De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 26 januari pagina 7

26 januari 1918 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

26 Jan. '18. No. 2118 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND DONDER DE LICHTéCHIPPÈRS IN DE VRIJE VAARGEUL Dt portiers bij onze Waterpoorten Volgens de verhalen moet Columbus angstige oogenblikken hebben doorgebracht, die den meest stoicgnschen mensen eenlge ontroering op de kaken kunnen brengen. De roep van den uitkijk Land in zicht" redde hem van den vroegtQdigen dood, dien zijn metgezellen bezig waren hem te bereiden. Water en lucht, lucht en water. Het uitspansel, strak als het voorhoofd van een wijze moeder, die vele kinderen koesteren kan. Blauw als haar lachende Maar het Licht op de Zee" komt er bij te pas. En nu let je niet meer op een portier, dan wanneer je hem werkelijk noodig hebt. Daardoor zal het wel komen, dat we niet eerder dachten aan de eenvoudige beman ningen onzer lichtschepen, die ver buiten gaats den weg wijzen naar onze havens en tegelijkertijd onze eerste officiëele vertegen woordigers zijn. Wachters aan onze grenzen, die niet zoo als aan de oostzijde bij regen in een wachthulsje trekken en na enkele uren worden afgelost om, als het op zijn ergst is, in een tochtige houten barak op een bos stroo de Plattegrond 't llchtschip Terschelllngerbank ?ogen. Gebogen als zij, om het kind, de aarde, te omhelzen. De kabbeling van het water, soezend als haar wiegelied. In die weldadige greep vermeien zich eerste- klassers en tusschen-dekkers. De eenen in een bamboe schommelstoel, de anderen op 'n tabouretje of op 'n hoop touw. Plots een beteekenend zwijgen tusschen kapitein en stuurman. Een zwaite stip daar... daar... daar in de verte. En uit dat zelfde uitspansel braken gie rende gedrochten hunne verblindende waterMassa's en slaan met hunne vinnen en staart de zeeën dol, tot deze in kokende woede hun doodendansen volvoeren rond en over ledere notedop die zich op hunne verrader lijke ruggen waagde. De luiken dicht, de passagiers opgesloten, alle hens aan dek l In volle zee gaat het gord. Maar het be vrijdende .land met zijn veilige haven duldt niet, dat de schepen naderen dan langs dezen een l gen weg. Overal elders wijst het ieder af. En zooals een hooge muur toch nog met stukken flesch onoveiklimbaar wordt gemaakt, zendt het land zijn zand' banken en zandplaten vooruit. En de menschen, die soms doen of ze elkander haten, zenden hun boodschappers den zwalkenden tegemoet. Toch zQn er tijden dat de menschheid de hand aan zich zelve slaat. Dan worden die boodschappers binnen gehouden. Dan laten menschen menschen vergaan. Maar als het geen oorlog is, of als een land zich de weelde of de vernedering der neutraliteit kan veroorloven of moet laten welgevallen, dan plant een staat een bord aan zQn deur, waar die in het water staat en verlicht die toegang bij nacht, zooals in een reusachtig warenmagazijn handwijzers den weg wijzen. Den portier van het magazijn danken we niet voor zijn ruk of zijn duw aan de deur. We kijken hem niet eens aan. Toch vat zoo'n man wel eens koude voor ons gerief. En het is nog lang niet uitgemaakt, dat er nooit een stierf aan groep of diphterie. Zoo hebben we ook onze portiers staan bQ de waterpoorten van ons land. Ons territorium Als alles goed gaat, als geen vijandige drommen zich verzamelen voor onze deur, dan denken we daaraan niet. Alleen bij gevaar letten we dat meer op. Vandaar, dat portiers tegenwoordig aan zekere eisenen moeten beantwoorden en hun buik 'n maxitnum-omvang moet hebben. Nu gaat niet alles zoo goed. De menschen .overvleugelen" nu malkaar en laten daarbij af en toe de faecaliën hunner technologische wetenschappen zoo maar neervallen, wat op zich zelf niet zoo heel onschuldig is gebleken. Ook gebeurt het, dat dulkbooten verder gaan dan ze mogen en zelfs oorlogsschepen binnen de afbakening andere schepen achterna zitten, zooals spionnen deserteurs en andere lastige Auslander" over bruggetjes trekken. Dan wordt er gesproken over territorium. En commissies zullen uitmaken of dat over schreden was. Ook wordt die vraag wel eens op den langen baan geschoven. ifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiltiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiii Een Oorlogsdagboek Ons Kanon. Ma pièce" Herinneringen van een Artilletist, 1914, door PAUL LINTIER De stroom van boeken, brochures en artikelen houdt aan. Eiken dag worden wij gebombardeerd met geestelijke projectielen. Het is verwonderlijk zooveel als de belllgerenten schijnen te hechten aan het oordeel van ons, zwakke en bescheiden neutralen. Onze meeningen schijnen dan toch nog eenige beteekenis in de waereld te hebben. Men zegt ons niet dat er onder handeld zal worden chez vous, sur vous et sans vous" Men geef t zich onbegrijpelijke moeite om onze goede gezindheid, ons bil lijk oordeel te verwerven. Zooveel moeite zelfs om van de kosten niet te spreeken dat het is om achterdochtig te worden voor lieden van ons slag, die zich niet graag een meening voelen opgedrongen. Maar dieper dan politieke betoogingen oover het goed recht der strijders, treffen ons de stemmen van enkele individuen, dieuitklinken booven het rumoer, door hun heldere zuiverheid, hun echte en oprechte klank, hun volmaakte eerlijkheid die niets wil opsieren of verfraayen, en vrij is van alle politieke tendens. Zulk een stem klinkt uit het boek van den franschen artillerist Paul Lintier, waarvan een zeer goede vertaling is verschenen door Jetske S. S. Faber .(uitgave W. ten Have, Amsterdam (. . Er zijn in Frankrijk, Engeland en Duitschland reeds meerdere soortgelijke dagboeken van den grooten krijg verschenen. Maar naar mijn weeten geen zoo treffend, zoo grootsch door eenvoud, oprechtheid en scherpe obser vatie, als dit boek van Lintier. Lintier was een literator, in 1893 gebooren, en had reeds eenige kleine geschriften ge publiceerd, toen hij als vrijwilliger dienst nam, in 1913, als artillerist. Zijn boek heeft den vorm van een eenleden te strekken, maar dan toch nog ver binding met de beschaafde wereld hebben en daarin een wandeling kunnen doen al in het jeugdig groen" met daarbij behoorend gezelschap. Deze wachters, die met hun meest vredelievend werk onzen eersten groet brengen aan wie tot of langs ons wil gaan, moeten zich laten weg brengen naar en weer afhalen van een plaats die geen plaats is, al staat zij op de Engelsche Admiraliteitskaart No. 394 met een rood stipje aangeteekend. Hier is 't! Nu ja, na peilen en nieten zeggen de vaklui: Hier is 't". Maar wat is hier"? Nu springt het hier" rechts en dan weer links, nu vooruit en dan weer achteruit. Nu eens nemen zich krommende golven het hier" op den nek en scheppen" het, om het met de gewetenloosheid van een apache weer neer te zwiepen. En dat gevecht is des te erger, omdat het lichtschip te zijner veiligheid wordt vastgehouden en dan drie dubbel op zijn tabberd krijgt. De twaalf man (gezagvoerder, machinist, marconist en lichtwachts) liggen aan den ketting van het 2000 Kg. zware anker. Aan twee ankers mag het niet liggen. Het zou nog erger worden. Op zooveel mijlen buitengaats spelen de golven hun treiterend spel met het lichtschip als van de kat en de muis. Een oogenblik denkt het vrij te zijn en dan plots een ruk, het kan niet verder. Maar gelukkig ook. Want als de ketting breekt; wat dan? Het roer mag zoo niet heeten. En het zeil is geen zeil. Als de ketting breekt, zijn onze wachters overgelaten aan de discretie van de elementen. Dan verkeeren zij, die met lichtflikkeringen, onderwaterklok bij mist en draadloosbericht anderen behoeden voor ongeluk, zelf in nood. Dan moeten zij afwachten of hun signalen ter eigener veiligheid van wal worden opgemerkt. Van den wal ? Die is niet met het bloote oog te zien en ook niet met den kijker. Sleepboot onverrichter zake terug En dan nog als de teekens of het draadlooze bericht worden opgevangen. Hoevele malen gebeurt het niet dat de sleepboot, die uitvaart om de bemanning OM-DE-MAAND" af te lossen b.v. naar de Doggersbank-zuid bij slecht weer zeven dagen onderweg is om dan nog onverrichter zake weer te keeren. Ook nu weer, Vrijdag 11 Januari dezes nieuwen jaars, kon de adjunct-loodscommissaris te Den Helder, H. W. Balfoort, mij met geen enkele zekerheid opgeven wanneer het lichtschip Doggersbank-zuid, dat gehaald werd ter reparatie, zou binnenkomen, hoewel de sleepboot Thames er heen was. Daarbij kwam nog dat de wijziging van het versperde gebied verplaatsing der lichtschepen nood zakelijk maakte. De bemanning van de juist binnenkomende sleepboot Simson gaf de verklaring van de vertraging. Kapitein Kuipers stapte aan wal in zijn duffelschen jas en met de bontmuts over de ooren. Op den nieuwsgierigen landjournalist, die bibberde in zijn kraag, keek hij goedlachs neer. Er valt niets bijzonders te vermelden" was zijn antwoord. Het eenige wat hij tot een derde, den landscommissaris voudig dagboek met opmerkingen en be schrijvingen, gemaakt geduurende het eerste stadium van den oorlog, tijdens den Duitschen inval en het onmiddelijk, machtig verweer der Franschen, waardoor feitelij k de uitslag reeds werd bepaald, al laat de be slissing nog steeds op zich wachten. Maar deeze eenvoudige aanteekeningen, gemaakt in de uuren dat men wachtte op orders" haastig gekrabbeld met potlood, toonen onmiddelijk dat ze zijn geschreeven door een geniaal kunstenaar, en dat ze zijn samengevoegd en gerangschikt met den rijnen takt van een groot schrijver. Het dagboek, dat Lintier bewaarde in den binnenzak van zijn hemd, redt hem eenmaal het leeven door het afstuiten van een kartetskoogel. Later op den 22sten September, wordt Lintier gewond aan de rechterband, en geduurende zijn verblijf in het hospitaal rangschikt hij zijn aanteekeningen en maakt ze gereed voor den druk. Daarna rust hij niet, eer hij, na tallooze vergeef se poogingen, weer geschikt verklaard wordt voor den d ienst en ondanks zijn verminkte rechterhand weer zijn plaats krijgt aan ons Kanon". Op den 15en Maart 1915 wordt hij in een gevecht bij Jeandelincourt op slag gedood. Dezelfde granaat die hem doodde, vernielt ook het kanon, dat Lintier lief had zooals een kunstenaar zijn instrument. Geen oorlog heeft een geschiedschrijver gehad als deezen. Met verwonderlijke fijnheid, diepte en oprechtheid zijn de aandoeningen gebeeld van een modern, leevenskrachtig uiterst gevoelig mensen, in de geweldige, meedoogenlooze hel van den modernen oorlog. Al wat wij kennen aan oorlogs beschrij ving verbleekt bij de schrijnende intensiteit van deeze simpele aanteekeningen. Ik heb veel oorloges-beschrijvingen geleezen. Ik werd er altijd door geboeid, als knaap en jonge man. Tolstoi's beschrijvingen van den slagen bij Austerlitz en Waterloo scheenen mij ! al het toppunt van leevendige schildering, l maar hoe bleek en mat, hoe conventioneel zei was: Het was allemachtig slecht, zoo hebben we het nog nooit gehad. De Thames" ziet door de zware zee geen kans tot aflossing." En stuurman; Kramer vertelde: Zondag (dat was 6 Januari) waren we na slechte vaart eindelijk op de plaats van be stemming. We moesten de DoggersbankNoord op zijn plaats brengen, waar zoolang het reserve-llchtschip lag. Maar 's nachts moesten we blijven drijven. Des anderen daags kregen we den wind noordelijk met zware sneeuwbuien. En we moesten blijven steken met den kep tegen de zee tot Woensdag. En nou... nou zijn we thuis." Lag het aan zijn weinige welsprekendheid of ge ringe mededeelzaamheid ? Uit deze luttele woorden moesten we opmaken, hoe slecht het was geweest. Maar als 'n echte zeerob spreekt over slecht" moet het dat wel ge weest zijn. Een der matrozen liet mij in het logies, waar ik mij bijna niet keeren kon bij de tafel, die de door naast en boven elkander aan gebrachte kooien omgeven ruimte bijna geheel besloeg, zijn rotte broek, schoenen en kousen zien. Een voet hoog had het water gestaan, dat voortdurend moest worden uitgehoosd. De sleepboot Thames" zou het reservelichtschip van Doggersbank-Noord naar Zuid brengen, het daar laten, en dan de Doggersban k-Zuid met haar bemanning naar wal brengen. Maar het was de vraag of die ook niet onverrichterzake zou wederkeeren. De marconist Van Wolveren liet mij in zijn kajuit toe, waar zQn toestel, een bureaustoel en zijn smalle kooi, de eenige meu belen zijn. In het vooronder daalde ik af en nam de plaats in oogenschouw waar onze lichtwachts bij goed weer anderhalven dag op hun uit en thuisreis bivakkeeren. Slechts door een luikje komt wat daglicht. Wanneer er dat niet is, voorziet een electrisch lampje met een sterkte als van een gloeienden spijker in de behoefte. Welgemeten is de ruimte waarin acht menschen zich bevinden niet veel meer dan 2 maal 3 maal 3 M 3. Ervaringen van de Terschellingerbank" Het leven onzer lichtwachts is geen pretje. Om u daarvan een voorbeeld te geven, deel ik u mede, dat van het lichtschip Terschellingerbank op den 25sten Oct. j.l. een anker met ketting is verloren gegaan. Toen is het een weinig verdreven. Den 25sten Nov. ging een tweede anker met ketting verloren. Ook toen verdreef het lichtschip een weinig. Den 26sten November kwam de sleepboot Simson" en haalde het naar binnen. Den 27sten kwam het in den na middag in den haven te Willemsoord aan. Toen werden twee ankers met kettingen ingenomen en 28 Nov. te 5 uur in den voor middag vertrok het weer en kwam twaalf uur later op de plaats van bestemming aan, voorzien van volle uitrusting. Den 2den December 9.50 voormiddags brak opnieuw een ketting en verdreef het schip pi.m. een mijl. Twaalf uur later, in het duister dus, ging het tweede anker met ketting verloren en moest het laatste anker met overgebleven ketting der verloren ankers aan elkander bevestigd worden. Door defect aan het ankerspil ging dat niet vlug en moest de ketting met talie" binnen gehaald worden, daardoor was het lichtschip pl.m. 8 Eng. mijlen verdreven en zat het pl.m. 5 Eng. mijlen in het versperde Engelsche gebied (of mijnenveld). En dat tot dusverre nog geen lichtschip door een drijvende mijn is opgeblazen, is louter aan het toeval toe te schrijven. Te meer als men bedenkt, dat de aan de opper vlakte drijvende mijnen officieel" gevaar loos zijn maar in werkelijkheid dood en verderf in hun metalen buik in petto hebben. Van omzeilen is geen sprake. Want in den meest regelmatigen toestand ligt het licht schip vast. Zwijgzaamheid" Gaarne geloof ik den loods-zeeschilder H. A. Jaarsma (van wiens schilderij men hier een reproductie vindt), als hij zegt, dat hij voor geen geld ter wereld gezagvoerder op een lichtschip wil zijn. En de lichtwachts met stuurman, die rond hem zaten in het wachtlokaal van het Loodswezen" aan den Bultenhaven verzekerden met hoofdbeweging dat ik Jaarsma's betui ging door hunne opinie als versterkt mocht aannemen. Het waren zwijgzame menschen in dofblauwen loodsuniform, zonder het verhel derende instinctief op de pet. Een er van met in veertigjarigen dienst vergrijsden en verweerden kop, waarvan de kleine mond en onschuldig wordt Tolstoi's knap werk in vergelijking met de schilderingen in oas kanon." Hier krijgt men eerst het volle besef van wat de oorlog is, beeter dan uit een der tallooze boeken oover napoleon tische oorlogen. En wie heeft zoo innig verweeven de natuur-beschouwing en het actieve menschelijk leeven als deeze schrijver! Telkens, te midden van de heevigste aandoeningen, in doodsgevaar en volslagen uitputting, omringd door ondenkbare gruwelen, wordt het landschap beschreeven met een wonder bare scherpte van poëtische waarneeming. Zeer simpel en gewoon, als waren lucht en bosschen en velden een zuiver geheel met de vreeselijke krijgstooneelen en de heftigste tragiek, zoo teekent hij, in elke situatie, met een ongelooflijke innerlijke rust en sereniteit het landschap en de kosmische omgeeving. Het land van Frankrijk, in die herfstdagen, zien we voor onze oogen in zijn blijmoedige schoonheid of doodsche weemoed. En elk gesprekje, elke kleine anecdote, elke uitroep van moedeloozen of gewonden, alles wordt er op juiste wijze ingevoegd, met? het onfeilbare instinct van den grooten schrijver. Zulk een boek is onschatbaar voor het nageslacht. Wij zouden wensehen van oude tijden zulk een boekje te bezitten, van de Helleensche en Romeinsche oorlogen, bij voorbeeld. Maar dat is ondenkbaar, want zulke waarneemers en woordkunstenaars bezat de menschheid niet vóór onzen tijd. En wie zich een oordeel wil vormen oover de groote vragen van nationalisme en militairisme, die moet dit boek leezen. Hier is een fijngevoelige, teer-besnaarde jonge man, die waarlijk geen bizondere krijgslust of bloeddorst in zich voelt, maar die toch geen oogenblik aarzelt en zich vrijwillig haast, om deel te neemen aan die afschuwelijke moordpartij. Want hij voelt dat hij iets schoons en heiligs te verdeedigen heeft, en dat alle daden daartoe, hoezeer in strijd met zijn Reproductie naar de schilderij van'den loods-zeeschilder H. A. Jaarsma te den Helder voorstellende op den achtergrond het lichtschip Maas" niet meer openging dan alleen om ja of neen te zeggen op de vragen, waarin ik mij moest uitputten om al was het dan maar een indruk van hun stemming te krijgen. Toen zij hoorden, dat ik van de krant" kwam, klampten zij zich als het ware aan mij vast. Zet u er dit in, en dan ook dat, en vertelt u dat wij geen ruimte hebben om ons te reinigen. En vertelt u dat sedert het ongeveer veertigjarige bestaan der licht schepen, onze loonen steeds dezelfde blijven, dat de schepen nog steeds dezelfde zijn en aan moderniseering niet gedacht wordt, dat onze organisatie Bond van minder perso neel bij betonning en verlichting" na elk rekwest aan den minister een.dikke nul te noteeren heeft". En uit een anderen mond klonk het bitter: Eerst mot er 'n lichtschip naar den kelder, eerder luisteren zij niet naar'ons." En waarlijk, het grijze hoofd zei iets: De Noord-Hinder, dat mot 'n edel" schip zijn." Maar over den aard van het werk zei niemand iets, behalve de loods, die beweerd had, dat hij het nooit zou willen verrichten. Daarom vroeg ik: Wat doen jelui om je te verpoozen." Ach, meneer, kwam er toen n los: We zitten zoo goed als in een gevangenis". En de stuurman teekende voor mij den platten grond. Kijk, ziet u, dat is nou de kettingbak en daar heb je nou de kajuit van den kapitein en hier heb je het volkslogies met 12 kooien voor acht menschen. Daar zitten de lichtwachts in een ruimte, niet veel grooter dan u op de sleepboot Simson ge zien hebt, acht menschen, elkaar aan te kijken. Voor den middag wordt het werk klaar gemaakt. De verlichting, de reiniging. Dan werkt de wachtsman mee. 's Middags van half twaalf tot half twee is het rusten, 'n Half uur voor zonsondergang worden de lichten opgetuigd, de lantaarn opgedraaid. Dan blijven twee man aan dek. De rest gaat naar beneden, die schillen de aard appelen, vlechten touwmatten enz. Om 8 uur gaan drie man aan dek met den gezagvoerder tot 12 uur. Dan houden van 12 tot 4 uur twee man met den stuur man de hondenwacht. Dan is om vier uur de wacht tot acht uur weer als de vorigen avond van acht tot twaalf. Ja, maar jelui beleeft toch wel wat? Neen, meneer, we beleven niets, soms komt er een Duitsche flottilje voorbij, of 's nachts een paar Engelsche jagers, of 'n enkele maal een Zeppelin welker bemanning soms zoo laag hangt, dat ze ons toewuiven. Dan zien we nog eens een enkele Relief" boot. Maar vooral tijdens den oorlog zie je zoo goed als niets. Alleen bij goed weer visschen we wat naar schar of schol. En een van middelbaren leeftijd, die straks in deze eenzaamheid vergrijsd zal zijn, had iets van licht in de oogen, toen hij zei: Ja, als de sleepboot in aantocht is, die ons komt afhalen, ja, dan leef je weer op. Maar wat heb je daaraan. Je verlof duuit maar veertien dagen. Waarom zijn we niet net zoo goed als de gezagvoerder en de stuur man, die een maand verlof hebben. Maar nou zijn we alweer bezig den boel bij elkaar e halen voor ons en voor het lichtschip teeder en liefdevol karakter, go?d en nood zakelijk zijn, terwijl hij zijn eigen leeven als niets telt, bij het Groote wat op het spel staat. Dit is geen blinde waan, geen opgezweepte machtdorst of wraakzucht. Men hoore hoe Lintier spreekt oover het Vaderland. Het is de geheele bekooring van het leeven, het vereenigt alle geneegenheid, alle vreugden van oogen, hart en geest, het maakt het leeven waard geleefd te worden. Dat alles vereenigd, verpersoonlijkt in een enkel weezen, geschapen door den wil van millioenen, dat is Frankrijk. Door het te verdedigen, verdeedigt men zichzelf, want het is de reeden van ons bestaan. Men valt liever, ja sterft liever, want men voelt, dat FrankrijK te verliezen erger zou zijn dan de dood. Naar mate van zijn verstand en hart, voelt elk soldaat dit, vaag of helder en duidelijk.' Toch spreekt men er in het kamp nooit oover, dat komt omdat de woorden die in vreedestijd onder hun grootspraak die diepe teedere gevoelens omsluijerden, ons nu zouden kwetsen. Deeze hartstocht, want het is een ware hartstocht, zeetelt diep in het hart, met al die innige heilige gevoelens, die men zou meenen te ontwijden, door ze te uiten." Dit zijn geen opgeschroefde woorden. ledere menschengroep vormt door aansluiting een zelfstandig weezen, en htt instinct dat het individu zich doet offeren voor die groep, is vroom en onloochenbaar. Eerst wanneer de groepen zijn samengesmolten door jaren en eeuwen van onderling verkeer, kan het nationalisme zich tot ruimer liefde en universalisme ontplooijen. Dat is een ding van de toekomst, aan welks voorbereiding nu nog maar enkele geesten kunnen arbeiden. Wij hebben nu ondervonden, hoe sterk het nationalisme nog is. En zeeker uit het zich Hn het aangevallen Frankrijk op de meest sympathieke manier. Nu eerst vecht Frankrijk voor de vrijheid der nationale groepen, meer dan het ooit heett gedaan. Haaks om straks weer -voor een maand opgesloten te worden in ons klein logies, waar we bij slecht weer elkaar maar zitten aan te kijken en Itbberen aan onze liter bier die we per etmaal krijgen. Kom, meneer, dat kunt u nooit in de krant zetten, wat wij doormaken. Straks gaat u weer met den trein weg en .dan prangen" wij aan den ketting. Wat is dat ? Wel dan worden we door elkaar gesme ten, als er zeeën staan, waar je nietttegen op kunt zien. Een geregeld verhaal kon ik niet krijgen. Te lang reeds maakten zij deze toestand mee, om zich dien zoo goed bewust te zijn, dat ze hunne ziel in hunne woorden konden leggen. Zwijgzaam waren ze verder en zwijgzaam bleven ze met hun knikkende koppen. Grieven Voor de meer gemakkelijke uiteenzetting van hun voor de hand liggende grieven, hadden zij radde tongen en ook veront waardiging tot hun dienst. En ik beloofde hen die in de krant te zetten. Aan feitenmateriaal ontbreekt het mij niet. Over hun eenzaamheid en Jde eentonig heid van hun bestaan zeiden zij verder geen woord. En toen ik hen medenam naar het Heerenlogement" waar ik hun een dronk aanbood, zaten zij weer in een zelfde houding rond hun tafeltje. Mensohen, met doffe oogen, verstrakten mond en een gelatenheid in hunne be wegingen, die mij, veel bewogen lande- en stedeling, prikkelde tot de onuitgesproken uitroep: Ja, maar jelui zijt toch ook nog menschen. Dat waren ze ook. Ze hadden het over loon, over voeding, over 50 pCt verhooging voor mijnengevaar, die het rijkspersoneel niet, maar de bemanning der particuliere sleepbooten wel hebben... En al hadden ze die nu... Menschen, dobberend aan een ketting. Met zijn twaalven opgesloten in een enge ruimte (drie of vier er van een ietsje beter), buitengaats. Vrijwillige gevangenen. En In dien vrijen wil nog niet eens heelemaal vrij. Wachten vrouw en kinderen niet op brood? Een stukje kaas er op, dat zal Zondags wel gebeuren. Maar meer is een eisch, die met volharding moet worden gesteld. Wij, landrotten, moeten door onze be langstelling ons terugblnden aan het lot dezer gebondenen. Schepen met waardevolle lading komen door hun werk veilig binnen. Dat wij, ontvangers, hen in ruil daarvoor wat klinkender waardeeren. En niet alleen de lading, maar hoevele levens beveiligen de lichtwachts niet tegen stranding enz. Gebonden, of ongebonden, vrijwillig of gedwongen trekken maand na maand bij iederen haven ettelijke onzer medeburgers uit om in eentonigheid te vergaan. Zijn zij er zich onbewust van, des te erger. Het leven van de wachters daar op een zamen post, moet hoopvoller worden gemaaktBrengen wij licht in de oogen van de wachters bij het Licht op Zee." H ij MAN CROISET iiiiiiMiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiMiiiiimiililliliiiiuiiiilMiMimii En rijkelijk stroomt onze sympathie uit naar het heldhaftige en toch zoo fijn ge voelige en teedere volk. I» 't oogvallend is 't verschil tusschen de Engelsche oorlogs-dagboeken zooals b.v. dat van Raymond Lodge, gepubliceerd door zijn vader en ditFransche. Men heeft het reeds meermalen opgemerkt, de luchtiggeheeten Franschen zijn in deezen oorlog veel ernstiger en strenger dan de Engelschen, die voor zoo stroef en zwaar doorgaan. De Engelsche soldaat is veel meer geneigd tot grappen en kwinkslagen, tot een blijmoedig zich schikken, en een veerkrachtig dragen dan de Fransche. Maar bij den Franschman staat dan ook niet alleen het heiligste op 't spel maar is de worsteling ook veel hachelijker. Eigenlijk zou men zeggen dat de Franschman, met zrjn ligt bewoogen gemoed, zijn gevoeligheid en zijn teederheid een slechter soldaat moet zijn dan de harde aan stoïsche tucht gewende Engelschman. Maar bij den Franschman vergoedt de diepe hartstocht, waarvan Lintier spreekt, de ontbreekende Engelsche koelbloedigheid. Maar met al onze bewondering voor helden als Lintier, die zeeker veel meer lijden dan ooit in vroegere oorloogen door den mensen geleeden is, is de eindindruk van het boek een gevoel van diepe schande, dat in deeze periode der menschheid zulk een oorlog moogelijk is geworden. Dat zulke fijne en groote geesten als Lintier zich moesten bezoedelen met het bloed en walgelijk vuil der slagvelden. En met ziedende bitterheid verheft zicfc onze toorn teegen die verwaande, hard-bekrompen kaerels, die schurken en domkoppen, dienaren lang met hun verouderde theoriën den geweld-krtjg getracht hebben goed te praten, en in hun onbegrensde machtdorst en roekeloosheid den rol van aanvaller op zich durfden neemen, om, toen het helsche plan mislukte, huichelachtig oover opgedwongen zelfverdeediging te gaan feemeien. FREDERIK VAN EEDEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl