Historisch Archief 1877-1940
22 Dec.'17. .''Na'2113
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
9
ABM.ABM-ABM.ABM.ABM.ABM.ABMABM.ABM.ABM.ABM.ABM
B
M
M
A:
B
M
A
B
M
M EEREN-ARTI KELEN,
UITRUSTINGEN.
A
B
W
A
B
M
g
M
A
B
ABM.ABMA&M.ABM.ABM,ABMLABM.ABMABTtABK ABKAB M
uiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiutnttiiiiuunniiuiiKiHuiiiiiniuMiiiHiiiHiHiiiitiiiiiiiunniiiiiiuiiiiiHii iiiiiiiitiiiiiiiiiiiniiHiiiiiiiiiiiniiiiiiiiHMiiiirii
historische feiten aannam ; de zaak was, dat
men geen duidelijke voorstelling meer had
en nauwelijks kon hebben van de instellingen,
verhoudingen en toestanden van de oudere
perioden. Waarlijk geen wonder) Het zou
eerder zeer bijzonder zijn geweest, zoo het
anders ware. Want deze mannen der zes
tiende en zeventiende eeuw waren door een
geweldige revolutie op stoffelijk en geestelijk,
op maatschappelijk en staatkundig gebied
van het voorgeslacht gescheiden. Er lag
een diepe klove van revolutie tusschen heden
en verleden; bovendien, wat aan de andere
zijde van dien klove lag, was een land van
onvolmaaktheid op ieder gebied. Het was
alsof een natuurlijk gebrek de menschen
belette te zien wat zij hadden willen of
moeten prijsgeven. De burger der vrije
republiek minachtte de oude grafelijkheid
van Holland. De koopman kon in het leen
stelsel niets anders zien dan een duldelooze
onderdrukking. De regent had voor den ridder
weinig meer over dan smadelijke verachting.
De predikant beschouwde de middeleeuwen
als een periode van hopelooze verbastering
van Gods Kerk. De jurist achtte het staats
recht der middeleeuwen een beslist over
wonnen standpunt. De geleerde kon zich
onmogelijk meer indenken in de wetenschap
der middeleeuwen. De kunstenaar voelde
geen geestesverwantschap met voorgangers,
wier sentiment en wier expressie hem niets
meer te zeggen hadden. Waar geen verwant
schap meer aanwezig is, althans niet meer
wordt gevoeld, daar schiet het begrip te kort.
Dat alles geldt in het algemeen. In de
bijzonderheden geldt het natuurlijk niet van
allen. Er zijn vele euvelen waar te nemen
bij onze geschiedschrijvers, maar niet allen
gaan aan hetzelfde euvel mank; er zijn ook,
die bijna rechtschapen zijn. Daar is Dousa, de
scherpzinnige vaderlander, jaren lang curator
der jonge Leidsche academie; daar is
Buchelius, boven reeds genoemd als uitgever van
Beka; daar is Scri verius. de man, die scherpzin
nige kritiek kleedde in zoo gemeenzame vor
men als herinneren aan de eerste jaren van De
Nieuwe G :ds. Men zal opmerken, dat geen van
deze drie hoogleeraar was aan een van onze
hoogescholen. Inderdaad zijn deze vastge
raakt in dogmatische opvattingen van staats
recht, waardoor.de middeleeuwsche geschie
denis geheel werd verwrongen. Aan onze
hoogescholen werd tot de dagen van Kluit
een Nederlandsch staatsrecht gedoceerd, dat
weinig historisch meer had en dat feitelijk
de oude geschiedenis van Holland op den
H. KAMPINGA. De opvattingen over onze
oudere vaderlaadsche geschiedenis by
de Hollandsche historici der XVIe en
XVIIe eeuw. 's-Gravenbage, Martinus
Nijhoff. 1917. in-8.
Studiën over onze geschiedschrijving zijn
bij ons betrekkelijk zeldzaam. Een ver
dienstelijk boek als 'dr. Breens dissertatie
over Hooft als geschiedschrijver is haast
uniek in onze historische litteratuur. En dat
hoewel onze oude de Wind in zijn Bibliotheek
van Nederlandsche geschiedschrijvers zooveel
materiaal heeft aangewezen Het is waar,
bet boek van dezen veelbelezen Zeeuw is
alles behalve suggestief, haast het tegendeel;
het schrikt eerder af van het onderzoek van
zoovele auteurs, die in dorre verveling over
onze geschiedenis hebben geschreven.
Maar ook op dit gebied herleeft de belang
stelling. Aan onze middeleeuwsche geschied
schrijving wordt gewerkt. Dr. Coster stelde
liet Beka-vraagstuk opnieuw aan de orde en
bereidt een nieuwe uitgave van deze oude
kroniek voor Dr. Hulshof bewerkt de
bekentte kroniekenlijst van Mr. S. Muller Fzn.
opnieuw en zou reeds met zijn arbeid gereed
zijn, zoo de oorlog niet het raadplegen van
handschriften in het buitenland zoo goed
«Is onmogelijk had gemaakt. Met Beka en
andere middeleeuwsche kronieken zijn wij
tevens gekomen op het terrein, waar wij dr.
Kampinga werkzaam zien. Maar het zijn
niet deze geschiedbronnen zelf, die hrj onder
zocht, maar de wijze, waarop zij later zijn
behandeld en beoordeeld. Niet Beka, maar
zijn uitgever Buchelius komt hierten tooneele.
Wat dacht men in de zestiende en zeven
tiende eeuw ten onzent van de middel
eeuwen? Die gewichtige vraag is door
?dr. Kampinga van alle zijden bekeken en af
doend beantwoord. Het antwoord is niet
«teeds een lofrede op de scherpzinnigheid
-van het voorgeslacht. Inderdaad had men
<van het middeleeuwsch verleden na 1500
^gewoonlijk een vrij zonderling begrip. Dat
lag minder in de omstandigheid, dat men
sommige vrij groteske verhalen als van
honing Ezelsoor, van de gravin van
Hennetberg en haar overvloedigen kinderzegen als
.MiiiiiiiiiiiiiiitiiiiirrimiiHiffniiiiiiiiiiHiiiiiiiiniiiiiHiiiMimitfiriiiiimii
must»
ZEEMANS
LIEFDE
DOOR
H. C. BUURMAN
(Slot)
Maar waar ze ook was of met wie ze ook
was... zag ze Janus, dan liet ze d'r jongens
alleen en kwam op hém toe, de oogen schit
terend en haar blanke hand naar hem uit
strekkend. Het gebeurde wel, als ze's avonds
bfl haar vader's kar stond, dat Janus de buurt
Un kwam. Haar vader stond op den hoek
van de straat met een palingkar en soms
lette ze wel even op, terwijl vader een taaie
ging koopen. De boezelaar om de gekruisde
armen gesjagen, stond ze onverschillig naar
-de koopers te kijken of staarde in 't wal
mende, rossige licht van de twee blikken
olielampen op de kar, lampen zonder glas,
met ruw in elkaar gedraaide pitten. De
klanten namen onderzoekend paling voor
paling tusschen de koper beknopte pennen
vandaan, overwogen duizendmaal voor ze
kochten, maar kregen niet meer dan een ja"
of nee" uit haar. Kwam janus, dan klaarde
ze op en met een: Laat de heele rotzooi
stikke,' greep ze zijn arm en Het kar en
klanten voor wat ze waren. Ze ging dan met
Janus mee, arm in arm, dicht tegen hem
aan, af en toe eens het hoofd naar hem
toebuigend, om met glinsterende oogen in
de zijne te kijken. En ze liepen als
jongverliefden, zeiden lachend teere woordjes
tot elkaar, als ze de danshuizen opzochten.
'Opgewonden gooiden ze de rood-saaien
gordijnen in de kroegen open en tuimelden
ineens midden tusschen de dansers, die
rondgingen op de maat van de krassende
viool, met de zeurende harmonika en de
schelle bekkens.
De kroegbaas kende Janus en Marie, wist
'dat er geld stuk geslagen, maar misschien
ook gevochten zou worden. Ze gingen eerst
in een hoekje zitten, dronken Jenever en
lieten de blikken diep in eikaars oogen gaan,
-alsof ze verliefd waren. Janus voelde zich
zinnelijk worden bij die forsche, frissche
vrouw en zij begreep het, ze voelde heten
lachte er zachtjes om, omdat ze wist, dat
hij toch niets zou durvrn, want hij kende
de koudheid die opeens over haar kwam,
als hij haar had durven zoenen of haar had
beetgepakt. Daar zat hij dan, soms bleek
van opwinding, met klamme handen en
zweetpareltjes op het voorhoofd, maar toch
lachend in de uittartende oogen. Ze dansten
ais bezeten, zwaaiend door de anderen, zij
dicht tegen hem aan, lachend en overmoedig.
Zaten ze weer in hun hoekje, dan deed ze
opeens iets dols, gooide haar jenever een
kerel in 't gezicht of sloeg 't glas van een
ander van de tafel. Er volgde een oogen
blik van onbeschrijfelflke herrie in de kroeg,
iitiiiiiiiiiiittiiiiiiiiiiiiiiiimiii
iintiiimiiiimiiiitiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
den grond. Zij bleef lachen, ook als janus
onder lei, die had moeten vechten voor zijn
meid. Of' hij geslagen werd, dat liet haar
koud, ze dronk haar jenever uit en schaterde
van het lachen. Alleen als men haar zelf te
na kwam, vocht ze mee, als een furie, bijtend,
krabbend en schoppend.
Was Janus uitgevochten, en kwam hij met
gescheurde kleeren, vol stof van den grond
bij haar terug, dan lachte ze om zijn nog
bevende handen, waarmede hij zijn borrel
aangreep en ging weer met haar diepe oogen
in de zijne staren, tot hij niets meer zag
dan die oogen en de blinkende tanden.
Tegen dat de dag kwam, dat zijn schip
weer varen ging en zijn centen opraakten,
brak de beroerde tijd voor Janus aan.
Zwabberen, zooals hrj telkens deed als het
schip pas binnen kwam, kon hij niet meer,
omdat hij weer geheel stond onder den
invloed van Marie en al had hij willen uit
gaan. .. hij had geen geld om gezelligheid
te koopen bij de roode lichies. Hij voelde
het komen, als hij weinig had kunnen ver
teren, omdat zijn geld haast op was...
Marie deed koel op zoo'n avond, liep non
chalant aan zijn arm en wou vroeg naar
huis. Wel zei ze op zijn haast angstige
vragen, dat ze den volgenden avond komen
zou, maar als hij de buurt indwaalde, voelde
hij, dat ze er niet zijn zou, dat ze uit was
met een ander, die tijdelijk mér geld had.
Dan liep hu rond door stille wijken, met
inwendig weer dat verlangen naar het onbe
stemde, het voelen van zijn leege leven.
Iets zwaarmoedigs kwam er in hem, als hrj
in de verte een door licht overgoten plein
zag of een drukke straat, waar veel menschen
gingen. Dan zochten zijn oogen de vrouwen
in de sterker wordende hoop, dat ze zóó
maar naar hem toe zouden komen en bezorgd
voor hem zouden willen zijn, zijn arm zouden
willen grijpen. Maar langzaam aan werd
die hoop wanhoop... en geld om liefde te
koopen bij de rooie lampies, had hij niet.
Zóó, met dat ongetrooste verlangen in
hem, ging Janus de zee weer op, stond hij
te staren naar den einder, op stille nachten.
Toch waren dat de ergste tijden nog niet,
want die nachten met hun kalmte en hun
grootsche sterreluchten deden de vrede niet
geheel uit hem wijken. Maar als de schuit
opschokte tegen bonkende schuivers en de
mist vlak op de zee lag,... de misthoorn
kop zette. De leer van de souvereinlteit der
Staten maakte het onmogelijk een juisten
kijk te krijgen op den middeleeuwschen
staat en de oude maatschappij van die dagen.
Bij niemand treft die zonderlinge beschou
wing zoo sterk als bij Hugo de Groot. Zijn
scherpzinnigheid is buiten kijf; zijn waar
heidsliefde is ontwijfelbaar; zijn kennis was
zoowel diep als ruim. juist daarom is de
Groot een treffend bewijs, hoe gevaarlijk
dogmatiek voor een waarlijk historische be
schouwing der dingen is. Het is ongelooflijk,
welke kunststukken -van interpretatie de
Groot moet verrichten om de door hem
voorop gestelde voorstelling der feiten en
toestanden te kunnen vinden in de histo
rische documenten En het merkwaardigste
i», dat hrj het zelf nauwelijks bespeurt. Waar
zoo de grootsten tekort schieten, daar falen
de kleineren des te gemakkelijker. Zij worden
hoe langer hoe kritischer en meenen daardoor
hoe langer hoe dichter de historische waar
heid te benaderen. Zij hebben zich deerlijk
vergist. Want hun kritiek wortelde niet in
een uitgebreide kennis en juiste beoordeeling
der bronnen, maar in een oppervlakkig scep
ticisme, dat ten slotte de echtheid van haast
ieder middeleeuwsch document in twijfel
trok en zoo elk wetenschappelijk onderzoek
bij voorbaat vermoordde. Eerst met
Wagenaar en Kluit is onze geschiedschrijving
deze gevaarlijke periode weer te boven
gekomen.
Ook de dwalingen der menschen zijn
leerzaam. Ook deze schrijvers hebben ge
zocht naar wat ten slotte ieder
geschiedvorscher wil ontdekken, verband, ontwikke
ling, continuïteit. Niets is in dit opzicht
leerzamer dan het streven van alle mannen
der zestiende en zeventiende eeuw om de
historische lijn in de eeuwen te ontdekken.
Zij zagen wel de breuken in 's lands his
torie, maar trachtten die te overbruggen.
Het gemakkelijkst ging dat, waar het de
geographische verhoudingen gold. Men wist,
dat onze geschiedenis begon met de Bata
vieren roemzuchtiger gedachtenis. Juist
daarom achtte men het onmogelijk, dat zulk
een groot volk spoorloos uit onze geschie
denis zou zijn verdwenen. Men speurde
ook na de derde eeuw naar dit heldenvolk
en vond het natuurlijk ook terug. Want
de Batavieren bleken alleen van naam,
geenszins van deugden veranderd. Zij bleken
de rechtstreeksche voorouders der Hollanders.
Bataviëwas Holland en ten gerieve van de
bondgenooten breidde men dat land tot een
Groot-Bataviëuit en betrok er zoo Utrecht
en Gelderland ook onder. Zoo floemen
Hadrianus Junlus en na hem vele anderen
hun boek eenvoudig Batavia, als zij Holland
beschrijven. Hoe populair deze opvatting
werd, blijkt wel uit het feit, dat de Indische
regeering haar nieuwe hoofdstad in 1619
noemt Batavia. En nog op het einde
der achttiende eeuw noemen de patriotten
hun staatkundige schepping de
Bataafsche republiek.
Dr. Kampinea heeft een uitnemend werk
verricht met zijn onderzoek. Dat onderzoek
was grondig en methodisch; de resultaten
zijn onder verschillende gezichtspunten ge
bracht ; aan dat alles gaat vooraf een
overlltllllMllllltllllllllllllllltllllllMtllllllllMIIHIIIIHIIIItHIIIMIIIMIIIIIMIIMil
telkens in een zwaar, naargeestig gebrul
uitbrak... dan voelde hij het angstaanjagende
geheimnisvolle vaa het groote om hem,
waar hij met zijn leege leven alleen in stond.
Soms wist hij het uit zich te houden door
aan Marie te gaan denken. Eerst zag hij in
den grijzen nevel voor 'm komen een kroeg
op den Zeedijk, zag hij den bruten waard
achter de toonbank staan, druk met het
glaasjes vol-schenken en toch tijd vindend
om tot de klanten lachend een paar woorden
te zeggen. Dan zag hij de jongens en meiden
uitgelaten rondzwieren in de kleine ruimte
bij de muziek waar 't geluid der bekkens
telkens boven uit ketsten. En daar... daar
kwam Marie binnen, 't zwarte haar glanzend,
de handen coquet in de zakjes van haar
boezelaar en de borst vol-rondend onder haar
jak. Ze keek ernstig en liet de oogen dwalen
als zocht ze iemand. Haar slank figuur rechtop,
gingen de koele oogen van den een naar den
ander en als ze zien op hém richten, kwam
er opeens iets zachts In, werd de ernst van
haar gelaat langzaam een glimlach... een
lach, waarbij de gave, witte tanden blikker
den. De rechterhand ging omhoog, de blanke
hand om de z«r,e te grijpen, ze kwam, de
heupen wiegend, op hem af...
Daar schreeuwde een maat, de trappen
van het matrozen-logies beklimmend, schor
een liedje van de mooie meissies en 't was
of een reuzenhand plotseling zijn droombeeld
weg had genomen. Daar was weer de trieste,
dichte mist, de schokkende schuit en brulde
weer de misthoorn zijn naar geluid uit.
HU bleef napeinzen over wat hij had ge
zien, ging denken aan wat hij vroeger be
leefd had met Marie. De avonden, dat ze
de Dijk" opgingen, 't dansen bij orgels
Hij voelde zich trotsch, omdat hq de uit
verkorene was van die mooie, forsche meid,
die nageloopen werd door iederen jongen.
Hrj telde de weken nog, die hem scheidden
van haar, eerst nog binnen daar en dèar,
en dan huis-toe. Nou ja, ze was eene rare,
een onverschillige, maar 't was toch een
meld, zooals er geen tweede was. En wat
zoekt een zeeman na de dagen, dat hu op
die rotzee gezeten heeft? Bij de rooie lichies
was 't ook wel aardig, maar van dat zwab
beren heb je gauw genoeg. Met Marie kon
je uitgaan als met een kerel en toch kon ze
zoo vertrouwelijk aan je arm loopen met
d'r knappe smoeltje vlak bij je Hij wou
haar wel trouwen, want hij hield toch wel
van 'r. Met wie zou hrj ooit anders trouwen
dan met haar? Zij was Immers de eenige,
waar hij wat om gaf en een zeeman neemt
het zoo nauw niet met de liefde. De centen,
die hij anders verzwabberde, kon hij dan aan
haar geven en dat ellendige gevoel van zoo
geheel allén op de wereld te staan, niemand
te hebben die iets om je geeft of waar je
zelf iets om geeft, zou dan ook weg zijn.
En een thuis te hebben, was toch óók wat
waard, een zindelijke woning waar je in
kon slapen inplaats van de
zeemanssiaapsteeën, waar de luizen je over je gezicht
liepen. Dan was er toch iets, dat je trok op
die heele wijëwereld, n plekje van je
eigen, een plekje, waar je kon zeggen:
ziezoo ik ben thuis. Want dat had hij na zijn
moeders dood niet meer kunnen zeggen.
Van 't oogenblik af, dat zijn moeder was
gestorven, had hij liefde en gezelligheid
moeten koopen. Dat oude mensch had altijd
klaar gestaan, om hem met open armen te
kerels pakten met roode koppen en hijgende
borsten elkaar beet en rolden samen over
S lei-r
Teekening voor De Amsterdammer" van Oeorge ven Raemdonek
imniiiiiiiimi UMI in iiiiniiiiimii iiiiiiiiiiiiimiiiiiiiimiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiini itiiiiiiniiii iiiiiiliiiiliiiimiiiliiiiii
zicht van den historischen zin en van de
kritiek. Niet alle gedeelten zijn even over
zichtelijk, maar in het algemeen is dit boek
zeer leesbaar, hier en daar zelfs aangenaam
en ook vlot te lezen. Wat dat bij dit onder
werp zeggen wil, kan alleen hij beoordeelen,
die zich wel eens in deze dingen heeft
verdiept.
H. BRUGMANS
F. DE SINCLAIR, De Ridder Knol. Bij
van Holkcma en Warendoif, te
Amsterdam, 1917.
F. de Sinclair is een onzer weinige
humoristische auteurs".
Hij levert gemakkelijk en periodiek zijne
vlot geschreven romans. De griffier van
Peewijk" blijft een onzer beste vroo'ijke
verhalen, vroolijker zelfs dan die van Job
Steijnen, die zich als zoodanig aankondigen.
De Sinclair heeft geen last van al te serieuse
aanvechtingen; zijn humor blijft vrij van
gal, maar mist, door oppervlakkigheid ook
den toon die bij Tnackerary soms even
streelt, en dan weer prikkelt.
IIHHIIIIMIIIIIIIIUIIIIIimilllllHlllmlIltllllllllllHIIIIIIMIIIHIIlmlIIIIIIIII
ontvangen, wannér hrj ook thuiskwam, soms
in geen maand, soms in geen jaar. Zoo zou
dat never-mind gevoel er uit gaan en zou
dat ontevreden hopen naar iets dat hem
troosten kon in zijn eenzaamheid, wel weg zijn.
Ze waren op de thuisreis van Southampton
naar Amsterdam en de schuit stampte in
den nacht, zooals ze in geen jaren had
gedaan. Af en toe sloeg de storm huilend
over het dek, rukkend aan alles met een
geweldige kracht als om het kapot te krijgen.
De jongens, die de wacht hadden, grepen
zich telkens aan de reeling of waar ze het
dienst bij stonden vast, want meteen er na
sloeg dan een stortzee over het dek en wie
niet vaststond, werd opgenomen en over
boord gelicht. Wie eenmaal in zoo'n nacht
van het schip af was, deed het best meteen
te zinken, cm de marteling kort te maken,
want geen macht ter wereld kon je dan
redden. Zóó gingen ze den nacht door,
alle hens wakker, klaar om aan te pakken
als er iets gebeuren mocht 't Begon al
heel even licht te worden, de zwarte nacht
was langzaam aan verworden tot een dikke,
grauwige schemering en het scheen of de
zee was gaan bedaren, toen er 'n, naar 't
leek huizenhooge waterval opeens Voorden
boeg opdook, n op de voorplecht neer
donderde alsof het schip vermorzeld werd.
Met geweld rolde het water naar achteren,
scheurend aan de mannen, die zich haastig
vast gegrepen hadden. Toen het water weg
was, zagen ze de verwoesting. De werkboot
was uit de davids geslagen op het dek en...
groote God, met vloeken zoo zwaar, alsof
ze hun ziel uitspuwden vlogen ze naar
voren... Daar lag Janus onder de boot, de
beide beenen onder de versplinterde doften.
De kokende zee kon gén van de kerels
meer schelen, maar in de grootste versla
genheid, bijna kapot van ellende, bleven ze
om Janus staan, die bleek als een doode
achterover lei. Zwijgend zetten de schouders
onder de zware boot en behoedzaam tilde
ze die op,... zoetjes an... zoetjes an",
om Janus zacht weg te nemen. Met ont
zetting keken ze naar de beenen, die als de
slappe, verdraaide ledematen van een
harlekijn over het dek bleven slepen, die
rotzee, Janus z'n beenen weg, voor eeu
wig. .." vloekten ze.
Hij ging naar de ziekenhut, een hok als
de andere slaapplaatsen, alleen midscheeps,
waar het schip niet zoo stampte en de
machines minder gehoord werden. De eerste
stuurman, die aan boord dokterde, kwam
kijken en knipte de pijpen van onder- en
bovenbroek open. maar deed een stap terug
toen hij de platgeslagen beenen zag ..
bloederig en misvormd.
Tot aan Ilmuilen bleef Janus bewusteloos
liggen, terwijl de mannen af en toe bijna
angstig even naar hem kwamen kijken. Daar
werd hij van boord gedragen in een bran
card, naar het ziekenhuis... waar onmid
dellijk zijn beide beenen geamputeerd werden.
Toen Janus voor het eerst de handen
tastend over de dekens liet gaan en tot de
ontdekking kwam, dat zijn beenen onder
de knie afgezet waren, zat hij opeens met
een krankzinnige angst in zich, rechtop in
zijn krib. De zuster was toegeschoten om
hem te steunen en ze streek alleen maar
zachtjes over zijn haar, toen hij gilde:
Zuster! Ik ben m'n beene kwijt! Ik ben
weg! voor eeuwig!" Hij sloeg zijn handen
voor het gezicht, liet zich achterovervallen
en begon hartstochtelijk te snikken.
De Sinclair komt zonder schroom of pre
tenties tot ons, en, in zijn gemoedelijken
stijl, verhaalt hij onderhoudend als een
levenslustig conférencier.
Zijn milieu-schildering is voortreffelijk;
dat hetft hij gemeen met mevrouw
Versterde Bosch Reitz. Daardoor boeit hij onmiddel
lijk. Vervolgens komt, zeer waarschijnlijk, het
exposévan 't conflict. De oplossing van 't
conflict zelf brengt den schrijver wel eens
voor moeilijkheden.
En dan gooit hij er maar zoowat naar
met zijn pet...
Dat Is intusschen geen bezwaar in
frissche, on-pretentieuse litteratuur als deze.
Het voor mij liggend boek verhaalt van
de vermakelijke avonturen, die de L. Wjer
Knol meemaakt in 't stemmig dorp waar
hij gaat wonen.
Van de afkeer der families, van een ver
kiezingsstrijd, en van de moeilijkheden, die
de jonge graaf van Tienen overwinnen moet,
om Jaantje Knot tot zijne vrouw te maken.
Dit alles loopt natuurlijk tot aller
tevredenheld af.
Wie zich eens onschuldig vermaken wil,
wie niet al te geblaseerd of zwaar-critisch
Is, en veel Russische fondsen beeft... leze
het vermakelijk boek van den Ridder Knol.
itiiitiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiiiiuiiimiiiiii
H. S.
Illlllllllllllllllllll
Maar langzaam aan was hij in een soort
van onverschilligheid vervallen. Er had even
iets van blijdschap in zijn oogen gelicht,
toen de dokter hem smakelijk vertelde, hoe
hij hem zou leeren loopen op een paar
houten beenen. En hij had geglimlacht om
den grap, dat 't toch maar gemakkelijk was,
om altijd een paar nieuwe beenen te kunnen
koopen.
Hij had leeren loopen op de houten
beenen. Tusschen twee zusters in stompend
de houten neergezet op den vloer van de
zieken-zaal, toen in den tuin... eindelijk
op straat... en nu kon hij loopen... Nu
was hij alleen naar Amsterdam gegaan. Hij
schokte voort langs de straten, heel lang
zaam en onbeholpen als een pas-beginnende
jongen op stelten, altijd maar dat geklots
van die houten dingen en het stijve gedraai
met de schouders om het lichaam voort te
krijgen... Met n gedachte in zijn hoofd;
naar Marie toegaan. Waarom hij bij sar
wilde zijn, waarom hij haar wilde zien, dat
i wist hij niet. Maar iets anders of iemand
, anders had hij (Och niet en das«>tnt in
zijn overspanning zijn zwakte niet meer
voelend, ging hij voort met in bet hoofd
djS ne gedachte: Marie l... Marie l..."
Daar was 't straatje. Waarachtig, zijn huis
met 't houten trappetje ervoor, daar was
Bertus, daar Gerrit..., daar stond het orgel
en de meiden dansten erbij, daar..., ja, ja,
daar stond..., ja! hfl had willen springen
van vreugde... daar stond Marie, geleund
tegen een huis, met bij haar, als altijd, wat
jongens. Ze luisterde met een onverschillig
gezicht. In de haast om bij haar te komen,
draaide hij telkens de schouders potsierlijk
zoo vér mogelijk naar voren en zette de
stijve, houten beenen zoo wijd hij kon.
Draaiende als een hansworst kwam hij er
aan, 't bleeke gezicht overglansd van een
niet te verbergen vreugde... Ze keek... Ze
keek verwonderd en ging rechtop staan...
Hij wuifde met zijn hand: Marie, Marie l"...
Marie duwde de jongens op zij en met een
sprong stond ze voor hem, 't gezicht bloed
rood, uitbarstend in een gillenden lach. Ze
boog tezamen bij 't schuddende gieren en
sloeg de handen op de dijen... .Janus",
gilde ze, waar benne je poote?"... En
terwijl Janus wankelend naar steun zocht,
draaide zij zich af, de schouders nog schok
kend van het ingehouden lachen, ging ze
het orgel na, dat naar een andere buurt
werd gereden.