Historisch Archief 1877-1940
'26 Jan.''18. No. 2118
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
N. V. Maas- en Waterweg
Maatschappij, tot bevordering van de vestiging van
Industrieën te SCHIEDAM EN OMSTREKEN
Lange Bavffo 8 Tel. 93 Schiedam
Verleent haar bemiddeling bf den Aan- en Verkoop van Panden en
Industrieterreinen en het verschaffen van Bedr|fskapitaal.
ZUURSTOFAPPARATEN F
(Inhalation*-Apparaten)
Leveren prompt:
N.V. MIJ. TOT STA AL & IJZERBEWERKING
v/h. M. J. KORPERSHOEK
Brlelschelaan SS Rotterdam
Onze gekruide Sar del la WSIS
in 1916 onbekend.
In 1917 een succesartikel.
gebruikt gij het nog niet
tls boter en toespijs?
Conservenfabriek Hollandia", Bergen op Zoom
MEUBILEERING-MAATSCHAPPIJ
HOLLAND"
N. Z. VOORBURGWAL 274
AMSTERDAM - TEL. 5974 N.
BIJ HET INRICHTEN UWER WONIIB HEBT
BIJ 3 PUNTEN IN HET 008 TE HOUDEN i
DUURZAAMHEID
HARMONIE tfSS
BEMATIBDEN PRIJS
DAT WIJ IN ONZE INRICHTINGEN DEZE
EIOENSCHAPPEN VEREENIBEN, BEWIJZEN DE
TALLOOZE TEVREDENHEID8BETUIQINBEN,
WELKE WIJ VOOR U TER INZAQE HOUDEN.
ALLERLEI ZIEKTEN
BLINDGEBORENEH, DOOFSTOMMEN en IDIOTEN
H. 6. THIEME, Uian Science Expert
Den Haag - Denneweg 25a
verzoekt briefwisseling. Spreekuur 10-12
Tot het bouwen van Villa's en Landhuizen zijn prachtige heuvel
achtige BOSCHTERREINEN te koop in HET OOSTERPARK te
DE BILT
Lage prezen, mooie wegen, gat,
electr. licht, water,
Sfaltion '''? Ho^-^^^vuIetOwttrrark
Tel. Int. 38 & 48
'O
(CHLORAS KALICUS TANDPASTA)
45 cent p. Tube.
Iianl. Venu. STiüft (i.
Ctieaiscbe Fabriek ,,'s-Hage"
's-ORAVENHAQE.
Fr.StlEütJS
20 LEBSCHESTRAAT 22
AMSTERDAM.
TELEFMN N. 1112.
MENDEN
?IA* KUT.
LIBERTY
PERZISCHE
TAPIJTEN
METZ&CO
LEIDSCHESTRAAT AMSTERDAM
Stenografie
Eiënts
Balt
Xelfond. OO Ct. In d. Boekh. en na postw. bij
RIËNTS BALT, Den Haag, bij wien ook mond. en schr. ond.
Na verw. van Uw Dipl. werd mijn salaris met 5 gld.
per maand verhoogd." (w. g.) Mej. A. te R.
IIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIfHIIItllllllllttllllllllUIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIllll IIIIlUIIIIIIItlll'Mlliiililltlllllllllllllllllllllttltllllllllllllllk.llllIM llimillllMIIHIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMmilllllllim^
uitrusting van het leger en de vloot het
De E. P. heeft
kamers 3038-3318
Maliebaan - Noord
Jaarbeurs - Utrecht
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltHIIIIIIIMIII
NEDERLAND EN
GEWONDENVERPLEGING IN FRANKRIJK
Ten behoeve van het hospitaal St. Jullen,
waarvoor wij in ons nummer van Zaterdag
een woord van opwekking schreven ont
vingen wij nog de navolgende bijdragen:
S. S. f 10.?, A. S P. f 25.?, A. K. S. f 15.?,
C. W. K. f 100.-, H. v. D. f50,-, S. J. M.
f150.?, P. A. R. f 10.?, Vive la France
f 100.?, Goed zoo f 10.?, M. L. H. f 10?,
G. C. f 10.-, L. D. f 10?, O. d. C .f50.?,
dus in totaal met vorige bijdragen
f £55O; verdere giften zullen gaarne
worden verantwoord.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Nederland en het Duitsche gevaar
De Mond en het Hart"
Aan de Redactie van
de Amsterdammer Weekblad voor Nederland
? U zal mij, hoop ik, vergunnen een enkele
opmerking te maken naar aanleiding van het
in het nummer van uw weekblad No 2116
voorkomend artikel: De mond en het hart,
waarin mijn naam wordt genoemd. De be
gaafde schrijver van dat stuk verkeert, naar
mij wil voorkomen, in den waan dat hij,
zijne landgenooten waarschuwende tegen de
heerschzuchtige neigingen die in het Duit
sche volk leven, eenigermate de rol van
Cassandra vervult en dat anderen, onder
welke hij ook mij noemt, de gevaren waar
voor hij zich beducht maakt niet erkennen.
Ik waag de gissing dat hij door onvolledige
waarneming van wat om hem heen omgaat
in zelfmisleiding is vervallen. Hoe dit zij,
wanneer hij van oordeel is dat ik bouw
op het vreedzame Midden-Europa" dan
is hfj ten opzichte van mijne gevoe
lens niet volkomen juist ingelicht. De al
of niet vreedzame stemming in Oosten
rijk laat ik daar, als voor ons van
ondergeschikt belang, maar dat er voor ons
voorzeker gevaren kunnen ontstaan uit
stroomingen in de openbare meening in
Duitschland ontken ik niet. De strooming,
die ik op het oog heb kent iedereen, zij
wordt gedreven door de begeerte om door
stoffelijke overmacht aan Duitschland het
overwicht te verzekeren in Europa, en zoo
mogelijk ook daarbuiten. Het nut en de
wenschelijkheid om voortdurend op de ge
varen te wijzen en mijnen landgenooten
daarvoor bezorgdheid in te boezemen, kan
ik echter niet inzien; ik kan geen antwoord
vinden op de vraag, waartoe dit eigenlijk
zoude moeten dienen; wil men er door be
reiken een uitbreiding onzer weerkrachten,
dan veroorloof ik mij toch de opmerking
dat de verhouding van onze strijdmiddelen
tegenover die der groote militaire mogend
heden daardoor niet merkbaar zoude ge
wijzigd worden.
Het eigenlijke gevaar ligt niet in het
bestaan der hierboven aangeduide strooming,
maar in hare macht, wanneer wij af en toe
in Engeland of in zijne koloniën een of
ander beethoofd hooren verkondigen dat
Engeland koloniën, die het vroeger bezat
maar die het in een bui van ondoordachte
goedgeefschheid wegschonk met de over
macht die het bezit weder onder zijne
heerschappij moet terugbrengen, dan lachen
wij eer dan dat wij een bedenkelijk gezicht
trekken, omdat wij er van overtuigd zijn
dat de uitingen van zulke schetteraars geen
weerklank vinden bij het gros der Engelsche
natie. Het gevaar is pas aanwezig wanneer
de strooming zoo krachtig is dat zij de
regeering, met of tegen haar wil, zoude
kunnen medesiepen. Nu is in Duitschland
de mogelijkheid dat de partijen die onder
den invloed dezer strooming staan, de leiding
der regeering in handen krijgen op een
oogenblik dat deze de macht bezit of denkt
te bezitten om hare droombeelden te kunnen
verwezenlijken, niet als een hersenschim
te beschouwen. Hoe men hierover zal moeten
denken na afloop van den tegenwoordigen
oorlog is niet te zeggen; ik zoude neigen
tot een geruststellende voorspelling, maar
ik zal er mij wel voor wachten om die uit
te spreken.
De meest afdoende waarborg tegen het
streven van een vorst, of een staatsman, of
een partij om de heerschappij van den Staat
buiten zijne grenzen uit te breiden is de
besnoeiing van de macht die daarvoor on
ontbeerlijk is, met andere woorden, de ont
wapening. Men moet deze niet opvatten in
den volstrekten zin, alsof alle kanonnen
geweren en oorlogschepen zouden worden
aan kant gedaan en de legers tot korpsen
van politieagenten zouden worden ver
smolten; aan zulke utopieën gelooft geen
ernstig man.
Zooals de ontwapening in den laatsten
tijd als een uitvoerbare hervorming door
enkele staatslieden is begroet, zal men zich
haar voornamelijk moeten voorstellen als
een rem tegen het te snelle verloop van de
voorbereiding van den oorlog. Er zal dienen
gestreefd te worden naar een terugkeer, voor
zoover dit mogelijk is, tot de toestand van
een vroeger tijdperk toen er eenlge maanden
gemoeid waren met het in beweging brengen
van een leger in sterkte en in bewapening
geschikt voor den oorlog. Al moest er maar
n maand verloopen tusschen het ontstaan
van het oorlogsgevaar en het uitbreken van
den oorlog, dan zoude er reeds een aan
merkelijk voordeel zijn verkregen. In die
maand toch zoude de bedaarde en
welberaden openbare meening, die veelal zwijgt
en zich alleen doet hooren wanneer zij zeer
gevoelig geprikkeld wordt, gelegenheid
hebben om hare stem luide te verheffen
met den waarschijnlijken uitslag dat zij de
ziedende hartstochten weder beneden het
kookpunt bracht.
Men moet ten slotte niet vergelen dat in
den loop dezer eeuw en vooral na 1914 het
getal van hen die van oen Duitsche wereld
heerschappij droomen niet is toegenomen;
voor zoo ver mijne waarnemingen gaan, is
het veeleer afgenomen. Ook betwijfel ik ten
sterkste of er buiten de militaire kringen in
Duitschland nog wel zoo velen zijn, als
voorheen, die de versterking en de betere
schoonste en begeerlijkste voor hun land
achten.
Op dit oogenblik kan niemand zeggen
hoedanig de invloed van den tegenwoordigen
oorlog zal zijn op deze langzame omkeering
van denkwijze; de schrijver van: de mond
en het hart" zegt dat de Duitscher zich
in eens zal omzetten van leeuw in schaap;
hij bedenke dat er tal van tusschenvormen
zijn tusschen deze beide dieren. Terwijl de
denkbeelden en gevoelens omtrent den
waren geest der vaderlandsliefde zich in
de hoofden en harten der Duitschers be
ginnen te wijzigen, kan ik er geen heil in
zien om hen te prikkelen door bij hunne
naburen de angst op te wekken voor hunne
booze voornemens, nog minder om te
trachten de voorstelling te doen vinden
alsof hunne voornemens met hunne eigen
lijke begeerten in strijd zouden zijn.
Leusden W. H. DE BEAUFORT
(ANTWOORD)
Uitteraard de beschouwingen van den
geëerden inzender met groote belangstelling
gelezen hebbende, kom ik tot de slotsom,
dat tusschen zijne wijze van zien en de
mijne een afgrond van onderscheid ligt.
Daarbij voelen wij ons rtlve staan aan den
oever der werkelijkheid; het betoog van
den heer De Beaufort rust op wenschen en
onderstellingen in een geest van vóór 1914,
die nu ietwat wereldvreemd aandoet.
Wat te zeggen van de mogelijkheid, dat
een zoo militaire en machtige natie als de
Duitsche vrijwillig tot werkelijke
ontwapeningsplannen en beperking van haren expan
siedrang zou kunnen komen?
Heeft de bittere ervaring dan nóg niet
genoegzaam aangetoond, dat met dezulken,
wier succes in hun macht gelegen is, de
grondgedachte der vredesconferentie's een
vooze bodem is om op te bouwen?
De goede verwachtingen van de heer De
Beaufort zijn door niets gerechtvaardigd,
dan door den eerlijken inborst eens brave*
Nederlanders. Maar daarnaar wikkelt zich
nu eenmaal het lot der volkeren niet af.
Gewichtiger komt het mij daarom voor,
dat ook een man als de geëerde inzender
de gevaren, die ons goede land van Duit
sche zijde bedreigen, blijkt te erkennen. Hij
gewaagt slechts van: zekere stroomingen
in Duitschland." Men kan zeker zijn, dat
deze stroomingen ook nog de ziel van het
gehéle hedendaagsche Duitschland uitma
ken, ondanks alle protestationes actal
contrarlae.
En vraagt dan de heer de Beaufort zich
af: maar waarom moeten lieden als Van
Hamel daar nu telkens over spreken, en
waarschuwen tegen iets, waar ons zwak
landje toch niets tegen doen kan? Waarom
door zulke vertoogen tot het Nederlandsche
volk de Duitschers geprikkeld ?...
dan is mijn antwoord, dat hier juist de
grensscheiding ligt tusschen eenen geest, die
Nederland te lang heeft beheerscht, en den
geest, die het nieuwe, het jongere Nederland
beheerschen moet.
Dit Nederland mag niet in een staat van
dommel of struisvogelschuwheid gehouden
worden omtrent de waarschijnlijkheden van
de politieke toekomst.
De Duitschers zullen door zulke'uitlatin
gen ten onzent waarlijk niet worden ge
prikkeld om anders te handelen, als zij
anders zouden doen! Die zijn wakker ge
noeg, en hoe zij zich tegenover Nederland
zullen gedragen, blijft er geheel onafhankelijk
van, of Nederland hen met achterdocht dan
wel met onnoozelheid bejegent.
Maar onze eigen natie moet zich gewaar
schuwd voelen en vooruit durven zien.
Zij zal er dan in hare buitenlandsche
staatkunde rekening mede houden. Zij zal
zorgen, niet lichtelijk, ook in ondergeschikte
punten, b. v. van economischen aard, met
Duitschland verbintenissen aan te gaan,
gedachtig, dat wie de vinger krijgt, zooveel
te beter de geheele hand nemen kan. Zij zal
misschien minder onnoozeldan op heden soms
gebeurt, Duitsche invloeden in haar midden
lokken, en een regeeringsmaatregel om 2000
Duitsche militairen, juist in een der kritische
plaatsen als Rotterdam, binnen te halen, zou
bij scherper inzicht achterwege blijven.
Zij cal de partij in haar midden, die tot
Duitschland naderen wil, met wantrouwen
uit den weg gaan.
Zij zal in hare buitenlandsche betrekkingen
tegenover de mogendheden politiek voeren,
en taktiek verstaan, zich niet laten drijven.
Zij zal ook haar militaire macht de kracht
geven, die behoort.
Maar zij zal bovenal van hare regeering,
iiiiiiiiu iimiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMM
DE LACHENDE DERDE
Teekening voor De Amsterdammer" van Jordaan
,Hab ich doch meine Freude d'ran"!
iimiiiniiiiii
van hare leiders en van de publieke opinie
doelbewuste leiding vergen, naar den geest
van vrij van Duitschland", en geen kort
zichtig van den dag op den dag leven.
Maar hoe kan het noodig zijn, eenen
ervaren staatsman en vooral ook historicus
als den heer De Beaufort daarop te moeten
wijzen?
Herinnert hij zich niet, dat tot tweemaal
toe ons land het gevaar van annexatie
aan den lijve heeft gevoeld, juist doordat
de natie niet voldoende gewaarschuwd was,
de staatslieden te onvast en de publieke
opinie naïef ? Herinnert hij zich niet de fouten
van Jan de Witt, die een Willem III nog
wel, de fouten onder de regenten en
democratenpartijen van 1785, die een Van
der Spiegel niet meer heeft kunnen goed
maken ?
Herinnert hij zich niet, wat Nederland er
onder geleden heeft, dat eenmaal onze staat
kunde niet sterk genoeg van het Gallia
metuenda" doordrongen was?
En moeten wij hem die profeten aan
halen, die toen hebben gewaarschuwd,
en toen zoo gemakkelijk voor Kassandra's
zijn uitgemaakt, hoewel de uitkomst hun
gelijk gegeven heeft, en hun woorden het
tand meer duurzaam voordeel hebben ge
daan, dan die der wegdoezelaars ?
Indien de heer De Beaufort daarover nog
eens terugdenkt, zal hij het antwoord vinden
op de door hem in den aanvang gestelde
vraag.
J. A. VAN HAMEL
Naar Aanleiding van het
Vrouwenparlement
Bij de opgave van de namen van vrouwen
op de kiezerslijsten enz., In de beide laatste
nummers van de Groene, zie ik dat voor
eiken naam Mw." is geplaatst, wat ik ver
onderstel dat Mevrouw' moet betekenen,
terwijl er onder die namen vele zijn van
ongehuwde vrouwen. Dit heeft mij ten zeerste
verwonderd, omdat in onze taal toch me
vrouw" alleen gebruikt wordt voor betiteling
van getrouwde vrouwen; de ongehuwden
noemt men mejufvrouw", naar ik meen.
(De door ons gekozen letters Mw. konden
juist voor alle titels gelden. Red.)
Het zal wel het gevolg zijn van de dwaze
wijze waarop in onze moedertaal met me
vrouw en mejufvrouw wordt omgesprongen.
Een gehuwde vrouw uit de lagere klassen
noemt men mejufvrouw, omdat zij blijkbaar
niet hoog genoeg staat om mevrouw genoemd
te worden. Daaruit zoude echter afgeleid
moeten worden, dat wij een mejufvrouw
iets minderwaardigs achten (zeker omdat
zij niet getrouwd is!)
Waarom 'breken wij toch niet eens met
die gekke gewoonte ? In alle ons omringende
landen wordt de gehuwde vrouw in alle
standen mevrouw genoemd (Madame, Mis
tress, Frau) en de ongehuwde in alle stan
den mejufvrouw (Mademoiselle, Miss,
Fraulein). Waarom zouden wij dat ook niet doen,
al zal het voorlopig nog wat vreemd klinken?
Wanneer de vrouwen eens zelf wilden
medewerken, dan kon de verandering al
gauw geschieden, Maar dan moeten zij zich
ook niet het .mevrouw" laten aanleunen,
als zij ongehuwd zijn, omdat zij van wat
betere stand zijn; dat past in onze
democratiese tijd helemaal niet meer.
't Zal in het begin wel moeilijk zijn; maar
willen wij het eens probeeren?
H. ENNO VAN GELDER