De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 2 februari pagina 2

2 februari 1918 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 2 Febr. '18. No. 2119 DE VERLEIDER Teekening voor De Amsterdammer" van Jordaan f JDurchhalten! Verehrteste!" opgenomen een besluit, dat te elfder ure ingetrokken is en waarover indertijd het Weekblad voor hel 'Recht schreef: Een dergelijke dwangmaatregel is verkrachting van recht, is misbruik van macht. Wij kun nen ons moeilijk voorstellen, dat een minister de verantwoordelijkheid daarvoor zal durven aanvaarden. Hier moet een misverstand in het spel zijn. Mocht het onwaarschijnlijke waar zij», dan hopen wij, dat de StatenGeneraal een zoodanigen maatregel van onrecht en dwang niet zullen dulden." Men ziet, dat aan het beleid toch wel eens iets gehaperd heeft en dan is dit slechts nog n enkel voorbeeld! Ten slotte nog iets anders: niemand zal durven ontkennen, dat het levensmiddelen vraagstuk niet een buitengewoon moeilijk is, maar door zijn groote belangrijkheid zal getracht moeten worden om de onaange naamheden tot een minimum te beperken en in dit verband verdient een instelling, sinds kort in Engeland in het leven geroe pen, ook onze aandacht. Ook hier hoorde men protesten tegen de Regeeringsbesluiten en om de verbruikers in de gelegenheid te stellen klachten te uiten heeft de levensmiddelencontröleur, Lord Rhonda, een Consumer's Council ingesteld; zou iets dergelijks ook bij ons niet de overweging waard zijn? H. J. HOLGEN BIJ DE LICHTSCHIPPERS IN DE VRIJE VAARGEUL Naar aanleiding van het artikel in het vorig nr. bereikten ons vele opmerkingen. Zoo vestigt een lezer de aandacht op het feit, dat aan de Belgische kust reeds een lichtschip verongelukt zou zijn. De schrijver geeft hier een nadere toelich ting van de nood-toestanden in het bedrijf. «Veertig jaren ongeveer bestaat onze dienst", zeiden de lichtwachts mij bij ge legenheid van het bezoek, waarvan het vorig iiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiimiiMi TWEEDE PRIJS in onzen Novellen.Wedstrijd DE OVERWONNEN HAAT DOOR MAURITS WAGENVOORT 1 In Tlemcen, het veel-beto! rende en rijkbeschaduwde Moorsche stad je in het Atlas gebergte, naar j de Marokkaani sche grens toe, had hij" ken nis gemaakt met den lieutenant" Abd-el-Kader es-Sennoussi, en dien op zijn parole d'honneur" beloofd hem in Algiers, waar M. Ie lieutenant" woonde, een bezoek te zullen MAURITS WAGENVOORT nummer het verhaal bracht. Veertig jaren zijn onze schepen oud". Veertig jaren zijn onze loonen dezelfde". Veertig jaren krijgen we op verzoekschriften nul op het rekwest". Daarom vinde een opsomming hunner grieven hier een plaats. Zij rekenden mij voor dat een lichtwacht, die nog geen 28 jaar is, per maand de kapitale som van zeven en dertig gulden en twee en een halve cent thuis brengt. Heeft hij het geluk dien leeftijd te bereiken dan wordt de maandelijksche buldel vijf gulden dikker. En als hij dan vijf jaren den lande heeft gediend, wacht hem de eerste verhooging van honderd en twintig gulden per jaar. De verhooging van vijf gulden wordt dan weer ingetrokken. Van die honderd en twintig gulden be taalt hij echter gedurende vier jaren zeventien procent voor pensioen- en weduwenfonds daarna 5 procent, zooals over het geheel van het loon, die hij tot zijn dood blijft betalen. Heeft hij dan weer vijf jaar voor anker gelegen, dan wachten hem weer honderd twintig gulden per jaar verhooging onder dezelfde voorwaarden. Zitten er tien jaartjes op, dan wacht hem dezelfde verrassing. Maar als de vijftien jaren volbracht zijn blijft hij op het dan bereikte loon staan. Mijn zegsman met grijzen baard heeft veertig jaar het land gediend in weer en wind en versuffende opsluiting en houdt nu per jaar na aftrek voor het fonds,acht honderd acht en tachtig guldens over, moet dus per week rond komen met zeventien gulden. Weliswaar ontvangt hij vrije marine-voeding aan boord en krijgt hij n gulden per dag voedergeld als hij op de sleepboot vertoeft, die hem van en naar den wal brengt; maar thuis zijn de vrouw en de kinderen, wier kostwinner zich op zee verdienstelijk maakt. Dat doet hij in sneeuwbuien, bij zwiepende regenval, daarbij trotseert hij wind en water. Hij heeft dus baaien onderkleeding noodig. Wat moet er overblijven, als die kosten van zijn loon afgaan? iiiiiiifniiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiMiiiii brengen. Hij"? Niet de moeite waard hem een naam te geven. Hij" was het negatief. Hij" was een ongeloovige", slechts goed genoeg om door grootmoeder gehaat en veracht te worden, wijl hij" was, die hij" was: een Frank, een djaöur". Toen hij dus in Algiers kwam, wasén zijner eerste bezoeken aan de rozenvilla du cadi", waar Ie lieutenant Abd-el-Kader" woonde: in het huis zijner vaderen. Het lag hoog op de bloemrijke heuvelen, vanwaar het uit zicht op de lichtblauwe Middellandsche Zee zoo heerlijk is. Een gewitkalkt Moorsch huis, bekoepeld, enkele mooi-gekartelde boogvensters naast de met spijkerfiguren beslagen deur, overschaduwd door dichte rozentuinen. De tuin was misschien niet goed onderhouden, maar welk een vast karakter van Moorschen aard bezat hij! Terrasvormig liepen de hagen van kegel- en balvormlg-geschoren cypressen tegen den heuvel op, waarvan de paden beschaduwd werden door cypres-berceau's, koel zelfs op den neeten middag. Hier n dtar een fon teintje, waarvan het heldere water in dunne straaltjes wegklaterde in achtkantige kom men met Spaansche tegels bezet. De Oos tersche tuin uit de vertelling van Sjeherezade: donkergroene cypressen, vlamroode rozen, blanke duiven en kabbelend water kristallijn. Lieutenant" Abd-el-Kader-es-Sennoussi was nu het hoofd der oude Algerijnsche familie, in wier traditie het sinds drie geslachten lag tegen het Fransche bestuur te f rondeeren. Maar M. Ie lieutenant" had zich met het bestaande verzoend, zijn grootmoeder ten spijt, die dit een verloochening van een heilig recht had gevonden. Zij was in deze Moorsche familie nog de onoverwonnen ziel van het oude roofnest Algiers, van welks De voeding is goed. Maar het zou geen weelde zijn, .als de lichtwacht in zfjn een zaamheid af en toe zou kunnen kijken op een stnkje kaas, of worst, bij zijn boterham. Daarvoor wordt niet gezorgd. Zijn dagelijksch brood" is zoo eentoonig als zijn omgeving. Daarom vraagt de licht wacht reeds jaren te vergeefs wat tafelgeid dat bij andere diensten wel gegeven wordt. En ook ziet de lichtwacht niet in, waarom, als hij een maand in de zee heeft zitten turen, hij niet evengoed als de gezagvoerder, de stuurman en de machinist vier weken aan wal mag blijven inplaats van de twee weken, die hij nu in zijn gezin kan doorbrengen. En niet alleen de lichtwacht ziet dat niet in, maar ook het hoogere personeel, dat mij te woord stond, vindt dat het zoo niet mag blijven en gaarne een actie steunt, waarbij het niets voor zich zelf vraagt. Dat betreft dan alleen den rusttijd aan wal. Voor de salariëering heeft het ook zijn bescheiden wenschen. Het minimum-salaris van den gezagvoerder is f 1320.?het maximum na drie vijfjaarlijksche verhoogingen van f120,?f1680, (alweer verminderd door den af trek). De stuur man begint met f 1020 en eindigt met f 1380, voor den machinist zfjn deze bedragen f 1680 en f 2040. De uitkeeringen bedragen bij pensioen na veertig jaren dienst 2/3 van het laatste jaar-salaris, bij overlijden ontvangt de weduwe een pensioen van 49/160 ± 49/800 voor elk kind beneden 't jaar. En het hooger personeel n het mindere (dit laatste vereenigd in den Bond van minder personeel bij betonning en verlich ting) hebben herhaaldelijk gerekwesteerd om verhooging der gages. Hunne belangen zijn vergeefs ter sprake gebracht in de Tweede Kamero.a. doordenheerHugenholtz. Van groote bekendheid is dat niet. Maar juist dat is de grief, dat Nederland wel (deze mannen vooruit zendt, maar in zfln belangstelling hen achter af plaatst wijl het lot der overige rijksambtenaren en beambten ieder jaar ter sprake komt. En ten slotte, behalve de grieven over salaris en leef wij ze, voerden mijn zegslieden nog aan, dat de zeewaar dikheid der lichtschepen geen tred heejt gehouden met de eischen, daaraan in dezen tijd te stellen. Ter beveiliging tegen mijnen enz. zijn waterdichte schotten noodig. Vooral het volkslogies" is gruwelijk ouderwetsoh. Er moét verandering komen. Menschen die verplicht zijn in deze ruimte een maand achter elkander verblijf te houden hebben recht op wat comfort, waarvoor men op de oude schepen geen plaats heeft. Het lot der llcht-wachts is in dit blad nu ter sprake gebracht. Mogen de monden en de pennen in beweging komen, dan zal zeker het resultaat niet uitblijven en zijn mijn rc\s en uw aandacht niet te vergeefs geweest. H ij MAN CROISET iimiiiiiiiiimii DE VOORGESTELDE REGELING DER GRONDBELASTING Van de Redactie van de Amsterdammer ontving ik het verzoek voor haar blad een kort artikel te willen schrijven over de voor gestelde regeling der belasting op het on gebouwd. Ofschoon ik over dit onderwerp reeds meer heb moeten schrijven dan mij eigenlijk lief is, wil ik toch gaarne aan het verzoek vol doen. En wel hoofdzakelijk hierom, wijl het mij gelegenheid geeft een kring van lezers omtrent dit onderwerp in te lichten, die, naar ik vermoed, te dezer zake over 't alge meen eene verkeerde voorstelling hebben. De verhooging der belasting op het on gebouwd beoogt te treffen de grondbezitters en ik heb reden aan te nemen, dat vele lezers, als zij dit woord hooren, uitsluitend denken aan rijke en in de- laatste jaren slapende steeds rijker geworden kapitalisten en daarom de voorgestelde verhooging zeer sympathiek gezind zijn. Welnu, als deze voorstelling juist was, zou ik mij allerminst geroepen achten tegen de aanhangige voorstellen op te komen. Mijn hoofdbezwaar is juist, dat niet de rijke grond bezitters in de eerste plaats zullen worden getroffen, maar de kleine land en tuinbou wers, die met veel geleend geld en harden arbeid op duur gekocht land dikwijls een laatsten Bey haar vader de laatste vizier was geweest. Maar dit was al zoolang ge leden, toen hij" met Ie lieutenant" Abdel-Kader kennis maakte. De lieutenant" was reeds geheel verfranscht door zijn opvoeding. Sitti Zaïda'Mdeovergrootmoeder, had daaraan niets kunnen verhinderen. De haat jegens den overheerscher was in het derde geslacht volkomen ondergegaan in een gevoel van berusting. Le lieutenant" Abdel-Kader was, zooal niet een groot vriend van de Franschen, dan toch van hun luch tige levensopvatting, hun taal, hun litteratuur, hun petites femmes", hun wijnen zelfs, waar hem die in de woning zijner ongeloovige'' vrienden werden voorgediend. Maar zijn huis bleef rein" van iederen wijndrop, daar lette eok grootmoeder Zaïda op. Zijn gasten kregen kaoua" koffie te drinken, in porseleinen kommetjes dun als rozenblaadjes, In mandjes van zilveren filigraan, of i heerlijk-koele sjerbets", geparfumeerd, soms j gerstenwater zoet gemaakt met honig en op ijs gezet. Dit was alles wat in zijn selam! lik" - zijn ontvangst-salon?aan het Muzelmansche karakter van den gastheer herin nerde. O ja, zijn roode fez ook nog. Overigens: een zuidelijke Franschman: zwarte knevels, levendige oogen, blanke tanden, een don Juan du midi" van nog geen dertig, keurig in zijn nauwsluitend luitenants-uniform, blagueur", soms ontevreden als hij dacht, dat hij door die onverstandige koppig heid van zijn overgrootmoeder het waar schijnlijk nooit verder zou brengen dan tot luitenant, op zijn best kapitein. Maar over die ontevredenheid heen dadelijk een gulle lach. Onnoodig te zeggen, dat hij" in het selamlik" van Abd-el-Kader's woning, nu en bij volgende bezoeken, nooit verder kwam cober en zorgelijk bestaan hebben. Hun toe stand zal, indien er na den oorlog een voor den landbouw minder gunstige tijd komt, door verhooging der grondbelasting nog onhoudbaarder werden gemaakt dan hij anders reeds zou zijn. Uit dit oogpunt alleen zal ik de aanhan gige voorstellen bezien en mij daarbij nog zeer moeten beperken. Hen, die uitvoeriger ingelicht wenschen te worden, verwijs ik naar eene door mij bij M. M Couvée te 's-Gravenhage uitgegeven brochure, naar een tweetal rapporten, uitgebracht door eene door het Nederlandsen Landbouw Comit ingestelde commissie,alsmede naar een adres, dezer dagen door den Nederlandachen Tuinbouwraad aan de Tweede Kamer gezonden. De belasting op het ongebouwd heeft een zeer eigenaardig karakter. Men doet, ten einde een juist inzicht in hare economische werking te krijgen, het best haar niet te beschouwen als eene belasting, maar als eene uitkeering, die den staat toekomt als medeeigenaar van den grond. Hieruit volgt, dat geen rekening behoeft te worden ge houden met de draagkracht, mits de staat in het te betalen bedrag maar niet wille keurig wijziging brengt, al naar hij veel of weinig geld noodig heeft. Er moet Pierson heeft daarop indertijd zeer sterk den nadruk gelegd ten aanzien van deze belasting vastheid bestaan. Bestaat die niet, dan kan men er bij koop geen rekening mede houden en wordt nu eens den een onrechtmatig een deel van zijn bezit, gelijkstaande met de gekapitaliseerde verhooging, ontnomen, dan weer den ander een geschenk gegeven. Die vastheid kan bestaan in de som, die moet worden betaald en in dit geval is de belasting eene grondrente, doch ook in de verhouding van de belasting tot de waarde van den grond. Bij de wetten van 1879 en 1892 is men van het eerste systeem tot het tweede over gegaan. Die overgang heeft den staat geld gekost, daarbij den eenen grondbezitter be voordeeld en den ander benadeeld om ten slotte den ouden toestand weder te doen terugkeeren. Voor 't vervolg zou worden betaald, zoo werd bepaald, 6 pCt. der belastbare opbrengst, vastgesteld na eene tijdroovende en zeer dure schatting, welke in 1892 haar beslag kreeg. Had men nu tevens bepaald, dat de belast bare opbrengst met korte tusschenpoozen, b.v. om de 10 jaren, zou worden herzien, dan was de zaak gezond geweest. Deze opbrengst zou dan reeds twee keer opnieuw zijn vastgesteld en de fiscus deel hebben gehad in de plaats gehad hebbende waarde stijging ten koste van hem, die deze waarde stijging ook werkelijk genoot. Niettegen staande de ernstige waarschuwing van Pierson werd omtrent de herschatting echter niets bepaald en liet men de zaak op zijn beloop. Daardoor heeft de grondbelasting, zooals Pierson voorspelde, wederom het karakter van eene grondrente aangenomen en werd bij het koopen van land slechts gerekend met het reeds gedurende jaren betaalde, in 1892 vastgestelde bedrag. Thans wordt niet alleen voorgesteld tot eene herschatting over te gaan, maar boven dien zal het heffingscijfer belangrijk worden verhoogd. De schatkist zal van deze rege ling, wordt zij aangenomen, zeer profiteeren. De verhoogde belasting zal echter in zeer vele gevallen niet worden betaald door hen, die de in de laatste 25 jaren plaats gehad hebbende waardestijging hebben genoten, maar door de nieuwe verkrijgers, die de waardestijging reeds aan de vorige eige naren hebben betaald. 1) Dit is nog zooveel erger, als men bedenkt, dat grondeigenaren-kapitalisten in de laatste jaren vooral hebben verkocht en, in verband met de ontwikkeling van het kleinbedrijf, veelal kleine weinig kapitaalkrachtige land en tuinbouwers tegen hooge prijzen grond hebben gekocht. Deze laatste hebben hun goed met hooge hypotheken moeten bezwa ren en natuurlijk drukt de nieuwe last alleen op de overwaarde. Hierbij komt nog, dat de verhooging het grootst zal arjn voor de zand- en veen gronden, daar deze sedert 1892 het meest in waarde zijn gestegen. En juist deze gron den vormen het terrein van den kleinen eigengeërfden met veel crediet werkenden boerenstand, die zich in de laatste jaren 1) Ten einde misverstand te voorkomen, zij er de aandacht op gevestigd, dat bij deze beschouwingen de oorlogsjaren wegens hunne abnormale toestanden ook op het gebied der grondprijzen zijn uitgeschakeld. Dat deze oorlogsprijzen als basis zullen gelden voor 02 schatting, zal de moeilijkheden noggrooter maken. dan deze open vertrekken om den marmeren voorhof met de door klimop omwonden kolonnade van stuc en het ruischende fon teintje in het midden, de kom bezet met Delftsche tegeltjes. Hoe kwamen die daar? Hij"' stelde daar belang in. Maar alles wat Ie lieutenant" wist te zeggen was, dat zij daar altijd geweest waren. In het Haremlik'i, het achterliggend familieverblijf, kwam ,,hij" nooit. Men hoorde er soms de stemmetjes uit der drie dochtertjes van het huis. Soms ook, en Abd-el-Kader kon nooit nalaten daar zijn gasten opmerkzaam op te maken, van den zuigeling, den kleinen joussouf. Want ook met deze traditie had de jonge luitenant gebroken: hij was de laatste Abd-el-Kader" der familie, de laatste wiens naam nog zou herinneren aan het lang vol gehouden verzet tegen het Fransche bestuur. Was niet zijn overgrootvader ook vizier geweest van dien Abd-el-Kader, den Leeuw der woestijnen", wiens ontembaarheid, vertelde hij" den lieutenant", zelfs een Hollandsen dichter uit dien tijd had bezield? Nu, en daar hoorde wat toe! De pasgeboren erfgenaam van vier geslachten Abd-el-Kader's had een goede stem: zijn vader lachte om zijn ge| schreeuw en zei: hij protesteert omdat hij i Joussouf heet". Maar indien dan geen vreemdeling ooit in het haremlik" doordrong, de dochtertjes van Abd-el-Kader, in haar zijden maskeradegewaadjes van Oostersche haremvrouwtjes, want zoo wilde het grootmoeder Zaïda, kwamen wel eens het mannenverblijf binnen, beschroomd eerst, straks het opvroolijkend door haar luchtig Fransen gesnap. Ook kwamen er wel eens de dikke Joodsctte dienstvrouwen van het huis, de zooge naamde slavinnen, mooi maar te dik, in haar wijde witlinnen broeken en de zilWEL, JANDOOSIE! Gofjemopje, jeemekreetje," Sjonge, wat 'n klap was dat." Hè, wat binne me geschrokken;" Nou, dat is me effies wat!" Vijf geduchte Amstedammers, Dat soldatie-speule moe, Stapten, voor de hier-en-gunter, 's Nachts alleen naar Halfweg toe. Heelemaal niet bang voor spookies In het Sloterdijksche bosch, Ging Rinaldo Rinaldini Met zijn roovers er op los. Na een bioskoop-vertooning En wat prikkeldraad-lekluur Opgewonden door Lord Lister, Klom de bende op een schuur. Kauwend op 'n reepie Kwatta Met vervaarlijk tandgekners, Zwaargewapehd met 'n fietspomp En een doosie lucifers... Gingen ze een aanslag plegen Op het lieve Vaderland Met een hoopie natte krullen En een stukkie van 'n krant. Toen de helden zeker wisten Dat de lont niet branden kon, Toen het vonkie uitgewaaid was En de wilde jacht begon, Vonden ze Goddank 'n diender Die al op ze had geloerd; Anders had geen mensch geweten Wat ze hadden uitgevoerd. Diender T brulden ze angstwekkend, Wij zijn heelemaal niet mak" Wij zijn vreeselijke schurken," Diender, breng ons naar de bak!" Na een ernstige instructie Lachte het bureau zich slap, Want 't was maar 'n verkiezing Of een soort reclame-grap. Eerst wat schelden op Prins Hendrik, Dan wat op de Koningin, Dan met lucifertjes spelen En dan floep!" de Kamer in. Eik van deze jonchelingen, Die nu in de bajes zit, Voelt zich, na zoo'n f ij n schandaaltje, Een toekomstig kamerklit. J. H. SPEENHOFF llllllinillltMIIIIIIIMIIIIlKlllflIIIMflIIIIMIIIIItlMIIUtllllltHIIIIIHIItlltlllll H. VAN DOQREN & Cie. DEN HAAG - AMSTERDAM - UTRECHT BAUES-HOEDEN on BONTWERKEN IIIIIIUIHI IIIIMItHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIHIIIIIIIIIIIIIIflIIIIIIIIIHMIIIIIt bovendien door aankoop en ontginning al daar belangrijk heeft uitgebreid. Door mij is becijferd, dat tal van deze kleine eigengeërfden tot zelfs 5 maal zooveel grondbelasting zullen moeten betalen als zij tot dusverre deden en dat, als men de verhooging kapitaliseert en de landbouwer zijn grond, wat niet zeldzaam is, voor \ der waarde met hypotheek heeft bezwaard, aanneming van het aanhangige wetsontwerp neer zal komen op eene heffing in eens van 30 a 40 pCt. van het door hem in zijn grond vastgelegd «belegd" is m.i. het juiste woord niet eigen vermogen. Voorts moet er nog de aandacht op worden gevestigd, dat juist deze kleine landbouwers op onze lichtere gronden door ie Regeeringsmaatregelen in zake de rogge de grondstof voor hunne veehouderij zeer zwaar zijn getroffen, zoodat hun bedrijf thans grootendeels is gedesorganiseerd. Ten slotte dient niet uit het oog te worden verloren, dat de schatting vier jaren zal duren en de daarna in werking tredende belasting minstens 10 jaren zal gelden. veren enkelbanden met munten rinkelend boven de kleine voeten in donkere muiltjes. Sit Fathouma", de jonge vrouw des huizes, kreeg hij" nooit te zien, daarentegen schreed dame Zaïda', de overgrootmoeder, blind en zwijgend als het noodlot, door den open hof, luisterend welke stemmen zij in het selamlik" vernam, en of er misschien het gehate Fransch werd gesproken. Zij was al heel oud, deze onoverwoanen Algerijnsche vrouw, die echter de bewering logenstrafte, dat Oostersche vrouwen dra haar schoonheid verliezen. Natuurlijk waren heur haarvlechten onder den doorzichtigen zijden hoofddoek grijs geworden, was haar gelaat gerimpeld en vergeeld en, wijl blind, was haar oogenlicht verduisterd. Maar haar strenge en zwijgende trekken hadden niets van de edele lijnen van voorheen verloren en haar houding was wel die van de onverzoende vrouw, die het noodlot nog niet heeft kunnen buigen. Zij was de fanatieke Muzelmansche, Frankenhaatster, zooals enkel een vrouw, die innig kan liefhebben, haten kan. Ook zij was op de ouderwetsche wijze van de vrouwen van haar land gekleed: een dun, van voren aan d«n hals laag-uitgesneden opengespleten hemd, met lange afhangende mouwen, daarover een rijk met goud gestikt jakje van fluweel, op het hoofd, op den gazen sluier, de schuin-gedragen roode tsjarbousj" met lange blauwe kwast, het onderlijf en de beenen in een zeer wijden broek van Igebloemd katoen, soms ook van witte zijde, de pijpen nauw om de bloote enkels gesloten; de voeten sleepten goudgestikte muiltjes mee. Op den ietwat tanigen boezem droeg zij een gouden karkant van munten, zooals er ook enkele op haarvoorhoofdhingen. Dochter dus van Abd-el-Kaders vizier, vrouw van een Imam, moeder van

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl