Historisch Archief 1877-1940
26 Jan. '18. No. 2118
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
DONDER DE LICHTéCHIPPÈRS IN
DE VRIJE VAARGEUL
Dt portiers bij onze Waterpoorten
Volgens de verhalen moet Columbus
angstige oogenblikken hebben doorgebracht,
die den meest stoicgnschen mensen eenlge
ontroering op de kaken kunnen brengen.
De roep van den uitkijk Land in zicht"
redde hem van den vroegtQdigen dood, dien
zijn metgezellen bezig waren hem te bereiden.
Water en lucht, lucht en water.
Het uitspansel, strak als het voorhoofd
van een wijze moeder, die vele kinderen
koesteren kan. Blauw als haar lachende
Maar het Licht op de Zee" komt er bij
te pas.
En nu let je niet meer op een portier, dan
wanneer je hem werkelijk noodig hebt.
Daardoor zal het wel komen, dat we niet
eerder dachten aan de eenvoudige beman
ningen onzer lichtschepen, die ver buiten
gaats den weg wijzen naar onze havens en
tegelijkertijd onze eerste officiëele vertegen
woordigers zijn.
Wachters aan onze grenzen, die niet zoo
als aan de oostzijde bij regen in een
wachthulsje trekken en na enkele uren worden
afgelost om, als het op zijn ergst is, in een
tochtige houten barak op een bos stroo de
Plattegrond 't llchtschip Terschelllngerbank
?ogen. Gebogen als zij, om het kind, de
aarde, te omhelzen.
De kabbeling van het water, soezend als
haar wiegelied.
In die weldadige greep vermeien zich
eerste- klassers en tusschen-dekkers. De eenen
in een bamboe schommelstoel, de anderen
op 'n tabouretje of op 'n hoop touw.
Plots een beteekenend zwijgen tusschen
kapitein en stuurman.
Een zwaite stip daar... daar... daar in
de verte.
En uit dat zelfde uitspansel braken gie
rende gedrochten hunne verblindende
waterMassa's en slaan met hunne vinnen en staart
de zeeën dol, tot deze in kokende woede
hun doodendansen volvoeren rond en over
ledere notedop die zich op hunne verrader
lijke ruggen waagde.
De luiken dicht, de passagiers opgesloten,
alle hens aan dek l
In volle zee gaat het gord. Maar het be
vrijdende .land met zijn veilige haven duldt
niet, dat de schepen naderen dan langs
dezen een l gen weg. Overal elders wijst het
ieder af. En zooals een hooge muur toch
nog met stukken flesch onoveiklimbaar
wordt gemaakt, zendt het land zijn zand'
banken en zandplaten vooruit.
En de menschen, die soms doen of ze
elkander haten, zenden hun boodschappers
den zwalkenden tegemoet.
Toch zQn er tijden dat de menschheid
de hand aan zich zelve slaat. Dan worden
die boodschappers binnen gehouden. Dan
laten menschen menschen vergaan.
Maar als het geen oorlog is, of als een
land zich de weelde of de vernedering der
neutraliteit kan veroorloven of moet laten
welgevallen, dan plant een staat een bord
aan zQn deur, waar die in het water staat
en verlicht die toegang bij nacht, zooals in
een reusachtig warenmagazijn handwijzers
den weg wijzen.
Den portier van het magazijn danken we
niet voor zijn ruk of zijn duw aan de deur.
We kijken hem niet eens aan. Toch vat zoo'n
man wel eens koude voor ons gerief. En het
is nog lang niet uitgemaakt, dat er nooit
een stierf aan groep of diphterie.
Zoo hebben we ook onze portiers staan
bQ de waterpoorten van ons land.
Ons territorium
Als alles goed gaat, als geen vijandige
drommen zich verzamelen voor onze deur,
dan denken we daaraan niet. Alleen bij
gevaar letten we dat meer op. Vandaar, dat
portiers tegenwoordig aan zekere eisenen
moeten beantwoorden en hun buik 'n
maxitnum-omvang moet hebben.
Nu gaat niet alles zoo goed.
De menschen .overvleugelen" nu malkaar
en laten daarbij af en toe de faecaliën
hunner technologische wetenschappen zoo
maar neervallen, wat op zich zelf niet zoo
heel onschuldig is gebleken. Ook gebeurt
het, dat dulkbooten verder gaan dan ze
mogen en zelfs oorlogsschepen binnen de
afbakening andere schepen achterna zitten,
zooals spionnen deserteurs en andere lastige
Auslander" over bruggetjes trekken.
Dan wordt er gesproken over territorium.
En commissies zullen uitmaken of dat over
schreden was. Ook wordt die vraag wel
eens op den langen baan geschoven.
ifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiltiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiii
Een Oorlogsdagboek
Ons Kanon. Ma pièce" Herinneringen
van een Artilletist, 1914, door
PAUL LINTIER
De stroom van boeken, brochures en
artikelen houdt aan. Eiken dag worden wij
gebombardeerd met geestelijke projectielen.
Het is verwonderlijk zooveel als de
belllgerenten schijnen te hechten aan het
oordeel van ons, zwakke en bescheiden
neutralen. Onze meeningen schijnen dan toch
nog eenige beteekenis in de waereld te
hebben. Men zegt ons niet dat er onder
handeld zal worden chez vous, sur vous
et sans vous" Men geef t zich onbegrijpelijke
moeite om onze goede gezindheid, ons bil
lijk oordeel te verwerven. Zooveel moeite
zelfs om van de kosten niet te spreeken
dat het is om achterdochtig te worden voor
lieden van ons slag, die zich niet graag een
meening voelen opgedrongen.
Maar dieper dan politieke betoogingen
oover het goed recht der strijders, treffen
ons de stemmen van enkele individuen,
dieuitklinken booven het rumoer, door hun
heldere zuiverheid, hun echte en oprechte
klank, hun volmaakte eerlijkheid die niets
wil opsieren of verfraayen, en vrij is van
alle politieke tendens.
Zulk een stem klinkt uit het boek van den
franschen artillerist Paul Lintier, waarvan
een zeer goede vertaling is verschenen door
Jetske S. S. Faber .(uitgave W. ten Have,
Amsterdam (. .
Er zijn in Frankrijk, Engeland en
Duitschland reeds meerdere soortgelijke dagboeken
van den grooten krijg verschenen. Maar naar
mijn weeten geen zoo treffend, zoo grootsch
door eenvoud, oprechtheid en scherpe obser
vatie, als dit boek van Lintier.
Lintier was een literator, in 1893 gebooren,
en had reeds eenige kleine geschriften ge
publiceerd, toen hij als vrijwilliger dienst
nam, in 1913, als artillerist.
Zijn boek heeft den vorm van een
eenleden te strekken, maar dan toch nog ver
binding met de beschaafde wereld hebben
en daarin een wandeling kunnen doen
al in het jeugdig groen" met daarbij
behoorend gezelschap. Deze wachters, die
met hun meest vredelievend werk onzen
eersten groet brengen aan wie tot of langs
ons wil gaan, moeten zich laten weg
brengen naar en weer afhalen van een plaats
die geen plaats is, al staat zij op de Engelsche
Admiraliteitskaart No. 394 met een rood
stipje aangeteekend.
Hier is 't!
Nu ja, na peilen en nieten zeggen de
vaklui: Hier is 't".
Maar wat is hier"?
Nu springt het hier" rechts en dan weer
links, nu vooruit en dan weer achteruit. Nu
eens nemen zich krommende golven het
hier" op den nek en scheppen" het, om
het met de gewetenloosheid van een apache
weer neer te zwiepen. En dat gevecht is
des te erger, omdat het lichtschip te zijner
veiligheid wordt vastgehouden en dan drie
dubbel op zijn tabberd krijgt. De twaalf man
(gezagvoerder, machinist, marconist en
lichtwachts) liggen aan den ketting van het
2000 Kg. zware anker. Aan twee ankers mag
het niet liggen. Het zou nog erger worden.
Op zooveel mijlen buitengaats spelen de
golven hun treiterend spel met het lichtschip
als van de kat en de muis. Een oogenblik
denkt het vrij te zijn en dan plots een ruk,
het kan niet verder. Maar gelukkig ook.
Want als de ketting breekt; wat dan? Het
roer mag zoo niet heeten. En het zeil is
geen zeil.
Als de ketting breekt, zijn onze wachters
overgelaten aan de discretie van de elementen.
Dan verkeeren zij, die met lichtflikkeringen,
onderwaterklok bij mist en draadloosbericht
anderen behoeden voor ongeluk, zelf in nood.
Dan moeten zij afwachten of hun signalen ter
eigener veiligheid van wal worden opgemerkt.
Van den wal ?
Die is niet met het bloote oog te zien en
ook niet met den kijker.
Sleepboot onverrichter zake terug
En dan nog als de teekens of het
draadlooze bericht worden opgevangen. Hoevele
malen gebeurt het niet dat de sleepboot, die
uitvaart om de bemanning OM-DE-MAAND"
af te lossen b.v. naar de Doggersbank-zuid
bij slecht weer zeven dagen onderweg is
om dan nog onverrichter zake weer te
keeren.
Ook nu weer, Vrijdag 11 Januari dezes
nieuwen jaars, kon de
adjunct-loodscommissaris te Den Helder, H. W. Balfoort, mij
met geen enkele zekerheid opgeven wanneer
het lichtschip Doggersbank-zuid, dat gehaald
werd ter reparatie, zou binnenkomen, hoewel
de sleepboot Thames er heen was. Daarbij
kwam nog dat de wijziging van het versperde
gebied verplaatsing der lichtschepen nood
zakelijk maakte. De bemanning van de juist
binnenkomende sleepboot Simson gaf de
verklaring van de vertraging.
Kapitein Kuipers stapte aan wal in zijn
duffelschen jas en met de bontmuts over
de ooren. Op den nieuwsgierigen
landjournalist, die bibberde in zijn kraag, keek
hij goedlachs neer. Er valt niets bijzonders
te vermelden" was zijn antwoord. Het eenige
wat hij tot een derde, den landscommissaris
voudig dagboek met opmerkingen en be
schrijvingen, gemaakt geduurende het eerste
stadium van den oorlog, tijdens den
Duitschen inval en het onmiddelijk, machtig
verweer der Franschen, waardoor feitelij k de
uitslag reeds werd bepaald, al laat de be
slissing nog steeds op zich wachten.
Maar deeze eenvoudige aanteekeningen,
gemaakt in de uuren dat men wachtte op
orders" haastig gekrabbeld met potlood,
toonen onmiddelijk dat ze zijn geschreeven
door een geniaal kunstenaar, en dat ze zijn
samengevoegd en gerangschikt met den
rijnen takt van een groot schrijver.
Het dagboek, dat Lintier bewaarde in den
binnenzak van zijn hemd, redt hem eenmaal
het leeven door het afstuiten van een
kartetskoogel. Later op den 22sten September,
wordt Lintier gewond aan de rechterband,
en geduurende zijn verblijf in het hospitaal
rangschikt hij zijn aanteekeningen en maakt
ze gereed voor den druk. Daarna rust hij
niet, eer hij, na tallooze vergeef se poogingen,
weer geschikt verklaard wordt voor den d ienst
en ondanks zijn verminkte rechterhand weer
zijn plaats krijgt aan ons Kanon".
Op den 15en Maart 1915 wordt hij in een
gevecht bij Jeandelincourt op slag gedood.
Dezelfde granaat die hem doodde, vernielt
ook het kanon, dat Lintier lief had zooals
een kunstenaar zijn instrument.
Geen oorlog heeft een geschiedschrijver
gehad als deezen. Met verwonderlijke fijnheid,
diepte en oprechtheid zijn de aandoeningen
gebeeld van een modern, leevenskrachtig
uiterst gevoelig mensen, in de geweldige,
meedoogenlooze hel van den modernen
oorlog.
Al wat wij kennen aan oorlogs beschrij
ving verbleekt bij de schrijnende intensiteit
van deeze simpele aanteekeningen. Ik heb
veel oorloges-beschrijvingen geleezen. Ik
werd er altijd door geboeid, als knaap en
jonge man. Tolstoi's beschrijvingen van den
slagen bij Austerlitz en Waterloo scheenen mij
! al het toppunt van leevendige schildering,
l maar hoe bleek en mat, hoe conventioneel
zei was: Het was allemachtig slecht, zoo
hebben we het nog nooit gehad. De Thames"
ziet door de zware zee geen kans tot
aflossing." En stuurman; Kramer vertelde:
Zondag (dat was 6 Januari) waren we na
slechte vaart eindelijk op de plaats van be
stemming. We moesten de
DoggersbankNoord op zijn plaats brengen, waar zoolang
het reserve-llchtschip lag. Maar 's nachts
moesten we blijven drijven. Des anderen
daags kregen we den wind noordelijk met
zware sneeuwbuien. En we moesten blijven
steken met den kep tegen de zee tot Woensdag.
En nou... nou zijn we thuis." Lag het
aan zijn weinige welsprekendheid of ge
ringe mededeelzaamheid ? Uit deze luttele
woorden moesten we opmaken, hoe slecht
het was geweest. Maar als 'n echte zeerob
spreekt over slecht" moet het dat wel ge
weest zijn. Een der matrozen liet mij in het
logies, waar ik mij bijna niet keeren kon
bij de tafel, die de door naast en boven
elkander aan gebrachte kooien omgeven ruimte
bijna geheel besloeg, zijn rotte broek,
schoenen en kousen zien. Een voet hoog
had het water gestaan, dat voortdurend
moest worden uitgehoosd.
De sleepboot Thames" zou het
reservelichtschip van Doggersbank-Noord naar Zuid
brengen, het daar laten, en dan de
Doggersban k-Zuid met haar bemanning naar wal
brengen. Maar het was de vraag of die ook
niet onverrichterzake zou wederkeeren.
De marconist Van Wolveren liet mij in
zijn kajuit toe, waar zQn toestel, een
bureaustoel en zijn smalle kooi, de eenige meu
belen zijn.
In het vooronder daalde ik af en nam de
plaats in oogenschouw waar onze lichtwachts
bij goed weer anderhalven dag op hun uit
en thuisreis bivakkeeren. Slechts door een
luikje komt wat daglicht. Wanneer er dat
niet is, voorziet een electrisch lampje met
een sterkte als van een gloeienden spijker
in de behoefte. Welgemeten is de ruimte
waarin acht menschen zich bevinden niet
veel meer dan 2 maal 3 maal 3 M 3.
Ervaringen van de Terschellingerbank"
Het leven onzer lichtwachts is geen pretje.
Om u daarvan een voorbeeld te geven,
deel ik u mede, dat van het lichtschip
Terschellingerbank op den 25sten Oct. j.l.
een anker met ketting is verloren gegaan. Toen
is het een weinig verdreven. Den 25sten Nov.
ging een tweede anker met ketting verloren.
Ook toen verdreef het lichtschip een
weinig. Den 26sten November kwam de
sleepboot Simson" en haalde het naar
binnen. Den 27sten kwam het in den na
middag in den haven te Willemsoord aan.
Toen werden twee ankers met kettingen
ingenomen en 28 Nov. te 5 uur in den voor
middag vertrok het weer en kwam twaalf
uur later op de plaats van bestemming aan,
voorzien van volle uitrusting. Den 2den
December 9.50 voormiddags brak opnieuw
een ketting en verdreef het schip pi.m. een
mijl. Twaalf uur later, in het duister dus,
ging het tweede anker met ketting verloren
en moest het laatste anker met overgebleven
ketting der verloren ankers aan elkander
bevestigd worden. Door defect aan het
ankerspil ging dat niet vlug en moest de
ketting met talie" binnen gehaald worden,
daardoor was het lichtschip pl.m. 8 Eng.
mijlen verdreven en zat het pl.m. 5 Eng.
mijlen in het versperde Engelsche gebied
(of mijnenveld).
En dat tot dusverre nog geen lichtschip
door een drijvende mijn is opgeblazen, is
louter aan het toeval toe te schrijven. Te
meer als men bedenkt, dat de aan de opper
vlakte drijvende mijnen officieel" gevaar
loos zijn maar in werkelijkheid dood en
verderf in hun metalen buik in petto hebben.
Van omzeilen is geen sprake. Want in den
meest regelmatigen toestand ligt het licht
schip vast.
Zwijgzaamheid"
Gaarne geloof ik den loods-zeeschilder
H. A. Jaarsma (van wiens schilderij men
hier een reproductie vindt), als hij zegt, dat
hij voor geen geld ter wereld gezagvoerder
op een lichtschip wil zijn.
En de lichtwachts met stuurman, die rond
hem zaten in het wachtlokaal van het
Loodswezen" aan den Bultenhaven verzekerden
met hoofdbeweging dat ik Jaarsma's betui
ging door hunne opinie als versterkt mocht
aannemen.
Het waren zwijgzame menschen in
dofblauwen loodsuniform, zonder het verhel
derende instinctief op de pet. Een er van
met in veertigjarigen dienst vergrijsden en
verweerden kop, waarvan de kleine mond
en onschuldig wordt Tolstoi's knap werk
in vergelijking met de schilderingen in oas
kanon." Hier krijgt men eerst het volle
besef van wat de oorlog is, beeter dan uit
een der tallooze boeken oover napoleon
tische oorlogen.
En wie heeft zoo innig verweeven de
natuur-beschouwing en het actieve
menschelijk leeven als deeze schrijver! Telkens,
te midden van de heevigste aandoeningen,
in doodsgevaar en volslagen uitputting,
omringd door ondenkbare gruwelen, wordt
het landschap beschreeven met een wonder
bare scherpte van poëtische waarneeming.
Zeer simpel en gewoon, als waren lucht
en bosschen en velden een zuiver geheel
met de vreeselijke krijgstooneelen en de
heftigste tragiek, zoo teekent hij, in elke
situatie, met een ongelooflijke innerlijke rust
en sereniteit het landschap en de kosmische
omgeeving. Het land van Frankrijk, in die
herfstdagen, zien we voor onze oogen in
zijn blijmoedige schoonheid of doodsche
weemoed. En elk gesprekje, elke kleine
anecdote, elke uitroep van moedeloozen of
gewonden, alles wordt er op juiste wijze
ingevoegd, met? het onfeilbare instinct van
den grooten schrijver. Zulk een boek is
onschatbaar voor het nageslacht. Wij zouden
wensehen van oude tijden zulk een boekje
te bezitten, van de Helleensche en
Romeinsche oorlogen, bij voorbeeld. Maar dat is
ondenkbaar, want zulke waarneemers en
woordkunstenaars bezat de menschheid niet
vóór onzen tijd.
En wie zich een oordeel wil vormen oover
de groote vragen van nationalisme en
militairisme, die moet dit boek leezen. Hier is
een fijngevoelige, teer-besnaarde jonge man,
die waarlijk geen bizondere krijgslust of
bloeddorst in zich voelt, maar die toch geen
oogenblik aarzelt en zich vrijwillig haast,
om deel te neemen aan die afschuwelijke
moordpartij.
Want hij voelt dat hij iets schoons en
heiligs te verdeedigen heeft, en dat alle
daden daartoe, hoezeer in strijd met zijn
Reproductie naar de schilderij van'den loods-zeeschilder H. A. Jaarsma te den Helder
voorstellende op den achtergrond het lichtschip Maas"
niet meer openging dan alleen om ja of neen
te zeggen op de vragen, waarin ik mij moest
uitputten om al was het dan maar een indruk
van hun stemming te krijgen.
Toen zij hoorden, dat ik van de krant"
kwam, klampten zij zich als het ware aan
mij vast. Zet u er dit in, en dan ook dat,
en vertelt u dat wij geen ruimte hebben om
ons te reinigen. En vertelt u dat sedert het
ongeveer veertigjarige bestaan der licht
schepen, onze loonen steeds dezelfde blijven,
dat de schepen nog steeds dezelfde zijn en
aan moderniseering niet gedacht wordt, dat
onze organisatie Bond van minder perso
neel bij betonning en verlichting" na elk
rekwest aan den minister een.dikke nul te
noteeren heeft".
En uit een anderen mond klonk het bitter:
Eerst mot er 'n lichtschip naar den kelder,
eerder luisteren zij niet naar'ons."
En waarlijk, het grijze hoofd zei iets: De
Noord-Hinder, dat mot 'n edel" schip zijn."
Maar over den aard van het werk zei
niemand iets, behalve de loods, die beweerd
had, dat hij het nooit zou willen verrichten.
Daarom vroeg ik: Wat doen jelui om je
te verpoozen."
Ach, meneer, kwam er toen n los: We
zitten zoo goed als in een gevangenis".
En de stuurman teekende voor mij den
platten grond. Kijk, ziet u, dat is nou de
kettingbak en daar heb je nou de kajuit van
den kapitein en hier heb je het volkslogies
met 12 kooien voor acht menschen. Daar
zitten de lichtwachts in een ruimte, niet veel
grooter dan u op de sleepboot Simson ge
zien hebt, acht menschen, elkaar aan te kijken.
Voor den middag wordt het werk klaar
gemaakt. De verlichting, de reiniging. Dan
werkt de wachtsman mee. 's Middags van
half twaalf tot half twee is het rusten, 'n
Half uur voor zonsondergang worden de
lichten opgetuigd, de lantaarn opgedraaid.
Dan blijven twee man aan dek. De rest
gaat naar beneden, die schillen de aard
appelen, vlechten touwmatten enz. Om 8
uur gaan drie man aan dek met den
gezagvoerder tot 12 uur. Dan houden
van 12 tot 4 uur twee man met den stuur
man de hondenwacht. Dan is om vier uur
de wacht tot acht uur weer als de vorigen
avond van acht tot twaalf.
Ja, maar jelui beleeft toch wel wat?
Neen, meneer, we beleven niets, soms
komt er een Duitsche flottilje voorbij, of
's nachts een paar Engelsche jagers, of 'n
enkele maal een Zeppelin welker bemanning
soms zoo laag hangt, dat ze ons toewuiven.
Dan zien we nog eens een enkele Relief"
boot. Maar vooral tijdens den oorlog zie
je zoo goed als niets. Alleen bij goed weer
visschen we wat naar schar of schol.
En een van middelbaren leeftijd, die straks
in deze eenzaamheid vergrijsd zal zijn, had
iets van licht in de oogen, toen hij zei:
Ja, als de sleepboot in aantocht is, die ons
komt afhalen, ja, dan leef je weer op. Maar
wat heb je daaraan. Je verlof duuit maar
veertien dagen. Waarom zijn we niet net
zoo goed als de gezagvoerder en de stuur
man, die een maand verlof hebben. Maar
nou zijn we alweer bezig den boel bij elkaar
e halen voor ons en voor het lichtschip
teeder en liefdevol karakter, go?d en nood
zakelijk zijn, terwijl hij zijn eigen leeven
als niets telt, bij het Groote wat op het
spel staat. Dit is geen blinde waan, geen
opgezweepte machtdorst of wraakzucht.
Men hoore hoe Lintier spreekt oover het
Vaderland.
Het is de geheele bekooring van het
leeven, het vereenigt alle geneegenheid, alle
vreugden van oogen, hart en geest, het
maakt het leeven waard geleefd te worden.
Dat alles vereenigd, verpersoonlijkt in een
enkel weezen, geschapen door den wil van
millioenen, dat is Frankrijk. Door het te
verdedigen, verdeedigt men zichzelf, want
het is de reeden van ons bestaan. Men valt
liever, ja sterft liever, want men voelt, dat
FrankrijK te verliezen erger zou zijn dan de
dood. Naar mate van zijn verstand en hart,
voelt elk soldaat dit, vaag of helder en
duidelijk.'
Toch spreekt men er in het kamp nooit
oover, dat komt omdat de woorden die in
vreedestijd onder hun grootspraak die diepe
teedere gevoelens omsluijerden, ons nu
zouden kwetsen. Deeze hartstocht, want het
is een ware hartstocht, zeetelt diep in het
hart, met al die innige heilige gevoelens,
die men zou meenen te ontwijden, door ze
te uiten."
Dit zijn geen opgeschroefde woorden.
ledere menschengroep vormt door aansluiting
een zelfstandig weezen, en htt instinct dat
het individu zich doet offeren voor die groep,
is vroom en onloochenbaar. Eerst wanneer
de groepen zijn samengesmolten door jaren
en eeuwen van onderling verkeer, kan het
nationalisme zich tot ruimer liefde en
universalisme ontplooijen. Dat is een ding van
de toekomst, aan welks voorbereiding nu
nog maar enkele geesten kunnen arbeiden.
Wij hebben nu ondervonden, hoe sterk
het nationalisme nog is. En zeeker uit het
zich Hn het aangevallen Frankrijk op de
meest sympathieke manier. Nu eerst vecht
Frankrijk voor de vrijheid der nationale
groepen, meer dan het ooit heett gedaan.
Haaks om straks weer -voor een maand
opgesloten te worden in ons klein logies,
waar we bij slecht weer elkaar maar zitten
aan te kijken en Itbberen aan onze liter bier
die we per etmaal krijgen. Kom, meneer,
dat kunt u nooit in de krant zetten, wat
wij doormaken. Straks gaat u weer met
den trein weg en .dan prangen" wij aan
den ketting.
Wat is dat ?
Wel dan worden we door elkaar gesme
ten, als er zeeën staan, waar je nietttegen
op kunt zien.
Een geregeld verhaal kon ik niet krijgen.
Te lang reeds maakten zij deze toestand mee,
om zich dien zoo goed bewust te zijn, dat ze
hunne ziel in hunne woorden konden leggen.
Zwijgzaam waren ze verder en zwijgzaam
bleven ze met hun knikkende koppen.
Grieven
Voor de meer gemakkelijke uiteenzetting
van hun voor de hand liggende grieven,
hadden zij radde tongen en ook veront
waardiging tot hun dienst.
En ik beloofde hen die in de krant te zetten.
Aan feitenmateriaal ontbreekt het mij niet.
Over hun eenzaamheid en Jde eentonig
heid van hun bestaan zeiden zij verder geen
woord. En toen ik hen medenam naar het
Heerenlogement" waar ik hun een dronk
aanbood, zaten zij weer in een zelfde houding
rond hun tafeltje.
Mensohen, met doffe oogen, verstrakten
mond en een gelatenheid in hunne be
wegingen, die mij, veel bewogen lande- en
stedeling, prikkelde tot de onuitgesproken
uitroep: Ja, maar jelui zijt toch ook nog
menschen.
Dat waren ze ook. Ze hadden het over
loon, over voeding, over 50 pCt verhooging
voor mijnengevaar, die het rijkspersoneel
niet, maar de bemanning der particuliere
sleepbooten wel hebben...
En al hadden ze die nu...
Menschen, dobberend aan een ketting.
Met zijn twaalven opgesloten in een enge
ruimte (drie of vier er van een ietsje beter),
buitengaats. Vrijwillige gevangenen. En In
dien vrijen wil nog niet eens heelemaal vrij.
Wachten vrouw en kinderen niet op brood?
Een stukje kaas er op, dat zal Zondags
wel gebeuren. Maar meer is een eisch, die
met volharding moet worden gesteld.
Wij, landrotten, moeten door onze be
langstelling ons terugblnden aan het lot
dezer gebondenen. Schepen met waardevolle
lading komen door hun werk veilig binnen.
Dat wij, ontvangers, hen in ruil daarvoor
wat klinkender waardeeren.
En niet alleen de lading, maar hoevele
levens beveiligen de lichtwachts niet tegen
stranding enz.
Gebonden, of ongebonden, vrijwillig of
gedwongen trekken maand na maand bij
iederen haven ettelijke onzer medeburgers
uit om in eentonigheid te vergaan.
Zijn zij er zich onbewust van, des te erger.
Het leven van de wachters daar op een
zamen post, moet hoopvoller worden
gemaaktBrengen wij licht in de oogen van de
wachters bij het Licht op Zee."
H ij MAN CROISET
iiiiiiMiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiMiiiiimiililliliiiiuiiiilMiMimii
En rijkelijk stroomt onze sympathie uit
naar het heldhaftige en toch zoo fijn ge
voelige en teedere volk.
I» 't oogvallend is 't verschil tusschen de
Engelsche oorlogs-dagboeken zooals b.v.
dat van Raymond Lodge, gepubliceerd door
zijn vader en ditFransche. Men heeft het
reeds meermalen opgemerkt, de
luchtiggeheeten Franschen zijn in deezen oorlog
veel ernstiger en strenger dan de Engelschen,
die voor zoo stroef en zwaar doorgaan. De
Engelsche soldaat is veel meer geneigd tot
grappen en kwinkslagen, tot een blijmoedig
zich schikken, en een veerkrachtig dragen
dan de Fransche. Maar bij den Franschman
staat dan ook niet alleen het heiligste op
't spel maar is de worsteling ook veel
hachelijker. Eigenlijk zou men zeggen dat
de Franschman, met zrjn ligt bewoogen
gemoed, zijn gevoeligheid en zijn teederheid
een slechter soldaat moet zijn dan de harde
aan stoïsche tucht gewende Engelschman.
Maar bij den Franschman vergoedt de diepe
hartstocht, waarvan Lintier spreekt, de
ontbreekende Engelsche koelbloedigheid.
Maar met al onze bewondering voor helden
als Lintier, die zeeker veel meer lijden dan
ooit in vroegere oorloogen door den mensen
geleeden is, is de eindindruk van het
boek een gevoel van diepe schande, dat in
deeze periode der menschheid zulk een
oorlog moogelijk is geworden. Dat zulke
fijne en groote geesten als Lintier zich
moesten bezoedelen met het bloed en walgelijk
vuil der slagvelden.
En met ziedende bitterheid verheft zicfc
onze toorn teegen die verwaande,
hard-bekrompen kaerels, die schurken en domkoppen,
dienaren lang met hun verouderde theoriën
den geweld-krtjg getracht hebben goed te
praten, en in hun onbegrensde machtdorst
en roekeloosheid den rol van aanvaller op
zich durfden neemen, om, toen het helsche
plan mislukte, huichelachtig oover
opgedwongen zelfverdeediging te gaan feemeien.
FREDERIK VAN EEDEN