
dan ook ten aanval gereed. Hij richtte tot
den eersten minister d$.vraag, of deze de
juiste werkwijze van den nieuwen raad, in
het bizondér van zijn militairen staf, wilde
mededeelen.
Zoodra Lloyd George deze vraag had be
antwoord, wisten de toeschouwers dat zij
bekocht waren. Niet omdat de eerste mi
nister voorstelde, de beraadslaging zoowel
over zijn antwoord als over zijn rede tot
Maandag 19 November uit te stellen, maar
omdat het toen reeds zeker was, dat ook
op dien Maandag het verwachte stuk niet
zou worden opgevoerd.
Want uit de mededeeling van HoydGeorge
was gebleken, dat de oorlogsraad niet zou
zijn een vermomde dictatuur van hem, Lloyd
George, over de opperbevelhebbers en de
generale staven. De aan den raad voor te
leggen plannen zouden door bevoegde mili
taire autoriteiten worden opgemaakt; de
raad zou bovendien geen uitvoerend gezag
hebben; de finale beslissing over de strategie
en de indeeling en de beweging der ver
schillende legers zou bij de geallieerde re
geeringen blijven.
Daarmede was aan Asquith het scherpste
wapen uit de hand geslagen. Wegens de
samenstelling en de werkwijze van den
oorlogsraad kon hij Lloyd George nu geen
doodelijken stoot meer toebrengen; van de
rede te Parijs kon hij alleen gebruik maken
om zijn tegenstander te prikken, niet om
hem te wonden.
Op Maandag 19 November heeft Asquith
te oordeelen naar het zeer beknopte ver
slag van zijne rede, dat Reuter overseinde
dan ook hoofdzakelijk geposeerd als ver
dediger van de groote beteekenis van
Engeland's aandeel aan den oorlog tegen de klei
neering daarvan door Lloyd George.
Deze had den Engelschen trots dan ook
fel gestriemd. Hij had zich te Parijs smalend
uitgelaten over de uUbundige vreugde, die
in Engeland heersclit, zoodra er een dorp
of een paar loopgraven op de Duitscheis
veroverd zijn; hij had daar tegenover ge
steld het succes, dat de centralen in ne
week behaalden bij hun veldtocht tegen Italië.
In het debat van Maandag 1.1. heeft Lloyd
George geen poging gedaan zich te veront
schuldigen wegens zijne rede. Van militaire
strategie mag ik niet veel afweten, zei hij,
van politieke strategie heb ik nog wel eenig
begrip. Ik had een rede kunnen houden,
waarin ik hulde bracht aan de legers, de
generaals, de regeeringen, de volken een
rede, die ook in Engeland zeer zou zijn toe
gejuicht, maar waarmede ik niet het minst
zou hebben bereikt. En ik wilde iets be
reiken. Ik wilde de openbare meening
dwingen, zich bezig te houden met het
plan tot het brengen van meer eenheid in
de oorlogvoering der geallieerden. Daarom
hield ik een onaangename rede. Wat ik
zeide, heeft ingeslagen. Ze hebben er over
gesproken in de heele wereld.
Men zou kunnen vragen: sprak men in
de heele wereld niet over het gemis aan
eenheid in de oorlogvoering der gealli
eerden, ook voor dat Lloyd George te Parijs
op de bazuin blies?
En wie waarborgt den volken, dat de thans
ingestelde oorlogsraad de beloofde eenheid
ook tot stand zal brengen ? Hoe dikwijls
zijn er reeds maatregelen daartoe genomen!
maar het resultaat, dat men ervan ver
wachtte, bleef steeds uit.
Op denzelfden I4den November, toen
Lloyd George de vraag van Asquith naar
de werkwijze en de samenstelling van den
nieuwen oorlogsraad beantwoordde, las in
het Fransche parlement Painlevë, toen nog
minister-president, een verklaring van de
Fransche regeering over hetzelfde onder
werp voor.
Daarin was n punt, dat de aandacht
verdient.
Lloyd George deelde mede, dat de Fran
sche, Engelsche en Italiaansche regeering
een overeenkomst hadden gesloten om een
oppersten oorlogsraad op te richten, ten
einde aan het westelijke front een betere
militaire samenwerking te verkrijgen. Een
uitbreiding van het arbeidsveld van den raad
tot een ander front is nog ter bespreking met
een andere groote mogendheid voorbe
houden."
Hij noemde den naam van die andere
groote mogendheid niet Maar de keus is
niet ruim. Vooral als men heeft vernomen,
dat de samenwerking zal geschieden aan
een ander front" dan het westelijke.
Painlevéheeft man en paard genoemd.
Op zijne mededeeling over het tot stand
komen van een oppersten oorlogsraad,
waarin Engeland, Frankrijk en Italiëver
tegenwoordigd zijn, liet hij volgen:
Wij twijfelen er niet aan, dat de Ver
eenigde Staten, wier troepen geroepen zijn
op hetzelfde front te strijden, hun goed
keuring aan den raad zullen hechten".
Dit geldt nog altijd het westelijk front;
maar vervolgens zei hij: Voor de andere
fronten zullen eventueel onderhandelingen
met Rusland en Japan worden gevoerd".
Van den uitslag der onderhandelingen met
j Rusland over betere samenwerking in den
oorlog za! men zich in Frankrijk niet veel
beloven. Aan de anarchie, die daar thans
heerscht, zal vermoedelijk wel gauw een
einde komen; de scherpste prikkel daartoe
zal wel het nijpende gebrek aan levens
middelen zijn, nu er geen centrale regeering
meer is, die voor de verdeeling ervan kan
zorgen en nu bovendien .het verkeer grooten
deels stil ligt. Maar ook als er weer orde
is geschapen in den Russischen chaos, zal
er vooreerst nog wel geen vertegenwoor
diger van Rusland zitting nemen in den
inter-gealliëerden oorlogsraad, en zoo hem
er al een plaats wordt ingeruimd, zal hij
voorloopig weinig stem in het kapittel hebben.
Niet Rusland, maar japan zal de andere
groote mogendheid" zijn, waarmede, rolgens
de woorden van Lloyd George, besprekin
gen zullen worden gehouden over de uit
breiding van het arbeidsveld van den oor
logsraad tot een ander front.
Het is niet voor de eerste maal, dat er
sprake is van het zenden van Japansche
troepen naar het Europeesche oorlogsfront,
dat wil zeggen: naar het front in Rusland.
Men kan tal van redenen bedenken, waarom
Japan dit niet licht zal doen; evenmin ont
breekt het aan redenen, waarom'de groote
mogendheden der geallieerden niet spoedig
de hulp van Japan op het Europeesche oor
logsterrein te land zullen inroepen; rrtaar
de nood kan ertoe dwingen.
*
Juist de man, die thans aan het hoofd
der Fransche regeering is gekomen, heeft
herhaaldelijk er op aangedrongen, dat Japan
hulptroepen zal zenden.
HetKabinet-Painle véheeft maar een kort leven
gehad, het is af moeten treden wegens allerlei
quaesties, die buiten de groote vraagstukken
van dezen oorlog liggen. Clemenceau is de
leider van het nieuwe ministerie.
De oorlog heeft zoo'n radicale opruiming
gehouden onder alle politieke geschillen van
vóór 1914, dat men zich ook al niet meer
er over veibaast, dat Clemenceau als minister
president moet samenwerken met Poincaré,
wiens verkiezing tot president van de
Fransche republiek in Januari 1913 zoo fel
door hem bestreden werd.
* * *
Sinds zijn aftreden in 1909, toen hij als
eerste minister door Briand werd vervan
gen, scheen vo'or Clemenceau de kans ver
keken, ooit weer aan het hoofd der regeering
ie komen. Maar de oorlog heeft hem weer
naar voren gebracht. In Augustus 1914 begon
hq zijn tweede groote campagne; de eerste
was die tegen den leugen en de corruptie
in de jaren der Dreyfus-affalre; de tweede
werd die tegen alles wat Fiankrijk's kracht
in den oorlog kon verlammen, door onbe
kwaamheid, door twijfel, door verraad.
Ciemenceau als minister-president beteekent
dan ook: het voeren van den oorlog met
verdubbelde kracht; zoo heeft hij dan ook
de oor hem aanvaarde taak omschreven
in de boodschap aan Kamer en Senaat.
Geen pacifistische campagne meer, geen
Duitsche kuiperijen meer, geen verraad of
half verraad meer; de oorlog en niets dan
de oorlog".
Maar de journalist, wiens artikelen door
de censuur werden besnoeid of geschrapt,
die den titel van zijn blad rHomme libre"
veranderde in L'nomme enchainé" kondigt
in zijn ministerieele boodschap aan: De
censuur zal gehandhaafd blijven over het
diplomatieke en militaire nieuws, alsmede
over elke aangelegenheid, die- den vrede
binnenslands zou kunnen verstoren".
Sinds Clemenceau minister-presidenl werd,
is de titel van het blad L'homme enchainé"
weer ver van gen door den vroegeren?L'homme
libre." Maar op Clemenceau zelf is deze
naamverandering niet toepasselijk. Een ge
boren opposant als hij moet zich eerst recht
enchainé" gevoelen, nu hij minister-presi
dent is geworden.
21 Nov. 1917 G. W. KERNKAMP
tiiiiiiiiiiiiifiiiiiitiniiiiillllliit
SAMENWERKING TUSSCHEN
GEMEENTEN
Schrijver wijst op de ontworpen samen
werkt g van gemeenten in
publiekreehtdijken vorm en het onderlinge {overleg
van de gemeentelijke arbeidsbeurzen. Hij
meent en onzes inziens terecht dat
het vraagstuk van de behoorlijke ver
deeling der arbeidskrachten in de naaste
toekomst zal blijken van de allergrootste
beteekenis te lijn.
Op twee belangrijke verschijnselen is door
meerderen stellig reeds de aandacht geves
tigd, ze zijn echter, voor zoover mij bekend,
nog niet in verband met elkaar beschouwd.
Toch zal een belichting van beide ver
schijnselen naast elkaar, hun gezamenlijke
behandeling beiden ten goede komen.
Het eene is een nieuwe geleding in het
organisme van ons Staatsbestel, 't andere
een phase in de sociale evolutie.
De Gemeente is niet de eenige, in elk
geval de meest belangrijke publiekrechtelijke
corporatie; haar autonomie veler troetelkind,
zelfs heilig huisje, waaaan niet geraakt mag
worden.
Toch zijn er meerdere kenteekenen die
erop wijzen, dat, in de naaste toekomst zelf,
ze die eerste plaats zoo al niet zal moeten
afstaan, dan toch naast zich zal moeten
dulden andere lichamen, beter berekend voor
een taak, die verder reikt dan de territoriale
grenzen der gemeenten.
Ik doel bepaaldelijk op de recente her
leving der provincie in ons publiekrecht;
had een vorige eeuw, afkeerig van het
staatje spelen" der aparte provincies onder
het ancien régime der Vereenigde Neder
landen, aan een gezonde ontwikkeling der
gewesten eens voor goed den kop ingedrukt
ze behielden als eenige taak den water
staat en de krankzinnigen-gestichten (bien
tonnés de se trouver ensemble) in de
laatste jaren is een kentering duidelijk waar
te nemen.
Electriciteitsvoorziening.maatregelen tegen
ontsiering van het landschap zijn de eerste
schreden op den weg naar een veel voor
namer rol, die de provincie bestemd is te
gaan vervullen.
Doch niet alleen, dat een reeds bestaand
publiekrechtelijk lichaam in belangrijkheid
groeit, en dat natuurlijk ten koste van de
reeds bestaande associaties, in casu de ge
meenten; er staat zelfs een geheel nieuw
lichaam geschapen te worden, voorbestemd
de taak te volbrengen, waartoe de krachten
der gemeente te kort schieten.
Bij Koninklijke Boodschap van l Maart
1915 is n.l. een ontwerp ingediend .tot
wijziging en aanvulling van de wettelijke
voorschriften, welke regeling van de ge
meenschappelijke belangen der gemeenten
beoogen." Daartoe worden eenige artikelen
der gemeentewet gewijzigd en aan die wet
een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd.
Gedetailleerde bespreking der voorgestelde
regeling ligt buiten het bestek van dit artikel,
is ook beter op haar plaats in n vakor
gaan. Slechts dit: Er wordt een
supracommunaal orgaan geschapen, een Raad
van Bestuur" van een .Bond", waartoe
meerdere gemeenten tot een gemeen doel
kunnen toetreden.
Men zal nu wellicht tegenwerpen: zoo
iets bestaat reeds, men heeft reeds die
.Bonden" van samenwerkende gemeenten
(voor tramverbinding,
electriciteitsvoorziening en dgl.) en wel m den vorm van
Naamlooze Vennootschappen. Dit is juist, maar (en
nu raken we de kern der zaak) de Naaml.Ven
nootschap ontbeert regeeringsbevoegdheid
en is niet in staat door straf-of politiedwang
haar voorschriften te doen eerbiedigen" De
ontwikkeling van het economisch leven, de
vermeeidering der overheidszorg, de toe
neming van het verkeer, de vooruitgang der
techniek, veelal alleen, door samentrekking
van kapitaal vruchtbaar, nopen tot uitbrei
ding van publiekrechtelijke grondslagen."
(Mem. v. Toel.).
Een beeld van staatsrechtelijke ontwikke
ling dus, dat de regeering nog tijdig van
wettelijke sanctie wil voorzien.
Het andere verschijnsel, vermeld in den
aanhef, is, dat der arbeidsbemiddeling in
ons land. Men kan de sociale waarde van
dit nog vrij jeugdige Instituut voor de toe
komst' niet hoog genoeg aanslaan. Niet.
slechts, voor de bestrijding der werkloosheid,
dat schrikbeeld onzer maatschappij, zijn de
arbeidsbeurzen van belang, maar voor de
elasticiteit der grootebedrij ven, voor het leiden
in gezonder bedding van debinnenlandsche
migratie, als rem tegen opeenhooping van
massa's paupers in de grootejcentra, en niet
het minst tot voorbereiding van den vrede,
die toch eens zal komen, zullen gped geor
ganiseerde en goed geoutilleerde arbeids
beurzen onschatbare diensten bewijzen Ze
zullen een eind maken aan de anarchie op
de arbeidsmarkt, ze zullen de plaatselijk
overtollige arbeidskracht doen afvloeien naar
oorden, waar de vraag het aanbod overtreft.
In Duitschland ziet men dit ook terdege in.
De terugkeer bij demobilisatie van honderd
duizenden uit de loopgraven, is een onder
werp van bespreking geweest op een druk
bezochte vergadering der centrale organi
saties uit handel en industrie. Men sprak
daar den wensch uit naar zeer geleidelijke
demobilisatie; het toch reeds ontwrichte
economische leven zou anders niet bestand
zijn tegen de dan te gevoelen schokken.
Voorts zoo besloot men dient op ruime
schaal te worden gebruik gemaakt van de
bemiddeling der arbeidsbeurzen.
Maar hiervoor moet een goed systeem
van intercommunale arbeidsbemiddeling be
staan, geregeld door een'wxt, die allen ge
meentebesturen (wellicht alleen boven een
zeker minimum aantal inwoners) verplich
tend voorschrijft, ter plaatse een arbeids
beurs op te richten en te onderhouden en
die via een centraal punt steeds onderling
voeling te doen houden. Toch hebben wij
reeds zoo'n organisatie, schoon zonder w
ttelij ken ondergrond. Aan het Departement van
Waterstaat is verbonden de Dienst der
Werkloosheidsverzekering en der Arbeids
bemiddeling"; daar zetelt Folmer met zijn
staf.
In een aantal der groote gemeenten zijn
arbeidsbeurzen, die als districtsbeurzen in
dagelijksch contact ataan met de centrale
arbeidsbeurs in den Haag. Voor het theoretisch
en practisch uitbouwen dezer organisaties
zorgt de Vereeniging van arbeidsbeurzen
(gesubsidieerd door verscheidene gemeen
ten). Toch rou ik hier dezelfde opmerking
willen plaatsen als mr. J. J. Boasson in zijn
artikel De Werkloosheid" (Oct. Nr. van de
Gids) Staatsrechtelijk heeft de functie van
de gemeentebesturen hier het eigenaardig
karakter van verplichte medewerking, ais
gevolg van een krachtens autonomie vrij
willig genomen besluit tot toetreding."
Naar mijn meening zal een intercommu
nale arbeidsbemiddeling wettelijk geregeld
dienen te worden en wel met dwingende
voorschriften. (In zijn oproep aan
eensdenkenden" noemt de pas opgerichte Eco
nomische Bond" dit ook onder zijn 27
desiderata).
Ten slotte wil ik dan nog het verband
aanwijzen tusschen de beide genoemde ver
schijnselen.
Hoewel klaarblijkelijk niet aldus bedoeld,
zal het ontwerp tot wijziging der gemeente
wet een orgaan kunnen scheppen voor de
uitwisseling van arbeidskrachten tusschen
verschillende gemeenten met gelijksoortige
belangen; en wel rechtstreeksche uitwisse
ling, niet via de Centrale Beurs aan het
Departement, dus veel vlugger en zekerder
werkend dan langs dien omweg. Ik denk
b.v. aan gemeenten als Amsterdam en Rot
terdam met hun havenbedrijven, aan de
textlelplaatsen in ons Oosten en Zuiden.
Hiervoor zal een autonoom lichaam in den
zin van het Wetsontwerp zeer zeker met
goed gevolg kunnen werkzaam zijn. En het
zal na aanneming een wettelijke basis
hebben, die de Haagsche Intercommunale
Arbeidsbemiddeling nog mist, gefundeerd
als ze enkel is op een Koninklijk Besluit.
Allerwege zien we groei.
't Is een belangrijke tijd waarin we leven.
Veel vergaat, doch meer is in wording,
wellicht moet het meest belangrijke nog
ontstaan.
H. S P Y E R