De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 1 december pagina 7

1 december 1917 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

l Dec. '17. No. 2110 DE AMSTERDAMMER, WEE-KBLAD VOOR NEDERLAND THEODOR MOMMSEN THEODOR MOMMSEN 1817 30 Nov. 1917. Den SOsten November is het een eeuw geleden, dat de groote historicus Theodor Mommscn te Garding in Sleeswijk werd geboren. Men moet even nadenken om zich het feit te realiseeren. Aan den eenen kant is Mommsen's Komische Oeschlchte reeds lang een klassiek boek geworden: aan dea anderen kant is Mommsen ons nog slechts zoo kort geleden ontvallen, dat hij haast van dezen tijd schijnt; hij stierf eerst hoog bejaard l Nov 1903 te Charlottenburg. Mommsen's leven is bijna geheel aan de historische wetenschap gewijd geweest. Bijna: in 1848 deed hij als bijna ieder Duitsch intellectueel mede aan da groote vrijheidsbeweging; hij boette dat met het verlies van zijn professoraat te Leipzig. In latere jaren is hij ook een tijd lang lid van het Pruisische Huis van Afgevaardigden ge weest. Maar overigens gaf hij zijn geheele leven aan de studie der geschiedenis en dat wel zeer gespecialiseerd, die der Romeinsche historie. Maar op dat terrein was hij dan ook zoo volkomen thuis, dat hij er welhaast heerschte met onbeperkt gezag. Mommsen was tot de geschiedenis gekomen door de rechtswetenschap, een zeer gelukkige voor bereiding. Oük ten onzent mocht men wel eens bedenken, dat voor de vorming van den historicus een juridische voorbereiding stellig even geschikt is als een philologische. Bij Mommsen gingen geschiedenis en rechts steeds samen, of liever voor hem hem omsloot de geschiedenis het geheele verleden, staatkunde en recht, kunst en wetenschap, staat en maatschappij, zeden en gewoonten, het geheele stoffelijk en geeste lijk bestaan van een volk. In alle richtingen heeft hij dan ook de Romeinsche geschiedenis doorkruist. In 1843 gaf hij zijn eerste monographie uit over de Romeinsche genootschappen en vereenigingen; daarmede was de lange lijst geopend MUI III II II II l HU H" BRIEF UIT PARIJS door prof. SAMUEL ROCIIEHLAVE Prof. ROCHEBLAVE, wiens brief uit Parijs wij het genoegen hebben te plaatsen, is in de literaire kringen van Frankrijk een bekende figuur. Hij is in J854 geboren in een oude hugenotenfamilie, waarvan verschei dene leden naar Holland war n uit geweken. Het grootste gedeelte van zijn leven heejt hij besteed aan het onderwijs. Zijn bekende werk Le gout en France de 1600 a 1900' is onlangs door de Aca demie Franc.aise met een prijs van 1000 francs beloond. Nagenoeg al zijn werken, waaronder twee boeken over Oeorges Sand zijn door de Academie bekroond. Bij Maurice Barrès De Amsterdammer" doet mij de eer aan mij te verzoeken voor zijn talrijke lezers van tijd tot tijd een korten Parijschen brief te schrijven. Volgaarne geef ik aan zijn roepstem gehoor. Het zal mij bij uitstek aangenaam zijn, dank zij De Amsterdam mer", met Nederland een wederzijdsche waardeering te onderhouden, waarvan ik kort geleden, op een reis, in 't bijzonder in die groote en intellectueele stad Amsterdam, aan welke ik een zoo dankbare herinnering bewaar, de warmte heb ondervonden. Nu ik dit gezegd heb, ga ik dadelijk over tot het onderwerp van dit eerste korte ar tikeltje, waarin ik mijn lezers bekend zou willen maken met een van de meest repre sentatieve mannen van het oorlogvoerend Frankrijk, met name Maurice Barrès. Dezer dagen heb ik hem weer eens een bezoek gebracht. De ooilog heeft de aan raking tusschen den beroemden schrijver die hij is en den bescheiden werker die ik ben veelvuldiger en meer rechtstreeksch gemaakt; en dan, ik ben korten tijd Ie:raar van zijn zoon geweest, van een eenigen zoon die aan het front is, waar hij zich geheel aan zijn plicht geeft. Dit zegt heel wat. En met name verklaart het ten deele de breede ea schoone evolutie die zich bij Barrès in den loop der laatste tien of vijf tien jaar heeft voltrokken, een evolutie die door den oorlog voltooid en met den lauwer krans van burgerdeugd bekroond is. Den gansenen afgrond, die den egoïstischen en verfijnden cultus van het ik scheidt van den heldhaftigen en prachtigen cultus van het van zijn studies, die bijna tot zijn dood toe geregeld verschenen; een indrukwekkende wetenschappelijke arbeid van zestig jaren. Van dien arbeid komen twee groote werken naar voren; het Corpus inscrlptionum latinarum. dat in vijftien zware deelen van 1861 tot 1902 verschenen en dat Mommsen dus nog voltooid heeft gezien; de beroemde Komische Geschichte, waarvan de drie eerste deelen van 1854 tot 1856 verschenen, het vijfde eerst in 1884. Het eerste is het groote oorkondenboek, dat bij de studie der Romein sche geschiedenis en van de Latijnsche taal volstrekt onmisbaar is. Mommsen zelf be werkte zoo goed als geheel zelfstandig de eerste deelen; bij de latere gaf hij wel alleen de leiding, maar toch zoo, dat het geheel volkomen zijn werk is gebleven. Voor veel ruimeren kring bestemd en daarom ook beroemder was en is Momm sen's Komische Geschichte. Feitelijk wordt zij gevormd door de drie eerste deelen, die de Romeinsche geschiedenis tot Caesar's dictatuur omspannen. Het vierde deel, dat den keizertijd zou geven, is nimmer ver schenen. Daardoor staat het v ij de deel ge heel afzonderlijk; het is een beschrijving der Romeinsche provinciën in den keizertijd en is dus eigenlijk een boek op zichzelf. Hoewel dat deel ook zeer belangwekkend is, berust Mommsen's roem voornamelijk op de drie eerste deelen van zijn Komische Ge schichte. Sedert Niebuhr in het begin der negentiende eeuw de Romeinsche geschie denis voor het eerst kritisch had onderzocht, was de baan gebroken voor verder onder zoek. Mommsen heeft dat verdere onder zoek in alle richtingen ingesteld en de resultaten daarvan verwerkt in zijn beroemd werk. Het verhief den schrijver ineens tot een gezaghebbend en bekend man. Nu nog kan men zich voorstellen, welk een indruk zulk een weik moet hebben gemaakt. Momm sen was niet alleen grondig in zijn onder zoek, maar ook radicaal in zijn conclusiën en vooral in zijn oordeel. Dat laatste gaf tmiiiiiuiumiimmmiiiiiiiuiitiiiiimiiiiiiitiiumiiiintmiiiiiinitititiii vaderland, dien ganschen afgrond (want het is er een) is hij overgetrokken in een opeenvjlging van vleugelslagen, die de geleidelijke verruiming van een steeds meer menschelijkcn geest en ook van een burger- en vaderhart bewijzen, Barrès, ongehuwd of zonder zoon gebleven, een Ban es in wlen de vaderlijke snaar niet weerklonken had, zou bij al zijn talent en gemoed, nooit sommige woorden hebben gevonden, waarmee hij alle Franschen in het hatt heeft gegrepen. De aardige vaandrig Philippe, reeds zoozeer een man met zijn heldere oogen en zijn krijgshaftig geworden jonge-mannen-gelaat, heeft iets, heeft zelfs vél bijgedragen tot de laatste, de meest roemrijke evolutie van zijn ver maarden vader. Laat ons echter nooit overdrijven. S!nds lang bereidde zich die evolutie bij den schrijver van Le Jardin de Bérénice voor. Er was eerst bij Barrès een ongelooflijke honger naar Individualistisch leven, dat te verklaren is uit het veeljarige kostschoolleven negen jaar van gevangenschap ondergaan in het lycée van Nancy, en uit het volkomen gebrek aan aanpassing aan het leven dat deze eerste opvoeding, vooral voor een na tuur als de zijne, vertoonde. Hij wilde zich een tweede opvoeding geven; het is trouwens opmerkelijk dat de wil om dit of dat te zijn, en te werken aan zijn eigen vorming, een der meest opvallende trekken van Barrès' karakter is. Anderen hebben zich laten handelen, hebben aan de werking der algemeene gebeurtenissen zelfs het richten van hun eigen aard overgelaten: zooals rivieren, komende van hooggelegen plaatsen, hebben zij de hellingen gevolgd, en hebben zich uitgestort in gereed liggende beddingen, door de gebeurtenissen uitgehold. Lamartine is het grootste voorbeeld van deae gelukkige achteloosheid, die van den genlalen mensch een element" van zijn tijd maakt, een element dat aan dien tijd met een zeer be koorlijke zorgeloosheid alles wegschenkt, omdat alles er op voorbereid schijnt het te ontvangen. Victor Hugo, die een vasteren innerlijken vorm had, en wilskrachtiger was, heeft niettemin de golven van zijn tijd ge volgd zonder ooit tegen den stroom in te varen. Heel anders zifn de litteraire natu ren, waarin het instinct getemperd wordt door den wil, waarin de natuurlijke gaven voortdurend aan het toezicht van de analyse onderworpen zijn, kortom waarin de wil den geest smeedt, hamert en bewerkt naar een vorm dien hij gekozen heeft en met een bepaalde practische uitwerking voor oogen. Zoo doet zich Barrès aan ons voor, wilskrachtig, hardnekkig, zelfs een beetje lang zaam in het nadenken en het besluiten, zeer Lotharingsch" in dit alles, en dus in de eerste plaats zeer individualistisch. Vervol gens, in de tweede plaats, zeer artistiek, en zelfs uitermate artistiek. een zeer persoonlijk cachet aan zijn ge schiedwerk; juist daaddoor was zijn werk zoo epochemakend, oiirdat het zoo radicaal met de overlevering brak. Niet de oudere tijden der Romeinsche geschiedenis, waarover nauwelijks iets met zekerheid te zeggen vlei, trokken Mommsen aan, niet de tradltioneele heldentijd, maar de latere periode der republiek, waarin men vroeger nooit iets anders dan verval en verbastering kon zien, maar die nu werd geschetst als de overgangstijd tot betere, hoogere levens vormen. Mommsen heeft daarbij en passant heel wat heilige huisjes omvergeworpen. Pompejus, de held van Plutarchus, werd een drilsergeant; Cicero, de roem van de Latijn sche letterkunde, werd een journalist in den slechtsten zin van het woord. Naar de tra ditie zijn de Romeinen knappe wetgevers en voortreffelijke militairen; volgens Momm sen zijn zij eenvoudig boeren en kan men daaruit de geheele Romeinsche geschiedenis verklaren. Mommsen's werk is klassiek geworden en gebleven. Daarom ook mogen wij ook buiten Duitschland zijn eeuwfeest gedenken. H. BRUQMANS J C. H. DE PATER. De Raad van State nevens Matthias (1578-1581). 's-Qravenhage, Martinus Nijhoff. Het is altijd zeer bezwaarlijk een over gangsperiode te beschrijven; bovenal is het een zeldzaam lastige taak voor den historicus om een revolutionairen tijd naar den eisch recht te doen. Waar alle vastheid ontbreekt, waar de afgebakende lijn nauwelijks meer valt te ontdekken, waar van regelmatige ontwikkeling geen sprake is, daar is het hoogst bezwaarlijk met vaste hand het be langrijke uit den chaos van onbelangrijke dingen uit te schiften en aldus de vaste punten te herstellen, die in het historisch gebeuren zelf schuil gaan onder het gewirwar van elkaar kruisende en snijdende lijnen. In den maalstroom van feiten en feitjes heeft men zijn hoofd koel te houden. Wij mogen met genoegen constateeren, dat dr. de Pater zijn hoofd inderdaad koel heeft gehouden; de verwardheid der gebeur tenissen heeft zich aan zijn proefschrift niet medegedeeld. Er is in de historie zelf ver warring genoeg; er is misschien geen periode in onze geschiedenis, waarin het bijbelwoord: laat alle dingen met orde geschieden, zoo zeer is miskend als de korte regeering van aartshertog Matthias. Die wanorde openbaart zich vooral in de inrichting der regeering, voor zoover daarvan kan worden gesproken; van een regeeringsvorm, een regeeringsreglement of een constitutie kan natuurlijk in het geheel niet worden gesproken. Dr. de Pater beschreef een gedeelte van een periode, die in onze historische traditie doorgaat voor onzen heldentijd. Op den keper beschouwd, en daarop komt het toch aan, is er van een epos niet veel sprake. Trouwens ook in een epos kijven de helden dikwijls. Maar wie hier kijven, zijn in het geheel geen helden, maar zeer gewone menschen, die een moeilijke tijd plaatst voor problemen, waarvoor zij geen oplossing weten. Welke menschen zijn het, die een zwakkeling als aartshertog Matthias in het land roepen! Zeker, er lag wel een slimme berekening O in zich ervan te overtuigen, behoeft men zich slechts Du Sang, de la Volupt et de la Mort (een titel a la d'Annunzio) te heiinneren; en vooral moet men lang zaam, zooals men de heerlijke en een weinig giftige muziek van Tristan doorproeft, het wondermooie boekje doorproeven, waarvan de uitgever Emile-Paul onlangs een herdruk heeft doen verschijnen, de honderd bladzijden uit Amori et Dolori Sacrum, La Mort de Venise. Nu, tusschen 1916 en 1917 verschenen, te midden van de reeks dkr mooie, in het geweld van het krijgsgewotl geschreven oorlogsboeken, La croix de guerre, Les Saints de la France, L'Amiiiédes Tranchces, Les diversesfamilles spirituelies de la France, enz., werpen die bladzijden een helder licht op de twee zijden van dit talent, of liever zij geven op eens een scherp denkbeeld van de tegen stelling tusschen den kunstenaar Barrès en Barrès den patriot: door deze bladzijden bereikt men den dubbelen top. Maar tus schen deze toppen hebben een heele reeks van bergpassen, zelf zeer hoog, voor den overtocht dienst gedaan. En Les Déracinés reeds bereidde, nu vijftien jaar geleden, vóór op L'Union Sacrc'e, dat het eerste oorlogsboek is. En Au service de l'Allemagne, Colette Baudoche toonden ons reeds vóór den oorlog die traits ternels de la France, welke Barrès in zijn beroemde Londensche lezing op onvergetelijke wijze verheerlijkt heeft. Ten slotte bereidden La grande piti des Eglises de France en La colline inspirée (zijn Lotharingsche heuvel van Sion-Vaudémont) ons vóór op die Families spiritu elies de la France welke het schoonste bewijs leveren van de eenheid der Fransche ziel bij de verscheidenheid harer vormen en van haar onvergankelijkheid, bij het verschil en soms de tegenspraak harer credo's. Aldus wordt een schrij versieven tot een harmonleuse symphonie van hooge zedelijke schoonheid gemaakt, een leven ingewijd door individualistische anarchie, voortgezet door de verfijningen van den intellectueelen aestheet, vervolgd door de in 't bijzonder op de provincie en den bodem gerichte liefde, verruimd tot een eeredienst voor het edele, opperste ideaal, dat vertegen woordigd wordt door het geheele Frankrijk en den titanenstrijd dien dit land als een verheven slachtoffer voert voor de zaak der menschneid zelve. Aan dit werk, aan dit ongewone menschenlot (Barrès is pas vier en vijftig jaar) dach ik toen ik weer eens over het hier en daar met gras begroeide trottoir van de Avenue Maillot liep. Het is daar al Neuilly en 't is toch nog Parijs. Het is het Bois, maar de minst bezochte rand ervan. Het is daar de zelfkant van alles: zoo iets als een rust plaats aan de poorten van het werkzaam leven. Maar ik kom waar ik zijn moet; ik aan hun uitnoodiging ten grondslag, zooals dr. de Pater zeer waarschijnlyk maakt; maar iet was een slimheid van zwakke menschen, die voor iedere krachtige daad terugdeinzen. Het moet worden erkend, dat de positie van deze Zuid-Nederlandsche edelen al bijzonder moeilijk was. Zij wilden wel oppositie tegen len koning voeren, maar niet zoo, dat zij het >ij Philips voor goed verkorven. Zij wilden ook wel, als het moest, een zelfstandig Nederand, maar dan onder hun leiding en met >ehoud van het oude geloof en van de leilige moederkerk; in geen geval wilden ij een Nederland, waarin een burgerlijk, Calvinistisch Holland den boventoon zou meren en de leiding zou krijgen. En toch ets anders dan dat laatste was op den duur et mogelijk. Wie een vrij Nederland wilde, lad de leiding van Holland en van het burjerlijk Calvinisme te aanvaarden; wie dat niet wilde, bleef niets anders over dan zich met den koning te verzoenen. De meeste Zuid-Nederlandsche edelen hebben deze ceuze dan ook gedaan; toen Parma hun een >rug bouwde, vonden zij spoedig weer den weg naar den koning. In 1578 hebben deze edelen nog niet alle loop om zoowel de vrijheid als den koning e dienen opgegeven; in 1581 staan zij voor te keuze, die de afzwering hun stelt. Juist die overgangstijd vormt de regeering van Matthias, die in zijn prinselijke zwakheid zeer goed menschen en dingen van deze aren weergeeft. Dr. de Pater geeft een ;root deel, de uitwendige geschiedenis van deze korte periode: want met den raad van state nevens Matthias beschrijft hij de vormen, waaronder de aartshertog regeerde. Wat pompeus spreekt hij voortdurend van de centrale regeering van dien tijd. Maar indien men aan het begrip regeering ook dat van kracht verbindt maar dat is niet noodwendtg, gelijk wij allen weten dan verdient dit gouvernement nauwelijks dien naam. Maar er was althans een regeeringscollege, dat gehoorzaamheid vroeg en soms ook wel verkreeg. En daarbij merken wij dit op, dat deze regeering in zooverre wel op een constitutioneel gouvernement *eleek, als de Staten-Generaal voortdurend rachtten haar den voet dwars te zetten. 3ovendien waren in deze verwarde tijden de verschillende bevoegdheden zoo slecht jeregeld en zoo weinig gescheiden, dat edereen deed wat goed was in zijn oogen en dat was in den regel tamelijk slecht. Het moet zelfs verbazen, dat er steeds weer kundige mannen werden gevonden om in de regeeringscolleges zitting te nemen. Het regeeren blijkt steeds zeer begeerlijk. Dr. de Pater heeft dit kleine, maar zeer selangwekkende gedeelte van onzen strijd tegen Spanje met vaste hand beschreven. Ook daaraan zal het wel zijn toe te schrijven, dat zijn boek zich goed laat lezen. Wie zich voor het onderwerp interesseert, maakt er met genoegen kennis mede. H. BRUGMANS 4-4-4 JAN J. ZELDENTHUIS, Langs Heide en Akker. De Zonnebloem, Apeldoorn 1917. Banaliteit wordt agressief als zij begint te rijmen. De rijmlust van Zeldenthuis is buitensporig. Hij kan geen blad zien vallen of hij heeft een herfstiiedje klaar, als het regent een regenliedje, als net avond wordt een schemerliedje. Hij denkt dat de wereld door God geschapen is om Jan J. Zeldenthuis aan stof voor «verschillende grootere bun dels" te helpen, waaruit hij thans een mon stertje getrokken heeft. schel op no. 100 aan, ik loop het korte gras perk door, dat zich vóór het heerenhuis uitstrekt. In het voorbijgaan streel ik den grooten hond van den huize, ik zie, na lange maanden van reizen en zendingen, de twee mooie portretten, door Jacques Blanche, die de trap versieren, terug en ik bevind mij in de groote werkkamer van den schrijver. Het is het grootste vertrek van het huis en men voelt dat alles er on dergeschikt aan gemaakt is. Zij neemt de geheele diepte van het gebouw in en haar twee vensters zien uit op het grasperk van den voorgevel en den tuin aan de achterzijde. Meer nog een laboratorium dan een boekenkamer of een studeervertrek. Maurice Barrès is kamerlid en een zeer werkzaam kamerlid. Sedert den dood van Déroulède is hij voor zitter van de Ligue des Patriotes. En ten slotte: hij is dagbladschrijver. En in het begin van den oorlog liep zijn dagelijksche post in de zeshonderd brieven. Het geheele huis was onder het bestuur van mevrouw Barrès gemobiliseerd om de correspondentie af te doen, want Barrès beantwoordde alles, met een ploeg van machine-schrijvers be neden. En men kan zich een voorstelling maken van de ploeg secretarissen boven ! In deze omstandigheden, bij zulk een opeenhooping van papieren, is het moeilijk overal een strikt-Hollandsche netheid te doenheerschen. Maar hoe mooi is die bedrijvigheid op zich zelf en hoeveel levender, sprekender dan tot in kleinigheden verzorgde ordelijkheid ! Een beetje rommel misstaat niet in het huis van een man die met vele menschen, feiten en documenten te doen heeft. Het is de beweging zelve van het leven, bij een algemeene duidelijkheid van indeeling. Barrès' atelier, dat is reeds Barrès zelf. Trouwens, iedere werker weerspiegelt zich in zijn werkplaats. Deze heeft iets van een fabriek, van een heiligdom en van een mu seum. Uitstekend gekozen kunstwerken zien neer op de wat slordig opgestapelde boeken. Daad en eenzaamheid, kunst en stille over peinzing, temidden van granaathulzen mee gebracht van het front, ziedaar het zeer ruime studie" van Maurice Barrès. Wij praten. Hij ondervraagt mij over Ne derland, dat hij eenigszins kent, waar hij vroeger geweest is. Hij spreekt mij over den alleraardigsten" heer Byvanck, dien hij in zijn jeugd kende en die zelfs (naar ik meen) in zijn boek Un Hollardals en France over zijn eerste geschriften eenige bladzijden vol bewondering schreef. 1) Ik zeg hem dat ik den heer Byvanck niet heb aangetroffen (zooals ik ook den heer Van Hamel miste) maar dat ik niet nagelaten heb den nobelen geest van Holland op te 1) Bedoeld wordt Un Hoilandals a Paris en 1891, waarin inderdaad een stuk over Barrès voorkomt. Red. ROELOF CITROEN KALVERSTRAAT1 b/d DAM PAARLEN-BRILLANTEN-HORLOGES -:- GOUD EN ZILVER -:UITSLUITEND 1STE KWALITEIT IIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIflllMIIIIIIIIIIIIIIIIIII Langs Heide en Akker" bevat zeven en dertig liedjes. Ieder van die liedjes bestaat uit talrijke woorden, die niet opvallend of origineel gegroepeerd zijn en waarvan er elkens enkelen, op het einde van de regels, clank-overeenkomsten vertonen. Daarom zijn het dan ook liedjes. Gedachten, spelingen van een rijk of fijnjenuarceerd of teeder of hartstochtelijk ge voel, vondsten van taal en woordval, beelden He u een diepe waarheid des levens nader brengen tot den geest, oprechtheid van uit drukking, zuiverheid van middelen alles wat goede poëzie maakt is afwezig. Zeldenthuis is pretentieus en eindeloos, hopeloos vervelend. Een gedicht van Zel denthuis werkt op de zenuwen als een gesprek in een volle treincoupé: veel woor den en geen zin. En als hij het eens heel :rg mooi wil zeggen wordt hij belachelijk. Dan praat hfj over een weeken mist, die treurt om zomer-dood" of van de zon, die aan het einde van de zee de kim verkoos". Dan vertelt hij van 't einde van den dag: De dag gleed weder langs de vochte wegen n wist zich nacht en duisternissen vrij". Nog een strophe die er wezen mag: De ros-getlnte pracht Van nauw-gebogen aren, Beweegt in 't dein-veld zacht, Lucht of zij speelziek waren. Ook verwondert hij zich over allerhande natuurverschijnselen. Zoo over de sneeuw. Zij dwerlen, zij dwerlen zoo zacht Zoo stooreloos, zonder een klacht Zij voeren daarboven zoo koel En dwerlen en dwerlen nu zacht. Het is niet noodig meer te clteeren. Het ontbreekt Zeldenthuis niet slechts aan een elementair begrip van poëzie, hij mist een voudig gezond verstand. S'amuser au jeu d'écrire est une occuDation sénile. Recherchons dedire des choses :ssentielles ou de nous talre." Zeldenthuis zegt niets wat niet voor hem honderd malen en honderd maal beter ge zegd is. Maar zwijgen zal hij niet. Daarvoor is een Hollandsen letterkundige veel te trotsch op zijn rijmwoorden, ook al lijmt Si ij muziek aan uchtendgekriek. Hij is van het soort dat aan de oevers van de Marne nog liedjes dicht van de kabbelende golfjes en het ruischend riet. GRESHOFP 4-4-4- riAMSTERDAM ARNHEM V6RAYENHAGE ROTTERDAM UTRECHT iinnniiiiiiii merken, zoowel als zijn gevoelig hart, die beide zoo duidelijk spreken uit zijn heele gedrag tegenover de Belgen en jegens ons zelf, in den persoon van onze kleine vluch telingen, en ik deel hem mijn voornaamste indrukken mede. Diep gedoken in zijn grooten leeren leunstoel, luistert hij met belang stelling; zelf heeft hij eenigszins het voor komen van Cordovaansch leer, met de ge taande gelaatskleur die hem zoo gemakkelijk herkenbaar maakt; hij ziet er overigens jong uit, met zijn gitzwarte haren, zijn kleine, nog niet grijzende snor en zijn slanke ge stalte. Eenvoudig, sympathiek, volstrekt niet (of niet meer) de koele, afgemeten man die hij, naar men zegt, vroeger geweest is: een man van groote, maar nog altijd met een tikje terughoudendheid gekleurde harte lijkheid; en een geest waarvan men voelt dat hij altijd loert op het nieuwe denkbeeld of het veelzeggende feit. Dan springt het onderhoud over op iets anders, en eindelijk wordt het meer alge meen. Wij spreken over den oorlog, over onze hoop, die sedert den Amerikaanschen steun lederen dag toeneemt, en die steeds vaster wordt, ofschoon wij haar een weinig moeten uitstellen. Wat komt de min of meer verafgelegen datum van den vervaldag er op aan, als de vervaldag zeker is. Welnu, hij is zeker. En, als ik zoo sommige woorden uit den mond van Barrès hoor komen, merk ik dat mijn reeds zoo vaste zekerheid er nog vaster door wordt. En ten slotte spreken wij over Philippe, over den beminden eenigen zoon, die in gevaar verkeert, die er evenzoo voorstaat als alle andere Fransche zoons, gelijk zijn vader er evenzoo voor staat als alle andere papa's." Een laatste woord van wederzijdsch vertrouwen, een glimlach bij het vertrek (onze glimlach weer!) en ook ik keer in mijn eenvoudiger studeerkamer terug naar de begonnen blad zijde; ik schrijf aan de Amsterdammer" en het is mij een vreugde, een lichten, zij het nog zoo dunnen draad te meer, aan den buigzamen en reeds sterken ketting toe te voe gen, dien ik voel tusschen het edelmoedige Nederland van nu en het eeuwige Frankrijk. UIIMIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIImltllHlllllltHMUIIIIIItlllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIII H. BERSSEN BRUGGE, PORTRETFOTOGRAAF ZEESTRAAT 65, naast Panaiama Mesdag, DEN HAAG. Tel. 1538.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl