De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 5 januari pagina 7

5 januari 1918 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

5 Jan. '18. No. 2115 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ABM.ABM^BM.ABM.ABMABM^BM.ABM.ABM.ABrtABM.ABM fi^ 3Êy MNi A B A AdelhUAfy M EERE.N-ARTI KE.LEN, UITRUSTINGEN. 'M A B M A B A BM A BM.ABM.ABMABM.ABMABnABMABM.ABK ABM AS M Illlllllllllllllllllllllllltlllllll HET MIDDELBURGSCHE RAADHUISen de heer J. A. Frederiks IN DE TWEEDE KAMER In het Voorloopig Verslag" over Hoofd stuk V der Staatsbegrooting voor 1918 is bfl artikel 202 de opmerking gemaakt, dat bij de door Dr. Cuypers geleide restauratie van den voorgevel van het Middelburgsche raadhuis de baldakijnen, waaronder de beel den staan, voorzien werden van nieuwe bekroningen, die aanmerkelijk hooger zfjn aangebracht dan, blijkens de daarachter bewaard gebleven profileering, in de be doeling van den bouwmeester heeft gelegen, waardoor het gerestaureerde gedeelte een onrustig aanzien kreeg. Gevraagd werd, of deze fout niet kon worden hersteld, en tevens: waar de oude beelden geborgen zij n, die bij de restauratie door nieuwe werden vervangen. De architect J. A. Frederiks, die opperiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiimuMiiiimimiMMimii MINIMI minimin i ruim dat de heer Frederiks zelf een der gelukkige .particulieren" is, die, volgens de Memorie van Antwoord", op de overblijfselen der schandelijk-verwaarloosde beelden de hand wisten te leggen. De heer Frederiks heeft blijkbaar voorzien, dat deze, voor een lid der monumentencommissie en kam pioen der vroegere restauratiemethode, wel heel zonderlinge handelwijze ruchtbaar zou worden, en daarom zich gehaast quasi verontwaardigd over een Dr. Cuypers aangedaan onrecht zich bij voorbaat van alle schuld vrij te pleiten. In hoeverre hem dit gelukt is, moge uit het volgende blijken. Op de aanmerking over de bekroningen der baldakijnen antwoordt de heer Frederiks (blz. 9), dat deze op de oude afbeeldingen van het stadhuls precies dezelfde vormen" vertoonen, als waarin zij bij de restauratie zijn gemaakt, en (blz. 11) dat het doorloopen der profileering niet op lagere bekroningen wijst, aangezien de profielen van het achtervlak zoover doorgaan tot zij de schuine kant van de bekroning ontmoeten". Het komische van deze laatste tegenwerping is daarin gelegen, dat in het Voorloopig Verslag" juist werd opgemerkt, dat de pro fileering van het achtervlak verder doorloopt dan de nieuwe bekroningen haar zichtbaar Beelden van het Stadhuis!te Middelburg Willem II Roomsch koning vlakkig gezien met dit geval niets heeft uit te staan, voelde zich niettemin geroepen een brochuretje erover te schrijven (en toe te zenden aan alle Kamerleden), waarin hij poogt te bewijzen, dat de opmerking over de baldakijnen onjuist is en de vraag naar de oude beelden onnoozel, daar deze vol komen waardeloos zouden zijn. Voor den aandachtigen lezer komt bij dit laatste be toog de aap uit de mouw, want daar blijkt, mm immuun Mi m Mi Ml Mi Ml l Hei Spiegeltje, door INA BOUDIER BAKKER. Amsterdam, P. N. van Kam pen en Zoon. De gezellige staking, door RALPH SPRIN GER. Bussum, C. A. J. van Dishoeck. Als een vlieg om de kaars, door MINCA VERSTER - BOSCH REITZ. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf. Die Peitsche, ja, dat is het toch wel weer in dit mooie evenwichtige boek van Ina Boudier?Bakker, de oude Peitsche, waarmee Nletsche ons tot de vrouw zendt. Vrij en zelfstandig, in het volle besef van de fiere hoogheid harer kunst is Marianne Roske door haar jonge leven gegaan, ge vierd en aangebeden als vrouw en kunste nares. Maar haar oude leermeester heeft het wel gevoeld, toen hij haar weer hoorde in het Concertgebouw te Amsterdam: ze zingt, omdat ze nu eenmaal zangeres is; haar hart zingt niet meer. Een geestelijke matheid, een moedelooze onbevredigheid, korzele onrust hebben haar overvallen. Ze voelt zich een vreemde in het huis van haar vader als in Berlijn. Dan komt haar tegemoet de zachte ge negenheid van haar ouden jeugdmakker, den medicus Gerard de Raadt, in warme teederheid, in eerbiedigen schroom, die haar telkens weer aangrijpen, telk ns weer afitooten. En ze vindt terug haar zuster Lize« de wufle, onbezorgde, het nukkige eigenaardige kind-vrouwtje, dat haar huishouden ver waarloost, haar kinderen verwent en bederft door elk gemis aan inzicht, aan bewuste, vaste leiding. Naast deze haar zwager, den veel ouderen notaris Koen Martins, den man van stoere werkkracht, die in zijn gesloten heid vrouw noch kinderen begrijpt, in zijn gevoel van koele plichtmatigheid niet met hen mee kan leven. Hij is de sterke, die Mariane fascineert, wiens stugheid, wiens wantrouwende stroef heid, voor een deel geboren uit den schroom om zich te uiten, onbewust werken als Nietsche's Peitsche, tijdens een ziekte van Floris V laten en dit feit is zelfs op een goede foto gemakkelijk waar te nemen. De toestand van het gebouw-zelf wijst er dus zeer zeker op, dat de oorspronkelijke bekroningen anders zijn geweest dan de tegenwoordige tenzij de bouwmeester van het stadhuis iets zeer onredelijks zou hebben gemaakt. Dit laatste neemt de heer Frederiks aan, en meent hij te kunnen bewijzen met een beroep op oude afbeeldingen van het gebouw. Lize, haar, de gevierde kunstenares, de matte, moedelooze vrouw, opzweepen tot energie, tot een stadige, grenzelooze toewijding van iedere minuut, tot een moedig tobben aan de meest fr.tiele kleinigheden, waarvoor haar handen verkeerd staan, tot een dagelijksche zwoegen voor het gezin van Koen, afbedelend een enkelen glimlach, een enkelen blik van tevredenheid, van vertrouwen van hem, in wiens hart bewondering, dankbaarheid, liefde ontwaken, maar altijd beheerscht, verborgen achter strakke onverschilligheid, immer in den vasten teugel van den dwang der nood zakelijkheid. In de zelfsuggestie van haar liefde voor Gerard heeft Marianne zich met hem ver loofd ; ze droomt zich een zalige toekomst aan zijn zijde op een Geldersen dorp als doktersvrouw, maar altijd staat daar naast haar onbewust de stugge onaandoenlijke Koen in de plaats van den zachten, eer biedigen Gerard. Als ze in haar prikkelbaarheid eens een theorie heeft verkondigd, die hem pij n moei doen, hoopt ze, dat Gerard haar koel en stroef zal bejegenen, streng zijn grief zal doen gevoelen. Dan zou ze weer hunkeren naar zijn liefde. Maar ze ziet hem terug met onvermengde vreugde van het weerzien in zijn oogen, geen herinnering aan eenige beleediging. Hij was te goed voor haar daar kan misschien geen enkele vrouw tegen op den duur". Ze liep naast hem, koel en nuchter, en de gansene opwinding van be rouw en verlangen ontgleed haar als een onnoozele waan. Gerard met zijn begrip van haar kunste naarschap, zijn hooge vereering voor haai artistieke roeping laat haar koel, maakt haai kregel, maar ze kruipt voor den man die haar koud en onverschillig zijn min achting voor haar kunst doet gevoelen; een enkel goed woord van hem brengt haar to het mptdig dragen der vermoeiennis in h dagelijksch getob voor zijn kinderen en zij n huishouden. Haar hoogste klacht is: Je moet niet zoo op me schimpen, daar kan ik niet tegen", in een met moeite herwonnen lach. En als hij vaderlijk voorzichtig haa tranen droogt, ademt ze met wellust den zoet-prikkeler.den geur van zijn kleeren. Indien niet een sterkere gekomen was en haar had losgemaakt van alle ander leven zou Marianne met Gerard getrouwd zijn In het algemeen is dit zeer zwak, omdat eder, die zich maar eenigszlns met de studie der monumenten heeft bezig gehouden, weet loe onnauwkeurig zelfs de beste oude tee kenaars de détails van architectuur hebben weergegeven. En in dit bijzondere geval gaat het beroep op de afbeeldingen in Tiet ;eheel niet op, omdat zij op zoo kleine chaal zijn, dat de bewuste bekroningen der ?aldakijnen er slechts enkele milimeters hoog zijn, zoodat van een eenigszins de werkeijkheid benaderende vormgeving geen sprake s. Des te opmerkelijker schijnt het daarom, dat de heer Frederiks geen melding maakt an een afbeelding van het raadhuis, waarop de bekroningen der baldakijnen tamelijk goed* e zien zijn : een schilderij n.l. uit 1605 door de Bast, in het raadhuis te Middelburg >ewaard. Zoowel op de beste der door hem aangevoerde prenten (die van Pieter Bast uit 1595), als op dit schilderij van 1605, kan men zien, dat de bekroningen der baldakijnen niet, als de tegenwoordige, te hoog en te zwaar lijken, doch veeleer licht en elegant, en bij nadere beschouwing van het schilderij blijkt duidelijk, waaraan dit verschil is toe e schrijven. Het blijkt nl. dat de bekroningen niet gelijk de tegenwoordige een zuiveren pyramidevorm hebben (met rechte ?ibben), maar dat hun omtrek een inge togen IJjn vertoont, die noodzakeijk tengevolge heeft, dat zij ageren minder zwaarlijvig zijn. Deze ingezwenkte lijn, in de Vlaamsche laat-Gothiek zeer geliefd en aan het Mid delburgsche raadhuis ook toegepast bij de pinakels van den linkschen topgevel, was loor den oorspronkelijke bouwmeester met groote fijngevoeligheid gekozen, omdat zij :en tegenstelling vormde tot de rechtlijnigleid der hoogere pinakelrij en de baldakijnen behoedde voor plompheid. De fijne oude pinakels zijn in verloop van :ijd verdwenen. Men heeft toen de baldakijnen afgedekt met lage kapjes, doch dit is niet gebeurd, gelijk de heer Frederiks (blz. 11) zijnen lezers wijs maakt, in de XlXe eeuw, doch vóór 1743, daar een in dat jaar door Pronk gemaakte teekening, gegraveerd door Philips, deze lage kapjes reeds doet zien, precies zooals zij vóór de restauratie nog bestonden. Althans dit geschiedkundige feit" van den heer Frederiks is dus eer een o n ge schiedkundige vergissing, en de opmerking uit het .Voorloopig Verslag" wordt door de oude afbeeldingen niet weerlegd, doch bevestigd. Een enkele blik op het gebouw trouwens voldoende om te doen zien hoe storend de hooge pinakels werken: zij druk ken de beelden, en verstoren de lijnen der sierlijke contreforten in die mate, dat de lage kapjes van vóór de restauratie een veel bevredigender indruk wekten. Bijgevoegde schetsen, die doen zien hoe de bekroningen thans zijn en hoe zij behooren te wezen, mogen het hier betoogde verder toelichten en bewijzen. Wat de heer Frederiks de legende der beelden" noemt is inderdaad wel zeer vo!ledig een legende! Hij vertelt (op blz. 13), dat in 1696 aan Louis Ramaut werd opge dragen het maken en vernieuwen der beel den en beweert, dat toen 22 der oude beel den door nieuwe werden vervangen. Maar reeds de woorden maken en vernieuwen" bewijzen, dat hij zich vergist. Maken moet blijkbaar worden opgevat in den zin van repareeren", en vernieuwen beduidt hier: opfrlsschen, zóó dat de herstelde beelden er weer als nieuw uitzien - hergeen ook noodig was, omdat de oude beelden gepo lychromeerd waren en dus, na de herstel ling, hetzij afgeloogd hetzij bijgeschilderd moesten worden. Ieder lezer zou dit dadelijk begrepen hebben, indien de heer Frederiks slechts het aan Ramaut betaalde bedrag had vermeld, nl. f 450.?, dus f 20.50 voor ieder beeld zeker geen bedrag, waarvoor men in 1696 een levensgroot steenen beeld kon geleverd krijgen l In 1519 waren de beelden met f 18.?per stuk betaald, en het polychromeeren met f 7.50 per stuk, maar dat in 1696 voor beeldhouwwerk heel andere prijzen golden, kan ieder, die iets weet van de vermindering der koopkracht van het geld, gemakkelijk beseffen. MMMIIMIMMMI IIIIIIIIIMMIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIMMMIIMMIIIMIIIIIIIIIIIIII nu leert ze leven van den zeldzamen glim lach van dien ander, de eenige zachtheid in zijn weerbarstige natuur. Hij heeft haar lief, maar hij laat zich de teugels niet ont glippen ; de plicht tegenover zijn gezin doet Koen geen oogenblik wijken van den strakken weg der maatschappelijke conventie. En Marianne leeft en werkt in zijn huis in volko men onderwerping in de absolute toewijding van vrouw, kameraad, dienares. Als de jaloezie van haar zuster is ontwaakt en ze Koen's huis en Koen's kinderen, wier ver waarloosd leven ze heeft gesteund en geleid moet verlaten, dan huivert ze wel een oogenlik voor haar verlatenheid en vereen zaming, maar haar liefde voor Koen blijfl haar kracht. Nu kan ze onvoorwaardelijk kunstenares zijn, gedragen door haar groote liefde, wil ze zich geëerd maken om Koen's wil. Dit probleem is door Ina Boudier-Bakker met vaste hand en scherp psychologisch inzicht uitgewerkt in dit volkomen gaal boek. Zij is een kunstenares, die er is haar techniek volkomen beheerscht. Er is fijne ontleding in dit.boek, krachtige rust, strakke vastheid. Zij kent haar kracht, weet precies wat ze wi! en bereikt het zoo als ze het wil. Zij mijdt alle overdrijving en grove effecten. Er is een machtige zelfbeheersching In haar eenvoudtg teekenend woord, dat bekoort en ontroert. Ik las ergens, dat de auteur van de ge zellige staking (onder de loodgieters) zeil een loodgieter is en voor eenige jaren nog nauwelijks zonder spelfouten schrijven kon. Dit is het voornaamste, dat dezen optimistlsch-realistischen" roman min of meer belangwekkend maakt. 't I» of we kennis maken met iemand, die verloren in de massa, op eigen gelegenheid krabbeltjes naar de natuur uit zijn onmid dellijke omgeving is gaan maken. Groote oorspronkelijkheid hebben ze niet; hij heef werk van anderen gezien, dat aan zijn na tuurlijk talent verwant was, en dat blee niet zonder Invloed. Hij zal altijd vee plezierin sommige Falklandjes gehad hebben Toch openbaart zich in die onbeholpen pogingen inderdaad wel eenig talent. Hl had wat kunnen worden. Misschien kan hi nog wat worden. Wie weet! Deze krabbels heeft Ralph Springer nu OELOF flITROE Kalverstraat 1 l Paarlen, Brillanten = Opgericht 1850 = H^H Goud, Zilver en Horloges TELEFOON 658 N Uitsluitend eerste kwaliteit Volkomen terecht heeft dan ook een mede werker van de Nieuwe Rotterdamsche Couant" (in het Ochtendblad van 27 December), onder verwijzing naar prijzen in denzelfden ijd elders voor beeldhouwwerk betaald, be oogd, dat Ramaut niet anders heeft gedaan dan de oude beelden opgeknapt. En daar ook al de overige, door den heer Frederiks ged eerde rekenlneposten uitsluitend op hertellingswerken betrekking hebben, behalve :en post van 1775 toen voor twee nieuwe beelden ?618 werd betaald, blijkt zonneklaar, dat de vóór de restauratie aanwezige beelden, toezeer dan ook telkens hersteld en opgeapt, nog de oorspronkelijke statuen waren, van 1515-1519 geleverd door den Mechelschen steenhouwer Michiel Ywijnsz. De hierbij ge?eproduceerde foto's van twee der beelden bewijzen dit ook. Het beeld van Floris V vaardlging voor het wegmaken der beelden, Is des heeren Frederiks' beroep op het oor deel van Dr. Pit (blz. 16). Deze directeur van het Nederlandsch Museum heeft terecht verklaard, dat de beelden niet geschikt waren voor de keurcollectie van sculptuur, door hem bijeengebracht in het Rijksmuseum. Maar hij schreef reeds in de Nieuwe Rotter damsche Courant" (19 December, Ochtend blad A): zeker heb ik niet geadviseerd de fragmenten niet te bewaren". De heer Frederiks wist dan ook met de waardelooze" statuen wel weg: een tot buste verkleind fragment van een ervan berust tenminste thans in de verzameling van den heer Onnes van Nljenrode, die bij zijne aankoopen van kunstwerken herhaal delijk van de diensten van den heer Frederiks gebruik maakt; een ander is thans h Baldakijnen van het Stadhuis te Middelburg ?-? '? _"" \ . i4 '~; -: ^/-'A Hoe ze zijn vertoont volkomen den stijl van het begin der zestiende eeuw, alleen de scepter en het zwaard zijn van later, zelfs de gravenkroon is oorspronkelijk. Bij het beeld van den Roomsch-koning Wlllem II is, behalve zwaard en scepter, ook het hoofd met de kroon vernieuwd. Het overige is niet zóó stellig te dateeren als de Floris V, maar den stijl van 1696 vertoont het toch zeker niet. Even treurig als de quasi-historische rechtvrij handig tot een geheel vereenigd. Of het verstandig van hem is met dit stellig nog onrijpe werk voor den dag te komen, be twijfel ik. In de teekening van dronken Nelis met zijn plzonkjes en zijn Ik heb dat smoel meir gesien" heeft hij inderdaad een aar dige grof komische kracht bereikt, waarin soms eenige tragiek zit. De figuur van de pedante, neuswijzen filorafeerenden Joop, dat hoogst immoreele mannetje, dat voor het puur plezier van zijn gezellige menschheidsbeschouwing het heele marionettenspul van de vooze, lawaaierige staking aan zijn touwtjes meent te hebben, is hem veel te zwaar geweest. Zoo'n type kan Springer niet aan. Het gelukkigst is hij soms in zijn dialoog in plat dialect. Alle schildering van de toestand is uiterst slap en onhandig. Als hij de taal schrijft die buiten zijn kring leeft, geeft hij soms komische bewijzen van abso luut niet de waarde of beieekenis der woorden te voelen. Voor de taaistudie werd het daardoor een belangrijk boek. Een Van Qinneken vindt er stof voor aardige opmer kingen. Minca Verster-Bosch-Reitz behoort niet tot de weinige Viergesfortes van onze moderne tijden, die in rustig evenwicht koel en beredeneerd de verschijnselen des levens pogen te overzien en te peilen, er in strakken ernst en logische onwankelbaarheid de juiste waarde van trachten te bepalen. Zij heeft de beminnelijke overdrijving, dat grillig impressionabele; zij mist de rustige, diepere waarneming, de scherpe onderschei ding, de zuivere ontleding; ze ziet te zeer enkel den buitenkant der verschijnselen in spontane verrukking en verontwaardiging; kortom zij bezit al die eigenschappen die men in lang vervlogen tijden als de meer speciaal vrouwelijke mogt signaleeren, maar, waaraan het in onze dagen, nu de vrouw zich rijp acht om als de gelijkwaardige van den man op te treden, soms gevaarlijk worden kan nog te gelooven. Zoo is ook de best geslaagde, meest aantrekkelijke vrouwenfiguur, Nrita, in haar laatste werk een echte vrouw in dien ouderwetschen zin. Dat is alles vlottend, onzeker gevoel, sidderende, juichende extase plot seling naast grauwe moedeloosheid en Hoe ze moesten zijn eigendom van den Rotterdamschen lief hebber Van Schalk, die eveneens tot den heer Frederiks in betrekking staat, en een derde verkreeg Victor de Stuers, die blijkbaar en terecht van meening was, dat het beeld in zijne collectie veiliger stond dan bij den heer Frederiks. Middelburg. J. O U D vertwijfeling, beminnelijke wufiheid en onberekenbaarheid, die in haar zuivere echte vrouwelijkheid, haar pijnlijk noodwendig lijden soms ontroeren. Toch is dit boek geenszins ouderwetsch te noemen. Integendeel het vertegenwoor digt de meer fantastische romantische tendenzen, die zich juist in de laatste jaren tegenover het koele strenge realisme ver toonen. Twee vlinders zweven om de kaars, de verterende vlam der liefde. De eene, Nita, In woest grillige, onberekenbare zwaaien en zwenkingen om verschillende vlammen, telkens geschroeid, met pijnlijken smak neer ploffend op den harden grond. De andere, Belle, streeft in wijde, vaste cirkels zoemend altijd om dezelfde vlam, ze een enkele maal nauwlijks effleureerend, tot ze pardoes in de eerste vlam van Nita vliegt, als blijkt, dat haar eigene onbereikbaar is. Nita, die zich flink aan Belle's vlam heeft gebrand, is nu deerlijk gehavend, plotseling weer verblind door de schittering van haar eerste vlam. Het is de schrijfster veel minder goed ge lukt het strakke karakter te teekenen van Belle, de onaandoenlijke, de trotsch fiere, die zich hoopt te beheerschen en te dwingen tot volkomen overgave aan haar kunst. De mannen, die het vuur onderhouden, komen er ten slotte al even ongelukkig af als de arme vlinders, die verbijsterd om de kaars vlogen. Zoo wordt dit boek een nieuwe illustratie van de oude waarheid, dat we allen wanhopig zwieren om de ijdele schit tering van het geluk en nimmer rustig, vredig, wel bewust het geluk bezitten zullen. Het boek is handig in elkaar gezet, heeft naast veel oppervlakkigs en o ver d re ven s eenige zeer goed geobserveerde, vlot en geestig geteekende details, die getuigen van talent. Het is een echt vrouwenboek, onbe zonnen, onecht soms, maar toch met iets viefs en spontaans, iets beminnelijk petillants. Ik ben ervan overtuigd, dat deze roman vooral onder de vrouwelijke lezers, die de sobere eenvoud van Ina Boudier?Bakker's statelijke kunst koud laat, als gezellig span nende lectuur geprezen wordt. J. PRINSEN J.Lz.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl