Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
2 Febr. '18. No. 2119
DE VERLEIDER
Teekening voor De Amsterdammer" van Jordaan
f
JDurchhalten! Verehrteste!"
opgenomen een besluit, dat te elfder ure
ingetrokken is en waarover indertijd het
Weekblad voor hel 'Recht schreef: Een
dergelijke dwangmaatregel is verkrachting
van recht, is misbruik van macht. Wij kun
nen ons moeilijk voorstellen, dat een minister
de verantwoordelijkheid daarvoor zal durven
aanvaarden. Hier moet een misverstand in
het spel zijn. Mocht het onwaarschijnlijke
waar zij», dan hopen wij, dat de
StatenGeneraal een zoodanigen maatregel van
onrecht en dwang niet zullen dulden." Men
ziet, dat aan het beleid toch wel eens iets
gehaperd heeft en dan is dit slechts nog
n enkel voorbeeld!
Ten slotte nog iets anders: niemand zal
durven ontkennen, dat het levensmiddelen
vraagstuk niet een buitengewoon moeilijk
is, maar door zijn groote belangrijkheid zal
getracht moeten worden om de onaange
naamheden tot een minimum te beperken
en in dit verband verdient een instelling,
sinds kort in Engeland in het leven geroe
pen, ook onze aandacht. Ook hier hoorde
men protesten tegen de Regeeringsbesluiten
en om de verbruikers in de gelegenheid te
stellen klachten te uiten heeft de
levensmiddelencontröleur, Lord Rhonda, een
Consumer's Council ingesteld; zou iets dergelijks
ook bij ons niet de overweging waard zijn?
H. J. HOLGEN
BIJ DE LICHTSCHIPPERS IN DE
VRIJE VAARGEUL
Naar aanleiding van het artikel in het
vorig nr. bereikten ons vele opmerkingen.
Zoo vestigt een lezer de aandacht op het
feit, dat aan de Belgische kust reeds een
lichtschip verongelukt zou zijn.
De schrijver geeft hier een nadere toelich
ting van de nood-toestanden in het bedrijf.
«Veertig jaren ongeveer bestaat onze
dienst", zeiden de lichtwachts mij bij ge
legenheid van het bezoek, waarvan het vorig
iiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiimiiMi
TWEEDE PRIJS
in onzen Novellen.Wedstrijd
DE OVERWONNEN HAAT
DOOR
MAURITS WAGENVOORT
1 In Tlemcen,
het
veel-beto! rende en
rijkbeschaduwde
Moorsche stad
je in het Atlas
gebergte, naar
j de
Marokkaani sche grens toe,
had hij" ken
nis gemaakt
met den
lieutenant"
Abd-el-Kader
es-Sennoussi,
en dien op zijn
parole
d'honneur" beloofd
hem in Algiers,
waar M. Ie
lieutenant" woonde, een bezoek te zullen
MAURITS WAGENVOORT
nummer het verhaal bracht. Veertig jaren
zijn onze schepen oud". Veertig jaren zijn
onze loonen dezelfde". Veertig jaren krijgen
we op verzoekschriften nul op het rekwest".
Daarom vinde een opsomming hunner
grieven hier een plaats.
Zij rekenden mij voor dat een lichtwacht,
die nog geen 28 jaar is, per maand de kapitale
som van zeven en dertig gulden en twee en
een halve cent thuis brengt. Heeft hij het
geluk dien leeftijd te bereiken dan wordt
de maandelijksche buldel vijf gulden dikker.
En als hij dan vijf jaren den lande heeft
gediend, wacht hem de eerste verhooging
van honderd en twintig gulden per jaar. De
verhooging van vijf gulden wordt dan weer
ingetrokken.
Van die honderd en twintig gulden be
taalt hij echter gedurende vier jaren zeventien
procent voor pensioen- en weduwenfonds
daarna 5 procent, zooals over het geheel van
het loon, die hij tot zijn dood blijft betalen.
Heeft hij dan weer vijf jaar voor anker
gelegen, dan wachten hem weer honderd
twintig gulden per jaar verhooging onder
dezelfde voorwaarden. Zitten er tien jaartjes
op, dan wacht hem dezelfde verrassing.
Maar als de vijftien jaren volbracht zijn
blijft hij op het dan bereikte loon staan.
Mijn zegsman met grijzen baard heeft
veertig jaar het land gediend in weer en
wind en versuffende opsluiting en houdt nu
per jaar na aftrek voor het fonds,acht honderd
acht en tachtig guldens over, moet dus per
week rond komen met zeventien gulden.
Weliswaar ontvangt hij vrije marine-voeding
aan boord en krijgt hij n gulden per dag
voedergeld als hij op de sleepboot vertoeft,
die hem van en naar den wal brengt; maar
thuis zijn de vrouw en de kinderen, wier
kostwinner zich op zee verdienstelijk maakt.
Dat doet hij in sneeuwbuien, bij zwiepende
regenval, daarbij trotseert hij wind en water.
Hij heeft dus baaien onderkleeding noodig.
Wat moet er overblijven, als die kosten
van zijn loon afgaan?
iiiiiiifniiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiMiiiii
brengen. Hij"? Niet de moeite waard
hem een naam te geven. Hij" was het
negatief. Hij" was een ongeloovige",
slechts goed genoeg om door grootmoeder
gehaat en veracht te worden, wijl hij" was,
die hij" was: een Frank, een djaöur".
Toen hij dus in Algiers kwam, wasén zijner
eerste bezoeken aan de rozenvilla du cadi",
waar Ie lieutenant Abd-el-Kader" woonde:
in het huis zijner vaderen. Het lag hoog op
de bloemrijke heuvelen, vanwaar het uit
zicht op de lichtblauwe Middellandsche Zee
zoo heerlijk is. Een gewitkalkt Moorsch
huis, bekoepeld, enkele mooi-gekartelde
boogvensters naast de met spijkerfiguren
beslagen deur, overschaduwd door dichte
rozentuinen. De tuin was misschien niet
goed onderhouden, maar welk een vast
karakter van Moorschen aard bezat hij!
Terrasvormig liepen de hagen van kegel- en
balvormlg-geschoren cypressen tegen den
heuvel op, waarvan de paden beschaduwd
werden door cypres-berceau's, koel zelfs op
den neeten middag. Hier n dtar een fon
teintje, waarvan het heldere water in dunne
straaltjes wegklaterde in achtkantige kom
men met Spaansche tegels bezet. De Oos
tersche tuin uit de vertelling van
Sjeherezade: donkergroene cypressen, vlamroode
rozen, blanke duiven en kabbelend water
kristallijn.
Lieutenant" Abd-el-Kader-es-Sennoussi was
nu het hoofd der oude Algerijnsche familie,
in wier traditie het sinds drie geslachten lag
tegen het Fransche bestuur te f rondeeren.
Maar M. Ie lieutenant" had zich met het
bestaande verzoend, zijn grootmoeder ten
spijt, die dit een verloochening van een
heilig recht had gevonden. Zij was in deze
Moorsche familie nog de onoverwonnen
ziel van het oude roofnest Algiers, van welks
De voeding is goed. Maar het zou geen
weelde zijn, .als de lichtwacht in zfjn een
zaamheid af en toe zou kunnen kijken
op een stnkje kaas, of worst, bij zijn
boterham. Daarvoor wordt niet gezorgd.
Zijn dagelijksch brood" is zoo eentoonig
als zijn omgeving. Daarom vraagt de licht
wacht reeds jaren te vergeefs wat tafelgeid
dat bij andere diensten wel gegeven wordt.
En ook ziet de lichtwacht niet in, waarom,
als hij een maand in de zee heeft zitten
turen, hij niet evengoed als de gezagvoerder,
de stuurman en de machinist vier weken aan
wal mag blijven inplaats van de twee weken,
die hij nu in zijn gezin kan doorbrengen.
En niet alleen de lichtwacht ziet dat niet
in, maar ook het hoogere personeel, dat mij
te woord stond, vindt dat het zoo niet mag
blijven en gaarne een actie steunt, waarbij
het niets voor zich zelf vraagt.
Dat betreft dan alleen den rusttijd aan wal.
Voor de salariëering heeft het ook zijn
bescheiden wenschen.
Het minimum-salaris van den gezagvoerder
is f 1320.?het maximum na drie
vijfjaarlijksche verhoogingen van f120,?f1680,
(alweer verminderd door den af trek). De stuur
man begint met f 1020 en eindigt met f 1380,
voor den machinist zfjn deze bedragen
f 1680 en f 2040.
De uitkeeringen bedragen bij pensioen
na veertig jaren dienst 2/3 van het laatste
jaar-salaris, bij overlijden ontvangt de
weduwe een pensioen van 49/160 ± 49/800
voor elk kind beneden 't jaar.
En het hooger personeel n het mindere
(dit laatste vereenigd in den Bond van
minder personeel bij betonning en verlich
ting) hebben herhaaldelijk gerekwesteerd
om verhooging der gages. Hunne belangen
zijn vergeefs ter sprake gebracht in de
Tweede Kamero.a. doordenheerHugenholtz.
Van groote bekendheid is dat niet.
Maar juist dat is de grief, dat Nederland
wel (deze mannen vooruit zendt, maar in
zfln belangstelling hen achter af plaatst
wijl het lot der overige rijksambtenaren en
beambten ieder jaar ter sprake komt.
En ten slotte, behalve de grieven over
salaris en leef wij ze, voerden mijn zegslieden
nog aan, dat de zeewaar dikheid der
lichtschepen geen tred heejt gehouden met de
eischen, daaraan in dezen tijd te stellen.
Ter beveiliging tegen mijnen enz. zijn
waterdichte schotten noodig. Vooral het
volkslogies" is gruwelijk ouderwetsoh. Er
moét verandering komen. Menschen die
verplicht zijn in deze ruimte een maand
achter elkander verblijf te houden hebben
recht op wat comfort, waarvoor men op de
oude schepen geen plaats heeft.
Het lot der llcht-wachts is in dit blad
nu ter sprake gebracht. Mogen de monden
en de pennen in beweging komen, dan zal
zeker het resultaat niet uitblijven en zijn
mijn rc\s en uw aandacht niet te vergeefs
geweest.
H ij MAN CROISET
iimiiiiiiiiimii
DE VOORGESTELDE REGELING
DER GRONDBELASTING
Van de Redactie van de Amsterdammer
ontving ik het verzoek voor haar blad een
kort artikel te willen schrijven over de voor
gestelde regeling der belasting op het on
gebouwd.
Ofschoon ik over dit onderwerp reeds meer
heb moeten schrijven dan mij eigenlijk lief
is, wil ik toch gaarne aan het verzoek vol
doen. En wel hoofdzakelijk hierom, wijl het
mij gelegenheid geeft een kring van lezers
omtrent dit onderwerp in te lichten, die,
naar ik vermoed, te dezer zake over 't alge
meen eene verkeerde voorstelling hebben.
De verhooging der belasting op het on
gebouwd beoogt te treffen de grondbezitters
en ik heb reden aan te nemen, dat vele lezers,
als zij dit woord hooren, uitsluitend denken
aan rijke en in de- laatste jaren slapende
steeds rijker geworden kapitalisten en daarom
de voorgestelde verhooging zeer sympathiek
gezind zijn.
Welnu, als deze voorstelling juist was, zou
ik mij allerminst geroepen achten tegen de
aanhangige voorstellen op te komen. Mijn
hoofdbezwaar is juist, dat niet de rijke grond
bezitters in de eerste plaats zullen worden
getroffen, maar de kleine land en tuinbou
wers, die met veel geleend geld en harden
arbeid op duur gekocht land dikwijls een
laatsten Bey haar vader de laatste vizier
was geweest. Maar dit was al zoolang ge
leden, toen hij" met Ie lieutenant"
Abdel-Kader kennis maakte. De lieutenant"
was reeds geheel verfranscht door zijn
opvoeding. Sitti Zaïda'Mdeovergrootmoeder,
had daaraan niets kunnen verhinderen. De
haat jegens den overheerscher was in het
derde geslacht volkomen ondergegaan in een
gevoel van berusting. Le lieutenant"
Abdel-Kader was, zooal niet een groot vriend
van de Franschen, dan toch van hun luch
tige levensopvatting, hun taal, hun litteratuur,
hun petites femmes", hun wijnen zelfs, waar
hem die in de woning zijner ongeloovige''
vrienden werden voorgediend. Maar zijn
huis bleef rein" van iederen wijndrop, daar
lette eok grootmoeder Zaïda op. Zijn gasten
kregen kaoua" koffie te drinken, in
porseleinen kommetjes dun als
rozenblaadjes, In mandjes van zilveren filigraan, of
i heerlijk-koele sjerbets", geparfumeerd, soms
j gerstenwater zoet gemaakt met honig en op
ijs gezet. Dit was alles wat in zijn
selam! lik" - zijn ontvangst-salon?aan het
Muzelmansche karakter van den gastheer herin
nerde. O ja, zijn roode fez ook nog. Overigens:
een zuidelijke Franschman: zwarte knevels,
levendige oogen, blanke tanden, een don
Juan du midi" van nog geen dertig, keurig
in zijn nauwsluitend luitenants-uniform,
blagueur", soms ontevreden als hij dacht,
dat hij door die onverstandige koppig
heid van zijn overgrootmoeder het waar
schijnlijk nooit verder zou brengen dan tot
luitenant, op zijn best kapitein. Maar over
die ontevredenheid heen dadelijk een gulle
lach.
Onnoodig te zeggen, dat hij" in het
selamlik" van Abd-el-Kader's woning, nu
en bij volgende bezoeken, nooit verder kwam
cober en zorgelijk bestaan hebben. Hun toe
stand zal, indien er na den oorlog een voor
den landbouw minder gunstige tijd komt,
door verhooging der grondbelasting nog
onhoudbaarder werden gemaakt dan hij
anders reeds zou zijn.
Uit dit oogpunt alleen zal ik de aanhan
gige voorstellen bezien en mij daarbij nog
zeer moeten beperken. Hen, die uitvoeriger
ingelicht wenschen te worden, verwijs ik
naar eene door mij bij M. M Couvée te
's-Gravenhage uitgegeven brochure, naar
een tweetal rapporten, uitgebracht door eene
door het Nederlandsen Landbouw Comit
ingestelde commissie,alsmede naar een adres,
dezer dagen door den Nederlandachen
Tuinbouwraad aan de Tweede Kamer gezonden.
De belasting op het ongebouwd heeft
een zeer eigenaardig karakter. Men doet, ten
einde een juist inzicht in hare economische
werking te krijgen, het best haar niet te
beschouwen als eene belasting, maar als
eene uitkeering, die den staat toekomt als
medeeigenaar van den grond. Hieruit volgt,
dat geen rekening behoeft te worden ge
houden met de draagkracht, mits de staat
in het te betalen bedrag maar niet wille
keurig wijziging brengt, al naar hij veel of
weinig geld noodig heeft.
Er moet Pierson heeft daarop indertijd
zeer sterk den nadruk gelegd ten aanzien
van deze belasting vastheid bestaan. Bestaat
die niet, dan kan men er bij koop geen
rekening mede houden en wordt nu eens
den een onrechtmatig een deel van zijn
bezit, gelijkstaande met de gekapitaliseerde
verhooging, ontnomen, dan weer den ander
een geschenk gegeven.
Die vastheid kan bestaan in de som, die
moet worden betaald en in dit geval is de
belasting eene grondrente, doch ook in de
verhouding van de belasting tot de waarde
van den grond.
Bij de wetten van 1879 en 1892 is men
van het eerste systeem tot het tweede over
gegaan. Die overgang heeft den staat geld
gekost, daarbij den eenen grondbezitter be
voordeeld en den ander benadeeld om ten
slotte den ouden toestand weder te doen
terugkeeren.
Voor 't vervolg zou worden betaald, zoo
werd bepaald, 6 pCt. der belastbare opbrengst,
vastgesteld na eene tijdroovende en zeer dure
schatting, welke in 1892 haar beslag kreeg.
Had men nu tevens bepaald, dat de belast
bare opbrengst met korte tusschenpoozen,
b.v. om de 10 jaren, zou worden herzien,
dan was de zaak gezond geweest. Deze
opbrengst zou dan reeds twee keer opnieuw
zijn vastgesteld en de fiscus deel hebben
gehad in de plaats gehad hebbende waarde
stijging ten koste van hem, die deze waarde
stijging ook werkelijk genoot. Niettegen
staande de ernstige waarschuwing van
Pierson werd omtrent de herschatting echter
niets bepaald en liet men de zaak op zijn
beloop.
Daardoor heeft de grondbelasting, zooals
Pierson voorspelde, wederom het karakter
van eene grondrente aangenomen en werd
bij het koopen van land slechts gerekend
met het reeds gedurende jaren betaalde, in
1892 vastgestelde bedrag.
Thans wordt niet alleen voorgesteld tot
eene herschatting over te gaan, maar boven
dien zal het heffingscijfer belangrijk worden
verhoogd. De schatkist zal van deze rege
ling, wordt zij aangenomen, zeer profiteeren.
De verhoogde belasting zal echter in zeer
vele gevallen niet worden betaald door hen,
die de in de laatste 25 jaren plaats gehad
hebbende waardestijging hebben genoten,
maar door de nieuwe verkrijgers, die de
waardestijging reeds aan de vorige eige
naren hebben betaald. 1)
Dit is nog zooveel erger, als men bedenkt,
dat grondeigenaren-kapitalisten in de laatste
jaren vooral hebben verkocht en, in verband
met de ontwikkeling van het kleinbedrijf,
veelal kleine weinig kapitaalkrachtige land
en tuinbouwers tegen hooge prijzen grond
hebben gekocht. Deze laatste hebben hun
goed met hooge hypotheken moeten bezwa
ren en natuurlijk drukt de nieuwe last alleen
op de overwaarde.
Hierbij komt nog, dat de verhooging het
grootst zal arjn voor de zand- en veen
gronden, daar deze sedert 1892 het meest
in waarde zijn gestegen. En juist deze gron
den vormen het terrein van den kleinen
eigengeërfden met veel crediet werkenden
boerenstand, die zich in de laatste jaren
1) Ten einde misverstand te voorkomen,
zij er de aandacht op gevestigd, dat bij deze
beschouwingen de oorlogsjaren wegens hunne
abnormale toestanden ook op het gebied der
grondprijzen zijn uitgeschakeld. Dat deze
oorlogsprijzen als basis zullen gelden voor
02 schatting, zal de moeilijkheden noggrooter
maken.
dan deze open vertrekken om den marmeren
voorhof met de door klimop omwonden
kolonnade van stuc en het ruischende fon
teintje in het midden, de kom bezet met
Delftsche tegeltjes. Hoe kwamen die daar?
Hij"' stelde daar belang in. Maar alles wat
Ie lieutenant" wist te zeggen was, dat zij
daar altijd geweest waren. In het Haremlik'i,
het achterliggend familieverblijf, kwam ,,hij"
nooit. Men hoorde er soms de stemmetjes
uit der drie dochtertjes van het huis. Soms
ook, en Abd-el-Kader kon nooit nalaten daar
zijn gasten opmerkzaam op te maken, van
den zuigeling, den kleinen joussouf. Want
ook met deze traditie had de jonge luitenant
gebroken: hij was de laatste Abd-el-Kader"
der familie, de laatste wiens naam nog zou
herinneren aan het lang vol gehouden verzet
tegen het Fransche bestuur. Was niet zijn
overgrootvader ook vizier geweest van dien
Abd-el-Kader, den Leeuw der woestijnen",
wiens ontembaarheid, vertelde hij" den
lieutenant", zelfs een Hollandsen dichter
uit dien tijd had bezield? Nu, en daar
hoorde wat toe! De pasgeboren erfgenaam
van vier geslachten Abd-el-Kader's had een
goede stem: zijn vader lachte om zijn
ge| schreeuw en zei: hij protesteert omdat hij
i Joussouf heet".
Maar indien dan geen vreemdeling ooit in
het haremlik" doordrong, de dochtertjes
van Abd-el-Kader, in haar zijden
maskeradegewaadjes van Oostersche haremvrouwtjes,
want zoo wilde het grootmoeder Zaïda,
kwamen wel eens het mannenverblijf binnen,
beschroomd eerst, straks het opvroolijkend
door haar luchtig Fransen gesnap. Ook
kwamen er wel eens de dikke Joodsctte
dienstvrouwen van het huis, de zooge
naamde slavinnen, mooi maar te dik, in
haar wijde witlinnen broeken en de
zilWEL, JANDOOSIE!
Gofjemopje, jeemekreetje,"
Sjonge, wat 'n klap was dat."
Hè, wat binne me geschrokken;"
Nou, dat is me effies wat!"
Vijf geduchte Amstedammers,
Dat soldatie-speule moe,
Stapten, voor de hier-en-gunter,
's Nachts alleen naar Halfweg toe.
Heelemaal niet bang voor spookies
In het Sloterdijksche bosch,
Ging Rinaldo Rinaldini
Met zijn roovers er op los.
Na een bioskoop-vertooning
En wat prikkeldraad-lekluur
Opgewonden door Lord Lister,
Klom de bende op een schuur.
Kauwend op 'n reepie Kwatta
Met vervaarlijk tandgekners,
Zwaargewapehd met 'n fietspomp
En een doosie lucifers...
Gingen ze een aanslag plegen
Op het lieve Vaderland
Met een hoopie natte krullen
En een stukkie van 'n krant.
Toen de helden zeker wisten
Dat de lont niet branden kon,
Toen het vonkie uitgewaaid was
En de wilde jacht begon,
Vonden ze Goddank 'n diender
Die al op ze had geloerd;
Anders had geen mensch geweten
Wat ze hadden uitgevoerd.
Diender T brulden ze angstwekkend,
Wij zijn heelemaal niet mak"
Wij zijn vreeselijke schurken,"
Diender, breng ons naar de bak!"
Na een ernstige instructie
Lachte het bureau zich slap,
Want 't was maar 'n verkiezing
Of een soort reclame-grap.
Eerst wat schelden op Prins Hendrik,
Dan wat op de Koningin,
Dan met lucifertjes spelen
En dan floep!" de Kamer in.
Eik van deze jonchelingen,
Die nu in de bajes zit,
Voelt zich, na zoo'n f ij n schandaaltje,
Een toekomstig kamerklit.
J. H. SPEENHOFF
llllllinillltMIIIIIIIMIIIIlKlllflIIIMflIIIIMIIIIItlMIIUtllllltHIIIIIHIItlltlllll
H. VAN DOQREN & Cie.
DEN HAAG - AMSTERDAM - UTRECHT
BAUES-HOEDEN on BONTWERKEN
IIIIIIUIHI IIIIMItHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIHIIIIIIIIIIIIIIflIIIIIIIIIHMIIIIIt
bovendien door aankoop en ontginning al
daar belangrijk heeft uitgebreid.
Door mij is becijferd, dat tal van deze
kleine eigengeërfden tot zelfs 5 maal zooveel
grondbelasting zullen moeten betalen als
zij tot dusverre deden en dat, als men de
verhooging kapitaliseert en de landbouwer
zijn grond, wat niet zeldzaam is, voor \
der waarde met hypotheek heeft bezwaard,
aanneming van het aanhangige wetsontwerp
neer zal komen op eene heffing in eens van
30 a 40 pCt. van het door hem in zijn grond
vastgelegd «belegd" is m.i. het juiste woord
niet eigen vermogen.
Voorts moet er nog de aandacht op worden
gevestigd, dat juist deze kleine landbouwers
op onze lichtere gronden door ie
Regeeringsmaatregelen in zake de rogge de
grondstof voor hunne veehouderij zeer
zwaar zijn getroffen, zoodat hun bedrijf
thans grootendeels is gedesorganiseerd.
Ten slotte dient niet uit het oog te worden
verloren, dat de schatting vier jaren zal
duren en de daarna in werking tredende
belasting minstens 10 jaren zal gelden.
veren enkelbanden met munten rinkelend
boven de kleine voeten in donkere muiltjes.
Sit Fathouma", de jonge vrouw des huizes,
kreeg hij" nooit te zien, daarentegen schreed
dame Zaïda', de overgrootmoeder, blind
en zwijgend als het noodlot, door den open
hof, luisterend welke stemmen zij in het
selamlik" vernam, en of er misschien het
gehate Fransch werd gesproken.
Zij was al heel oud, deze onoverwoanen
Algerijnsche vrouw, die echter de bewering
logenstrafte, dat Oostersche vrouwen dra
haar schoonheid verliezen. Natuurlijk waren
heur haarvlechten onder den doorzichtigen
zijden hoofddoek grijs geworden, was haar
gelaat gerimpeld en vergeeld en, wijl blind,
was haar oogenlicht verduisterd. Maar haar
strenge en zwijgende trekken hadden niets
van de edele lijnen van voorheen verloren
en haar houding was wel die van de
onverzoende vrouw, die het noodlot nog niet heeft
kunnen buigen. Zij was de fanatieke
Muzelmansche, Frankenhaatster, zooals enkel een
vrouw, die innig kan liefhebben, haten kan.
Ook zij was op de ouderwetsche wijze van
de vrouwen van haar land gekleed: een
dun, van voren aan d«n hals laag-uitgesneden
opengespleten hemd, met lange afhangende
mouwen, daarover een rijk met goud gestikt
jakje van fluweel, op het hoofd, op den
gazen sluier, de schuin-gedragen roode
tsjarbousj" met lange blauwe kwast, het
onderlijf en de beenen in een zeer wijden
broek van Igebloemd katoen, soms ook van
witte zijde, de pijpen nauw om de bloote
enkels gesloten; de voeten sleepten
goudgestikte muiltjes mee. Op den ietwat tanigen
boezem droeg zij een gouden karkant van
munten, zooals er ook enkele op
haarvoorhoofdhingen. Dochter dus van Abd-el-Kaders
vizier, vrouw van een Imam, moeder van