De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 9 februari pagina 2

9 februari 1918 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 9 Febr. '18. No. 2120 HET REVOLUTIE-SPOOK Teekening voor De Amsterdammer" van Jordaan Zie op van de oorlogskaatt! IIIIIIMMIIIMMUIMHtltlll Illllllllllllllllllllinillllllllllllllllllllllllllllllllllll scher. Egelhaaf hield overigens zijne rede voering niet voor een vergadering van Al-Dultschers of een af deeling van de Vaderlandsche Partij, maar voor de leden en vrienden der Duitsche (nationaal-liberale) partij". Van Belgiëzegt hij dit: om goede rede nen, waarover wij het allen eens zijn, denkt ?{?mand bij ons aan een formeele inlijving van België". Het is goed, dat hij deze verklaring laat voorafgaan aan de opsomming van de waarborgen", die Duitschland ten opzichte van Belgiëmoet verkrijgen. Hier in Neder land hoort men zoo dikwijls verzekeren door menschen, die tijdens den oorlof in Duitschland zijn geweest of die meenen heel goed te zijn ingelicht over de daar heerschende stemming: aan een inlijving van Belgiëdenkt in Duitschland niemand". Best. Egelhaaf vertelt ons hetzelfde. Ook hij denkt er niet aan. Maar waar hij dan wél aan denkt, komt hierop neer: Duitsch land moet de kust van Vlaanderen en de Maaslinie militarisch festhalten" en boven dien het bestuur over de Belgische spoor wegen krijgen. Welwillend voegt h r] hieraan toe: zonder dat daarom het land behoeft te worden beroofd van zijne zelfstandigheid in binnenlandsche aangelegenheden". Met Zeebrugge en Ostende, met Luik en Namen, met de spoorwegen, die Duitsche troepen daarheen kunnen brengen, is hij tevreden; aan een formeele inlijving" denkt hij niet. Ook Ziegler denkt daar niet aan. Maar hij wil toch .op een of andere wijze" de llilllliliiiimiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiMiitiiiiiiiiiiiiiimiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii DERDE PRIJS in onzen Hovellen.Wedstrijd JACOB DOOR NELLY VAN OOSTVEEN Loom liep Jacob Zalmstra den zonnigzandigen weg naar zee. Den geheelen dag had hij werk gezocht, maar 't was weer niets geworden, 't Was zoo lam dat: Baas kunt u nog een mannetje gebruiken?" En dat-ie met die staking er uit lag deed 'm geen goed. Zij hadden verloren en hem verraden. Gemeen, van je eigen kameraden! Hij kon niet zoo goed stroopsmeren. De heele we reld was eigenlijk eengróóterotzoio. Moe, wanhopig, met een leege maag sjokte hij voort naar den NELLY VAN OOSTVEEN dijk aan zee, meestal het eind van zijn eenzame tochten. Ddar voelde hij zich met zijn schuwe, vreemde natuur thuis. Daar leefde en wrokte het in hem, door niemand vermoed. De lange, goedige sukkel van thuis, was daar opstandig tegen heel die maatschappij, die hij niet begreep. Nu liep hij weer te piekeren. Wat had-ie nou anders gehad als misère. Zijn leven lang was 't niet anders geworden. Een vader die zoop en z'n moeder een werkhand leggen op België; het mag bij den vrede niet een van Duitschland geheel onaf hankelijke staat worden; anders zweert het samen" met Frankrijk en Engeland, vooral met Engeland, en wordt het nog meer dan vroeger een bruggehoofd tegen Duitschland. Want dit is, zoowel voor Egelhaaf als voor Ziegler, de reden waarom zij Belgi ?iet uit den greep va» Duitschland willen laten glippen; Belgiëis te zwak om neu traal te zijn ; ais het niet onder den invloed van Duitschland komt, geraakt het onder dien van Engeland; in het laatste geval zal het bij een toekotnstigen oorlog weder als terrein van opmarsch tegen Duitschland dienen; het zal dan een sterker leger en beter uitgeruste vestingen hebben dan in 1914; Luik en Namen zullen dan voor Belgi zijn wat Verdun nu is voor Frankrijk; de eerste stoot van den vijand zal dan dadelijk gericht kunnen worden tegen de industriestreken van de Rijnprovincie en Westfalen; wat dat te beteekenen zoo hebben, heeft de tegenwoordige oorlog geleerd, die bovenal een wedstrijd van oorlogs-industrie is. Men kan deze geheele redeneering, ook de verwachting, dat bij een toekomstigen oorlog Belgiëweder" zal dienen als terrein van opmarsch tegen Duitschland, laten voor wat zij te. Maar aangenomen de juistheid van de redeneering: moeten menschen als Ziegler en Egelhaaf dan niet verlangen, dat bij den vrede, waarmede de tegenwoordige oorlog zal eindigen, Duitschland ook waar borgen" krijgt ten opzichte van Nederland ? Indien, volgens hun wensen, Zeebrugge en iiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii sloof, met dien troep kinderen, waarvan hij de oudste was. Vroeg van school bij een baas moest bij werken, als de andere jon gens speelden. En dan mocht-ie nog blij zijn, als het 's avonds thuis rustig was. Met z'n moeder kon-ie niet goed opschieten. Zij was humeurig en eigenwijs, dreef hem de deur uit mot haar vervelend gezanik. Op z'n twintigste jaar trouwde hfj met Geert. Een goed wijf. Zoo knap en netjes. Toch hadden zij, als je 't goed naging, ook al niet veel anders gekend dan moeite en zorg. Nu weer die staking, waardoor ie alweer negen maanden rondliep. Een doeniet, een opvreter schold Geert hem. Zij had ook niet het beste lot, zijn wijf. Zij moest in haar werkhuizen hard voort. Het werd je niet geschonken bij de groote dames en heeren. 't Was overal even ellendig. In z'n jongen tijd geloofde hij nog aan verbetering, had zich aangesloten bij de vrfjen". Och, alle maal lak. Veel beloven, weinig doen. Als ze zelf hun zak vol heboen, laten ze je ook stikken. Toen door Hendrik bij de S.D.A.P. Daardoor stond-ie nou op straat. Het heette wegens slapte, maar 't was wel degelijk door die staking. De baas had de pik op 'm. Omdat-ie opgestookt had zeien ze. Valsche bliksems. Het was niet waar; hij had mee gedaan, maar nooit wat gezegd. Nog al wat voor hem. Die de duiten hadden waren toch de steiksten. Je kon je wel dood vechten, maar wat kwam je er verder mee. Honger voor je wijf en kinderen. Je bleef proletariër. Eerst je vader, dan jij, dan je kinderen. Je komt er nooit uit. Ze tappen alles uit je en laten er geen fut meer in. Zie je, dat is 't. Nu was hij aan zee gekomen. De zon boog al naar 't westen. De zee, teerblauw, strekte zich vlak, bijna rimpelloos tot de kleine huisjes aan de overzijde. Hoog in de blauwe lucht veerden kleine witte wolkjes. Jacob liep voort. Rechts van hem glinsterde een meertje zilver in het late middaglicht. Op den berm graasden eenige schapen, domnieuwsgierig kijkend naar den eenzamen man. Ja beest!" dacht Jaap, een schaap streelend, je hebt het beter dan wij. Wij gaan naar den slachtbank en lijen nog honger toe. Ostende, Luik en Namen voortaan Duitsche oorlogshavens en vestingen worden, zal dan, bij den toekomstigen oorlog", Engeland niet van Nederland een opmarschterrein tegen Duitschland maken? Geldt ook van Nederland niet, dat het te zwak is om weerstand te bieden aan een poging van Engeland om hier troepen te ontschepen? Biedt Nederland niet een nog gunstiger gelegenheid voor den opmarsch tegen de industriestreken van de Rijnprovincie en Westfalen? Kan Duitsch land in den Schelde- en den Maasmond nog niet een veel betere basis voor zijn vloot krijgen dan in Ostende of Zeebrugge? Zou het daarom niet practisch" zijn, bij den vrede de Nederlandsche quaestie tegelijk met de Belgische te regelen? Of achten de heeren Ziegler en Egelhaaf het niet noodig, dat Duitschland waarbor gen" ten opzichte van Nederland verkrijgt, omdat zQ vast vertrouwen dat Nederland, vooral nadat Belgiëin de macht van Duitsch land zal zijn geraakt, zonder eenige moeite door de Duitsche legers zal kunnen worden bezet, zoodra nood weer wet breekt en Duitschland, uit zelfbehoud, de onzijdigheid van een klein land zal moeten schenden? Wat maakt gij u druk zal iemand zeg gen over de redevoeringen van een paar Duitschers ? De meerderheid van den Rijks dag heeft toch te kennen gegeven, een vrede te willen zonder annexaties en schadeloos stellingen. Zeker. Maar Egelhaaf en Ziegler willen Belgiëpok niet annexeeren; ondertusschen hebt gij vernomen, welke macht zij voor Duitschland over het niet geannexeerde Belgiëopeischen. De onderhandelingen te Brest-Litovsk hebben geleerd, wat de Duit sche regeering aan de Oostgrens verstaat onder een vrede zonder annexatie. Het is niet gebleken, dat alle partijen, die de Rijksdagmeerderheid vormden, deze interpretatie veroordeelen. Verstandige Duitschers als Delbrück mo gen het volledig herstel van de Souvereiniteit en de territoriale integriteit van België" bepleiten. Zoolang de Duitsche regeering zelve het bevrijdend woord ten opzichte van Belgiënog niet heeft uitgesproken, is er nog altijd reden tot ongerustheid over de toekomst van dit land en die van Nederland. 6 Febr. 1918. G. W. KERNKAMP GLADSTONE EN DE OORLOG VAN 1870 Welk nieuws uit Petrograd ook komt, wat er van Italië's debacle te berichten valt, ons Westerlingen" boezemen al die gebeurte nissen slechts daarom zooveel belang in, omdat ons denken en voelen zich het meest bezig blijft houden met het lot, onzen Zuide lijken broeders, bij den te sluiten vrede, be schoren. Een machtsverschuiving in Oost-Europa roept, het kan niet anders, onze belangstel ling zeer zeker in, maar deze blijft er toch een van vrij apathlschen aard, vergeleken bij de interesse die we koesteren voor het onder de voet geloopen Belgiëen zijn toe komst na den oorlog. Zal ten slotte het schromelijk onrecht dat land aangedaan, hersteld worden voor zooverre er hier eigenlijk van herstel na zulk een ellend; sprake kan zijn en niet alleen dat, maar zullen wo thans een in ternationale rechtsordening zien ontstaan, waarbij de kleine neutrale mogendheden sterker waarborgen tegen rechtsschennis zullen verwerven, dan zij helaas tot op heden blijken te bezitten ? In het kamp der centralen lieten zich reeds stemmen hooren, die hoop op een betere toe komst mochten schenken. Doch noode mist men thans aan de andere zijde een geluid, dat, onbevangen, hooger gestemde en vredelieven de klanken raar voren brengt, zooals eertijds daar tot uiting kwamen. Eertijds: eu dan denk ik niet aan fraaie redevoeringen, tijdens dezen oorlog, door Grey, Asquith en dergelijken gehouden, dech veeleer aan de woorden en de daden van den Engelschen staatsman Gladstone. Deze waarlijk liberale Minister heeftmenigmaal zijn land geleid in de richting, die men ook nu zoo gaarne ingeslagen zou wil len zien. In het bijzonder valt Gladstone's houding ten tijde van den Fransch-Duitschen oorlog van 1870, te roemen. Men heeft in onze pers van tijd tot tijd aan de toenmalige buitenlandsche politiek van het Britsche Rijk de aandacht geschonken. Een korte beschrij ving van hetgeen een kleine halve eeuw iliiiliiiiillllnllltlllllHlliiiii Bij een scherpe bocht van den dijk ging hij beneden aan de glooiing in het lange gras zitten. Geen geluid was hoorbaar dan alleen het zachte zingen van water over de kuststeenen, Jaap had de zee hier open voor zich en tuurde zonder gedachten naar de grauwe zeiltjes op het blauwe water. Een zwerm muggen danste plagend om hem heen. Geërgerd sloeg hij er naar. 't Gaf niets, ze keerden telkens weer terug en gin gen voort met hun zotten dans. Een sigaar zou het beste zijn, dacht Jaap. Een sigaar! Hè, die had-ie nou al in geen weken geproefd; een sigarenmaker nog wel. Het weeëgevoel van honger kwelde hem al meer. Hij was draaierig, 't land scheen met hem voort te varen. Hij schokte zich om, voorover, het hoofd in zijn arm. Zóó ging het wel. Je krijgt niet wat je noodig hebt, mokte hij. Riemslagen plompten dicht langs den dijk in het water. Jaap luisterde. Zeker visschers. Een fijn werkje, visschen; dat had-ie in z'n tijd heel wat gedaan. En een goed visscher was-ie geweest. Volle netten, man, dat het een lust was. Lekker, zoo tusschen het riet in te zit ten en naar je dobbertje te kijken.Heêle nachten ging ie er vroeger wel op uit; met Barend, die kon het ook. Die niet visschen, weten niet hoe eenig het is. Je moet er slag van hebben, weten waar je visch zit en kunnen zien wat er bijt. De meesten zijn maar lakvisschers; ze hebben er geen sjoege van. Nu kon-ie het niet goed meer doen. Zoc'n beest spartelt ook om zijn leven, net als jij. 't Leven was me anders de moeite waard. Voor de visschen misschien nog een beetje beter dan voor ons. Die vreten; hebben geen baas noodig, geen geld, hooren geen ver wijten en dan gaan ze dood. Dood zijn, ja, dat is eigenlijk het beste van alles; dan ben je van alle beroerdigheid af. Wat had-ie nou gehad in die een en veertig jaar ? Niet veel bizonders. Het visschen was nog het beste geweest. Anders.,. ? Hij zocht in zijn her innering. Altijd kopzorg. Als-ie nou straks thuis kwam, zou Geert weer vragen: Heb je nog niks ?" Dan het gezeur van: Hoe zoek je dan ? Doe je bek open ! Je moet niet zoo geleden de leider der Engelsche Regeering in verband met het toen gerezen conflict meende te moeten doen, is misschien nog wel eens 'op haar plaats. Aldus toch biedt zich de gelegenheid aan, hier en daar recht te zetten, wat niet steeds op de meest juiste wijze werd weergegeven. De oorlog van '70 kwam evenmin onver wachts als de wereldkrijg van 1914. Pruisen's eenheidsidealen, Napoleon's schitter-politiek moesten een botsing tusschen beiden doen ontstaan. Na de vernedering van Oostenrijk in 1866, bleef de politieke hemel feitelijk steeds bewolkt. Geen wonder, dat allen, die het conflict zagen aankomen, zieh bezorgd afvroegen, wat hun houding zou moeten zijn, indien het tot 'n oorlog kwam. Zoo hield ook Gladstone zich met deze vraag meer en meer bezig. Wat de Grand Old Man er van dacht, komt wellicht nergens zoo duidelijk naar voren, als in een schrijven aan den secretaris van Koningin Victoria, waarin hij te kennen geeft, ten volle de politiek van den pas opgetreden Minister van Buitenlandsche Zaken te huldigen, een politiek welke eischt: dat Engeland niet, door verwachtingen op bijstand op te wekken, do zwakken moet aanmoedigen om den sterke te weerstreven, maar veeleer moet trachten den sterke door standvastige doch gematigde taal van een aggressieve houding tegen den zwakke af te hou oen." En hij stelt dan verder als een schoon desideratum, dat Engeland moet trachten een algemeen of althans n gemeenschappelijk Europeesch gevoelen tot rijpheid te doen komen, als het hechtst blijvende bolwerk tegen alle kwaad, waarbij het er zich echter voor wachte die meening met geweld aan anderen op te leggen. 1) Het was ook in die dagen voor de kleine mogendheden een tijdperk van angst en ongerustheid. Zou men haar neutraliteit eerbiedigen ? Van een staatsman als Bismarck, die naar aanleiding van een tot hem ge maakte opmerking, dat België's onzijdigheid door de Europeesche groot-machten ge garandeerd was, geantwoord zou hebben, dat een garantie in die dagen van weinig waarde was", aldus Morly in zijn Life of Gladstone I, blz. 954 kon men alles verwachten. Ook loen verkondigde men dus de meening dat een tractaat niet veel meer dan een vodje papier was. Engeland gaf echter te verstaan, dat het, onverschillig blijvende voor hetgeen Pruisen en Frankrijk met elkaar mochten doen, ten aanzien van Belgiëeen andere houding zou aannemen: hier moest de neutraliteit ont zien worden! Gladstone had den vrede lief. Vandaar, dat hij met enthousiasme het schoone plan van Lord Clarendon aangreep, om te trachten Pruisen tot een gedeeltelijke ontwapening te brengen, waarop Frankrijk dit voorbeeld zou volgen. Deze poging, in Januari 1870 ondernomen, stuitte af op Bismarck's onwil. Wanneer dan tenslotte het conflict een ernstigen aard aan gaat nemen door de kwestie van de Hohenzollern-candidatuur voor de Spaansche kroon, is het de Britsche Premier, die Frankrijk te verstaan liet geven, dat, het een geweldige verantwoordelijkheid op zich zou nemen, indien niet terstond het terugtrekken van de candidatuur van Prins Leopold, als voldoende en beslissend werd aanvaard". 2) Napoleon's regeering echter, wilde helaas niet meer terugwijken; vandaar dat er niet verder werd ingegaan op een schrijven van den Engelschen gezant, waarbij hij in op dracht van het Londensche kabinet ter elfder ure nog aandrong op het accepteeren van Britsche bemiddeling. Zoo brak dan de oorlog uit, zonder dat Gladstone's ijverige vredelievende pogingen iets hadden geholpen. Hoe zeer hij dit ver loop van zaken betreurde en hoe hij en zijn landgenooten de uitbarsting van dezen strijd opnamen, teekende hij zelf in waarlijk pak kende woorden in een brief aan Michel Mechalier, kort na de oorlogsverklaring ge schreven, l cannot describe to you the sensation of pain, almost of horror, whlch was thrilled through this country from end to end at the outbreak of hostilities, the commencement of the blood. I suppose there was a time whenEngland wouldhave sald Let our neighbours, being, as they are, our revals, waste their energies, their wealth, their precious irrevocable lives, in destroying one another: they will be the weaker, we shall be relatively the stronger." Butwe have no unlearned tnat bad philosophy; and the war between France and Prussia saddens the whole face of society, and burdens iifiiiiifiiMmiiiiimiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiii suf deen !" En honderd lievigheden meer. Hij hief het hoofd even op. Een sterke tegenzin om naar huis te gaan overviel hem; hij miste den moed ertoe. Angst voor het leven kwam in hem beven. Op de steenen klonk de lichte waterkabbeling van de zee. In zijn overspanning hoorde Jaap het luider. Als de visschen in het water!" dacht hij. Niet meer naar huis!" Geert zou hem nog erg niet missen, 't w^s een opvreter minder om voor te zorgen. Ze zouden Geert bekla gen en hem ook. Allo, wat haalde hij nou voor gekke din gen in z'n knar! Hij poogde zich eraan te onttrekken, deed z'n oogen open en keek naar de grashalmen, die hoog om hem heen sto-den. Dan sloot hij de oogen weer, moe, suffig door de buitenlucht en den knagenden honger. De gedachte om er maar een eind aan te maken liet hem niet los. 't Lokte, eerst flauw, doch steeds sterker wordend en groeiend tot een ziekelijk verlangen. Waarom was het gek? Als een mensch maar niet laf was. Voor Geert maakte het niet veel verschil en ,hij... ? hoe eerder d'r uit, hoe liever! Je ging toch, of je wou of niet; maar hij wou wel; voor zijn part was het meteen gedaan. Wat gaf het of je nog twintig jaar bleef leven met altijd hetze f de getob. Veel beter om maar uit je zelf op te stappen, als je toch dood moet. Mis schien de beste oplossing zoo. Wie weet hoeveel pijn je later met je uitgemergelde lichaam riog te lijen hadt. Maar Geert...! Het zweet brak hem uit. Die zou hij toch nog graag eerst gedag zeggen. Ook Japie, z'n oogappel; en zijn andere kinderen. Doch de angst voor thuis kwam weer boven. Né, dat ging niet. Ze zsuën het merken. Als-ie het deed, dan dadelijk! Nu niet terug, 't zou kort duren! In z'n koortsige hangerfantasie spookte het denkbeeld in hem rond en begon vasten vorm aan te nemen. Hij nam besluiten, die weer vervaagden, dacht aan zijn begrafenis polis en het geld dat Geert zou krijgem Hij stond op, huiverend, slap in z'n beenen. Ja, hij zou het doen! Weg uit dat beroerde hongerleven! UITROEPEN VAN DEZEN TFJD Ouwe, af gepulkte broodkaartl Kuiken van een vliegmachien l Mijnenzoeker op laag water/ Wat 'n lekke Zeppelin! Heerlijk schotje, lieve hooikistl Kerel, hou' je loopgraaf dicht t Krijg de kolendistributie l Wat 'n Posthuma-gezicht f Leg nou niet te handgranaten l Valsche, schele, periscoopf Wat 'n stuk regeeringsvarken l Wat 'n Italiaansche loop l Mij 'n bord centrale keuken l Krijg voor mijn part de cultuur! Schaam je ouwe, dronken duikboot! Mensch, maak niet zoo'n roffelvuur! Zeg's, potvermitrailleer-je! Nare levensliederling / Sta zoo draadloos niet te liegen l Prikkeldraad-ellendeling ! Laat je niet v er dar danellen l Pa kwam weer als bom naar huis! Kook niet zulke gasaanvallen! Hou' nou op, ik lach me Duys! J. H. SPEENHOFF H. VAN GOOREN & Cis. DEN HAA6 - AMSTERDAM - UTRECHT iAMES-HOEOEN en BONTWERKEN every man with a personal grief" 3). Tot zoover om weer te geven hoe Gladstone stond tegenover het feit zelf, van een gewapend conflict tusschen Frankrijk en Pruisen. En thans een enkel woord over zijn houding ten aanzien van het neutrale, en helaas zoo in de verdrukking liggende, België4). Men heeft wel eens gemeend, dat Gladstone het met die neutraliteit tenslotte niet zoo heel nauw zou nemen, wanneer het in zijn kraam te pas mocht komen. De brief, welke tot deze opinie aanleiding gaf, kan echter kwalijk als argument hiervoor worden aangevoerd, Op 16 Juli 1870 schreef de Premier aan Cardwell, zijn Minister van Oorlog, dat er, in verband met alle mogelijke eventualiteiten, nagegaan moest worden wat Engelanp op strategisch gebied zou vermogen te doen; en zoo gaf hij o.a, als onderwerp van studie op, na te gaan hoe op de snelst mogelijke wijze 20.000 man naar Antwerpen gezonden zouden kunnen worden. Naar aanleiding van hetgeen Cardwell hierop antwoordde, gaf Qladstone in een tweede schrijven te verstaan, dat hij alleen gezinspeeld had op het geval, dat inder daad een Antwerpsche expeditie eens tot de plannen zou behooren, iets wat hij slechts als een far outlook" meende te kunnen beschouwen. Het lijdt geen twijfel of Qladstone had hierbij het oog op een gebeuren als zich in 1914 heeft voorgedaan: schending van België's gegarandeerde neutraliteit dooreen der onderteekenaars van het tractaat van 1839. III iiiiniiiiiiiiifiiiiiMiiifiiniiiimmuun Bij het sluisje is het water diep" over woog hij. Hier gaat het niet! Geert je moet het je niet aantrekken l" prevelde hij hardop. Daar klonk gepraat uit het gras. Jaap schrok. Menschen! Een paartje stoeide, en het meisje, blij, trok quasi preutsch, met een vroolijk lachgilletje zich terug, toen zij Jaap gewaar werd. Gestoord in zijn gemijmer keek hij suf naar hen en liep voort. In het Westen gloeide de hemel koperkleurig. Daaronder, wijd gestrekt, zeer zwart silhouette de stad. Boven de huizen-massa de torens scherp omlijnd in rumoer van licht. In het Oosten, al rustig van nacht, streepte de maan haar licht als een zilveren baan over de zee. Geert was nu al thuis, dacht Jaap. Zou ae er veel weet van hebben? Bij het sluisje talmde hij. Hier en daar zag hij menschen op den dijk. 't Was nog te licht. Wachten tot het donker was. Hij ging zitten, het gezicht naar de stad, poogde afscheid te nemen van Geert, van Japie, van allen die thuis waren. Het verdriet kropte hem in de keel. Snikkend ging hij liggen. Alle leed en moeite van zijn leven vloeide op dit uur in hem samen tot een innig groot medelijden met zich-zelf. Zoo, doodvermoeid van honger en ellende huilde hij rich na een poos in slaap, als een groot kind, voor wie het leven te hard was. In de kleine arbeiderskamer was Geert bezig een kliek, die zij medegebracht had, aan de kinderen rond te deelen. Het werd dikwijls zeer laat in het werkhuis, waar zij dien dag geweest was, maar zij had het er goed en kreeg veel mee. Mien, maak wat voort!" repte ze haar oudste dochtertje. Je moet nog even een paar boodschappen dsen!" Japie, haar oudste zoontje, kwam net thuis, een flinke jongen en netjes gekleed. Pas van school was hij bij «en baas gekomen en begon nu al mee te verdienen. Iedereen mocht hem. Innemend en bescheiden, maar toch niet zonder eerzucht, maakte de jongen reeds plannen om vooruit te komen. Hij

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl