Historisch Archief 1877-1940
'l*
12 jan. 'Hf No. 2116
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD V(X)R NEDERLAND
N. V. HET NEDERLANDSCH TOONEEL:
De brief van den Koning, door
RABINDRANATH TAOORE.
Een wonder van zachtheid, dit kleine werk.
Niet bepaald Oostersch althans niet in
de vertooning, die het Ned. Tooneel ervan
geeft zoodat we het in onze verbeelding
onwillekeurig verplaatsen naar een Hollandsen
slop, en het zieke jongetje, minderprincelijk
uitgedoscht, zien achter het groenig floers
van verweerd vensterglas. En het lijkt ons
ook of Henri Borel met zijn zeer huiselijke
vertaling ons het ver en teeder gebeuren
zoo nabij mogelijk heeft willen brengen.
Al met den eersten zin: Madvah; Wat 'n
toestand! Vóór hij kwam kon niets me
schelen, ik voelde me zóó vrij! Maar nu
hij gekomen is, God weet waar van daan.
is mijn hart vol van zijn lieve persoontje..."
voelen wij ons, trots den uitheemschen naam
van den spreker en ondanks den
wijsgeerigen grond, waarop deze aandoenlijke
woorden gevest zijn, als het ware opzet
telijk dicht bij huis gehouden. Was het ook
de meening van den, in deze bevoegden,
vertaler, dat de greote verschillen, die
wij tusschen het Oosten en het moderne
Europa aanvoelen, toch voornamelijkberusten
op levenshouding, meer dan op ongelijkheid
der ziel?
Maar zelden treft mij in, ons gemeenlijk
via de Engelsche taal geworden, Oostersche
poëzie, een beschouwing, een
gevoelsaanduiding, welke niet haar equivalent vindt
in onze eigen, Westersche gedachtensfeer.
ZQ verschijnt ons alleen anders belicht, en
dunkt ons met bewuster nadrukkelijkheid
te zijn geuit. En deze bondigheid, van ver
ren en vreemden oorsprong, verleent de
Oosterschegedachte,haarwijsheid en schoon
heid, een evangelische bekoring. In wezen
echter geloof ik niet, dat deze mystiek"
een andere of, zooals velen onder den in
vloed van strooming en mode meenen, een
.hoogere" bewustheid in zich sluit dan het
geheim" dat ook in onze samenleving de
gerijpte mensen in zichzelf draagt. Het op
roepen van de diepere gewaarwording langs
wegen van den bewusten wil, lijkt mij zoo
min voor den beschouwenden Brahmaan als
voor den bedrijvenden Europeaan mogelijk,
de eenzaamheid van de woestijn dunkt mij
geen andere dan die eener volle
spoorwegcoupe, en het feit dat den hooger georgani
seerde, den dichter bijvoorbeeld, zijnedelstej
versregel gemeenlijk overvalt op het
ongelegenst oogenblik midden in de branding,
terwijl zooveel geestelijke arbeid niet vlot
ten wit" juist als wij er nu eens rustig voor
gaan zitten..., maakt mij altijd min of me:r
achterdochtig jegens d-n in gepeizen ver
zonken, tot zichzelf ingekeerden bruinen
iiiiiiiliiMitimiiiimiiuiiiiiiiiimiiiiiiiiii
TENTOONSTELLINGEN
Notities
(A'DAM, DEN HAAG, UTRECHT, R'DAM)
SINT LUCAS (te Amsterdam). Het D i er.
Eene tentoonstelling, waarop te zien was,
wat de Hollandsche schilders en beeldhou
wers maakten van het Dier, onzen nabijen
broeder, was al-lang, opnieuw weer, mijn
wensen. Sint Lucas heeft, zoo al niet vol
daan aan dezen wensch, toch een poging
gewaagd in deze richting. En wat blijkt
daaruit? De meeste fchilders zien het dier
schilderlijk-impressionistisch nog. Dat was
te verwachten; de Hollander is van nature
een kleurgevoelige waarnemer, meer dan een
wijd-bouwend constructeur, of een diepzin
nig synthetlkus. Dat kleurgevoelige bezien
en weer teruggeven" heeft zijn bekoring.
Ik ontken die nooit, nog ooit later. Het is
onze landsaard. Maar toch mag evenmin
verzwegen worden, dat het Aegyptische en
Assyrische meer eeuwigheid in zich bergt
dan al het andere, al het onze, al onze be
korende dingen. Dit te vergeten waren ele
mentaire waarheden vergeten, en de daden
der diepste gevoelens nonchaleeren. En wie
is ooit daarop uit?
Maar waar zijn de schilders van Sint
Lucas op uit?
Zooals ik zei, en dat is best (maar zóó
IHtMIIIUMIIllMHIIimiilll
liiiiiiiimiMiimiiiiiiiiiimi
AMSTERDAM ARNHEM
'S-GRAYENHA6E ROTTERDAM
UTRECHT
broeder. Het levensrhythme dier warme lan
den vergunt dezen zich te onttrekken aan den
dagelijkschen kringloop, het schiep harmo
nie tusschen zijn innerlijke en uiterlijke
wezen, bepaalde zijn houding. Wat de
Westerling van een zekere beschaving in
het gedrang zijner maatschappij verbergt
tot voor zich-zelf toe, spreidt de Indieër
met het bevallig gebaar zijner handen als
een kostbaar weefsel voor zich uit.
Tagore's Post-Offlce" is zulk een weefsel.
Het geeft het onbestemd, tot in den hemel
reikend, verlangen van een kind naar die
uiterste vrflheid, welke het leven grenzenloos
maakt en den dood als het einddoel erkent.
Opgesloten binnen de muren van zijn zieken
kamer, vergaart hij zich de werkelijke,
onaanastbare waarden van het leven en openbaart zet
aan anderen. Het deuntje" van den melkman,
dat de glorie van diens arbeid is, het innig
verband tusschen den Wachter en den grooten
Tijd, het machtig wonder dat wij, een
briei" noemen hoe verheven dunkt hem
de postbode, geroepen dit, in leven en lot
ingrijpende, geheim op zijn bestemming te
brengen, en hoe sterk voelt hij het
wereldhart kloppen in het nieuwe postkantoor!
Sedert dat ding-met-een ziel tegen
over zijn venster werd gebouwd, voelt hij
zich niet eenzaam meer, dit is een gewel
dige vervulling! En het uiterste van deze
vervulling zal zijn : een brief aan hém al
ware het maar alleen met zijn naam erop
geschreven; en hoe armer zijn aardsche
leventje wordt, hoe hooger zijn verbeelding
reikhalst: de brief, dien hij verlangt en der
halve verwacht, zal een brief van den Koning
zijn! Aan nog maar twee groote waarden
hangt het stervend kind: aan deze, tot een
realiteit geworden illusie, de eenig bereik
bare weelde van zijn kort bestaan, en aan
de genegenheid van Sudha, het
bloemenmeisje, dat, voorbijgegaan, hem beloofde
terug te zullen komen. Illusie en belofte,
gebazeerd op vereering en liefde, de brief
van den Koning en de onbetaalbare bloem
die Sudha hem zal brengen, met in de
verte de gouden sterren l feel that all the
stars shine in me... dat zijn de reëele waarden
voor een arm joggie in het verheerlijkt
stervensuur. Het ligt voor de hand hier den
Koning met het Opperwezen te vereen
zelvigen, maar het doet aan de schoonheid
van Amal's verlangen niets af wanneer wij
dit nalaten. De Koning is maar
strooman, het hoogere* is in den knaap-zelf,
wanneer hij, met het ledig papier in
zijn handjes, het geluk der vervulling
ondergaat. Voor hem is de brief gekomen,
trouw aan zijn vurigen wensch, en ook
Sudha brak haar belofte niet l Enkel goede
menschen omringen hem. De eenige, die
misschien minder goed was, het spottend
Dorpshoofd, maakt Amal goed door zijn
eigen vertrouwen; hij heeft, deze kleine
Oosterling, een instinct van vereering", en
onthoudt van ieder het beste. Het Dorps
hoofd heeft hem zijn brief gebracht. Om
die daad mag ook het Dorpshoofd blijven.
Alleen de geleerdheid", de dorpsdokter, die
overal grenzen weet en stelt,verlaat het vertrek.
Subliem is dit slot! Wilt u een woord voor
mij in zfln oor fluisteren?" vraagt Sudha
aan den Geneesheer des konings, welke licht
en ruimte om het kind maakt.
Wat moet ik hem zeggen?"
.Zeg hem dat Sudha hem niet vergeten
heeft."
iiiiimimiiiiii
IIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIII
het beste?), ze zijn op 't schilderen uit.
Impressionistisch. Dat beteekent niet altijd
klein, zooals sommigen denken; dat betee
kent niet altijd luchtig-weg maar het
beteekent altijd een afwezigheid van een
stijl, die de mathesis ten eerste zich kiest,
en 't is altijd de hand en pols en arm, die zich
bewegen op den directen maatslag van het
Leven. Er is daarin een veiligheid, en een
tekortkoming. De veiligheid is die tegen
Dood, dat is de aesthetlsche Kou; de tekort
koming is er soms eene tegen het
werkelijkeeuwige, den rijken Eenvoud, den Stijl. Maar
dat weet iedereen tegenwoordig. Deze, onze,
periode van nu, bezint. De schilders
doceeren, maar alle docenten zijn in hunne stel
lingen niet juist, en minder juist zijn ze in
hun werken nu en dan. Deze dingen
komen geheel en al, opende-uit weer terecht.
Cum grano dubitationisisde waereld tegen
woordig te aanvaarden. ledere warwinkel
wordt gelukkig later weer een gekuischte",
zuivere hoek voor een tijd. Maar dit is
een theoretiseeren langs de tentoonstel
ling, en niet o p de tentoonstelling, over
het werk, dat daar hangt. Ik bemin het
theoretiseeeren ter eenzaamheid, maar hier
is een volte en een leegte. De volte be
staat uit doeken; de leegte is door afwezig
heid, soms, van geest, soms van innigheid.
Er zijn in Holland niet velen (en dit is een
ten uiterste gevoerd euphemisme), die ia
n enkele lijn, groot en edel, een dier
kunnen karakteriseeren (vroegere tijden kon
den dat). Er zijn in Holland zeer weinigen,
die den curieuzen blik der dieren kunnen
schilderen. Ik spreek hier steeds over schil
ders, maar... psychologie kan ook geschil
derd worden! Er zijn in Holland enkelen,
(of zijn er niet eens?), die weten wat de
habitus" is der dieren; wat hun schrik,
wat hun vleien; wat hun woede; en wat de
arabesken zijn der standen, der volumina
en der lijnen, die dit in de diepe conventies
der kunst, kunnen en zullen uitdrukken. Het
Impressionisme is niet
psychologisch-analyDe goede trouw van het leven, nog op
deze aarde aan den geloovigen Amal be
wezen, dat is de ontroering, die van dit
sterfbed uitgaat. De dood is hier een
nauwmörkbare overgang, de laatste evolutie van
een zuivere kinderziel. De eenheid van leven
en dood wordt ons door dit werkje be
grijpelijk gemaakt op natuurlijke, op zachte
en vriendelijke wijze. Met den kleinen Amal
zijn wij volkomen bevredigd, gelukkig in de
volledige erkenning van zijn geluk, blij om
alles, den koninklijken brief, de
bloem-vantrouw, de bevrijding uit de ziekenkamer,
wat hém verblijdt, tot in den dood.
Wij zien in Amal volstrekt geen bijzonder"
kind, hij is niets dieper of intuïtiever
dan Hefierman's Jantje, van Looy's Jaapje,
Hauptmann's Hanneke, of Brusse's Boefje.
tisch; en toch, het is der moeiten waard,
bij dieren, dat te zijn; niet alleen bij de
heroïsche beesten, maar ook bij de smalle
en schamele, en bij de phantastische, zooals
de Unicorn", de Eenhoorn der onschuldig
heid, dat is?
Van Hoytema was, naar n richting psy
chologisch ; Mankes kan dat zijn in een andere
richting: die der stille eigenzinnige schuw
heid. Maar dat zijn beide schilders, die het
sprookje in zich zelf voelen; en daar zijn
de beesten schrander, mals of liefelijk; teeder
of woest. En dat dit uitdrukken niet littérair
is, inderdaad een nachtmare voor de schilders
en voor de schilderkunst, deze twee schilders
bewezen het door kleine of groote daden,
maar zij bewezen het. Van Gogh bewees
het, anders tragisch; Breitner in zijn Paard
van Montmartre" bewees het schilderlijk en
psychologisch. Altorf, de beeldensnijder, kon
soms hiervan iets realiseeren, breed-weg.
Tjipke Visser bewees het eens, door de
houding, in een pril, jong paard; van Ko
nijnenburg gaf het in zijn gevecht tusschen
een alligator en een slang. 'Vermeyren
phantastisch; de schilder Triolen innig.
Maar deze dingen noemen is een om-ranken
van wat ik moet schrijven: wat is er op
Sint Lucas? Dit is er:
SAM. VAN BEEK heeft n der twee be
koringen van Th. van Hoytema niet. Hij
mist de kleur; ik bedoel zijn kleur is niet
verteederd, of verfijnd. De Doode rat" van
H. F. Boot overtreft het
scherp-geobserveerd, vol-geschilderde muisje" niet, dat
Mension, de Delvenaar, in een gelukkig
oogenblik eens maakte, realistisch, £toch
H. BERSSENBRUGGE,
PORTRETFOTOGRAAF
ZEESTRAAT 65, i»att Panorama JU*.
DEM HAAG. - Tel. 1538.
Het bijzondere is het weefsel, dat Tagore
voor ons uitspreidt. Daarin zijn kleuren en
vormen, waarvoor wij, zooals ik hierboven
zei, in eigen gemoed bijna altijd het gelijk
waardige vinden, met zulk een teeder licht
overtogen, dat onze innigste aandacht bij
het simpel gebeuren onafgebroken geboeid
blijft. Wat Madvah in den eersten zin zegt
over de liefde, die plotseling het huis binnen
valt, (hier in den vorm van een vreemd
jongetje) en alles verandert, alles wat wij
jarenlang vast en zeker hebben bezeten en
gemist: ... en mijn huis zal mijn huis niet
meer zijn als hij heengaat!", ervaren wij
allen op ons beurt. En een ieder, die wel
eens in liefdevol verlangen op een brief heeft
gewacht, weet met Amal wat een brief"
kan zijn, enkel al de gesloten enveloppe
met onzen naam er op, en iets, dat wel lijkt
te ademen, er diep binnen-in. Door ieder's
leven zingen vertrouwde geluiden, de stem
van de torenklok (voor Amal: de Wachter)
of het wijsje van een straatventer. En met
de kinderen voelen wij, dat het ergste wat
ons overkomen kan teleurstelling is in een
mensch in wien wij hebben geloofd; welk
een ramp wanneer ons de bloem van
Sudha" in het stervensuur onthouden blijft!
Maar de dichter van het Oosten heeft deze
universeele aandoeningen verweven op een
gansch eigen wijze, gebonden aan het
rhythme van zijn land, en zijn werk heeft
een opener, een geheel ander aangezicht dan
eenig tooneelstuk bij ons.
Daarvan had ik nu graag, zoowel door
de vertaling als door de vertooning, wat
meer begrepen. Borel heeft, trachtend naar
kinderlijken eenvoud, het literair-mooie wil
len ontwijken. Het Engelsen leent zich daar
beter toe dan het Nederlandsch. Zinnen als:
Dat een of ander kind van iemand anders
zou kunnen binnenzeilen en al dat geld
uitgeven, dat met zooveel moeite verdiend
was"... zijn onnopdig leelijk. Opzettelijk
gewone" uitdrukkingen als: Ik ga er gauw
van door", dan heb je de poppen aan het
dansen", houd me niet voor 't lapje", bren
gen deze poëzie op een plan, waar de een
voudigste lyriek het aflegt. Stel mij aan
tot uw postbode, opdat ik rond mag gaan,
brieven afgevende van deur tot deur", doet
in verband met het bovenstaande opge
schroefd, terwijl het opzichzelf in den mond
van dit kind niet onnatuurlijk klinkt. Tus
schen het Nederlandsch dat wij schrijven
en het Nederlandsch dat wij spreken, is
een verschil van gehalte, dat o. a. ook voor
Maelerlinck-vertalingen buitengewone moei
lijkheden oplevert. Borel, tusschen deze t wee
kiezend, koos begrijpelijkerwijze voor het
arme mandenmakersgezin, den eenvoud
onzer spreektaal. Ik voor mij zou nochtans,
omdat dit werk van Tagore zoo een voor
name houding" heeft, de voorkeur hebben
gegeven aan een meer gestyleerden eenvoud,
aan een, niet in wezen, slechts in schijn, ge
wonen" dialoog, welke men alleen verkrijgt
langs streng literaren weg.
Met de vertooning ging Verkade, bijge
staan door Rie Cramer en Frans van der
Kooy, naar het andere, veel schadelijker
uiterste, hij offerde heel het wezen van
dit werk aan een schijn, hij miskende
allen eenvoud, deed aan de innerlijke waar
achtigheid te kort om het sprookjes-achtig
effect. Een sprookje, een vooropgezette on
waarheid, is dit werk allerminst. Het geeft
imlIIIIIIIIMIlllK
gevoelvol. De twee Mesquita's (D. A.
en H. J.) zijn tegenstellingen, gezien tegen
over dit realisme zij zijn zoekers van
het synthetische, en van den stijl (dat is
nog niet hetzelfde). Symbolist is Eekman,
verwant met den vroegeren Toorop; hij treft
in alle werk door ernst. Het dramatische in
o u w e is niet edel; karikaturaal geaccen
tueerd is het paard van den stierevechter door
Fr. Hogerwaard. Mej. M. Ketting,
zelden persoonlijk, heeft in de dieren een
enkele maal een gelukkig moment;
Mej. A. Lehmann had dat, toen zij den
Dooden kraai" schilderde, Leeuw uit
Nijmegen niet bij zijn Ijsbeer en
Leeuwinnekop. Wat Van der Poll mist heeft Mevrouw
A. P lat o: kleur; van der Poll daarentegen
had vroeger kennis van 't wezen der dieren,
die hij snel noteerde, of in weinig kleuren
(zijn Ijsberen) weergaf. Nu Is zijn kleur
onecht; hard. Reus' studie Vaars" is
meer een groot-gehouden landschap, dan
de schildering van een koebeest. Mevrouw
Schaap van der Pek is komisch.
L. V i s s e r zal ik niet in deze opsomming
opnemen; zijn werk als geheel wil ik een
andermaal af zonderlijk behandelen. Tenslotte
vermeld ik in deze lijst nog: Mevr. Betsy
Osleck (No. 374); Westermann om de
Paarden (379, etc.); de beeldhouwers
Boureonjon (Eenden) Mej. van Dantz'g(411-413);
Toon Fortuin (415-416); J. de Graaff;
Klinkenberg (426) en Mej. Vaillant (434)....
Het schijnt mij toe, dat de Beeldhouwers
ee« afzonderlijke vertooning, ook in deze
wil verdienen. Ze worden zelden op vol
doende wijze voorgesteld aan 't publiek.
De fout ligt aan hen. Vele malen schreef
ik reeds, dat zij zich moesten vereenigen;
dat zij afzonderlijk moesten leven; afzon
derlijk moesten tentoonstellen. Oekonomisch
waar 't hun eveneens beter. Ze zaten niet
meer in de verdrukking tusschen de schilders
en tusschen de schilderijen. En, ik weet het,
ze hebben tegenwoordig een kans: kleine
en vraagt van ons: geloof. Vooral geen
groote menschen neerbuigendheid, geen
glimlach van nu ja, Amal" is een kind, en
kinderen verbeelden zich veel. Amal is
in zijn leven en sterven een mensch,
een rijper mensch dan wij, juist omdat hij
een kind is. De brief van den koning,"
naar den.vorm een openbaring, is innerlijk
een versterkte gewaarwording, een beves
tiging. Niet als verdichtsel dus, als spookje,
maar als een positieve andere werkelijkheid,
dan, die waarin wij den dag door
verkeeren, hebben wij 't op te vatten, en moeten
wij trachten het te benaderen.
Het decoratief-mooie hield onze over
gave aan deze vreemde werkelijkheid
tegen.
in het boograam, waarachter de witte
tempelen en moskeeën van een Aziatische
stad oprezen, zat het pleegkind van den
mandenmaker als een bekoorlijk prinsje,
maar de gedachte dat Amal daar, half-binnen,
half-buitenshuis, een gevangenschap van
ziek-zijn doorlijdt, blijft ver van ons. De
breedte van het tooneel moeten we
ons deze woning niet als een hut voor
stellen? leidde tot meer en snellere ge
baren dan de hartslag van dit werk aan
geeft. Schier alle personen liepen op een
drafje. Te zelden was daar: beweging in
bezonkenheid, e ven maat, rust. En de toon
was vlak. Alleen Herman Schwab (Madvah)
en op het laatst Verkade, hebb.n voormijn
gevoelen den ondertoon eevat. Schwab
vond ik prachtig, ook' van houding en
gebaar.
Lily Bouwmeester, geroepen voor de ver
boven haar krachten reikende, hoofdrol,
heeft in het eerste bedrijf den vogelkreet
van het smachtend verlangen, dien al maar
stfjgenden zang, ontroerend doen hooren. En
dat is al veel. Ook in haar plastiek was
teederheid. In het tweede bedrijf echter,
als de blijdschap der vervulling, die vrij
heiden verlossing in zich draagt, over Amal
komt, had het geluid moeten dalen tot
de donkere diepten der gelukzaligheid.
Tot de volle fluistering van een kind,
dat, voldaan, slapen gaat. Lily Bouwmeester
bleef stijgen, stijgen, als had ze de sopraan
partij in de opera tot den laatsten noot te
volbrengen, en haar figuurtje gaf nauwelijks
relief meer aan het zielsproces. Het zou
goed voor het stuk zijn wanneer Verkade
in I de rol van den wachter", een man
zoo oud als Kronos, van Gilhuys overnam.
Een gong" draagt hij. Van riet Oudje"
zou in den schijn van Fakir" iets
tooverrijkers te maken zijn dan de lieve
SintNicolaas, die Brüning gaf. De Dokter
(la Chapelle) was uit de operette, het
Dorpshoofd (Hunsche) uit Ali-Babar, de melk
man (Eerens) het tegenovergestelde van
een nederig man, enhet bloemenmeisje (Fie
Carelsen) regelrecht uit de Rolterdamsche
Vasantasena-vertooning. Een kind" is dit
meisje. Zij, die Amal het hoogste goed
brengt, is zijn gelijke, in gestalte, liefde
en wijsheid. Ook het tooneel met de kleine
jongens, aan wie Amal zijn speelgoed (het
waardelooze) afstaat om van hen iets we
zenlijks (hun nabijheid) te winnen, ging ver
loren. Laten wij hopen, dat het Nederlandsch
Tooneel de opvoering van dit mooie werkje
nog eens herzien zal.
TOP NAEFF
nuiMiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitMiiiiii ....... minimum
beeldhouwwerken worden makkelijker ge
kocht, dan ik dacht en groote bestel
lingen zijn er zeker genoeg
---PLASSAERT
4-4NIEUWE UITGAVEN
Mr. JAAP VAN GELDEREN, Het Kiesrecht
in de konstitutionele Monarchie, onderzocht
in het bizonder naar aanleiding van het
stemplichtvraagstuk 331 pag. Groningen
Den Haag, j. B. Wolters, Llitg. Mij.
NED. OPERA.
Dir. G. H. KOOPMAN.
Zondag 13 Jan., Holl. Schouwb. Matinee.
FAUST.
Rotterdam Groote Schouwburg.
TROUBADOUR.
Maandag 14 Januari, Paleis v. Volksvlijt.
CARMEN.
Dinsdag 15 Januari, Stadsschouwburg.
CAVALLERIA RUSTiCANA EN PAUAS.
Woensdag 16 Jan., Haag, Geb. v. K. & W.
CAVALLERIA RUSTICANA EN PALJAS.
Donderdag 17 Jan. Paleis v. Volksvlijt.
LOHENGRIN.
Vrijdag 18 Januari, Schouwburg Utrecht.
CARMEN.
Zaterdag 19 Jan., Rotterdam Gr. Schouwb.
LOHENGRIN.