De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1917 22 december pagina 9

22 december 1917 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

22 Dec.'17. .''Na'2113 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 9 ABM.ABM-ABM.ABM.ABM.ABM.ABMABM.ABM.ABM.ABM.ABM B M M A: B M A B M M EEREN-ARTI KELEN, UITRUSTINGEN. A B W A B M g M A B ABM.ABMA&M.ABM.ABM,ABMLABM.ABMABTtABK ABKAB M uiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiutnttiiiiuunniiuiiKiHuiiiiiniuMiiiHiiiHiHiiiitiiiiiiiunniiiiiiuiiiiiHii iiiiiiiitiiiiiiiiiiiniiHiiiiiiiiiiiniiiiiiiiHMiiiirii historische feiten aannam ; de zaak was, dat men geen duidelijke voorstelling meer had en nauwelijks kon hebben van de instellingen, verhoudingen en toestanden van de oudere perioden. Waarlijk geen wonder) Het zou eerder zeer bijzonder zijn geweest, zoo het anders ware. Want deze mannen der zes tiende en zeventiende eeuw waren door een geweldige revolutie op stoffelijk en geestelijk, op maatschappelijk en staatkundig gebied van het voorgeslacht gescheiden. Er lag een diepe klove van revolutie tusschen heden en verleden; bovendien, wat aan de andere zijde van dien klove lag, was een land van onvolmaaktheid op ieder gebied. Het was alsof een natuurlijk gebrek de menschen belette te zien wat zij hadden willen of moeten prijsgeven. De burger der vrije republiek minachtte de oude grafelijkheid van Holland. De koopman kon in het leen stelsel niets anders zien dan een duldelooze onderdrukking. De regent had voor den ridder weinig meer over dan smadelijke verachting. De predikant beschouwde de middeleeuwen als een periode van hopelooze verbastering van Gods Kerk. De jurist achtte het staats recht der middeleeuwen een beslist over wonnen standpunt. De geleerde kon zich onmogelijk meer indenken in de wetenschap der middeleeuwen. De kunstenaar voelde geen geestesverwantschap met voorgangers, wier sentiment en wier expressie hem niets meer te zeggen hadden. Waar geen verwant schap meer aanwezig is, althans niet meer wordt gevoeld, daar schiet het begrip te kort. Dat alles geldt in het algemeen. In de bijzonderheden geldt het natuurlijk niet van allen. Er zijn vele euvelen waar te nemen bij onze geschiedschrijvers, maar niet allen gaan aan hetzelfde euvel mank; er zijn ook, die bijna rechtschapen zijn. Daar is Dousa, de scherpzinnige vaderlander, jaren lang curator der jonge Leidsche academie; daar is Buchelius, boven reeds genoemd als uitgever van Beka; daar is Scri verius. de man, die scherpzin nige kritiek kleedde in zoo gemeenzame vor men als herinneren aan de eerste jaren van De Nieuwe G :ds. Men zal opmerken, dat geen van deze drie hoogleeraar was aan een van onze hoogescholen. Inderdaad zijn deze vastge raakt in dogmatische opvattingen van staats recht, waardoor.de middeleeuwsche geschie denis geheel werd verwrongen. Aan onze hoogescholen werd tot de dagen van Kluit een Nederlandsch staatsrecht gedoceerd, dat weinig historisch meer had en dat feitelijk de oude geschiedenis van Holland op den H. KAMPINGA. De opvattingen over onze oudere vaderlaadsche geschiedenis by de Hollandsche historici der XVIe en XVIIe eeuw. 's-Gravenbage, Martinus Nijhoff. 1917. in-8. Studiën over onze geschiedschrijving zijn bij ons betrekkelijk zeldzaam. Een ver dienstelijk boek als 'dr. Breens dissertatie over Hooft als geschiedschrijver is haast uniek in onze historische litteratuur. En dat hoewel onze oude de Wind in zijn Bibliotheek van Nederlandsche geschiedschrijvers zooveel materiaal heeft aangewezen Het is waar, bet boek van dezen veelbelezen Zeeuw is alles behalve suggestief, haast het tegendeel; het schrikt eerder af van het onderzoek van zoovele auteurs, die in dorre verveling over onze geschiedenis hebben geschreven. Maar ook op dit gebied herleeft de belang stelling. Aan onze middeleeuwsche geschied schrijving wordt gewerkt. Dr. Coster stelde liet Beka-vraagstuk opnieuw aan de orde en bereidt een nieuwe uitgave van deze oude kroniek voor Dr. Hulshof bewerkt de bekentte kroniekenlijst van Mr. S. Muller Fzn. opnieuw en zou reeds met zijn arbeid gereed zijn, zoo de oorlog niet het raadplegen van handschriften in het buitenland zoo goed «Is onmogelijk had gemaakt. Met Beka en andere middeleeuwsche kronieken zijn wij tevens gekomen op het terrein, waar wij dr. Kampinga werkzaam zien. Maar het zijn niet deze geschiedbronnen zelf, die hrj onder zocht, maar de wijze, waarop zij later zijn behandeld en beoordeeld. Niet Beka, maar zijn uitgever Buchelius komt hierten tooneele. Wat dacht men in de zestiende en zeven tiende eeuw ten onzent van de middel eeuwen? Die gewichtige vraag is door ?dr. Kampinga van alle zijden bekeken en af doend beantwoord. Het antwoord is niet «teeds een lofrede op de scherpzinnigheid -van het voorgeslacht. Inderdaad had men <van het middeleeuwsch verleden na 1500 ^gewoonlijk een vrij zonderling begrip. Dat lag minder in de omstandigheid, dat men sommige vrij groteske verhalen als van honing Ezelsoor, van de gravin van Hennetberg en haar overvloedigen kinderzegen als .MiiiiiiiiiiiiiiitiiiiirrimiiHiffniiiiiiiiiiHiiiiiiiiniiiiiHiiiMimitfiriiiiimii must» ZEEMANS LIEFDE DOOR H. C. BUURMAN (Slot) Maar waar ze ook was of met wie ze ook was... zag ze Janus, dan liet ze d'r jongens alleen en kwam op hém toe, de oogen schit terend en haar blanke hand naar hem uit strekkend. Het gebeurde wel, als ze's avonds bfl haar vader's kar stond, dat Janus de buurt Un kwam. Haar vader stond op den hoek van de straat met een palingkar en soms lette ze wel even op, terwijl vader een taaie ging koopen. De boezelaar om de gekruisde armen gesjagen, stond ze onverschillig naar -de koopers te kijken of staarde in 't wal mende, rossige licht van de twee blikken olielampen op de kar, lampen zonder glas, met ruw in elkaar gedraaide pitten. De klanten namen onderzoekend paling voor paling tusschen de koper beknopte pennen vandaan, overwogen duizendmaal voor ze kochten, maar kregen niet meer dan een ja" of nee" uit haar. Kwam janus, dan klaarde ze op en met een: Laat de heele rotzooi stikke,' greep ze zijn arm en Het kar en klanten voor wat ze waren. Ze ging dan met Janus mee, arm in arm, dicht tegen hem aan, af en toe eens het hoofd naar hem toebuigend, om met glinsterende oogen in de zijne te kijken. En ze liepen als jongverliefden, zeiden lachend teere woordjes tot elkaar, als ze de danshuizen opzochten. 'Opgewonden gooiden ze de rood-saaien gordijnen in de kroegen open en tuimelden ineens midden tusschen de dansers, die rondgingen op de maat van de krassende viool, met de zeurende harmonika en de schelle bekkens. De kroegbaas kende Janus en Marie, wist 'dat er geld stuk geslagen, maar misschien ook gevochten zou worden. Ze gingen eerst in een hoekje zitten, dronken Jenever en lieten de blikken diep in eikaars oogen gaan, -alsof ze verliefd waren. Janus voelde zich zinnelijk worden bij die forsche, frissche vrouw en zij begreep het, ze voelde heten lachte er zachtjes om, omdat ze wist, dat hij toch niets zou durvrn, want hij kende de koudheid die opeens over haar kwam, als hij haar had durven zoenen of haar had beetgepakt. Daar zat hij dan, soms bleek van opwinding, met klamme handen en zweetpareltjes op het voorhoofd, maar toch lachend in de uittartende oogen. Ze dansten ais bezeten, zwaaiend door de anderen, zij dicht tegen hem aan, lachend en overmoedig. Zaten ze weer in hun hoekje, dan deed ze opeens iets dols, gooide haar jenever een kerel in 't gezicht of sloeg 't glas van een ander van de tafel. Er volgde een oogen blik van onbeschrijfelflke herrie in de kroeg, iitiiiiiiiiiiittiiiiiiiiiiiiiiiimiii iintiiimiiiimiiiitiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii den grond. Zij bleef lachen, ook als janus onder lei, die had moeten vechten voor zijn meid. Of' hij geslagen werd, dat liet haar koud, ze dronk haar jenever uit en schaterde van het lachen. Alleen als men haar zelf te na kwam, vocht ze mee, als een furie, bijtend, krabbend en schoppend. Was Janus uitgevochten, en kwam hij met gescheurde kleeren, vol stof van den grond bij haar terug, dan lachte ze om zijn nog bevende handen, waarmede hij zijn borrel aangreep en ging weer met haar diepe oogen in de zijne staren, tot hij niets meer zag dan die oogen en de blinkende tanden. Tegen dat de dag kwam, dat zijn schip weer varen ging en zijn centen opraakten, brak de beroerde tijd voor Janus aan. Zwabberen, zooals hrj telkens deed als het schip pas binnen kwam, kon hij niet meer, omdat hij weer geheel stond onder den invloed van Marie en al had hij willen uit gaan. .. hij had geen geld om gezelligheid te koopen bij de roode lichies. Hij voelde het komen, als hij weinig had kunnen ver teren, omdat zijn geld haast op was... Marie deed koel op zoo'n avond, liep non chalant aan zijn arm en wou vroeg naar huis. Wel zei ze op zijn haast angstige vragen, dat ze den volgenden avond komen zou, maar als hij de buurt indwaalde, voelde hij, dat ze er niet zijn zou, dat ze uit was met een ander, die tijdelijk mér geld had. Dan liep hu rond door stille wijken, met inwendig weer dat verlangen naar het onbe stemde, het voelen van zijn leege leven. Iets zwaarmoedigs kwam er in hem, als hrj in de verte een door licht overgoten plein zag of een drukke straat, waar veel menschen gingen. Dan zochten zijn oogen de vrouwen in de sterker wordende hoop, dat ze zóó maar naar hem toe zouden komen en bezorgd voor hem zouden willen zijn, zijn arm zouden willen grijpen. Maar langzaam aan werd die hoop wanhoop... en geld om liefde te koopen bij de rooie lampies, had hij niet. Zóó, met dat ongetrooste verlangen in hem, ging Janus de zee weer op, stond hij te staren naar den einder, op stille nachten. Toch waren dat de ergste tijden nog niet, want die nachten met hun kalmte en hun grootsche sterreluchten deden de vrede niet geheel uit hem wijken. Maar als de schuit opschokte tegen bonkende schuivers en de mist vlak op de zee lag,... de misthoorn kop zette. De leer van de souvereinlteit der Staten maakte het onmogelijk een juisten kijk te krijgen op den middeleeuwschen staat en de oude maatschappij van die dagen. Bij niemand treft die zonderlinge beschou wing zoo sterk als bij Hugo de Groot. Zijn scherpzinnigheid is buiten kijf; zijn waar heidsliefde is ontwijfelbaar; zijn kennis was zoowel diep als ruim. juist daarom is de Groot een treffend bewijs, hoe gevaarlijk dogmatiek voor een waarlijk historische be schouwing der dingen is. Het is ongelooflijk, welke kunststukken -van interpretatie de Groot moet verrichten om de door hem voorop gestelde voorstelling der feiten en toestanden te kunnen vinden in de histo rische documenten En het merkwaardigste i», dat hrj het zelf nauwelijks bespeurt. Waar zoo de grootsten tekort schieten, daar falen de kleineren des te gemakkelijker. Zij worden hoe langer hoe kritischer en meenen daardoor hoe langer hoe dichter de historische waar heid te benaderen. Zij hebben zich deerlijk vergist. Want hun kritiek wortelde niet in een uitgebreide kennis en juiste beoordeeling der bronnen, maar in een oppervlakkig scep ticisme, dat ten slotte de echtheid van haast ieder middeleeuwsch document in twijfel trok en zoo elk wetenschappelijk onderzoek bij voorbaat vermoordde. Eerst met Wagenaar en Kluit is onze geschiedschrijving deze gevaarlijke periode weer te boven gekomen. Ook de dwalingen der menschen zijn leerzaam. Ook deze schrijvers hebben ge zocht naar wat ten slotte ieder geschiedvorscher wil ontdekken, verband, ontwikke ling, continuïteit. Niets is in dit opzicht leerzamer dan het streven van alle mannen der zestiende en zeventiende eeuw om de historische lijn in de eeuwen te ontdekken. Zij zagen wel de breuken in 's lands his torie, maar trachtten die te overbruggen. Het gemakkelijkst ging dat, waar het de geographische verhoudingen gold. Men wist, dat onze geschiedenis begon met de Bata vieren roemzuchtiger gedachtenis. Juist daarom achtte men het onmogelijk, dat zulk een groot volk spoorloos uit onze geschie denis zou zijn verdwenen. Men speurde ook na de derde eeuw naar dit heldenvolk en vond het natuurlijk ook terug. Want de Batavieren bleken alleen van naam, geenszins van deugden veranderd. Zij bleken de rechtstreeksche voorouders der Hollanders. Bataviëwas Holland en ten gerieve van de bondgenooten breidde men dat land tot een Groot-Bataviëuit en betrok er zoo Utrecht en Gelderland ook onder. Zoo floemen Hadrianus Junlus en na hem vele anderen hun boek eenvoudig Batavia, als zij Holland beschrijven. Hoe populair deze opvatting werd, blijkt wel uit het feit, dat de Indische regeering haar nieuwe hoofdstad in 1619 noemt Batavia. En nog op het einde der achttiende eeuw noemen de patriotten hun staatkundige schepping de Bataafsche republiek. Dr. Kampinea heeft een uitnemend werk verricht met zijn onderzoek. Dat onderzoek was grondig en methodisch; de resultaten zijn onder verschillende gezichtspunten ge bracht ; aan dat alles gaat vooraf een overlltllllMllllltllllllllllllllltllllllMtllllllllMIIHIIIIHIIIItHIIIMIIIMIIIIIMIIMil telkens in een zwaar, naargeestig gebrul uitbrak... dan voelde hij het angstaanjagende geheimnisvolle vaa het groote om hem, waar hij met zijn leege leven alleen in stond. Soms wist hij het uit zich te houden door aan Marie te gaan denken. Eerst zag hij in den grijzen nevel voor 'm komen een kroeg op den Zeedijk, zag hij den bruten waard achter de toonbank staan, druk met het glaasjes vol-schenken en toch tijd vindend om tot de klanten lachend een paar woorden te zeggen. Dan zag hij de jongens en meiden uitgelaten rondzwieren in de kleine ruimte bij de muziek waar 't geluid der bekkens telkens boven uit ketsten. En daar... daar kwam Marie binnen, 't zwarte haar glanzend, de handen coquet in de zakjes van haar boezelaar en de borst vol-rondend onder haar jak. Ze keek ernstig en liet de oogen dwalen als zocht ze iemand. Haar slank figuur rechtop, gingen de koele oogen van den een naar den ander en als ze zien op hém richten, kwam er opeens iets zachts In, werd de ernst van haar gelaat langzaam een glimlach... een lach, waarbij de gave, witte tanden blikker den. De rechterhand ging omhoog, de blanke hand om de z«r,e te grijpen, ze kwam, de heupen wiegend, op hem af... Daar schreeuwde een maat, de trappen van het matrozen-logies beklimmend, schor een liedje van de mooie meissies en 't was of een reuzenhand plotseling zijn droombeeld weg had genomen. Daar was weer de trieste, dichte mist, de schokkende schuit en brulde weer de misthoorn zijn naar geluid uit. HU bleef napeinzen over wat hij had ge zien, ging denken aan wat hij vroeger be leefd had met Marie. De avonden, dat ze de Dijk" opgingen, 't dansen bij orgels Hij voelde zich trotsch, omdat hq de uit verkorene was van die mooie, forsche meid, die nageloopen werd door iederen jongen. Hrj telde de weken nog, die hem scheidden van haar, eerst nog binnen daar en dèar, en dan huis-toe. Nou ja, ze was eene rare, een onverschillige, maar 't was toch een meld, zooals er geen tweede was. En wat zoekt een zeeman na de dagen, dat hu op die rotzee gezeten heeft? Bij de rooie lichies was 't ook wel aardig, maar van dat zwab beren heb je gauw genoeg. Met Marie kon je uitgaan als met een kerel en toch kon ze zoo vertrouwelijk aan je arm loopen met d'r knappe smoeltje vlak bij je Hij wou haar wel trouwen, want hij hield toch wel van 'r. Met wie zou hrj ooit anders trouwen dan met haar? Zij was Immers de eenige, waar hij wat om gaf en een zeeman neemt het zoo nauw niet met de liefde. De centen, die hij anders verzwabberde, kon hij dan aan haar geven en dat ellendige gevoel van zoo geheel allén op de wereld te staan, niemand te hebben die iets om je geeft of waar je zelf iets om geeft, zou dan ook weg zijn. En een thuis te hebben, was toch óók wat waard, een zindelijke woning waar je in kon slapen inplaats van de zeemanssiaapsteeën, waar de luizen je over je gezicht liepen. Dan was er toch iets, dat je trok op die heele wijëwereld, n plekje van je eigen, een plekje, waar je kon zeggen: ziezoo ik ben thuis. Want dat had hij na zijn moeders dood niet meer kunnen zeggen. Van 't oogenblik af, dat zijn moeder was gestorven, had hij liefde en gezelligheid moeten koopen. Dat oude mensch had altijd klaar gestaan, om hem met open armen te kerels pakten met roode koppen en hijgende borsten elkaar beet en rolden samen over S lei-r Teekening voor De Amsterdammer" van Oeorge ven Raemdonek imniiiiiiiimi UMI in iiiiniiiiimii iiiiiiiiiiiiimiiiiiiiimiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiini itiiiiiiniiii iiiiiiliiiiliiiimiiiliiiiii zicht van den historischen zin en van de kritiek. Niet alle gedeelten zijn even over zichtelijk, maar in het algemeen is dit boek zeer leesbaar, hier en daar zelfs aangenaam en ook vlot te lezen. Wat dat bij dit onder werp zeggen wil, kan alleen hij beoordeelen, die zich wel eens in deze dingen heeft verdiept. H. BRUGMANS F. DE SINCLAIR, De Ridder Knol. Bij van Holkcma en Warendoif, te Amsterdam, 1917. F. de Sinclair is een onzer weinige humoristische auteurs". Hij levert gemakkelijk en periodiek zijne vlot geschreven romans. De griffier van Peewijk" blijft een onzer beste vroo'ijke verhalen, vroolijker zelfs dan die van Job Steijnen, die zich als zoodanig aankondigen. De Sinclair heeft geen last van al te serieuse aanvechtingen; zijn humor blijft vrij van gal, maar mist, door oppervlakkigheid ook den toon die bij Tnackerary soms even streelt, en dan weer prikkelt. IIHHIIIIMIIIIIIIIUIIIIIimilllllHlllmlIltllllllllllHIIIIIIMIIIHIIlmlIIIIIIIII ontvangen, wannér hrj ook thuiskwam, soms in geen maand, soms in geen jaar. Zoo zou dat never-mind gevoel er uit gaan en zou dat ontevreden hopen naar iets dat hem troosten kon in zijn eenzaamheid, wel weg zijn. Ze waren op de thuisreis van Southampton naar Amsterdam en de schuit stampte in den nacht, zooals ze in geen jaren had gedaan. Af en toe sloeg de storm huilend over het dek, rukkend aan alles met een geweldige kracht als om het kapot te krijgen. De jongens, die de wacht hadden, grepen zich telkens aan de reeling of waar ze het dienst bij stonden vast, want meteen er na sloeg dan een stortzee over het dek en wie niet vaststond, werd opgenomen en over boord gelicht. Wie eenmaal in zoo'n nacht van het schip af was, deed het best meteen te zinken, cm de marteling kort te maken, want geen macht ter wereld kon je dan redden. Zóó gingen ze den nacht door, alle hens wakker, klaar om aan te pakken als er iets gebeuren mocht 't Begon al heel even licht te worden, de zwarte nacht was langzaam aan verworden tot een dikke, grauwige schemering en het scheen of de zee was gaan bedaren, toen er 'n, naar 't leek huizenhooge waterval opeens Voorden boeg opdook, n op de voorplecht neer donderde alsof het schip vermorzeld werd. Met geweld rolde het water naar achteren, scheurend aan de mannen, die zich haastig vast gegrepen hadden. Toen het water weg was, zagen ze de verwoesting. De werkboot was uit de davids geslagen op het dek en... groote God, met vloeken zoo zwaar, alsof ze hun ziel uitspuwden vlogen ze naar voren... Daar lag Janus onder de boot, de beide beenen onder de versplinterde doften. De kokende zee kon gén van de kerels meer schelen, maar in de grootste versla genheid, bijna kapot van ellende, bleven ze om Janus staan, die bleek als een doode achterover lei. Zwijgend zetten de schouders onder de zware boot en behoedzaam tilde ze die op,... zoetjes an... zoetjes an", om Janus zacht weg te nemen. Met ont zetting keken ze naar de beenen, die als de slappe, verdraaide ledematen van een harlekijn over het dek bleven slepen, die rotzee, Janus z'n beenen weg, voor eeu wig. .." vloekten ze. Hij ging naar de ziekenhut, een hok als de andere slaapplaatsen, alleen midscheeps, waar het schip niet zoo stampte en de machines minder gehoord werden. De eerste stuurman, die aan boord dokterde, kwam kijken en knipte de pijpen van onder- en bovenbroek open. maar deed een stap terug toen hij de platgeslagen beenen zag .. bloederig en misvormd. Tot aan Ilmuilen bleef Janus bewusteloos liggen, terwijl de mannen af en toe bijna angstig even naar hem kwamen kijken. Daar werd hij van boord gedragen in een bran card, naar het ziekenhuis... waar onmid dellijk zijn beide beenen geamputeerd werden. Toen Janus voor het eerst de handen tastend over de dekens liet gaan en tot de ontdekking kwam, dat zijn beenen onder de knie afgezet waren, zat hij opeens met een krankzinnige angst in zich, rechtop in zijn krib. De zuster was toegeschoten om hem te steunen en ze streek alleen maar zachtjes over zijn haar, toen hij gilde: Zuster! Ik ben m'n beene kwijt! Ik ben weg! voor eeuwig!" Hij sloeg zijn handen voor het gezicht, liet zich achterovervallen en begon hartstochtelijk te snikken. De Sinclair komt zonder schroom of pre tenties tot ons, en, in zijn gemoedelijken stijl, verhaalt hij onderhoudend als een levenslustig conférencier. Zijn milieu-schildering is voortreffelijk; dat hetft hij gemeen met mevrouw Versterde Bosch Reitz. Daardoor boeit hij onmiddel lijk. Vervolgens komt, zeer waarschijnlijk, het exposévan 't conflict. De oplossing van 't conflict zelf brengt den schrijver wel eens voor moeilijkheden. En dan gooit hij er maar zoowat naar met zijn pet... Dat Is intusschen geen bezwaar in frissche, on-pretentieuse litteratuur als deze. Het voor mij liggend boek verhaalt van de vermakelijke avonturen, die de L. Wjer Knol meemaakt in 't stemmig dorp waar hij gaat wonen. Van de afkeer der families, van een ver kiezingsstrijd, en van de moeilijkheden, die de jonge graaf van Tienen overwinnen moet, om Jaantje Knot tot zijne vrouw te maken. Dit alles loopt natuurlijk tot aller tevredenheld af. Wie zich eens onschuldig vermaken wil, wie niet al te geblaseerd of zwaar-critisch Is, en veel Russische fondsen beeft... leze het vermakelijk boek van den Ridder Knol. itiiitiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiiiiuiiimiiiiii H. S. Illlllllllllllllllllll Maar langzaam aan was hij in een soort van onverschilligheid vervallen. Er had even iets van blijdschap in zijn oogen gelicht, toen de dokter hem smakelijk vertelde, hoe hij hem zou leeren loopen op een paar houten beenen. En hij had geglimlacht om den grap, dat 't toch maar gemakkelijk was, om altijd een paar nieuwe beenen te kunnen koopen. Hij had leeren loopen op de houten beenen. Tusschen twee zusters in stompend de houten neergezet op den vloer van de zieken-zaal, toen in den tuin... eindelijk op straat... en nu kon hij loopen... Nu was hij alleen naar Amsterdam gegaan. Hij schokte voort langs de straten, heel lang zaam en onbeholpen als een pas-beginnende jongen op stelten, altijd maar dat geklots van die houten dingen en het stijve gedraai met de schouders om het lichaam voort te krijgen... Met n gedachte in zijn hoofd; naar Marie toegaan. Waarom hij bij sar wilde zijn, waarom hij haar wilde zien, dat i wist hij niet. Maar iets anders of iemand , anders had hij (Och niet en das«>tnt in zijn overspanning zijn zwakte niet meer voelend, ging hij voort met in bet hoofd djS ne gedachte: Marie l... Marie l..." Daar was 't straatje. Waarachtig, zijn huis met 't houten trappetje ervoor, daar was Bertus, daar Gerrit..., daar stond het orgel en de meiden dansten erbij, daar..., ja, ja, daar stond..., ja! hfl had willen springen van vreugde... daar stond Marie, geleund tegen een huis, met bij haar, als altijd, wat jongens. Ze luisterde met een onverschillig gezicht. In de haast om bij haar te komen, draaide hij telkens de schouders potsierlijk zoo vér mogelijk naar voren en zette de stijve, houten beenen zoo wijd hij kon. Draaiende als een hansworst kwam hij er aan, 't bleeke gezicht overglansd van een niet te verbergen vreugde... Ze keek... Ze keek verwonderd en ging rechtop staan... Hij wuifde met zijn hand: Marie, Marie l"... Marie duwde de jongens op zij en met een sprong stond ze voor hem, 't gezicht bloed rood, uitbarstend in een gillenden lach. Ze boog tezamen bij 't schuddende gieren en sloeg de handen op de dijen... .Janus", gilde ze, waar benne je poote?"... En terwijl Janus wankelend naar steun zocht, draaide zij zich af, de schouders nog schok kend van het ingehouden lachen, ging ze het orgel na, dat naar een andere buurt werd gereden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl