De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 8 december pagina 2

8 december 1917 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

r, DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 8 Dec. '17. No. 2111 Een Kabinetportret... Teekenlng voor de Amsterdammer" van Jordaan ...van de lastige Siameesehe Tweeling NEDERLAND'S NATUURLIJKE PLOOIPOLITIEK De moreeie en materieele ellende, die het Nederlandsche volk tengevolge van den huldigen oorlog ondergaat, doet hier een gevoel van wrevelige verbittering ontstaan, die, daar zij zich op de eigenlijke schuldi gen niet kan verhalen, een zondenbok zoekt en vindt in hen, die de Nederlandsche be langen tegenover het buitenland behartigen. D« gedragslijn onzer staatslieden, die als typische leiders van eene handelsnatie, op koopmanswijze tegenover bruut geweld, onwil en pressie eene kalme, taaie lijd zaamheid plaatsen, is velen een doorn in het oog. Een dusdanig minderwaardig op treden, aldus redeneert men, heeft het Nelandsche prestige zoo doen dalen, dat het oorlogvoerende buitenland meent zich tegen over onze zwakheid alles te kunnen veroor loven. Kort samengevat is hun elsch een krachtiger en waardiger optreden zonder dat de vrede in gevaar wordt gebracht. En ook zij, die ervan doordrongen zijn, dat het door onze staatslieden toegepaste systeem vrijwel het eenig doorvoerbare is en die de groote resultaten ervan gaarne erkennen, achten het desniettemin een ver nederend bewijs van onze onmacht, dat wij tot eene dergelijke minderwaardige koopmanspolitiek onze toevlucht moeten nemen. Zelfs het feit, dat op duidelijke wijze en op de juiste plaats de grens is getrokken, van onze veel gesmade lijdzaamheid, door ons grondgebied met nadruk onaantastbaar te verklaren, kan hen niet verzoenen met het regeeringsbeleid. En toch is dat geminachte geschipper illilimiiiiitiiiiiillitiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliMliiiiuiiiimiiHiiiiilliimiiii IN EEN LIMBURGSCHE KOOLEN-MIJN De opzichter, wiens voetspoor ik volgde door de lange zwarte gangen, in het nood zakelijk vereischte mijnwerkerspak, het hou weelstokje en de lantaarn in de hand, de leeren helm op het hoofd vertelde mg dat hij begonnen was als zeeman, maar voor een-en-twintig jaar zijn stellige roeping volgde om mijnwerker te worden en er tot nu toe geen spijt van had. Er is iets verwonderlijks in deezen oovergang en deeze voorkeur, bij iemand als hij, in Friesland gebooren en opgevoed, die dus meer geleegenheid had gehad om de scheepvaart dan om de mijnbouw te leeren kennen en liefhebben. Maar toch begreep ik hem best. Er gaat een gelijksoortige bekooring uit van het zeemansleeven en van het mijnwerkersleeven. Er zijn kinderen voor wie scheepsavontuurenmooyeren aantrekkelijker zijn dan alle andere en er zijn er ook die van hun vroege jeugd af geboeid worden door afbeeldingen van koolenmijnen. Ik ken beide gevoelens, Het zee-leven, vooral op een zeilschip en in de tropen had roor mij iets bizonder bekoorends, en veel kinderen voelen dat zelfde. Maar rk weet ook dat afbeelding en beschrijving van een koolenmijn mij niet minder boeide. Ik herinner mij nog de prentjes van de oude mijnschachten, waarin een groep mijnwerkers wordt neergelaten, ieder zittende in een lus van touw, als een groote druiventros, en paarden hangende in riemen, op weg naar de duistere diepten, waarvan ze niet leevend meer zoude» terugkeeren. Nu is er van die oude, gebrekkige mijnwerken niet veel meer te zien, eevenmin als van de oude zeil-scheepvaart. De bekooring van de zeevaart is met de jaren verzwakt, misschien ook door de herinnering aan be nauwde uuren op zee maar de mijn heeft zijn aantrekking nog behouden. Ik vind het alles boeyend en belangrijk, het snelle val len in de donkere diepten, waarbij men de luchtdruk in de ooren voelt toeneemen en soms niet meer bemerkt of men valt of oponzer hedendaagsche diplomaten slechts eene voortzetting van de tradities, die, in de dagen van Nederland's roem en glorie, de Hollandsche Staatkunde hebben beheerscht. Dezelfde voorzichtige terughoudendheid, dezelfde afkeer van inmenging in den strijd, zoolang deze nog te vermijden was, karak teriseerde ook het buitenlandsch beleid der Republiek. Velen zal dit misschien vreemd in de ooren klinken; zij, die zich uit de geschledeniswerken hunner jeugd slechts de talrijke en langdurige oorlogen herinneren met de daaraan verbonden namen van groote helden en schitterende wapenfeiten, zijn ge neigd om ii de Nederlanders dezer periode, een volk van krijg en van wapens te zien en toch is niets minder Tuist. Ook in de eeuwen van zijn hoogsten bloei bleef Ne derland voor alles eene natie van kooplie den, die is het belang van den handel, slechts vrede en rust verlangde, die in den strijd van andere volkeren voor alles de schoone gelegenheid zag om het eigen af zetgebied ten koste van de oorlogvoerenden uit te breiden. De vele oorlogen, die, des ondanks deze neigingen, de Hollanders heb ben moeten voeren, droegen dan ook bijna alle een defensief karakter; het ging daarbij meestal om het behoud van de levensinte ressen der natie. Maar voor zaken van minder belang kwam de Hollandsche koop man niet gaarne in beweging; zoolang eene botsing door eene vredelievende oplossing te vermijden was, zoolang men zich buiten een conflict tusschen andere volkeren kon houden, werd alles vermeden wat tot eene vredebreuk kon leiden. Toen evenals nu moest de koele en weinig oorlogszuchtige Hollander weten, waarvoer hij zich de op waarts stijgt, de mijn-groet: Glück-auf" als een magische uiting die onheilen moet ver hoeden, en ook in de Hollandsche mijnen gebruikelijk blijft, de eigenaardige zwoele atmosfeer met de koolengeur, de eindelooze lange gangen waar de ventilatiewind als een raadselige storm doorheen vaart, eindelijk de eindpunten, de posten, waar een drie of viertal mijnwerkers, half naakt in de nauwe versche bouw hun werk voor zetten, omgeeven door de diepe stilte van het aard-binnenste, behalve waar vlak bij hen de schud-gooten en de kool-karren rate len en druischen, zoodat men schreeuwen moet om elkaar te verstaan. Dit hebben zeelui en mijnwerkers gemeen dat ze trotsch zijn op hun vak, en er niet in gaan zonder een gevoel van roeping. En vermoedelijk zonder zich dit altijd bewust te zijn, hebben ze recht op dien trots. Ze voeltn dat ze onmisbaar zijn, dat ze een moeilijk en gevaarlijk werk doen terwile van de ontwikkeling der menschheid. Die trots van den goeden mijnwerker is een mooi ding. Men beschouwt de mijnwerkers dikwijls als een soort slaven, als paria's die door den dwang van 't lot tot het som berste, zwaarste en gevaarlijkste werk zijn gedoemd. Maar de goede mijnwerker voelt zich als een persoon van beteekenis en een man van moed en verdienste, en daarin heeft hij gelijk. Hij spreekt niet met afkeer van zijn werk, hij heeft zijn mijn lief als een zeeman zijn schip, of een machinist zijn machine. De mijnslaaf in 's aardrijks ingewand" waar Bilderdijk van schreef, als van een uitgeworpene, heeft inderdaad meer gevoel van eigen waarde dan eenlg ander arbeider. Daarom zijn mijn-stakingen ook zulke ernstige dingen. In een mijnwerkers-staking is iets groots CH prachtigs. De mijnwerker is vroeger onbarmhartig uitgezoogen en mishandeld. Zijn zwaar en onmisbaar werk is daardoor onder een vloek en in een slechten naam gekoomen. Nu wreekt hij zich niet, maar staat met de grootste stelligheid op ! zijn recht. Hij mag geen onrecht dulden, j hij moet den adel van zijn werk behoeden i offeringen van etn oorlog getroostte, moest de inzet het vreeselijke spel waard zijn. Terwijl tusschen karakter en einddoel der hedendaagsche politiek en die der vroegere eeuwen zooveel overeenkomst valt op te merken, vertoont ook de methode, waardoor deze resultaten werden en worden bereikt, eene sterke gelijkenis. De Hollandsche po litici der 17de eeuw verstonden, even goed als hunne collega's der 20ste, de kunst van uitstellen, terugwijken en toch op hun stand punt blijven staan en wat meer wilde zeggen, zij pasten deze taktiek net zoo gaarne toe. Ei ook dit is zeer verklaarbaar, gegeven de vredelievende tendenzen van toen en nu. Waar een natie zoo ernstig een «orlog wil voorkomen en waar ieder te beslissend op treden, ieder te krachtig staan op zijn goed recht bij een reeds gespannen toestand de aanleiding kan worden tot de gevreesde breuk, is juist die soepele uitstelpolitiek zoo goed op hare plaats, die gevaarlijke beslis singen voorkomt, den tegenstander door dralen afmat, gelegenheid biedt tot het doen van concessies, terwijl toch aan een eens vastgesteld principe kan worden vastge houden. Geen wonder, dat een dergelijk systeem het geliefkoosde wapen is geworden van onze 17e en 18e eeuwsche diplomaten, overal waar ernstige conflicten dreigden en toch eene oplossing met het zwaard moest worden vermeden. Reeds de eerste helft der 17de eeuw geeft ons een aardig staaltje dezer staatkunde; eene kort* beschrijving er van diene hier tot illustratie en versterking van het voor afgaand betoog. In 1627 culmineerden de vele moeilijk heden, die reeds lang tusschen Frankrijken Engeland bestonden, in een openlijken oorlog. De republiek, ofschoon zeer geïnteresseerd bij een strijd, die haar beroofde van de steun der beide rijken tegen Spanje, besloot met het oog op haren handel onzijdig te blijven. Dit was immers een te schoone gelegenheid om hare commerciëele relaties uit te breiden ten koste van de oorlogvoe rende staten. Deze waren overigens weinig gesticht over deze houding der Republiek en bij monde van hunne gezanten drongen zij telkens weer aan ep eene deelname in den strijd. De argumenten, daartoe aange voerd, waren de gebruikelijke bij eene der gelijke gelegenheid; hunne zaak alleen was rechtvaardig en edel, bij de tegenpartij was alles slechtheid en bedrog. Maar toen H. H. M. zich door redeneeringen niet lieten van gen, werd zeer 20st« eeuwsch tot dreige menten overgegaan. En hier hadden n Londen n Parijs een doeltreffend wapen ter hunner beschikking. Frankrijk poogde ons te dwingen door de vernieuwingvan een verbond, dat wij bij onzen strijd tegen Spanje, niet konden ontberen, slechts toe te willen staan, indien we er enkele zeer antt-Engelsche bepalingen in wilden opnemen, die met eene oorlogsver klaring gelijk konden worden gesteld. Voor de Britsche regeering was ook nu weer de aangewezen weg, het pressie-middel van alle eeuwen, n.l. het bemoeilijken van onzen handel; en, al kon zij dit toenmaals niet zoo doeltreffend doen, als in den huldigen wereldoorlog, toch werd ons veel last ver oorzaakt door het kapen en het vasthouden onzer schepen en doordat Engeland hard nekkig bleef aandringen op de strikte naleving van een handelsverbod met den vijand, in een tractaat met Engeland opge nomen. Wel is waar zag deze bepaling iMimniitiiiiiiiiiiii en zuiver houden. Een strenge discipline zal hem niet afschrikken, maar het is in 't belang van de gansene menschheid dat de mijnwerker goed beloond wordt en zijn leeven zoo nuttig en dragelijk moegelijk wordt gemaakt. Er mag geen odium rusten op zijn arbeid. De eer en de zorg die hem toekomt moet hem ruimschoots gegeeven worden. Wie wil waarnemen hoezeer de mensch heid in dit opzicht reeds tot inzicht en ver stand is gekoomen, leeze eerst het jongste werk van Upton Sinclair, King Coal, en bezoeke daarna een Nederlandsche staatsmijn in Limburg. Het contrast is ontzachelijk en bemoedigend. In King Coal is de mijn nog een afschuwelijke hel, waar wreedheid, heb zucht, slavernij en ellende heersenen. In de staatsmijnen in Limburg treft niets zoozeer als de zorg die aan de veiligheid en het welbevinden van den mijnwerker wordt ge wijd. Den dag vóór mSn komst had er een ongeval plaats gehad. Een jonge mijnwerker was door een vallend stuk rots gedood. En zonder dat ik het wist, kon ik aan de eigen aardige stemming van de beambten bemer ken, dat er iets had plaats gehad, dat hen allen drukte en vervulde. Er zijn ongevallen die niet vermeeden kunnen worden. De aarde eischt haar slacht offers eevenals de zee, maar de groote vraag of dit ongeval tot de vermijdbare of de onvermijdelijke behoorde, vervulde al het personeel. Het bestaan van den mijnwerker is niet zoo somber en droevig als het ve«len toe schijnt. Hij heeft acht uuren werk, waarvan nog afgaan de schaft-uuren en het gaan naar de post, die hem is aangeweezen. Dan heeft hij zestien uuren voor zich zelf waarvan hij er acht verslapen kan, en acht wijden aan uitspanning en ontwikkeling. Het werk is zwaar en vereischt groote voorzichtigheid en vaardigheid. Maar het is niet oovermatig, en de mannen die ik aan 't werk zag waren kaerels met steevige musculatuur, goed ge voed, sterk en leenig. De stoet van bleeke, uitgeputte slaven die men na de leezing van King Coal of Germinal verwacht, zal slechts ep den handel met Spanje, maar hierin was gemakkelijk te voorzien. Evenals nu alles, wat bij ons wordt ingevoerd, naar Duitschland wordt gezonden, ten minste volgens de berekeningen der Entente, evenzoo viel het in deze jaren gemakkelijk te bewijzen dat, hetgeen we naar Frankrijk leverden, in Spanje terecht kwam en Engeland baseerde op deze redeneering, het recht de Nederlandsche koopvaarders aan te houden, te onderzoeken en voor het Prflzenhof te Londen te brengen. De tallooze geweld dadigheden, vcrtoogen en verwikkelingen, die een gevolg waren van de Fransche en Engelsche intrigues, hadden intusschen niet het minste succes; de Republiek weigerde, ondanks de ontzettende schade, die de handel leed, iets te doen, wat hare neutra liteit kon compromitteeren. Eene andere kwestie, die ook al zoo oud is als de oorlog zelf, nl. die der oorlogscontrabande, kwam ook al spoedig op het tapijt en maakte de situatie nog ingewik kelder, want terwijl de Staten er niet aan dachten hunne levering van ammunitie, schepen en zelfs scheepsvolk te staken, protesteerde de Britsche gezant heftig tegen dezen handel, die vooral Frankrijk ten goede kwam. Hij achtte eene dusdanige levering onvereenigbaar met eene ware onzijdigheid en elschte dan ook uit naam van zijn meester de staking er van als te zeer naer partialiteit smaeckende". Dat de handelsnaijver hier een woordje meesprak, ligt voor de hand. Aan de andere kant drong Frankrijk juist aan op een spoedig afzenden van de voor den koning bestemde schepen en voorraden. En de Staten, in dit moeilijk parket zijnde, kwamen er toe het wapen te gebruiken, dat hen reeds zoo vaak had gediend. Ze besloten... gheen finale resulutie te gheven ende de antwoord te dilayeereh met de ghevoegheltjkste middelen". Toen de Engelschen daarop zich zelf recht wilden verschaffen en onder meer drie Fransche schepen kaapten, die op de reede van Texel lagen, eene gebeurtenis, die al weer modern aandoet, kwam de Republiek in een nog moeilijker parket. Frankrijk eischte in de hoogste verontwaardiging voldoening over het gebeurde. De Staten boden hunne nederigste verontschuldigingen aan, openden onderhandelingen over deze zaak, zoowel met Londen als met Parijs, maar... weigerden iets te doen, wat tot eene breuk kan voeren en zoo was dan ook het eenige resultaat van alle besprekingen en protesten, dat de lijst der hangende geschillen met n werd vermeerderd. Ten slotte echter namen de moeilijkhe den zoo toe, dat het bijna ondoenlijk werd om neutrael vrlent te blijven tusschen Franckrijck en Engelant, men wert bijkans vijant van beijde." En daarom besloot de Republiek pogingen in het werk te stellen om een einde te maken aan het, voor haar en de Habsburgsche zaak, zoo noodlottig conflict. Er werd besloten naar beide hoven eene plechtige ambassade af te vaardigen, die, naast eene afwikkeling der hangende geschillen, den last had de bemiddeling der Republiek aan te bieden. Niets is merk waardiger en meer typeerend voor de politiek der Staten, dan de instructie der gezanten, belast met den gang naar het Fransche hof. Hen werd opgedragen, dat zij in de belangrijkste aanhangige kwesties niet mochten toegeven of het tot eene rupture of breeckinge laaten komen" ; maar even min wilden de Staten-Generaal, dat zij eene definitieve regeling tot stand brachten, die, toen allicht niet gunstig zou zijn uitgevallen. Hun last luidde dan ook langsaem te gaen, de besoignes te traineeren en den tijde te winnen", om zoo de goede occasie af te wachten, die hen in staat zou stellen eene gunstiger oplossing te bedingen. Dit ver trouwen op een keeren der kans is inderdaad niet beschaamd, verschillende buitenlandsche en binnenlandsche gebeurtenissen brachten weldra, naast eene verzoening der strijdende mogendheden, ook voor de Republiek eene zeer bevredigende oplossing der hangende geschillen. Ziehier de gedragslijn der Staten-Generaal in het bloeitijdperk der Republiek. Eene machtige vloot, een geoefend leger hadden zij ter hunner beschikking, maar liever ver droegen zij vernedering en geweld, dan het zelfs tot eene bedreiging met deze machts middelen te laten komen. Met het groote doel voor oogen, beveiliging van de hoogste levensbelangen der natie, achtten zij kleinere iiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiii itiitiiiiiimiinii men niet zien. Er zijn natuurlijk nog veel euvelen te verhelpen. Behalve het gevaar van vallende steenen en gas-ontploffing, is er het stof dat ingeademd wordt, waarteegen zelfs de beste ventileering niet voldoende beschut. Maar als het koolenstof en geen steenstof is, schijnt het de gezondheid niet zeer aan te tasten. Dan zijn er twee dingen die het mijnwerk op andere bedrijven vóór heeft. Ten eerste de heerlijke, gelijkmatige temperatuur. In de stille mijngangen is het warm, er heerscht een gestadige milde warmte. Dat is de tem peratuur die moeder aarde heeft, en waarmee ze de kinderen aan haar boezem koestert. Deeze ontstaat door de inwendige gloed der aarde, die reegelmatig toeneemt naarmate men dieper afdaalt in haar schoot. Er is iets vertrouwelijks en geruststellends in die koestering, eeven als in het verblijf in die oer-oude gesteenten, met de zwarte glin sterende steenkool-lagen, die spreeken van groei en leeven duizend eeuwen geleeden. Een ander voordeel is de zindelijkheid. Ieder mijnwerker gaat dagelijks in 't bad, en ik weet niets zoo verkwikkend als een bad, na eenige uuren spier-inspanning onder den grond, als men het vuile mijngoed, doortrokken van zweet en kolenstof, afge worpen heeft. Ieder mijnwerker heeft een werkpak dat hij voor het afdalen aantrekt, en bij 't ver laten van de mijn weer afliegt, en dat een maal 's weeks moet gewasschen worden. In een groote hal hangen de werkpakken te droogen, en als men weet dat er drte- a vier duizend menschen aan n mijn werkzaam zijn, dan begrijpt men welk een ruimte voor al die kleederen noodig is en welk een administratie het dagelijks baden en verkleeden dier duizenden meebrengt. Maar door zijn levenswijze is de mijnwerker zinddijker en zorgt beeter voor zijn lichaam, dan de arbeider in de meeste andere bedrij ven. Toen ik die reusachtige kleed- en bad kamers zag, waar dagelijks duizenden zich baden en verkleeden, dacht ik aan de romeinsche thermen, de prachtigste bouwwerken van hun tijd, en ik droomde iets als een SINTERKLAAS Zie ginds komt de stoomboot van over [de zee Hij brengt ons een tiental Sintniklazen [mee Om alles te geven wat men ze nu vroeg l\'as een Sinterklaas deze keer niet [genoeg. Ze brengen voor Treub weer 'n honderd [mülioen Daar kan hij voorloopig zijn best weer [mee doen Voor Posthuma is er een pracht-Sinter\klaas Hij krijgt als verrassing een standbeeld [van kaas. Ze hebben voor Troelstra iets aardigs [gereed : Een beetje waardeering voor al wat hij [deed. Aan Cort van der Linden wordt ook [wat gebracht: Een vat asperine dan slaapt hij 'n nacht. Ze bieden een duizendtal woningen aan Waar al onze dakloozen dadlijk in gaan De vreemden die smullen van boonen en [spek De eigen bevolking lijdt kou en gebrek. Ze bieden aan Koopman, den opera-man. Een duizend of vijftien subsidie-geld an. Want krijgt hij geen hulp en geen steun [van de stad Dan ligt volgend jaar weer de zaak op \zijn rug. Ze brengen ons kolen, benzine en zout Tabak, wiskie-soda, champagne en hout Ze brengen <>ns peper en brood zonder [krijt De voedsel-verknoeiers die zijn we dan [kwijt. Hij brengt voor ons allen iets wonderlijks [mee Den echten, den lieven, den heerlijken vree En wordt die gesloten, misschien in [den Haag Dan drinkt heel ons volk zich een stuk [in de kraag. J. H. SPEEN HOF F H. VAN DOOREN & Cie. DEN HAAG - AMSTERDAM - UTRECHT DAMES-HBEBEH en BONTWERKEH opofferingen gering, ook al bestonden deze in een opgeven van elk uiterlijk machtsver toon. Ea op dezelfde wijze beschouwen ook onze hedendaagsche staatslieden de politieke situatie. Weer moet er eene keus gedaan worden tusschen de grootere en kleinere belangen, die in dezen oorlog voor ons volk op het spel staan. En met een koel hoofd en nuchter inzicht, dat hen doet begrijpen, dat niet alles gered kan worden, weet onze regeering telkens weer de minder essentieele interessen, al worden ze vaak sterk op den voorgrond geschoven, op de juiste plaats terug te brengen en ze ondergeschikt te maken aan dit eerste en grootste aller be langen, het behoud van den vrede. En ook zij versmaden bij het overwinnen der tal looze moeilijkheden elk uiterlijk vertoon, sterk zich voelend in het bewustzijn, dat hunne politiek hare innerlijke kracht ont leent aan de bevrediging van de wenschen der natie. C. EITJE combinatie tusschen die ooverdadige badweelde der romeinen en dit noodzakelijk baden na de allernuttigste physieke arbeid. Zouden die uitersten ooit eens te samen koomen? De steenkoolen-periode onzer cultuur zal wel niet lang duuren, niet omdat de voor raad opraakt, maar omdat men wel spoedig aen beeter krachtbron zal vinden, hetzij in wind of eb en vloed, hetzij in zonnewarmte of moleculaire energie. De steenkoolen-mijn is dus een overgangs vorm, die alligt niet meer dan een paar eeuwen duurt. Ze is oek vol gevaar en onwenschelijke zwartheid, De electrische machine, met zijn zindelijke zuiverheid zal de stoom-machine wel verdringen en andere kracht-bronnen zoeken dan die opgeslooten zijn zoo diep in de aarde. De harmonie tusschen bedrijf en natuur is ook nog niet gevonden. De koolenmijn, vooral door de asch en slakken-hoopen, ontsiert het landschap, en van landelijke fraaye dorpjes maakt ze saaye en leelijke mijnwerkers dlstrikten. De toeneemende welvaart, het drukke bedrijf schendt de natuurschoonheid, en is nog vol gebreeken onvoltooidheeden. Maar toch is er iets schoons en bemoe digend in die bedrijvigheid. Wij moeten deeze zwarte kool-periode dóór erf wij verheugen ons waar wij die veel-beloovende doorbraak, op dit moment onmisbaar, met wijsheid en geestkracht zien bestuuren en voltooyen. FREDERIK VAN EEDEN Sigaren,CigarettenenTabak H. STINIS, KRUISWEG 23, HAARLEM. Speciale veertiendaagsche exportzending naar het Belgisch-Engelsche front.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl