Historisch Archief 1877-1940
r,
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
8 Dec. '17. No. 2111
Een Kabinetportret...
Teekenlng voor de Amsterdammer" van Jordaan
...van de lastige Siameesehe Tweeling
NEDERLAND'S NATUURLIJKE
PLOOIPOLITIEK
De moreeie en materieele ellende, die het
Nederlandsche volk tengevolge van den
huldigen oorlog ondergaat, doet hier een
gevoel van wrevelige verbittering ontstaan,
die, daar zij zich op de eigenlijke schuldi
gen niet kan verhalen, een zondenbok zoekt
en vindt in hen, die de Nederlandsche be
langen tegenover het buitenland behartigen.
D« gedragslijn onzer staatslieden, die als
typische leiders van eene handelsnatie, op
koopmanswijze tegenover bruut geweld,
onwil en pressie eene kalme, taaie lijd
zaamheid plaatsen, is velen een doorn in
het oog. Een dusdanig minderwaardig op
treden, aldus redeneert men, heeft het
Nelandsche prestige zoo doen dalen, dat het
oorlogvoerende buitenland meent zich tegen
over onze zwakheid alles te kunnen veroor
loven. Kort samengevat is hun elsch een
krachtiger en waardiger optreden zonder
dat de vrede in gevaar wordt gebracht.
En ook zij, die ervan doordrongen zijn,
dat het door onze staatslieden toegepaste
systeem vrijwel het eenig doorvoerbare is
en die de groote resultaten ervan gaarne
erkennen, achten het desniettemin een ver
nederend bewijs van onze onmacht, dat wij
tot eene dergelijke minderwaardige
koopmanspolitiek onze toevlucht moeten nemen.
Zelfs het feit, dat op duidelijke wijze en op
de juiste plaats de grens is getrokken, van
onze veel gesmade lijdzaamheid, door ons
grondgebied met nadruk onaantastbaar te
verklaren, kan hen niet verzoenen met het
regeeringsbeleid.
En toch is dat geminachte geschipper
illilimiiiiitiiiiiillitiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliMliiiiuiiiimiiHiiiiilliimiiii
IN EEN LIMBURGSCHE
KOOLEN-MIJN
De opzichter, wiens voetspoor ik volgde
door de lange zwarte gangen, in het nood
zakelijk vereischte mijnwerkerspak, het hou
weelstokje en de lantaarn in de hand, de
leeren helm op het hoofd vertelde mg
dat hij begonnen was als zeeman, maar
voor een-en-twintig jaar zijn stellige roeping
volgde om mijnwerker te worden en er tot
nu toe geen spijt van had. Er is iets
verwonderlijks in deezen oovergang en deeze
voorkeur, bij iemand als hij, in Friesland
gebooren en opgevoed, die dus meer
geleegenheid had gehad om de scheepvaart
dan om de mijnbouw te leeren kennen en
liefhebben. Maar toch begreep ik hem best.
Er gaat een gelijksoortige bekooring uit
van het zeemansleeven en van het
mijnwerkersleeven. Er zijn kinderen voor wie
scheepsavontuurenmooyeren aantrekkelijker zijn dan
alle andere en er zijn er ook die van
hun vroege jeugd af geboeid worden door
afbeeldingen van koolenmijnen. Ik ken beide
gevoelens, Het zee-leven, vooral op een
zeilschip en in de tropen had roor mij iets
bizonder bekoorends, en veel kinderen voelen
dat zelfde. Maar rk weet ook dat afbeelding
en beschrijving van een koolenmijn mij niet
minder boeide. Ik herinner mij nog de
prentjes van de oude mijnschachten, waarin
een groep mijnwerkers wordt neergelaten,
ieder zittende in een lus van touw, als een
groote druiventros, en paarden hangende
in riemen, op weg naar de duistere diepten,
waarvan ze niet leevend meer zoude»
terugkeeren.
Nu is er van die oude, gebrekkige
mijnwerken niet veel meer te zien, eevenmin als
van de oude zeil-scheepvaart. De bekooring
van de zeevaart is met de jaren verzwakt,
misschien ook door de herinnering aan be
nauwde uuren op zee maar de mijn heeft
zijn aantrekking nog behouden. Ik vind het
alles boeyend en belangrijk, het snelle val
len in de donkere diepten, waarbij men de
luchtdruk in de ooren voelt toeneemen en
soms niet meer bemerkt of men valt of
oponzer hedendaagsche diplomaten slechts eene
voortzetting van de tradities, die, in de dagen
van Nederland's roem en glorie, de
Hollandsche Staatkunde hebben beheerscht.
Dezelfde voorzichtige terughoudendheid,
dezelfde afkeer van inmenging in den strijd,
zoolang deze nog te vermijden was, karak
teriseerde ook het buitenlandsch beleid der
Republiek. Velen zal dit misschien vreemd
in de ooren klinken; zij, die zich uit de
geschledeniswerken hunner jeugd slechts de
talrijke en langdurige oorlogen herinneren
met de daaraan verbonden namen van groote
helden en schitterende wapenfeiten, zijn ge
neigd om ii de Nederlanders dezer periode,
een volk van krijg en van wapens te zien
en toch is niets minder Tuist. Ook in de
eeuwen van zijn hoogsten bloei bleef Ne
derland voor alles eene natie van kooplie
den, die is het belang van den handel,
slechts vrede en rust verlangde, die in den
strijd van andere volkeren voor alles de
schoone gelegenheid zag om het eigen af
zetgebied ten koste van de oorlogvoerenden
uit te breiden. De vele oorlogen, die, des
ondanks deze neigingen, de Hollanders heb
ben moeten voeren, droegen dan ook bijna
alle een defensief karakter; het ging daarbij
meestal om het behoud van de levensinte
ressen der natie. Maar voor zaken van
minder belang kwam de Hollandsche koop
man niet gaarne in beweging; zoolang eene
botsing door eene vredelievende oplossing
te vermijden was, zoolang men zich buiten
een conflict tusschen andere volkeren kon
houden, werd alles vermeden wat tot eene
vredebreuk kon leiden. Toen evenals nu
moest de koele en weinig oorlogszuchtige
Hollander weten, waarvoer hij zich de op
waarts stijgt, de mijn-groet: Glück-auf" als
een magische uiting die onheilen moet ver
hoeden, en ook in de Hollandsche mijnen
gebruikelijk blijft, de eigenaardige zwoele
atmosfeer met de koolengeur, de eindelooze
lange gangen waar de ventilatiewind als
een raadselige storm doorheen vaart,
eindelijk de eindpunten, de posten, waar
een drie of viertal mijnwerkers, half naakt
in de nauwe versche bouw hun werk voor
zetten, omgeeven door de diepe stilte van
het aard-binnenste, behalve waar vlak bij
hen de schud-gooten en de kool-karren rate
len en druischen, zoodat men schreeuwen
moet om elkaar te verstaan.
Dit hebben zeelui en mijnwerkers gemeen
dat ze trotsch zijn op hun vak, en er niet
in gaan zonder een gevoel van roeping. En
vermoedelijk zonder zich dit altijd bewust
te zijn, hebben ze recht op dien trots. Ze
voeltn dat ze onmisbaar zijn, dat ze een
moeilijk en gevaarlijk werk doen terwile
van de ontwikkeling der menschheid. Die
trots van den goeden mijnwerker is een
mooi ding. Men beschouwt de mijnwerkers
dikwijls als een soort slaven, als paria's
die door den dwang van 't lot tot het som
berste, zwaarste en gevaarlijkste werk zijn
gedoemd. Maar de goede mijnwerker voelt
zich als een persoon van beteekenis en een
man van moed en verdienste, en daarin
heeft hij gelijk. Hij spreekt niet met afkeer
van zijn werk, hij heeft zijn mijn lief als
een zeeman zijn schip, of een machinist
zijn machine. De mijnslaaf in 's aardrijks
ingewand" waar Bilderdijk van schreef, als
van een uitgeworpene, heeft inderdaad meer
gevoel van eigen waarde dan eenlg ander
arbeider.
Daarom zijn mijn-stakingen ook zulke
ernstige dingen. In een mijnwerkers-staking
is iets groots CH prachtigs. De mijnwerker
is vroeger onbarmhartig uitgezoogen en
mishandeld. Zijn zwaar en onmisbaar werk
is daardoor onder een vloek en in een slechten
naam gekoomen. Nu wreekt hij zich niet,
maar staat met de grootste stelligheid op !
zijn recht. Hij mag geen onrecht dulden, j
hij moet den adel van zijn werk behoeden i
offeringen van etn oorlog getroostte, moest
de inzet het vreeselijke spel waard zijn.
Terwijl tusschen karakter en einddoel der
hedendaagsche politiek en die der vroegere
eeuwen zooveel overeenkomst valt op te
merken, vertoont ook de methode, waardoor
deze resultaten werden en worden bereikt,
eene sterke gelijkenis. De Hollandsche po
litici der 17de eeuw verstonden, even goed
als hunne collega's der 20ste, de kunst van
uitstellen, terugwijken en toch op hun stand
punt blijven staan en wat meer wilde zeggen,
zij pasten deze taktiek net zoo gaarne toe.
Ei ook dit is zeer verklaarbaar, gegeven de
vredelievende tendenzen van toen en nu.
Waar een natie zoo ernstig een «orlog wil
voorkomen en waar ieder te beslissend op
treden, ieder te krachtig staan op zijn goed
recht bij een reeds gespannen toestand de
aanleiding kan worden tot de gevreesde
breuk, is juist die soepele uitstelpolitiek zoo
goed op hare plaats, die gevaarlijke beslis
singen voorkomt, den tegenstander door
dralen afmat, gelegenheid biedt tot het doen
van concessies, terwijl toch aan een eens
vastgesteld principe kan worden vastge
houden. Geen wonder, dat een dergelijk
systeem het geliefkoosde wapen is geworden
van onze 17e en 18e eeuwsche diplomaten,
overal waar ernstige conflicten dreigden en
toch eene oplossing met het zwaard moest
worden vermeden.
Reeds de eerste helft der 17de eeuw geeft
ons een aardig staaltje dezer staatkunde;
eene kort* beschrijving er van diene hier
tot illustratie en versterking van het voor
afgaand betoog.
In 1627 culmineerden de vele moeilijk
heden, die reeds lang tusschen Frankrijken
Engeland bestonden, in een openlijken oorlog.
De republiek, ofschoon zeer geïnteresseerd
bij een strijd, die haar beroofde van de
steun der beide rijken tegen Spanje, besloot
met het oog op haren handel onzijdig te
blijven. Dit was immers een te schoone
gelegenheid om hare commerciëele relaties
uit te breiden ten koste van de oorlogvoe
rende staten. Deze waren overigens weinig
gesticht over deze houding der Republiek
en bij monde van hunne gezanten drongen
zij telkens weer aan ep eene deelname in
den strijd. De argumenten, daartoe aange
voerd, waren de gebruikelijke bij eene der
gelijke gelegenheid; hunne zaak alleen was
rechtvaardig en edel, bij de tegenpartij was
alles slechtheid en bedrog. Maar toen H. H.
M. zich door redeneeringen niet lieten van
gen, werd zeer 20st« eeuwsch tot dreige
menten overgegaan. En hier hadden n
Londen n Parijs een doeltreffend wapen
ter hunner beschikking.
Frankrijk poogde ons te dwingen door de
vernieuwingvan een verbond, dat wij bij onzen
strijd tegen Spanje, niet konden ontberen,
slechts toe te willen staan, indien we er
enkele zeer antt-Engelsche bepalingen in
wilden opnemen, die met eene oorlogsver
klaring gelijk konden worden gesteld. Voor
de Britsche regeering was ook nu weer de
aangewezen weg, het pressie-middel van
alle eeuwen, n.l. het bemoeilijken van onzen
handel; en, al kon zij dit toenmaals niet
zoo doeltreffend doen, als in den huldigen
wereldoorlog, toch werd ons veel last ver
oorzaakt door het kapen en het vasthouden
onzer schepen en doordat Engeland hard
nekkig bleef aandringen op de strikte
naleving van een handelsverbod met den
vijand, in een tractaat met Engeland opge
nomen. Wel is waar zag deze bepaling
iMimniitiiiiiiiiiiii
en zuiver houden. Een strenge discipline
zal hem niet afschrikken, maar het is in 't
belang van de gansene menschheid dat de
mijnwerker goed beloond wordt en zijn
leeven zoo nuttig en dragelijk moegelijk
wordt gemaakt. Er mag geen odium rusten
op zijn arbeid. De eer en de zorg die hem
toekomt moet hem ruimschoots gegeeven
worden.
Wie wil waarnemen hoezeer de mensch
heid in dit opzicht reeds tot inzicht en ver
stand is gekoomen, leeze eerst het jongste
werk van Upton Sinclair, King Coal, en
bezoeke daarna een Nederlandsche staatsmijn
in Limburg. Het contrast is ontzachelijk en
bemoedigend. In King Coal is de mijn nog
een afschuwelijke hel, waar wreedheid, heb
zucht, slavernij en ellende heersenen. In de
staatsmijnen in Limburg treft niets zoozeer
als de zorg die aan de veiligheid en het
welbevinden van den mijnwerker wordt ge
wijd. Den dag vóór mSn komst had er een
ongeval plaats gehad. Een jonge mijnwerker
was door een vallend stuk rots gedood. En
zonder dat ik het wist, kon ik aan de eigen
aardige stemming van de beambten bemer
ken, dat er iets had plaats gehad, dat hen
allen drukte en vervulde.
Er zijn ongevallen die niet vermeeden
kunnen worden. De aarde eischt haar slacht
offers eevenals de zee, maar de groote vraag
of dit ongeval tot de vermijdbare of de
onvermijdelijke behoorde, vervulde al het
personeel.
Het bestaan van den mijnwerker is niet
zoo somber en droevig als het ve«len toe
schijnt. Hij heeft acht uuren werk, waarvan
nog afgaan de schaft-uuren en het gaan naar
de post, die hem is aangeweezen. Dan heeft
hij zestien uuren voor zich zelf waarvan hij
er acht verslapen kan, en acht wijden aan
uitspanning en ontwikkeling. Het werk is
zwaar en vereischt groote voorzichtigheid
en vaardigheid. Maar het is niet oovermatig,
en de mannen die ik aan 't werk zag waren
kaerels met steevige musculatuur, goed ge
voed, sterk en leenig. De stoet van bleeke,
uitgeputte slaven die men na de leezing
van King Coal of Germinal verwacht, zal
slechts ep den handel met Spanje, maar
hierin was gemakkelijk te voorzien. Evenals
nu alles, wat bij ons wordt ingevoerd, naar
Duitschland wordt gezonden, ten minste
volgens de berekeningen der Entente,
evenzoo viel het in deze jaren gemakkelijk te
bewijzen dat, hetgeen we naar Frankrijk
leverden, in Spanje terecht kwam en Engeland
baseerde op deze redeneering, het recht de
Nederlandsche koopvaarders aan te houden,
te onderzoeken en voor het Prflzenhof te
Londen te brengen. De tallooze geweld
dadigheden, vcrtoogen en verwikkelingen,
die een gevolg waren van de Fransche en
Engelsche intrigues, hadden intusschen niet
het minste succes; de Republiek weigerde,
ondanks de ontzettende schade, die de
handel leed, iets te doen, wat hare neutra
liteit kon compromitteeren.
Eene andere kwestie, die ook al zoo oud
is als de oorlog zelf, nl. die der
oorlogscontrabande, kwam ook al spoedig op het
tapijt en maakte de situatie nog ingewik
kelder, want terwijl de Staten er niet aan
dachten hunne levering van ammunitie,
schepen en zelfs scheepsvolk te staken,
protesteerde de Britsche gezant heftig tegen
dezen handel, die vooral Frankrijk ten goede
kwam. Hij achtte eene dusdanige levering
onvereenigbaar met eene ware onzijdigheid
en elschte dan ook uit naam van zijn meester
de staking er van als te zeer naer
partialiteit smaeckende". Dat de handelsnaijver
hier een woordje meesprak, ligt voor de
hand. Aan de andere kant drong Frankrijk
juist aan op een spoedig afzenden van de
voor den koning bestemde schepen en
voorraden. En de Staten, in dit moeilijk
parket zijnde, kwamen er toe het wapen te
gebruiken, dat hen reeds zoo vaak had
gediend. Ze besloten... gheen finale
resulutie te gheven ende de antwoord te
dilayeereh met de ghevoegheltjkste middelen".
Toen de Engelschen daarop zich zelf recht
wilden verschaffen en onder meer drie
Fransche schepen kaapten, die op de reede
van Texel lagen, eene gebeurtenis, die al
weer modern aandoet, kwam de Republiek
in een nog moeilijker parket. Frankrijk
eischte in de hoogste verontwaardiging
voldoening over het gebeurde. De Staten
boden hunne nederigste verontschuldigingen
aan, openden onderhandelingen over deze
zaak, zoowel met Londen als met Parijs,
maar... weigerden iets te doen, wat tot
eene breuk kan voeren en zoo was dan ook
het eenige resultaat van alle besprekingen
en protesten, dat de lijst der hangende
geschillen met n werd vermeerderd.
Ten slotte echter namen de moeilijkhe
den zoo toe, dat het bijna ondoenlijk werd
om neutrael vrlent te blijven tusschen
Franckrijck en Engelant, men wert bijkans
vijant van beijde." En daarom besloot de
Republiek pogingen in het werk te stellen
om een einde te maken aan het, voor haar
en de Habsburgsche zaak, zoo noodlottig
conflict. Er werd besloten naar beide hoven
eene plechtige ambassade af te vaardigen,
die, naast eene afwikkeling der hangende
geschillen, den last had de bemiddeling der
Republiek aan te bieden. Niets is merk
waardiger en meer typeerend voor de
politiek der Staten, dan de instructie der
gezanten, belast met den gang naar het
Fransche hof. Hen werd opgedragen, dat zij
in de belangrijkste aanhangige kwesties niet
mochten toegeven of het tot eene rupture
of breeckinge laaten komen" ; maar even
min wilden de Staten-Generaal, dat zij eene
definitieve regeling tot stand brachten, die,
toen allicht niet gunstig zou zijn uitgevallen.
Hun last luidde dan ook langsaem te gaen,
de besoignes te traineeren en den tijde te
winnen", om zoo de goede occasie af te
wachten, die hen in staat zou stellen eene
gunstiger oplossing te bedingen. Dit ver
trouwen op een keeren der kans is inderdaad
niet beschaamd, verschillende buitenlandsche
en binnenlandsche gebeurtenissen brachten
weldra, naast eene verzoening der strijdende
mogendheden, ook voor de Republiek eene
zeer bevredigende oplossing der hangende
geschillen.
Ziehier de gedragslijn der Staten-Generaal
in het bloeitijdperk der Republiek. Eene
machtige vloot, een geoefend leger hadden
zij ter hunner beschikking, maar liever ver
droegen zij vernedering en geweld, dan het
zelfs tot eene bedreiging met deze machts
middelen te laten komen. Met het groote
doel voor oogen, beveiliging van de hoogste
levensbelangen der natie, achtten zij kleinere
iiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiii itiitiiiiiimiinii
men niet zien. Er zijn natuurlijk nog veel
euvelen te verhelpen. Behalve het gevaar
van vallende steenen en gas-ontploffing, is
er het stof dat ingeademd wordt, waarteegen
zelfs de beste ventileering niet voldoende
beschut. Maar als het koolenstof en geen
steenstof is, schijnt het de gezondheid niet
zeer aan te tasten.
Dan zijn er twee dingen die het mijnwerk
op andere bedrijven vóór heeft. Ten eerste
de heerlijke, gelijkmatige temperatuur. In de
stille mijngangen is het warm, er heerscht
een gestadige milde warmte. Dat is de tem
peratuur die moeder aarde heeft, en waarmee
ze de kinderen aan haar boezem koestert.
Deeze ontstaat door de inwendige gloed der
aarde, die reegelmatig toeneemt naarmate
men dieper afdaalt in haar schoot. Er is iets
vertrouwelijks en geruststellends in die
koestering, eeven als in het verblijf in die
oer-oude gesteenten, met de zwarte glin
sterende steenkool-lagen, die spreeken van
groei en leeven duizend eeuwen geleeden.
Een ander voordeel is de zindelijkheid.
Ieder mijnwerker gaat dagelijks in 't bad,
en ik weet niets zoo verkwikkend als een
bad, na eenige uuren spier-inspanning onder
den grond, als men het vuile mijngoed,
doortrokken van zweet en kolenstof, afge
worpen heeft.
Ieder mijnwerker heeft een werkpak dat
hij voor het afdalen aantrekt, en bij 't ver
laten van de mijn weer afliegt, en dat een
maal 's weeks moet gewasschen worden.
In een groote hal hangen de werkpakken te
droogen, en als men weet dat er drte- a vier
duizend menschen aan n mijn werkzaam
zijn, dan begrijpt men welk een ruimte voor
al die kleederen noodig is en welk een
administratie het dagelijks baden en
verkleeden dier duizenden meebrengt. Maar
door zijn levenswijze is de mijnwerker
zinddijker en zorgt beeter voor zijn lichaam,
dan de arbeider in de meeste andere bedrij ven.
Toen ik die reusachtige kleed- en bad
kamers zag, waar dagelijks duizenden zich
baden en verkleeden, dacht ik aan de
romeinsche thermen, de prachtigste bouwwerken
van hun tijd, en ik droomde iets als een
SINTERKLAAS
Zie ginds komt de stoomboot van over
[de zee
Hij brengt ons een tiental Sintniklazen
[mee
Om alles te geven wat men ze nu vroeg
l\'as een Sinterklaas deze keer niet
[genoeg.
Ze brengen voor Treub weer 'n honderd
[mülioen
Daar kan hij voorloopig zijn best weer
[mee doen
Voor Posthuma is er een
pracht-Sinter\klaas
Hij krijgt als verrassing een standbeeld
[van kaas.
Ze hebben voor Troelstra iets aardigs
[gereed :
Een beetje waardeering voor al wat hij
[deed.
Aan Cort van der Linden wordt ook
[wat gebracht:
Een vat asperine dan slaapt hij 'n nacht.
Ze bieden een duizendtal woningen aan
Waar al onze dakloozen dadlijk in gaan
De vreemden die smullen van boonen en
[spek
De eigen bevolking lijdt kou en gebrek.
Ze bieden aan Koopman, den opera-man.
Een duizend of vijftien subsidie-geld an.
Want krijgt hij geen hulp en geen steun
[van de stad
Dan ligt volgend jaar weer de zaak op
\zijn rug.
Ze brengen ons kolen, benzine en zout
Tabak, wiskie-soda, champagne en hout
Ze brengen <>ns peper en brood zonder
[krijt
De voedsel-verknoeiers die zijn we dan
[kwijt.
Hij brengt voor ons allen iets wonderlijks
[mee
Den echten, den lieven, den heerlijken vree
En wordt die gesloten, misschien in
[den Haag
Dan drinkt heel ons volk zich een stuk
[in de kraag.
J. H. SPEEN HOF F
H. VAN DOOREN & Cie.
DEN HAAG - AMSTERDAM - UTRECHT
DAMES-HBEBEH en BONTWERKEH
opofferingen gering, ook al bestonden deze
in een opgeven van elk uiterlijk machtsver
toon. Ea op dezelfde wijze beschouwen ook
onze hedendaagsche staatslieden de politieke
situatie. Weer moet er eene keus gedaan
worden tusschen de grootere en kleinere
belangen, die in dezen oorlog voor ons volk
op het spel staan. En met een koel hoofd
en nuchter inzicht, dat hen doet begrijpen,
dat niet alles gered kan worden, weet onze
regeering telkens weer de minder
essentieele interessen, al worden ze vaak sterk op
den voorgrond geschoven, op de juiste plaats
terug te brengen en ze ondergeschikt te
maken aan dit eerste en grootste aller be
langen, het behoud van den vrede. En ook
zij versmaden bij het overwinnen der tal
looze moeilijkheden elk uiterlijk vertoon,
sterk zich voelend in het bewustzijn, dat
hunne politiek hare innerlijke kracht ont
leent aan de bevrediging van de wenschen
der natie.
C. EITJE
combinatie tusschen die ooverdadige
badweelde der romeinen en dit noodzakelijk
baden na de allernuttigste physieke arbeid.
Zouden die uitersten ooit eens te samen
koomen?
De steenkoolen-periode onzer cultuur zal
wel niet lang duuren, niet omdat de voor
raad opraakt, maar omdat men wel spoedig
aen beeter krachtbron zal vinden, hetzij in
wind of eb en vloed, hetzij in zonnewarmte
of moleculaire energie.
De steenkoolen-mijn is dus een overgangs
vorm, die alligt niet meer dan een paar
eeuwen duurt. Ze is oek vol gevaar en
onwenschelijke zwartheid, De electrische
machine, met zijn zindelijke zuiverheid zal
de stoom-machine wel verdringen en andere
kracht-bronnen zoeken dan die opgeslooten
zijn zoo diep in de aarde.
De harmonie tusschen bedrijf en natuur
is ook nog niet gevonden. De koolenmijn,
vooral door de asch en slakken-hoopen,
ontsiert het landschap, en van landelijke
fraaye dorpjes maakt ze saaye en leelijke
mijnwerkers dlstrikten. De toeneemende
welvaart, het drukke bedrijf schendt de
natuurschoonheid, en is nog vol gebreeken
onvoltooidheeden.
Maar toch is er iets schoons en bemoe
digend in die bedrijvigheid. Wij moeten
deeze zwarte kool-periode dóór erf wij
verheugen ons waar wij die veel-beloovende
doorbraak, op dit moment onmisbaar, met
wijsheid en geestkracht zien bestuuren en
voltooyen.
FREDERIK VAN EEDEN
Sigaren,CigarettenenTabak
H. STINIS,
KRUISWEG 23, HAARLEM.
Speciale veertiendaagsche exportzending naar
het Belgisch-Engelsche front.