Historisch Archief 1877-1940
S'. S119
Zaterdag 2 Februari
A" 1918
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON
f Prijs per No. f 0.20. Per 3 mnd. f2.25. Abonn. loopen per jaar | | UITGEVERS; VAN HOLKEMA & WARENDORF, AMSTERDAM | | Advertentiën omslag f 0.35 p. regel, binnenpag. f 0.40 p. regel |
De Inhoud staat op pag. 11.
llllllMlllllltlllllllllllllllllllllllllllllllllllKllllllllllllllinilllllllllllllllll
SP5
DE SCHOOL DER
STAATSLIEDEN
Van den heer Von Kühlmann is bekend,
dat hij reeds van vroeger zeer sterk
onder den indruk is van de staatsinstel
lingen en politieke verhoudingen in
Engeland. In zooverre] is in zijn
figuur iets te vergelijken met onzen
Schimmelpenninck, dien de koning in
1847 uit Londen ontbood, waar hij gezant
was, om in den dreigenden revolutietijd
tot een hervormingsministerie te komen.
Wat Schimmelpenninck toen aanbood,
was feitelijk een enthousiaste copie
ring van het Nederlandsche staatsleven
naar 't Engelsche, waarvoor hij in de
laatste jaren zulk een groote bewonde
ring had opgevat.
Lag het geheel aan den tegenwoordigen
Staatssecretaris van Buitenlandsche Zaken
in Duitschland, dan zouden wellicht de
echt-parlementaire zeden ook daar nu veel
meer toepassing vinden, dan thans het
geval is.
Waarmede echter nog niet gezegd is, dat
tevens de vrijheidlievende en democrati
sche krachten die er in schuilen, even sterke
werkelijkheid worden zouen! De eene
volksgeest is niet altijd in staat zich de be
ginselen eigen te maken, welke eene
andere natie in het bloed zitten. Terecht
is bijvoorbeeld opgemerkt, dat de
Duitsche geleerde die de uitvoerigste studie
en tevens den meest
warm-aanbevelenden lofzang op de Engelsche staats
instellingen geschreven heeft, Rudolf von
Gneist, er de diepste gronden toch ook
nimmer van heef t verstaan. Zijn bril heeft
er wel den vorm, maar niet het leven
van kunnen zien, en wat op zijne
aanwijzing is overgenomen, werd ten
slotte weer Pruisisch.
Doch wie deze karaktertrek van de
figuur van .Von Kühlmann verstaat, zal
een stillen wensch voelen achter de
merkwaardige uitlating, welke hij de vorige
week deed, en waarin hij den Duitschen
Rijksdag een soort uiteenzetting gaf van
het optreden van eenen Minister van de
Engelsche Kroon.
* *
Er lag in dat betoog afgunst en ver
langen. In Engeland" zoo ongeveer sprak
de Duitsche staatsman, zijn de Ministers
gewoon, zich veel meer in het publiek
te uiten en in het publiek te bewegen.
Zij zoeken telkens de gelegenheid, hunne
denkbeelden en plannen en handelingen
van het een of andere spreekgestoelte
onder de menigte te brengen. Deze
redevoeringen zijn geen verantwoordelijke
regeeringshandelingen van het Ministerie.
Zij zijn slechts een middel voor iederen
bewindsman, om door het volk beter
begrepen te worden, meer voeling ook
te hebben met de kritiek en arm in arm
te gaan met de publieke opinie".
En als tegenstelling werd er op'ge
wezen, dat de Duitsche staatsminister
die methoden nog moeilijk volgen kan.
Inderdaad, de afgunst en het verlan
gen zijn te begrijpen.
Wie heeft niet een geweldigen indruk
gekregen door den Vraagavond, onlangs
door Lloyd George met de bestuurders
der arbeidersvereenigingen gehouden ?
Daarin konden de leiders der vakbonden
vrijelijk den Eersten Minister alles en
nog wat vragen en opmerken over het
beleid van den oorlog en van de
buitenlandsche politiek.
En een ruim, onomwonden gebruik is
daarvan gemaakt!
Welk een kracht, welk een vertrouwen
moet hiervan uitgaan. Welk eene een
heid roept het wakker tusschen volken
regeering.
Ook andere Engelsche Ministers ziet
men evenzoo, zonder den minsten
schroom, als het ware in het publiek
hardop denken.
Maar een der merkwaardigste voor
beelden uit den laatsten tijd heeft nog
weer Lloyd George geleverd, toen hij in
den speech te Parijs openlijk nen op
persten krijgsraad voor de Entente ge
vorderd heeft.
In het Lagerhuis vonden sommigen
dit uitpakken toch een beetje te erg.
Maar wat antwoordde de minister?
Een van mijn gewichtigste plichten is
het, de aandacht der openbare meening
op een voorstel te richten en haar van
de doelmatigheid te overtuigen. Daarom
besloot ik eene onaangename rede te
houden. Het gevolg is, dat ieder zich
voor het plan is gaan interesseeren".
* *
Waarlijk, hier zien wij de School der
Staatslieden.
De parlementaire regeeringsvorm is
niets, wanneer de Ministers, en voor
de Volksvertegenwoordigers geldt dat
nog sterker zich opsluiten in hunne
zalen, temiddden hunner papieren.
Willen zij ware leiders van den Staat
kunnen zijn, dan moet voor hen gelden:
ik woon temidden van mijn volk".
Hoeveel meer medewerking zou onze
heer Posthuma niet voor de geheele
levensmiddelenvoorziening hebben kun
nen krijgen, hoeveel krachtiger zou hij
misstanden hebben kunnen bestrijden,
kritiek tegemoetkomen, verbeteringen
aanvatten en bij de menschen inschik
kelijkheid wekken voor tal van maat
regelen, indien hij geregeld in persoon
en viva voce tot de burgerij ware ge
komen !
En hoeveel opgewekter en zelfbewuster
eest had een Cort van der Linden onder*
e natie kunnen levendig houden, en
dien hebben wij waarachtig
broodnoodig! wanneer hij en zijne mede
regeerders meer tot de menschen geko
men waren!
?Het ministerie van den volkswil is
juist in al zulke zaken jammerlijk tekort
geschoten!
Toch is 't in den komenden tijd een
noodzaak.
De heer De Jonge heeft, fluks en flink,
zooiets gevoeld toen hij, pas minister,
de Leeuwarder tafelrede hield, die nu
nog, met den teekenenden zin voor
theologie en exegese onzer natie, in
parlement en geschrift onder 't vergroot
glas genomen wordt. Toch is dit een
goed voorbeeld, en de minister, die het
volk wilde waarschuwen zich van de
spoedige ontwapening geen gouden
bergen voor te stellen, heeft dit in elk
geval aangepakt op een wijze, die moet
worden aangemoedigd, en niet met de
zure Hollandsche
bedenkelijkheid"onderdrukt.
Ook de heer Treub heeft de aanleiding
gezocht om onder de menschen te gaan,
en voor zijnen Economischen Bond
reclame te maken. Hierin ligt feitelijk
iets anders, dan wij bedoelen. Wij
wenschen de ministers juist te zien op
komen voor wat in hun ministerie, niet
zoozeer voor wat daar buiten ligt. Maar
in elk geval zien wij toch ook hier
een nadering tusschen regeerder en volk.
Dit is een van de eerste aanspraken,
waarop de natie recht heeft.
Wij voor ons zijn allerminst aanbidders
van vreemde staatsinstellingen. Van som
mige uitingen van echt Engelschen
stijl" heeft Nederland trouwens rijkelijk
zijn bekomst!
Maar dit mag ook het Nederlandsche
volk van de staatslieden, die het aan het
hoofd krijgen zal, vorderen: dat zij in
den waren zin des woords zullen regeeren
met en tusschen, niet boven en buiten
het volk!
Dit is een kwestie van opvattingen en
zeden en persoonlijkheden, meer dan van
wetsbepalingen.
De fraaiste constitutioneele instellin
gen, regelingen en burgerschapsrechten,
ja, de geheele democratiën blijven dor als
er niet naar wordt geleefd.
v. H.
IN ZAKE ZAND
EN GRIND
In de kwestie van den Zand- en
Grinddoorvoer is thans een Engelsch
Blauwboek verschenen, waarin de zaak wel
een eindje verder gesponnen wordt, maar
helaas zonder dat zij tevens iets verder
wordt gebracht. Het laatste schrijven van
den heer Balfour d.d. 15 Januari aan mr.
van Swinderen, laat het nog absoluut
aan de Nederlandsche Regeering, over de
stappen tot eene oplossing te zoeken,
en gaat verder op niets in.
Het vriendelijke optimisme ten spijt,
ten onzent van zekere zijde gehuldigd,
ziet men dus vooralsnog niet anders dan
het doode spoor.
Wat wij echter tot ons leedwezen in
het Blauwboek vooral missen, is dit: bij het
Britsche gouvernement eenige duidelijke
voorstelling van het standpunt, dat het
Nederlandsche volk in dezen wel heeft
moeten innemen.
Het ware zeer gewenscht, indien men
te Londen hier eens even op in wilde
gaan.
Dit standpunt toch is even eenvoudig
als eerlijk. En wanneer men het een
opgenblik wil waardeeren, kon de
wederzijdsche oplossing belangrijk veel nader
worden gebracht.
In begin October 1917 heeft het Ne
derlandsche volk voor het eerst verno
men, dat er zooiets als eene zand- en
grind- en metalenkwestie bestond, waarin
van Engelsche zijde aan onze regeering
zekere grieven werden gemaakt.
Wij hebben dit toen voor het eerst
kunnen vernemen, doordat de telegram
men over de Britsche telegraafkabels
plotseling werden tegengehouden.
Eerst daarna verscheen van de ver
schillende zijden de toelichting: dat dit
telegrammenverkeer was stopgezet als
een soort straf voor Nederland, omdat
het zand- en grinddoorvoer had laten
doorgaan.
Het had niet alleen op den weg der
Nederlandsche regeering gelegen, het
geval eerder openlijk te behandelen.
Dit is eene kwestie op zich zelf.
Ook van de Engelsche zijde had
publiciteit aan de bestaande grieven
kunnen worden gegeven.
Nu is nimmer eene poging ooit aan
gewend, om een verneembaar beroep op
Nederland te doen!
De eerste waarschuwing was... de
strop,.ons om den hals gegooid!
Daa'rom hebben wij ons door dien
plotselingen strafmaatregel volkomen
overvallen en onbillijk getroffen gevoeld.
Hij moest hier worden opgevat als
eene pressie, die ons op hetzelfde
oogenblik dat de zaak ter onzer kennis kwam,
tevens de gelegenheid be
nam, haar in vrijheid te be
handelen.
leder kan begrijpen, dat het daardoor
voor het Nederlandscje volk zeer
moeilijk is gemaakt, tot eene behoorlijke
regeling inzake den zand- en grind
doorvoer het initiatief te nemen, zoolang
de represaille blijft gehandhaafd.
?*;*
Wij durven gerust te zeggen, dat de
zand- en grinddoorvoeren naar het bezette
Belgische gebied hier te lande zeer
weinig populair zijn! Het streven
om die met goed fatsoen te beëindigen
of te beperken, zou zeker met vrij
algemeene sympathie ter hand kunnen gevat.
Maar wat, zoolang dit van ons verlangd
wordt met de duimschroeven aan, welke
de wederpartij ons onverhoeds heeft
aangedaan?
Daarvoor zijn onze zelfstandigheid en
ons prestige ons te lief; moeten wij er
ook te zeer ontzag voor vorderen.
Zoo is ook de verklaring onzer regee
ring te verstaan, toen zij Nederland tot
nadere regeling der zaak bereid ver
klaarde, maar een beroep op het Engelsche
gevoel voor fair play deed, om eerst
den te kwader ure getroffen dwangmaat
regel te beëindigen.
Kon dit alsnog, met een rustig gebaar
gebeuren, hier te lande zou dit slechts
worden opgevat niet als een blijk van
Engelsche zwakheid, maar juist van kracht
en van gevoel voor goed recht!
Ons Nederlanders zou 't dan niet moei
lijk vallen, er voor te ijveren dat in
zake de zand- en grintdoorvoeren aan
de rechtmatige Engelsche belangen recht
wedervaart.
Over het door onze regeering inge
nomen standpunt zal waarlijk ook nog
nader te spreken vallen. De Minister
zelf heeft het trouwens al erkend.
Maar laat men zich te Londen dan
indenken in onzen bijkans instinctieven
uitroep: eerst dat ding weg t"
v. H.
ONZE
STEENKOLENONDERHANDELINGEN
INLICHTING GEWENSCHT
Wat is er waar van de bewering, dat
in den afgeloopen nazomer het betrekken
van steenkolen uit Engeland door invloed
rijke personen ten onzent is tegenge
werkt ; en de regeling met Duitschland
integendeel juist bevorderd?
In hoeverre is dus bij de
steenkolenonderhandelingen in ons nadeel gewerkt,
doordat wij nu te zware voorwaarden
van Duitsche zijde hebben moeten aan
vaarden en van Duitschland te afhan
kelijk zijn gemaakt, terwijl men het En
gelsche tegenwicht verwaarloosd heeft?
Gelijk bekend, heeft Prof. Kernkamp
onlangs verklaard, dat de feiten zich
inderdaad aldus hebben toegedragen.
Z.H.G. verklaarde zich evenwel in de
onmogelijkheid, zijnen zegsman te noemen
of nader den weg te wijzen. Hij is daarop
ook niet teruggekomen, toen de bewe
ringen door Mr. Vissering in twijfel ge
steld zijn, en op het geven van nader
spoor aangedrongen werd.
Ons is het op een verzoek om nader
licht even slecht vergaan. Er wordt ge
zegd: Ziet u zelf op de hoogte te
stellen, of lok eene enquête uit".
Daarmede hebben wij dit standpunt
verder te laten voor wat het is. Het
brengt niet verder.
Ieder gevoelt echter, dat op eene losse
verklaring eene enquête bezwaarlijk te ver
krijgen valt, tenzij nader hoogte van de
zaak gegeven kan worden.
En aangezien wij nu niet in deze we
reld zijn om elkander raadsels op te
geven of ik zie, ik zie, wat jij niet ziet"
te spelen, meenen wij niet beter te kunnen
doen, dan de in den aanvang neerge
schreven vragen bij dezen te stellen aan
ieder, die betrouwbare en degelijke in
lichtingen te geven heeft en aanleiding
vinden kan, om mede te werken tot het
verschaffen van klaarheid.
Alleen op deze manier schijnt 't nu
misschien mogelijk, in dezen resultaat
te bereiken.
Dus : Wat is er waar... enz. enz.
v. H.
GEEN TOUW
AAN VAST
Het blijft een ongeluk, dat wij nim
mer het gevoel krijgen, in zake de Le
vensmiddelenvoorziening van hooger
hand klaren wijn geschonken te zien.
Alle publicatie's dienaangaande, van het
Mededeelingenbureau incluis, worden ge
kenmerkt door de zekere mate van eigen
wijsheid en leukerigheid, welke het be
leid van den Minister Posthuma tegenover
het publiek zoo vaak kenmerken.
Rhondda, de Engelsche levensmidde
len-minister, zeide dezer dagen eens
rondweg, dat hij betreurde, een bepaal
den maatregel genomen te hebben en ten
onrechte in dezen zijne adviseurs uit
landbouwkringen gevolgd had.
Van zulke vierkante taal verneemt
men ten onzent nooit een spoor. Het
blijft steeds omslachtig uit- en inpraten,
waarbij de menschen hunne schouders
moeten ophalen en elk vertrouwen ver
liezen.
Wanneer het straks lukt, in zake de
voedselvoorziening een «ieuwe koers te
verkrijgen, dan zal ook naar de
vertrouwen-winnende kracht tegenover de
bevolking weer geheel opnieuw en anders
moeten worden gestreefd.
Als even betreurenswaardig als onbe
grijpelijk voorbeeld kan de aandacht ge
vestigd op het navolgende Bericht omtrent
de Peulvruchtenvoorziening, dezer dagen
door het Bureau voor Mededeelingen
uitgegeven:
Men heeft gemeend een tegenspraak te
ontdekken tusschen onze mededeeling C;t
het niet de bedoeling was het rantsoen peul
vruchten te laten op de voor Januari tijdelijk
verminderde hoeveelheid van % Kg, en de
uitspraak in de Memorie van Antwoord.dat
die halveering van het rantsoen misschien
voor een der volgende tijdvakken nogmaals
zou moeten geschieden.
Het is meer schijnbare dan wezenlijke
tegenstrijdigheid.
Het is inderdaad de bedoeling het rantsoen
op l K.G. te houden, zooals de aanvankelijke
opzet was. Maar dit sluit niet de mogelijkheid
uit, dat de omstandigheden op een bepaald
oogenblik niet toelaten het volle Kilo te
geven. Dat hangt er van af, of op het moment,
waarop de distributie voor een tijdvak van
vier weken moest beginnen, een voldoende
voorraad aanwezig is, of, naar billijke ver
wachting, tijdig zal binnenkomen. Aan die
zekerheid heeft het tot nog toe eenigermate
gehaperd n door moeiKkheden bij het
dorsenen n door het dichtgeraken en blijven
van vele vaarten in het Noorden. Daardoor
was er in het thans afgeloopen tijdvak geen
voldoende voorraad beschikbaar om l Kg.
te geven."
Dit bericht geeft dus de voorstelling,
dat alleen soms, tijdelijk en door tijdelijke
omstandigheden, beperking van het
peulvruchtenrantsoen noodig kan zijn.
Maar een week geleden schreef de
minister in zijn Memorie van Antwoord
dit:
De petilvruchtenoogst maakt het bij het
behoud van een matig rantsoen mogelijk de
voorziening tot den a.s. oogst te doen ge
schieden.
Het aanvankelijk vastgestelde rantsoen
van l K.G. per 4 weken vereischt in elke
vierwekelyksche periode 6500.000 K.G.
erwten en boonen, hetgeen in verband met
de slechte kwaliteit van de erwten, waaruit
een belangrijk percentage moet worden ge
schoond, te hoog bleek.
Derhalve is voor het derde tijdvak het
rantsoen gehalveerd, hetgeen misschien voor
een der velgende tijdvakken nogmaals zal
moeten geschieden."
Hierin kan geen verstandig mensch
iets anders lezen, dan dat de beschik
bare voorraad voor l K.G. absoluut
te klein is!
Geheel in strijd met de nadere uit
legging."
Aan de twee berichten naast elkaar
valt voor niemand, die de zaak heusch
ernstig bestudeeren wil, een touw vast
te maken. Of de Memorie van Antwoord,
óf het Mededeelingenbureau zijn er naast.
En het volk voelt zich bij den neus
geleid.
Het voorbeeld is er een uit velen. De
geheele toon, waarin tot publiek en volks
vertegenwoordiging gesproken wordt,
in zake de levensmiddelenkwesties is
al te vaak een van
quasi-openhartigheid en gewichtigheid, inderdaad van
er-om-toe-praterij.
Tegen dusdanige even lichtvaardige
als onverdragelijke wijze van inlichting
moet worden geprotesteerd.
v. H.
Prof. G. W. KERNKAMP bericht ons, dat
hij deze week geen tijd had, om een
Buitenlandsch Overzicht te schrijven.
DUURTE EN DISTRIBUTIE
Het, met zooveel verlangen gezien Staats
stuk, de nota over de
Levensmiddelenvoorziening, is thans sinds kort verschenen en
hoewel reeds talrijke artikelen zich hiermee
bezig hielden, achten we deze kwestie toch
belangrijk genoeg om hieraan nog enkele
beschouwingen te wijden.
In het nummer van 5 Dec. van In- en
Uitvoer schreef mr. A. R. Zimmerman een
zeer belangrijk artikel, waarvan enkele pun
ten wel de aandacht verdienen. Zoo schrijft hij:
,De~e toeslagen toch maken de consumptie
prijzen tot geheele kunstmatige cijfert
cijfers bepaald bij overheidsbesluit, maar
zonder eenige samenhang met den inkoops
prijs" *); verder wijst hij er op, hoe fouten
bij aankoop, misstanden bij opslag, vervoer
enz., niet de minste invloed op den ver
koopprijs hebben, wel naderhand op de be
lasting, hoe thans duizenden personen belang
hebben bij de distributie van levensmiddelen,
dus niet het minste belang bezitten bij lage
inkoop, goedkoop vervoer en zuinige mani
pulatie en eindigt aldus: En daarom is de
vraag niet van belang ontbloot op hét stelsel
zelf ook wellicht tot de oorzaken van duurte
behoort." *)
Prof. van Hamel merkte reeds in zijn
Mis-tributie" op, dat thans het particulier
belang bij het algemeene moet achterstaan,
vooral wat de prijsbepaling aangaat. Een
vraag, die allereerst gesteld kan worden is
die, of alle prijsverhoogingen wel even
gerechtvaardigd zijn en of-hier niet soms een
profiter de l'insiant" bij in het spel is.
Wanneer men nagaat, hoe talrijke onzer
fabrieken, niettegenstaande de bezwarende
omstandigheden, na gewoonlijk ruime af
schrijving en reserve voor oorlogswinst, toch
nog hooge dividenden uitkeeren, dan wordt
de twijfel aan deze motiveering eenigszins
gesterkt; niet alleen dat men dit bij ver
schillende fabrieken waarneemt, ook onze
scheepvaartondernemingen maken, niette
genstaande beperkt vervoer, oorlogsrlsioo
en somwijlen verliezen in schepen, winsten,
die terugwerken op de koers deraandeelen;
en dan gelden de hooge vrachtkosten zoo
graag als een motief voor prijsverhooging!
Nu in dezen tijd de Staatsbemoeiingen zich
zoo ep allerlei gebied uitgestrekt hebben,
zou ook een ingrijpen hier misschien niet
ongewenscht zijn.
Een andere kwestie, ook in nauw verband
met de prijzen, is de kettinghandel en de
acties van dat soort handelaars, dat artikelen
opkoopt, zonder dat men weet, waar deze
blijven, zoodat het vermoeden nabij ligt, dat
ze voor Keizer Wilhelm" bestemd zijn.
Hier zou, door het volgen van het voorbeeld
van het Gemeentebestuur van Amsterdam,
n.l. inbeslagname van goederen in de veemen
opgeslagen, terwijl nader onderzoek moet
uitmaken of ze inderdaad van bona-fide
handelaars afkomstig zijn, aanzienlijke verbe
teringen kunnen geven, terwijl een verbod
voor de dagbladen om anonyme advertenties,
waarin bepaalde artikelen te koop aange
boden of gevraagd worden, op te nemen
ook zeer zeker tot beperking van deze soort
handel zoude medewerken.
Bovendien het is de vraag of het ingrijpen
der Regeering niet vaak te laat .komt. In
het algemeen wordt tot distributie of vast
stelling der maximumprijzen overgegaan,
wanneer het bewuste artikel schaars is of
dit binnen afzienbaren tijd zal worden;
vóórdat dit echter bij het betrokken depar
tement bekend is geworden, heeft men in
handelskringen van deze wetenschap gepro
fiteerd; het artikel is een speculatie-object
geworden, waarmee sterk gegokt" is ge
worden, manipulaties, die niet zullen na
laten hun invloed te doen gelden op den
vast te stellen maximumprijs of den te be
talen toeslag van regeerlngswege.
Iets wat dit zij terloops opgemerkt
ook zeer zeker tot talrijke prijsstijgingen
medegewerkt heeft zijn de verschillende
militaire leveranties, waarbij menige leve
rancier uitgaat van de gedachte, dat bij een
minimum van qualiteit een maximum in
prijs opgebracht moet worden.
In zijn reeds aangehaald artikel wees
prof. van Hamel er op, dat ook een
zuinigheidscampagne een zeer wenschelijke maat
regel ware. Had een dergelijk streven niet
reeds al lang het Departement van Land
bouw, Handel en Nijverheid er op moeten
zijn, hoe men zuinig kan zijn met levens
middelen, hoe in meerdere gevallen door
onnadenkendheid voedsel verspild wordt.
Het eenige, wat in deze richting gedaan is,
zijn de onbeholpen advertenties Weest
zuinig op uw brood", die niet direct blijk
geven, dat minister Posthuma en zijn be
trokken adviseurs de kunst verstaan om door
advertenties het publiek te bereiken. Men
vergelijke hierbq eens de pakkende reclame
voor de oorlogsleening in Amerika en En
geland, voor de recruteering in deze landen!
In deze richting zou nog veel te doen zijn
n door voorlichting van deskundige perso
nen n door het verspreiden van eenvoudige
wenken, die voor iedereen begrijpelijk zijn.
Wanneer men de Memorie van Antwoord
leest wordt men getroffen,*hoe hieruit en ook
uit andere verklaringen van Min. Posthuma,
slechts een toon de bovenhand heeft, n.l.
dat hij alles gedaan heeft om onze
levensmiddelenvoprzisning tot een zoo goed mo
gelijk functioneerend lichaam te maken. We
hebben van hem nog nooit gehoord, dat hij
zich ook maar in iets vergist had. Immers
nu men thans onophoudelijk voor onver
wachte moeilijkheden staat, zou geen enkel
weldenkend mensch dit ook kwalijk nemen
en we gelooven, dat zijn handelingen er
hierdoor symphatieker geworden waren.
Minister Treub schreef, in zijn Oorlogstijd,
als zijn voorganger: Dat onder deze uiterst
moeilijke omstandigheden door de Regeering
herhaalde malen fouten zullen worden be
gaan, dat er maatregelen zullen worden
genomen, waarvan de «egeering zelf na
korten tijd zegt: wij hadden dat eigenlijk
anders moeten doen, ik zou haast zeggen,
dat spreekt zoo vanzelf, dat ik geen
ooeenblik aarzel om te erkennen, dat ongetwijfeld
nu reeds fouten zijn begaan en er nog veel
meer fouten begaan zullen worden."
Wanneer men nagaat, hoe onder het be
leid des heeren Posthuma herhaalde malen
beslissingen zijn uitgevaardigd, die gebrek
aan organisatie en inzicht» van den stand
der zaken toonen, dan ware het respect
over het beleid van den Minister zeker ver
meerderd, indien hij onomwonden verklaarde,
dat hij fouten gemaakt had, maar hoopte,
dat niet meer plaats zou vinden. We her
inneren hier bijvoorbeeld aan de circu
laire over de nieuwe brandstoffenprijzen en
waarin het element van navordering was
*) Cursiveering van ons. H. J. H.