De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 2 februari pagina 1

2 februari 1918 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

S'. S119 Zaterdag 2 Februari A" 1918 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON f Prijs per No. f 0.20. Per 3 mnd. f2.25. Abonn. loopen per jaar | | UITGEVERS; VAN HOLKEMA & WARENDORF, AMSTERDAM | | Advertentiën omslag f 0.35 p. regel, binnenpag. f 0.40 p. regel | De Inhoud staat op pag. 11. llllllMlllllltlllllllllllllllllllllllllllllllllllKllllllllllllllinilllllllllllllllll SP5 DE SCHOOL DER STAATSLIEDEN Van den heer Von Kühlmann is bekend, dat hij reeds van vroeger zeer sterk onder den indruk is van de staatsinstel lingen en politieke verhoudingen in Engeland. In zooverre] is in zijn figuur iets te vergelijken met onzen Schimmelpenninck, dien de koning in 1847 uit Londen ontbood, waar hij gezant was, om in den dreigenden revolutietijd tot een hervormingsministerie te komen. Wat Schimmelpenninck toen aanbood, was feitelijk een enthousiaste copie ring van het Nederlandsche staatsleven naar 't Engelsche, waarvoor hij in de laatste jaren zulk een groote bewonde ring had opgevat. Lag het geheel aan den tegenwoordigen Staatssecretaris van Buitenlandsche Zaken in Duitschland, dan zouden wellicht de echt-parlementaire zeden ook daar nu veel meer toepassing vinden, dan thans het geval is. Waarmede echter nog niet gezegd is, dat tevens de vrijheidlievende en democrati sche krachten die er in schuilen, even sterke werkelijkheid worden zouen! De eene volksgeest is niet altijd in staat zich de be ginselen eigen te maken, welke eene andere natie in het bloed zitten. Terecht is bijvoorbeeld opgemerkt, dat de Duitsche geleerde die de uitvoerigste studie en tevens den meest warm-aanbevelenden lofzang op de Engelsche staats instellingen geschreven heeft, Rudolf von Gneist, er de diepste gronden toch ook nimmer van heef t verstaan. Zijn bril heeft er wel den vorm, maar niet het leven van kunnen zien, en wat op zijne aanwijzing is overgenomen, werd ten slotte weer Pruisisch. Doch wie deze karaktertrek van de figuur van .Von Kühlmann verstaat, zal een stillen wensch voelen achter de merkwaardige uitlating, welke hij de vorige week deed, en waarin hij den Duitschen Rijksdag een soort uiteenzetting gaf van het optreden van eenen Minister van de Engelsche Kroon. * * Er lag in dat betoog afgunst en ver langen. In Engeland" zoo ongeveer sprak de Duitsche staatsman, zijn de Ministers gewoon, zich veel meer in het publiek te uiten en in het publiek te bewegen. Zij zoeken telkens de gelegenheid, hunne denkbeelden en plannen en handelingen van het een of andere spreekgestoelte onder de menigte te brengen. Deze redevoeringen zijn geen verantwoordelijke regeeringshandelingen van het Ministerie. Zij zijn slechts een middel voor iederen bewindsman, om door het volk beter begrepen te worden, meer voeling ook te hebben met de kritiek en arm in arm te gaan met de publieke opinie". En als tegenstelling werd er op'ge wezen, dat de Duitsche staatsminister die methoden nog moeilijk volgen kan. Inderdaad, de afgunst en het verlan gen zijn te begrijpen. Wie heeft niet een geweldigen indruk gekregen door den Vraagavond, onlangs door Lloyd George met de bestuurders der arbeidersvereenigingen gehouden ? Daarin konden de leiders der vakbonden vrijelijk den Eersten Minister alles en nog wat vragen en opmerken over het beleid van den oorlog en van de buitenlandsche politiek. En een ruim, onomwonden gebruik is daarvan gemaakt! Welk een kracht, welk een vertrouwen moet hiervan uitgaan. Welk eene een heid roept het wakker tusschen volken regeering. Ook andere Engelsche Ministers ziet men evenzoo, zonder den minsten schroom, als het ware in het publiek hardop denken. Maar een der merkwaardigste voor beelden uit den laatsten tijd heeft nog weer Lloyd George geleverd, toen hij in den speech te Parijs openlijk nen op persten krijgsraad voor de Entente ge vorderd heeft. In het Lagerhuis vonden sommigen dit uitpakken toch een beetje te erg. Maar wat antwoordde de minister? Een van mijn gewichtigste plichten is het, de aandacht der openbare meening op een voorstel te richten en haar van de doelmatigheid te overtuigen. Daarom besloot ik eene onaangename rede te houden. Het gevolg is, dat ieder zich voor het plan is gaan interesseeren". * * Waarlijk, hier zien wij de School der Staatslieden. De parlementaire regeeringsvorm is niets, wanneer de Ministers, en voor de Volksvertegenwoordigers geldt dat nog sterker zich opsluiten in hunne zalen, temiddden hunner papieren. Willen zij ware leiders van den Staat kunnen zijn, dan moet voor hen gelden: ik woon temidden van mijn volk". Hoeveel meer medewerking zou onze heer Posthuma niet voor de geheele levensmiddelenvoorziening hebben kun nen krijgen, hoeveel krachtiger zou hij misstanden hebben kunnen bestrijden, kritiek tegemoetkomen, verbeteringen aanvatten en bij de menschen inschik kelijkheid wekken voor tal van maat regelen, indien hij geregeld in persoon en viva voce tot de burgerij ware ge komen ! En hoeveel opgewekter en zelfbewuster eest had een Cort van der Linden onder* e natie kunnen levendig houden, en dien hebben wij waarachtig broodnoodig! wanneer hij en zijne mede regeerders meer tot de menschen geko men waren! ?Het ministerie van den volkswil is juist in al zulke zaken jammerlijk tekort geschoten! Toch is 't in den komenden tijd een noodzaak. De heer De Jonge heeft, fluks en flink, zooiets gevoeld toen hij, pas minister, de Leeuwarder tafelrede hield, die nu nog, met den teekenenden zin voor theologie en exegese onzer natie, in parlement en geschrift onder 't vergroot glas genomen wordt. Toch is dit een goed voorbeeld, en de minister, die het volk wilde waarschuwen zich van de spoedige ontwapening geen gouden bergen voor te stellen, heeft dit in elk geval aangepakt op een wijze, die moet worden aangemoedigd, en niet met de zure Hollandsche bedenkelijkheid"onderdrukt. Ook de heer Treub heeft de aanleiding gezocht om onder de menschen te gaan, en voor zijnen Economischen Bond reclame te maken. Hierin ligt feitelijk iets anders, dan wij bedoelen. Wij wenschen de ministers juist te zien op komen voor wat in hun ministerie, niet zoozeer voor wat daar buiten ligt. Maar in elk geval zien wij toch ook hier een nadering tusschen regeerder en volk. Dit is een van de eerste aanspraken, waarop de natie recht heeft. Wij voor ons zijn allerminst aanbidders van vreemde staatsinstellingen. Van som mige uitingen van echt Engelschen stijl" heeft Nederland trouwens rijkelijk zijn bekomst! Maar dit mag ook het Nederlandsche volk van de staatslieden, die het aan het hoofd krijgen zal, vorderen: dat zij in den waren zin des woords zullen regeeren met en tusschen, niet boven en buiten het volk! Dit is een kwestie van opvattingen en zeden en persoonlijkheden, meer dan van wetsbepalingen. De fraaiste constitutioneele instellin gen, regelingen en burgerschapsrechten, ja, de geheele democratiën blijven dor als er niet naar wordt geleefd. v. H. IN ZAKE ZAND EN GRIND In de kwestie van den Zand- en Grinddoorvoer is thans een Engelsch Blauwboek verschenen, waarin de zaak wel een eindje verder gesponnen wordt, maar helaas zonder dat zij tevens iets verder wordt gebracht. Het laatste schrijven van den heer Balfour d.d. 15 Januari aan mr. van Swinderen, laat het nog absoluut aan de Nederlandsche Regeering, over de stappen tot eene oplossing te zoeken, en gaat verder op niets in. Het vriendelijke optimisme ten spijt, ten onzent van zekere zijde gehuldigd, ziet men dus vooralsnog niet anders dan het doode spoor. Wat wij echter tot ons leedwezen in het Blauwboek vooral missen, is dit: bij het Britsche gouvernement eenige duidelijke voorstelling van het standpunt, dat het Nederlandsche volk in dezen wel heeft moeten innemen. Het ware zeer gewenscht, indien men te Londen hier eens even op in wilde gaan. Dit standpunt toch is even eenvoudig als eerlijk. En wanneer men het een opgenblik wil waardeeren, kon de wederzijdsche oplossing belangrijk veel nader worden gebracht. In begin October 1917 heeft het Ne derlandsche volk voor het eerst verno men, dat er zooiets als eene zand- en grind- en metalenkwestie bestond, waarin van Engelsche zijde aan onze regeering zekere grieven werden gemaakt. Wij hebben dit toen voor het eerst kunnen vernemen, doordat de telegram men over de Britsche telegraafkabels plotseling werden tegengehouden. Eerst daarna verscheen van de ver schillende zijden de toelichting: dat dit telegrammenverkeer was stopgezet als een soort straf voor Nederland, omdat het zand- en grinddoorvoer had laten doorgaan. Het had niet alleen op den weg der Nederlandsche regeering gelegen, het geval eerder openlijk te behandelen. Dit is eene kwestie op zich zelf. Ook van de Engelsche zijde had publiciteit aan de bestaande grieven kunnen worden gegeven. Nu is nimmer eene poging ooit aan gewend, om een verneembaar beroep op Nederland te doen! De eerste waarschuwing was... de strop,.ons om den hals gegooid! Daa'rom hebben wij ons door dien plotselingen strafmaatregel volkomen overvallen en onbillijk getroffen gevoeld. Hij moest hier worden opgevat als eene pressie, die ons op hetzelfde oogenblik dat de zaak ter onzer kennis kwam, tevens de gelegenheid be nam, haar in vrijheid te be handelen. leder kan begrijpen, dat het daardoor voor het Nederlandscje volk zeer moeilijk is gemaakt, tot eene behoorlijke regeling inzake den zand- en grind doorvoer het initiatief te nemen, zoolang de represaille blijft gehandhaafd. ?*;* Wij durven gerust te zeggen, dat de zand- en grinddoorvoeren naar het bezette Belgische gebied hier te lande zeer weinig populair zijn! Het streven om die met goed fatsoen te beëindigen of te beperken, zou zeker met vrij algemeene sympathie ter hand kunnen gevat. Maar wat, zoolang dit van ons verlangd wordt met de duimschroeven aan, welke de wederpartij ons onverhoeds heeft aangedaan? Daarvoor zijn onze zelfstandigheid en ons prestige ons te lief; moeten wij er ook te zeer ontzag voor vorderen. Zoo is ook de verklaring onzer regee ring te verstaan, toen zij Nederland tot nadere regeling der zaak bereid ver klaarde, maar een beroep op het Engelsche gevoel voor fair play deed, om eerst den te kwader ure getroffen dwangmaat regel te beëindigen. Kon dit alsnog, met een rustig gebaar gebeuren, hier te lande zou dit slechts worden opgevat niet als een blijk van Engelsche zwakheid, maar juist van kracht en van gevoel voor goed recht! Ons Nederlanders zou 't dan niet moei lijk vallen, er voor te ijveren dat in zake de zand- en grintdoorvoeren aan de rechtmatige Engelsche belangen recht wedervaart. Over het door onze regeering inge nomen standpunt zal waarlijk ook nog nader te spreken vallen. De Minister zelf heeft het trouwens al erkend. Maar laat men zich te Londen dan indenken in onzen bijkans instinctieven uitroep: eerst dat ding weg t" v. H. ONZE STEENKOLENONDERHANDELINGEN INLICHTING GEWENSCHT Wat is er waar van de bewering, dat in den afgeloopen nazomer het betrekken van steenkolen uit Engeland door invloed rijke personen ten onzent is tegenge werkt ; en de regeling met Duitschland integendeel juist bevorderd? In hoeverre is dus bij de steenkolenonderhandelingen in ons nadeel gewerkt, doordat wij nu te zware voorwaarden van Duitsche zijde hebben moeten aan vaarden en van Duitschland te afhan kelijk zijn gemaakt, terwijl men het En gelsche tegenwicht verwaarloosd heeft? Gelijk bekend, heeft Prof. Kernkamp onlangs verklaard, dat de feiten zich inderdaad aldus hebben toegedragen. Z.H.G. verklaarde zich evenwel in de onmogelijkheid, zijnen zegsman te noemen of nader den weg te wijzen. Hij is daarop ook niet teruggekomen, toen de bewe ringen door Mr. Vissering in twijfel ge steld zijn, en op het geven van nader spoor aangedrongen werd. Ons is het op een verzoek om nader licht even slecht vergaan. Er wordt ge zegd: Ziet u zelf op de hoogte te stellen, of lok eene enquête uit". Daarmede hebben wij dit standpunt verder te laten voor wat het is. Het brengt niet verder. Ieder gevoelt echter, dat op eene losse verklaring eene enquête bezwaarlijk te ver krijgen valt, tenzij nader hoogte van de zaak gegeven kan worden. En aangezien wij nu niet in deze we reld zijn om elkander raadsels op te geven of ik zie, ik zie, wat jij niet ziet" te spelen, meenen wij niet beter te kunnen doen, dan de in den aanvang neerge schreven vragen bij dezen te stellen aan ieder, die betrouwbare en degelijke in lichtingen te geven heeft en aanleiding vinden kan, om mede te werken tot het verschaffen van klaarheid. Alleen op deze manier schijnt 't nu misschien mogelijk, in dezen resultaat te bereiken. Dus : Wat is er waar... enz. enz. v. H. GEEN TOUW AAN VAST Het blijft een ongeluk, dat wij nim mer het gevoel krijgen, in zake de Le vensmiddelenvoorziening van hooger hand klaren wijn geschonken te zien. Alle publicatie's dienaangaande, van het Mededeelingenbureau incluis, worden ge kenmerkt door de zekere mate van eigen wijsheid en leukerigheid, welke het be leid van den Minister Posthuma tegenover het publiek zoo vaak kenmerken. Rhondda, de Engelsche levensmidde len-minister, zeide dezer dagen eens rondweg, dat hij betreurde, een bepaal den maatregel genomen te hebben en ten onrechte in dezen zijne adviseurs uit landbouwkringen gevolgd had. Van zulke vierkante taal verneemt men ten onzent nooit een spoor. Het blijft steeds omslachtig uit- en inpraten, waarbij de menschen hunne schouders moeten ophalen en elk vertrouwen ver liezen. Wanneer het straks lukt, in zake de voedselvoorziening een «ieuwe koers te verkrijgen, dan zal ook naar de vertrouwen-winnende kracht tegenover de bevolking weer geheel opnieuw en anders moeten worden gestreefd. Als even betreurenswaardig als onbe grijpelijk voorbeeld kan de aandacht ge vestigd op het navolgende Bericht omtrent de Peulvruchtenvoorziening, dezer dagen door het Bureau voor Mededeelingen uitgegeven: Men heeft gemeend een tegenspraak te ontdekken tusschen onze mededeeling C;t het niet de bedoeling was het rantsoen peul vruchten te laten op de voor Januari tijdelijk verminderde hoeveelheid van % Kg, en de uitspraak in de Memorie van Antwoord.dat die halveering van het rantsoen misschien voor een der volgende tijdvakken nogmaals zou moeten geschieden. Het is meer schijnbare dan wezenlijke tegenstrijdigheid. Het is inderdaad de bedoeling het rantsoen op l K.G. te houden, zooals de aanvankelijke opzet was. Maar dit sluit niet de mogelijkheid uit, dat de omstandigheden op een bepaald oogenblik niet toelaten het volle Kilo te geven. Dat hangt er van af, of op het moment, waarop de distributie voor een tijdvak van vier weken moest beginnen, een voldoende voorraad aanwezig is, of, naar billijke ver wachting, tijdig zal binnenkomen. Aan die zekerheid heeft het tot nog toe eenigermate gehaperd n door moeiKkheden bij het dorsenen n door het dichtgeraken en blijven van vele vaarten in het Noorden. Daardoor was er in het thans afgeloopen tijdvak geen voldoende voorraad beschikbaar om l Kg. te geven." Dit bericht geeft dus de voorstelling, dat alleen soms, tijdelijk en door tijdelijke omstandigheden, beperking van het peulvruchtenrantsoen noodig kan zijn. Maar een week geleden schreef de minister in zijn Memorie van Antwoord dit: De petilvruchtenoogst maakt het bij het behoud van een matig rantsoen mogelijk de voorziening tot den a.s. oogst te doen ge schieden. Het aanvankelijk vastgestelde rantsoen van l K.G. per 4 weken vereischt in elke vierwekelyksche periode 6500.000 K.G. erwten en boonen, hetgeen in verband met de slechte kwaliteit van de erwten, waaruit een belangrijk percentage moet worden ge schoond, te hoog bleek. Derhalve is voor het derde tijdvak het rantsoen gehalveerd, hetgeen misschien voor een der velgende tijdvakken nogmaals zal moeten geschieden." Hierin kan geen verstandig mensch iets anders lezen, dan dat de beschik bare voorraad voor l K.G. absoluut te klein is! Geheel in strijd met de nadere uit legging." Aan de twee berichten naast elkaar valt voor niemand, die de zaak heusch ernstig bestudeeren wil, een touw vast te maken. Of de Memorie van Antwoord, óf het Mededeelingenbureau zijn er naast. En het volk voelt zich bij den neus geleid. Het voorbeeld is er een uit velen. De geheele toon, waarin tot publiek en volks vertegenwoordiging gesproken wordt, in zake de levensmiddelenkwesties is al te vaak een van quasi-openhartigheid en gewichtigheid, inderdaad van er-om-toe-praterij. Tegen dusdanige even lichtvaardige als onverdragelijke wijze van inlichting moet worden geprotesteerd. v. H. Prof. G. W. KERNKAMP bericht ons, dat hij deze week geen tijd had, om een Buitenlandsch Overzicht te schrijven. DUURTE EN DISTRIBUTIE Het, met zooveel verlangen gezien Staats stuk, de nota over de Levensmiddelenvoorziening, is thans sinds kort verschenen en hoewel reeds talrijke artikelen zich hiermee bezig hielden, achten we deze kwestie toch belangrijk genoeg om hieraan nog enkele beschouwingen te wijden. In het nummer van 5 Dec. van In- en Uitvoer schreef mr. A. R. Zimmerman een zeer belangrijk artikel, waarvan enkele pun ten wel de aandacht verdienen. Zoo schrijft hij: ,De~e toeslagen toch maken de consumptie prijzen tot geheele kunstmatige cijfert cijfers bepaald bij overheidsbesluit, maar zonder eenige samenhang met den inkoops prijs" *); verder wijst hij er op, hoe fouten bij aankoop, misstanden bij opslag, vervoer enz., niet de minste invloed op den ver koopprijs hebben, wel naderhand op de be lasting, hoe thans duizenden personen belang hebben bij de distributie van levensmiddelen, dus niet het minste belang bezitten bij lage inkoop, goedkoop vervoer en zuinige mani pulatie en eindigt aldus: En daarom is de vraag niet van belang ontbloot op hét stelsel zelf ook wellicht tot de oorzaken van duurte behoort." *) Prof. van Hamel merkte reeds in zijn Mis-tributie" op, dat thans het particulier belang bij het algemeene moet achterstaan, vooral wat de prijsbepaling aangaat. Een vraag, die allereerst gesteld kan worden is die, of alle prijsverhoogingen wel even gerechtvaardigd zijn en of-hier niet soms een profiter de l'insiant" bij in het spel is. Wanneer men nagaat, hoe talrijke onzer fabrieken, niettegenstaande de bezwarende omstandigheden, na gewoonlijk ruime af schrijving en reserve voor oorlogswinst, toch nog hooge dividenden uitkeeren, dan wordt de twijfel aan deze motiveering eenigszins gesterkt; niet alleen dat men dit bij ver schillende fabrieken waarneemt, ook onze scheepvaartondernemingen maken, niette genstaande beperkt vervoer, oorlogsrlsioo en somwijlen verliezen in schepen, winsten, die terugwerken op de koers deraandeelen; en dan gelden de hooge vrachtkosten zoo graag als een motief voor prijsverhooging! Nu in dezen tijd de Staatsbemoeiingen zich zoo ep allerlei gebied uitgestrekt hebben, zou ook een ingrijpen hier misschien niet ongewenscht zijn. Een andere kwestie, ook in nauw verband met de prijzen, is de kettinghandel en de acties van dat soort handelaars, dat artikelen opkoopt, zonder dat men weet, waar deze blijven, zoodat het vermoeden nabij ligt, dat ze voor Keizer Wilhelm" bestemd zijn. Hier zou, door het volgen van het voorbeeld van het Gemeentebestuur van Amsterdam, n.l. inbeslagname van goederen in de veemen opgeslagen, terwijl nader onderzoek moet uitmaken of ze inderdaad van bona-fide handelaars afkomstig zijn, aanzienlijke verbe teringen kunnen geven, terwijl een verbod voor de dagbladen om anonyme advertenties, waarin bepaalde artikelen te koop aange boden of gevraagd worden, op te nemen ook zeer zeker tot beperking van deze soort handel zoude medewerken. Bovendien het is de vraag of het ingrijpen der Regeering niet vaak te laat .komt. In het algemeen wordt tot distributie of vast stelling der maximumprijzen overgegaan, wanneer het bewuste artikel schaars is of dit binnen afzienbaren tijd zal worden; vóórdat dit echter bij het betrokken depar tement bekend is geworden, heeft men in handelskringen van deze wetenschap gepro fiteerd; het artikel is een speculatie-object geworden, waarmee sterk gegokt" is ge worden, manipulaties, die niet zullen na laten hun invloed te doen gelden op den vast te stellen maximumprijs of den te be talen toeslag van regeerlngswege. Iets wat dit zij terloops opgemerkt ook zeer zeker tot talrijke prijsstijgingen medegewerkt heeft zijn de verschillende militaire leveranties, waarbij menige leve rancier uitgaat van de gedachte, dat bij een minimum van qualiteit een maximum in prijs opgebracht moet worden. In zijn reeds aangehaald artikel wees prof. van Hamel er op, dat ook een zuinigheidscampagne een zeer wenschelijke maat regel ware. Had een dergelijk streven niet reeds al lang het Departement van Land bouw, Handel en Nijverheid er op moeten zijn, hoe men zuinig kan zijn met levens middelen, hoe in meerdere gevallen door onnadenkendheid voedsel verspild wordt. Het eenige, wat in deze richting gedaan is, zijn de onbeholpen advertenties Weest zuinig op uw brood", die niet direct blijk geven, dat minister Posthuma en zijn be trokken adviseurs de kunst verstaan om door advertenties het publiek te bereiken. Men vergelijke hierbq eens de pakkende reclame voor de oorlogsleening in Amerika en En geland, voor de recruteering in deze landen! In deze richting zou nog veel te doen zijn n door voorlichting van deskundige perso nen n door het verspreiden van eenvoudige wenken, die voor iedereen begrijpelijk zijn. Wanneer men de Memorie van Antwoord leest wordt men getroffen,*hoe hieruit en ook uit andere verklaringen van Min. Posthuma, slechts een toon de bovenhand heeft, n.l. dat hij alles gedaan heeft om onze levensmiddelenvoprzisning tot een zoo goed mo gelijk functioneerend lichaam te maken. We hebben van hem nog nooit gehoord, dat hij zich ook maar in iets vergist had. Immers nu men thans onophoudelijk voor onver wachte moeilijkheden staat, zou geen enkel weldenkend mensch dit ook kwalijk nemen en we gelooven, dat zijn handelingen er hierdoor symphatieker geworden waren. Minister Treub schreef, in zijn Oorlogstijd, als zijn voorganger: Dat onder deze uiterst moeilijke omstandigheden door de Regeering herhaalde malen fouten zullen worden be gaan, dat er maatregelen zullen worden genomen, waarvan de «egeering zelf na korten tijd zegt: wij hadden dat eigenlijk anders moeten doen, ik zou haast zeggen, dat spreekt zoo vanzelf, dat ik geen ooeenblik aarzel om te erkennen, dat ongetwijfeld nu reeds fouten zijn begaan en er nog veel meer fouten begaan zullen worden." Wanneer men nagaat, hoe onder het be leid des heeren Posthuma herhaalde malen beslissingen zijn uitgevaardigd, die gebrek aan organisatie en inzicht» van den stand der zaken toonen, dan ware het respect over het beleid van den Minister zeker ver meerderd, indien hij onomwonden verklaarde, dat hij fouten gemaakt had, maar hoopte, dat niet meer plaats zou vinden. We her inneren hier bijvoorbeeld aan de circu laire over de nieuwe brandstoffenprijzen en waarin het element van navordering was *) Cursiveering van ons. H. J. H.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl