De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 16 februari pagina 10

16 februari 1918 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 16 Febr. '18. No. 2121 Op den Economischer! Uitkijk De collectieve arbeids overeenkomst (I) Er is alle reden, om in deze rubriek Iets te zeggen over de collectieve arbeidsover eenkomst (ik duld haar in het vervolg aan als C. A.). Wie over de economische toe komst van Nederland nadenkt, begrijpt dat het arbeidersvraagstuk daarbij een belang rijke rol zal vervullen. Wij leven thans in een tijdperk van, in verschillende bedrijven, ongekend hooge loonen. Zullen die straks op dit peil kunnen worden hehandhaafd? Welke zal in komende jaren de verhouding zijn tusschen werkgevers en werknemers? Het einde van den oorlog zal ons den eisch stellen: door groote krachtsinspanning het tekort in te halen, dat op allerlei gebied der voortbrenging tijdens den oorlog is ontstaan. Doch zuilen wij daarin slagen, dan moet de voortbrenging liefst zoo min mogelijk worden belemmerd door storingen als sta kingen en uitsluitingen, dan moet er vrede en .rust zQn in de kringen der producenten, der patroons en der werklieden. Hoe dat te bereiken ? Zal de C. A. daartoe de aange wezen oplossing zQn, het beste middel ? Die vraag is zeker ernstige overweging waard l Wat heeft men te denken van de C. A. als instelling in het productie-proces? Welke voordeden biedt zij, welke nadeelen zijn aan haar verbonden? Tot welke slotsom komt men, als men de balans opmaakt? Ziedaar het kader, waarbinnen mijn be schouwingen zich zullen bewegen. Het spreekt vanzelf, dat ik met die beschou wingen aan de oppervlakte zal blijven. Er is een berg van literatuur over de C. A., maar ik kan hier geen studie over dit in stituut gaan schrijven; ik kan slechts de hoofdzaken aanroeren. Dat de C. A. groote voordeelen biedt, aan velen zich voordoet als een zeer gewenschte regeling en vastlegging van arbeids verhoudingen, blijkt uit de stijgende veel vuldigheid der toepassing ook ten onzent in de laatste jaren. In het November-No. (1917) van het Maandschrift van het Centraal Bureau voor de Statistiek vond men daar omtrent belangwekkende gegevens. Vroeger waren cijfers over 1911 openbaar gemaakt en men kan dus nu een vergelijking maken omtrent de aantallen, ondernemingen en werknemers, die door een C. A. waren ge bonden of die (wat de arbeiders betreft) wel niet in eigen t lij ken zin daardoor ge bonden waren, maar toch krachtens de be palingen eener C. A. daaronder vielen. In 1911 dan waren bij 81 van de 87 toen be staande C. A.'s 1126 ondernemingen betrok ken en bij 77 C. A.'s 23.002 arbeiders. Op l Januari 1917 was het aantal der C. A.'s van 87 gestegen op 807, dus der ?ndernemingen (voorzoover bekend) van 1126 op 7132 en dat der arbeiders van 23.002 op 83119! Dit zijn mlnimum-cijfers, want bij verschillende C.A.'s was het aantal ge bonden ondernemingen niet of onvolledig meegedeeld. Er komt nog bQ, dat op een onbekend aantal arbeiders de bepalingen van een C.A. werden toegepast, hoewel zQ niet daaraan zijn gebonden. Ook zijn er pafroons, die de niet-gebonden arbeiders behandelen op denzelfden voet als die, welke wel in de C.A. hun arbeidsverhoudingen geregeld zien. Men mag aannemen dat langs dien weg nog meer dan 15000 arbeiders gelijkstaan met de door een C.A. gebondenen, Tenslotte: vele niet gebonden patroons pas sen de bepalingen van een voor hun vak geldende C.A. toe, al hebben zij die C.A. ook niet geteekend. Hoeveel arbeiders aldus Indirect leven als onder de werking van een C.A. is niet bekend. Vergelijkt men de per bedrijf opgegeven cijfers over 1911 en 1917, dan ziet men dat in 1911 de C.A. reeds ingeburgerd was (gelijk ledereen weet) in de diamantnijverheid, zij heeft zich sedert dien uitgebreid vooial in de grafische vakken, ook in de bouw bedrijven, minder sterk in de kleedingindustrie, maar het'krachtigst van al in de productie der voedlngs- en genotmiddelen (bijna 23000 arbeiders). In de rubrieken .verkeer" metaalbewerking", land- en tuin bouw en handel vindt men lagere, maar toch ook tegenover 1911 belangrijk stijgende cijfers. Men ziet: de C. A. heeft voor werkgevers en arbeiders een groote aantrekkingskracht; ik zou willen zeggen: er gaat van die in stelling een onmisbare zuigkracht uit; de stroom drijft in die richting. Maar het is niet in de kringen van nijveriitmttttmmii «iiiiiin EEN JOODSCH CONGRES IN NEDERLAND door mevr. mr. J. ORNSTEIN- HOOFIËN Zondag komt te Amsterdam een Joodsch congres bijeen, te samen geroepen door de Nederlandsche afdeelingen van de Alliance Israélite universelle, de Sewisch Territorial Organisation en de Zionistische Organisatie. Dit congres is in tweeërlei opzicht een merkwaardige gebeurtenis: in de eerste plaats omdat het de solidariteit van de Nederlandsche Joden met hun verdrukte broeders in het buitenland demonstreert; in de tweede plaats omdat het toont dat het Nederlandsch Jodendom, in de laatste eeuw in velerlei opzicht losgeraakt van het Joden dom in andere landen, zijn isolement gaat verlaten en weer mee gaat doen in de groote geestasstroomlngen die het wereld-Jodendom bewegen. Overal in de* wereld toch ziet men de Joden zich opmaken om door congressen hun wil tot uiting te brengen, dat bij het einde van den wereldoorlog ook de Joodsche kwestie geregeld worde. Daarbij ziet men overal de dragers van verschillende opvat tingen elkaar de hand reiken, opdat door gemeenschappelijk werk zooveel mogelijk de wensch van alle groepen worde vervuld. De Nederlandsche beweging onderscheidt zich in n opzicht belangrijk van de po gingen elders. Naar een compromis op punten van het program is hier door geen der samenwerkende groepen gestreefd, er is een modus van samenwerking gevonden, waarbij niemand ook maar Iets van zijn be ginsel, van zijn toekomstwenschen, ver of beid (en handel) alleen, dat men de zaak propageert; zQ heeft en houdt de aandacht van economisten en zij vervult een plaats op de programma's onzer staatkundige par tijen. Bekend is, dat de C. A. met zeer veel Instemming wordt beschouwd in katholieke kringen; daar ziet men in deze Instelling zooiets als een organisatie van den arbeid", een herstel van de vroegere bedrijfsrege lingen, die afgeschaft werden toen nieuwere denkbeelden van moderne tijden zooveel ouds overboord wierpen. Maar merk waardig) ook modern voeltnde sociolo gen begroeten de C. A. met groote sym pathie: zij waardeeren in haar een regeling, die meer democratische opvattingen en ver houdingen In het voortbrengings-proces meebrengt en bevordert. Men heeft kunnen zien dat de Economische Bond uitbreiding der toepassing van de C. A. wenscht. In den Oproep aan eensdenkenden" werd gezegd, dat op nationaal economisch ge bied de Staat den strijd tusschen arbei ders en werkgevers niet zal kunnen verhinderen, en dat hij geen van beide par tijen in het voeren van hun strijd zal mogen belemmeren; waarop dan volgde: Hij zal er echter door passende regelingen en in stellingen t«e kunnen en moeten bijdragen, dat ook deze strijd allengs meer georgani seerd zal worden gevoerd en telkens zoo snel mogelijk zal kunnen eindigen in af spraken, waaraan zoowel de werkgeversen de arbeiders-organisaties zelve, als de leden der groepen, voor welker belangen die organisaties opkomen, ook rechtens zullen zijn gebonden". Hoewel het woord hier niet werd genoemd, is hier de C. A. bedoeld en is gedacht aan een wettelijke regeling, die verder gaat en beter is dan de thans geldende; aan een regeling, welke de bepalingen der C. A. toepasselijk maakt Ook voor niet tot de overeenkomst toege treden werkgevers en werknemers. 1). En In het (voorloopig) Program'' van den Economischen Bond werd (als punt 14) verlangd: Bevordering van doelmatige be drijfsorganisaties met wettelijke regeling der C. A." In het onlangs openbaar gemaakt Program van Actie" der Antirevolutionalre Partij leest men: Mede door den wettelijken uitbouw 2) van het collectieve arbeidscontract worde de weg gebaand voor het in het leven roepen van nieuwe maatschappelijke organen, welke bij de voorbereiding en uitvoering van wettelijke maatregelen zeggenschap erlangen". In deze weorden kan men den wensch beluisteren" (om in anti-revolutionairen stijl te spreken) naar een uitbouw" van de organisatie van den arbeid, waaraan dan een publiekrechtelijk karakter zal worden toegekend: instelling van bedrijfs-corporaties (of hoe men de lichamen noemen wil), die in ons staats rechtelijk verband zullen worden opgenomen. Zoo zijn er wel verder reikende of dieper liggende gedachten bij de aanprijzing van de C. A. Maar ik laat ze voor wat ze zijn: ons, hier en nu, is het te doen om de econo mische beteekenis, om de zuivere waarde der instelling als durende regeling van allerlei arbeidsverhoudingen.Trouwens, waarom van verschillende zijden de uitbreiding der C. A. wordt verlangd, kan tot op zekere hoogte onverschillig zijn; zij wordt verlangd en de C. A. breidt zich uit. Reden genoeg reeds om haar beteekenis te overwegen. Want de feitelijke (en zoo belangrijke I) uitbreiding, die wij waarnemen, is natuurlijk veel minder de vrucht van de Instemming der staatkun dige partijen met dezen bijzonderen vorm van bedrijfsregeling, dan van de over tuiging, die bij vele werkgevers en bij zeer vele arbeiders leeft, dat zulk een bedrijfs regeling tegemoet komt aan wat zij daarvan verlangen, dat daardoor op bevredigende wijze hun belangen worden gebaat en dat Indien er al nadeelen daaraan zijn verbon den de voordeelen zwaarder wegen. Intusschen is het wel zeker, dat zoowel bij werkgevers als bij arbeiders, met name natuurlijk bij de voormannen en leiders in beide groepen, niet alleen de om het zoo te noemen practische zflde, het dadeIQk aanwijsbaar nut der instelling op den voorgrond staat, maar dat zij ook een open oog hebben voor de verdere consequenties, waartoe de toepassing leidt en leiden moet, voor het perspectief, dat achter de C. A. ligt. Misschien is aan belde zijden de meer derheid daarvoor blind; misschien ook Iet zij alleen op de tastbare voordeelen, niet op schaduwzijden ... Maar ook dat is slechts een reden te meer om zij het dan be knopt enkele zakelijke beschouwingen te wijden aan de voor- en nadeelen van een zoo gewichtig sociaal instituut, dat wij in de laatste jaren steeds veelvuldiger in prak tijk gebracht zien. Laat het mij maar zeggen zooals ik de zaak zie: de C. A. is voor sommigen (ik meen zelfs voor velen) een cry", iets, waar men om roept en waarheen men dringt en drijft als naar de" oplossing van het arbeidsvraagstuk. IIIIIIIIUIIHIIIMIIIIIIII1IIMMIHIIIIIIIIIIIIII nabij, behoeft op te geven. Door tezamen te vragen heeft men er naar gestreefd, eikaars wenschen kracht bij te zetten, door tezamen te vragen heeft men willen demonstreeren dat de toestand van het Joodsche volk van de Joden in de wereld zoo on houdbaar is, dat er een einde aan moet komen nu, nu de wereld zooveel nieuw zal moeten scheppen. Het moet tot de wereld spreken dat Joden van zoo verschillend levensinzicht samen komen in dezen tijd, dat ze, vergetend alle veeten en onderling meeningsverschll in n groot congres samenstroomen om door hun samenzijn de wereld te toonen dat het zoo niet langer kan, niet langer mag. De beginselen van menschelijkheid, van elke menschen-gemeenschap toe te passen ook op de Joden, is hun verlangen. Hollands Joden, dankbaar gedenkend de groote vrij heid en gelijkheid die het Nederlandsche volk hen steeds geschonken heeft, erkentelijk voor de breedheid door Nederlands Gouver nement steeds in zijn politiek tegenover Joden betoond wenden zich tot de Regeering van dat land, vragend voor hun broeders vragend voor de Joden als volk, en door dien vraag toonen zij hoe diep hun vertrou wen, hun dankbaarheid is. ZIJ vragen dat onze Regeering, voor zoo ver het door de politieke constellatie in haar macht staat, haar invloed aanwende, opdat bij de regeling van zaken na den oorlog de vertegenwoordigers van de ver schillende Joodsche richtingen worden ge hoord. Het schijnt weinig wat zij vragen, slechts gehoor bij de heerschers der aarde, dat de stem van een langverdrukt volk Nu, het kan nooit kwaad, zich eenigszins critisch te stellen tegenover een druk en luid aangeprezen middel. Critisch", d. i. met zakelijke onderscheiding van vóór en tegen. Want eerst daarna kan de balans worden opgemaakt. SMISSAERT 1) Deze vraag naar de verbindbaarheid, de werkings-sfeer der C. A. is een zeer be langrijke, maar ik laat haar hier onbesproken. Behandeling van dit punt zou mij te ver voeren. 2) Is uitbouw" eigenlijk een goed Hol land sch woord? Althans In dezen zin? iiiHiiiiuiilitimmMmmiimiiiiimiiiiMiiiiiiiii SCHILDERKUNST-KRONIEK 1. DE WINTER. AMSTERDAM. Tot nog toe is het werk van De Winter gemakkelijk in twee deelen te verdeelen. Deze verdeeling vindt haar reden niet in een verschillenden wensch, die het eene werk beïnvloedde en in het andere uiting vond zij, deze ver deeling, vindt haar oorzaak in een meer of minder technisch kunnen, technisch welslagen. Het werk in olieverf, de schilderij.istotnutoeveelminderdan de teekening door De Winter ge maakt. En waarom is dit hier meer hinder lijk dan elders? De romantiek van De Winter is het natuurlijkst en het zuiverst, het zwierigst en het meest opstijgend als een vlam in zijn teekeningen. Maar zoodanig als zij zich daar vertoont, is ook haar aard, haar wezen. Zij duldt geen zwaarte. En de schil derijen in olieverf zijn zwaar; het materiaal belemmert hier de spontantïteit; en de geest, die zich hier wil uiten, is juist spontaan, opvlammend. Vandaar dat het schilderij, en de romantiek in dit schilderij De Winter niet op zijn zekerst geeft. Het geeft hem voor mij als een te gewoon geaarden roman ticus. Anders, Ik herhaal, is hij In zijn tee keningen van de orchideeën en van de vogel tusschen de bloemen". De kleur is daar soms bizar; soms onverwacht; soms sonoor; wel eens troebel, maar nooit in haar ontstaan vertraagd door de technische uit voering. Er is nog een kenmerkend iets te noteeren naar aanleiding van de vele verbeeldingen der orchidee, door De Winter gemaakt. Hij ziet deze bloem niet alleen als een kostbare afzonderlijkheid hoewel hij haar vorm nauwkeurig kent. Hij ziet ze niet alleen als een zeldzaam-gekteurd ver schijnsel, maar hij ziet ze als een z i n n e1 ij k h e i d. Zooals de Winter de orchidee teekent, is ze voor hem vol uitdrukking van zinnelijkheid, vooral in haar vormen. En de bloem leeft bij hem soms zoozeer, dat het lijkt alsof ze niet stille hangt, maar zich beweegt; ageert, aangrijpt.... MARTIN MONNICKENDAM, ARTI, AMSTER DAM. Het Stadsgezicht" in de Larensche Kunsthandel is niet volledig. Er worden te veel schilders gemist om met recht van een tentoonstelling van Amsterdam" te kunnen spreken, gezien door alle temperamenten, en door alle visies gegeven. Eene aanvulling van dit tekort vinden we in Arti, waar Martin Monnickendam, naast een paar por tretten in olieverf, zijn pastelteekeningen vertoont. Het stadsgezicht van Monnicken dam is vol levendigheid; dit is natuurlijk, en was te verwachten. Het is daarenboven als kleur, met een moderne intonatie. Meer kan in dit opzicht niet toegegeven worden. Want de schilder Monnlckendam voelt wel, en zeker, de kleur als klinkend (en, dat is de hoofdzaak) maar hij voelt haar niet als modern ten eerste, als iel en vlietend. Zijn geheele werk in olieverf bestaat om de juistheid hiervan te bewijzen. Monnickendam ziet zijn waereJd meer als een mozaïek van forsche intonatie, dan dat hij ze ziet in schrille n toon, in een allerijlst of allerfelst spel van lichten en schaduwen, die nog licht zijn. En ook dat is natuurlijk. Ook Monnlckendam is een romanticus en een, die in overdadige kleur vol kostbaarheid zich het gemakkelijkst zou geven. Maar zoo sterk is de drift van het moderne rond hem, dat hij er zich niet geheel aan heeft kunnen onttrekken. Soms, natuurlijk, tot baat: tegen verst ij ving in een procédé. Het eenvoudigst Is hier het werk dan ook als zoodanig te congtateeren. Ge ziet dan opnieuw, dat het niet eigenlijk .licht'' is maar er zijn andere verdiensten. Monnickendam maakt gemakmakkelijk groepeeringen, vollen. Hij kan een straat geven met de beweging er op, ia deze krabbels; hij kan een zaal vol van figuurtjes vlotweg teekenen. Ge bespeurt, dat er kracht in dezen schilder is, met r dan er altijd smaak is (ook in zijn olieverfwerk vindt ge deze kenteekenen.) En kracht te klinken moge in de raadzaal waar het lot van de wereld beslist zal worden. Maar dit weinige vragen zij bewust: dat menden Joden recht zal doen dan, wanneer men hun vragen hoort. Hun vragen en hun eischen dat zoo matig is. Is het dan niet matig als een volk, door het noodlot verstrooid over de aarde, recht vraagt voor zqn leden, burgerrecht in die landen waar het lot hen bracht, op dat zij als elk ander naar de kracht hunner jaren zich ontwikkelen kunnen in den levensstrijd, zonder achter te staan bij anderen door het enkele feit van hun Joodzijn. Is het niet weinig dat een volk vraagt nationale rechten voor zich zelf, waar ook andere volkeren die bezitten in nationa liteiten staten, dat het politieke vrijheid vraagt als als volksgroep waar ook andere nationale groepen als politieke volksorganisatie hun staatsburgerschap uitoefenen? Is het niet matig, dat een volk voor zich opeischt, in eigen taal onderwijs te genieten, daar waar het een eigen taal spreekt, dat het vergt niet gedwongen te worden die taal of zijn beschaving door die taal gedra gen, te verwisselen met de beschaving van een ander volk waaronder het toevallig als een belangrijke minderheid leeft? En is het niet weinig dat een volk vraagt een land, de levensvoorwaarde voor een vrij volk, een land dat heel de wereld als van dat volk beschouwd ? Een land waaruit het eeuwen geleden door geweld werd verdreven, dat het nimmer vergeten heeft, waarheen zijn hoop steeds uitging, een land waarvoor het In den modernen tijd groote offers bracht om het gereed te maken, het volk weer op ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABN BBBV I^HHB "«???^?B w IHHIIHHai^HMilA on M ^.c£e M EEREN-ARTI KELEN, UITRUSTINGEN. A8MAftM.ABM.ABMABM.ABMABMABMABMABMABM.ABM IIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIllllllllIllllllltlIlllllllllIIllllllllllllllllllllllllllHIIIIIIIII1 UIIIIIIIUIlllll IMIIIMIIIIIIIIIinilDtMIIIItllllIllllllliniIltllllhll kunnen constateeren is altijd een genoegen, al gaat ze soms verkeerd, een verkeerd zijpad. En er is nog iets, wat ik niet hier te ver geten heb, bij het neerschrijven van mijn indruk dezer verzameling. Gaarne zou ik Monnlckendam eens naar 't Oosten zien eaan, en zien wat hij daar zou maken. Er liggen in deze pastelteekeningen aanwijzingen, dat het werken daar niet tegen zijn aard zou zijn, en dat zijn kracht er meer, en fleuriger, zou aan treffen dan Amsterdam nog voor hem is. Ten slotte: er is in deze stadsgezichten van deze schilder, een eigenaardig .rood", soms leek het mij toe of dat de sterkste" kleur was in 't geheel; alsof Monnickendam, zoo hij al niet de geheele teekening hierop gebouwd heeft, het heele werk, zonder deze kleur genomen, uit elkaar zou zien vallen, zonder verband. De NIEUWE WEISSENBRUCH, IN HET STED. MUSEUM, DEN HAAQ. Deze Weissenbruch (uit 1901) Is een ge schenk van den kunsthandelaar Preyer aan het Museum der gemeente. Zoo een geschenk is altqd een aanwinst maar hoedanig is het werk, gezien tusschen de beste werken van Weissenbruch, en dan geschat, gekeurd, gekritiseerd? Voor deze srelling is noodig, in het kort, samen te vatten, welke Weissenbruch's belangrijke en g root e eigen schappen zijn; of ge die eigenschappen hier vindt; of zij, zoo ze hier niet aanwezig zijn, wellicht vervangen werden door hem onge wone, andere. Er zijn drie eigenschappen in Weissenbruch: eenvoudigheid, drift in zijn jongen tijd, fijnheid (zie de kleine boerderijtjes met de schuttingen, bij het water, en met het eene figuurtje), en het kunnen geven van ruimte, op zeer sobere wijze, haast monochroom (in 't groen). Deze laatste eigenschap vindt ge in zijn dulngezicht, in zijn zee-eenzaamheden. Als zoodanig is Weissenbruch door geen zijner tijd- en schildergenooten overtroffen; een zaamheid en ruimte en soberheid zetten hem dan afzonderlijk. In het zuiverst geeft hij deze gaven in zijn waterverfteekenlngen. De nieuwe Weissenbruch in het GemeenteMuseum is, als de oude, een zee- en strand gezicht. De vroegere is levendig. Op een blauwe lucht tintelen wat wolken; de zee is wijd en zuiver; de figuurtjes op het strand, en de stoffage zijn gekruid (onjuist is alleen, als kleurvlek, de man en de hond; als plaatsing in het geheel). De nieuwe Weissenbruch is een ander moment: een grauwe dag. De lucht is vol wolken; op het strand is een schuit; een karretje staat er naast. Gij hebt onmiddellijk bij dezen Weissenbruch en gevoel van teleurstelling, dat niet meer weggaat. En waardoor? Ge mist de ruimte in de lucht, en deze ruimte is niet door iets dramatisch voldoende vervangen. Ge mist meer. De grond is niet voldoende grond, zand, van de aarde", en hij moet dat hier toch zijn voor de geheele stevigheid van het werk. En het schip, de vorm daarvan, en het karretje zijn niet vol doende gekund; ze zijn, vOor-Weissenbruch, op zwakke wijze aangeduid... Door dit alles blijft het te hopen, dat het gemeente-museum nog andere Weissenbruch's ten geschenke zal ontvangen; fijnere; of met meer eenzaamheid; of met meer de prikkel der jeugd er In; meer typische werken. VERSPRONCK; BERCKHEYDE; MAURITS HUIS, DEN HAAG. De Verspronck is een portret van een vendeldragenden, man De Berckheijde's zijn drie stadsgezichten. Het belangrijke van het portret is niet het psychologische in den kop. Integendeel. Het belangrijke begint daaronder. En wat is dat ? Kleur, en uitdruk king van stoffen. Er onder, onder den kop, vindt ge rood, en blaauw, en wit. Het wam buis is van een ander rood dan de satijnen mouwen. Deze mouwen zijn minder dan de kleur van het, met kant gesierde, buis zelf. Dit rood is een der aantrekkelijkheden van het werk. Het is fijn, en toch doordringend. Een dieper blauw, van den stok van de vlag, staat daartegen. Een hand in een witten handschoen houdt dien stok vast. En dit is de tweede schoonheid in dit schilderij: de vorm dezer geschoeide hand, en de stofuitdrukking van het leer van den handschoen; de kleur van dit geheel. Het is zoo zeker gegeven, te nemen. Waar het toonde dat het mogelijk zou zijn, weer een Joodsch volk te scheppen, normaal als elk ander, met Joodsche boeren bebouwend den grond, en Joodsche arbeid en Joodschen geest. Heel de wereld erkent dat Palestina het Joodsche land is, dat land dat nu verlaten ligt en dor, daar bloeit op een enkele plaats reeds Joodsch leven, en de wil dat oude vaderland te ontwikkelen groeit eiken dag. Het is weinig wat de Hollandsche Joden zullen vragen: dat men overwege de wenschen van het Joodsche volk, dat men het de gelegenheid geven zal dien wil te uiten, en aan te toonen dat het gereed is, zijn wenschen met groote kracht uitgesproken, met allen macht tot daad om te zetten. En toch zou dit weinige zoo veel beteekenen voor de Joden en de wereld. Voor de Joden zou een eind komen aan een lijdens gang van twintig eeuwen waarin zij nu her dan derwaarts tijgend nergens rust vonden en nergens recht, nergens de volle gelegen heid hun kunnen te ontplooien. Voor de wereld zou naast het bewustzijn recht te doen aan een volk dat eeuwen onrecht leed, zwaarder gedrukt werd dan wie ook, een zeer positieve winst verkregen worden. De Joden toch zijn een volk van groote begaafdheid, de eenig overgebleven vertegenwoordigers van de groote reeks van cultuurvolkeren die eens ten oosten van de Middellandsche Zee in hun wereldrijken de grondslagen voor de menschelijke be schaving legden, zij zijn de eenige verte genwoordigers van den geest van Carthago en Babyion, in hun bloed is de oeroude beschaving van Egypte. Wanneer men hen in zoo zonder aarzelen gekund; de vlek wit staat zoo rijk, daar waar ge ze vindt, in het geheel, dat zij, met het roode buis, dit schilderij, verder zonder veel psychologie, tot een genot maakt voor den kleurgevoelige. De Berckheyde's het zijn ten eerste stadsgezichten; nauwkeurige weer gaven van plaatsen in een stad (den Haag), ge behoeft in hetzelfde museum Vermeer's werk maar te gaan zien, om een verwinnend verschil te begrijpen. Een is er echter, tus schen de drie, dat meer is dan de twee anderen; dat meer .schilderij" is dan het eerste stadsgezicht. Het is het gezicht op het Binnenhof, bij een fij i en dag gezien. De figuren, de poppen" zijn wel licht minder belangrijk, als notitie, hier dan op de twee andere werken, maar het geheel is zuiverder; vrijer van wezen, meer als schilderij gevoeld. De kleur is zondereenige scherpte, voor zoover dat in glndschen tijd kon, ijl; en, ik heb het meer geschreven, het zou een aardige vergelijking zijn, met het Yperen" van Bosboom dit werk van Berckheyde te vergelijken. De vroegere schilder zou deze vergelijking gemakkelijk nog doorstaan. Zijn tijd was vaster, eens gezinder, en het werk daardoor reeds zekerder. Maar zelfs als fijne coloratie ver won deze Berckheyde Bosboom's Yperen", zeker. PIET VAN WIJNGAERDT; WALRECHT; DEN HAAG. In de kleine kamer van den kunst handel Walrecht ziet ge de kleur", van Wijngaerdt's beste werk, nog wel maar ge ziet er openbaar zijne groote fout. Deze fout ontneemt een zeker genieten aan het werk. Want het is bij ieder schilderij noodig, dat de voordracht der verf, de manier, de wijze van schilderen een genot geeft. Dit genot kan desnoods zinnelijk alleen zijn (als ware het werk een mozaïek van fraaie kleuren); het kan natuurlijk ook geestelijk geworden zijn, en boeijender blijken, en van grooter duur, en van grooter diepte. Wat ge bij dezen impressionist zeker wildet verwachten is dat de schilderwijze een zinnelijk genoegen zou geven; dat het geheel der kleuren tot een schoone eenheid, door de drift van den schilder overwonnen, zou zijn gegroeid als op zoo menig impressionistisch werk. Maar ge ziet in de kleine kamer bij Walrecht dat dit totaal niet het geval is. De verf, de materie, is iet s dat, als materie, de zinnen niet meer streelt. De zinnen, de zinnelijkheid, zijn 01 willig tegenover de stof van deze schilderijen. Is dat, omdat er te weinig geest in kwam ? Het is, omdat het gevoel niet, het is omdat de drift niet iedere hoeveelheid van de verf doet leven; omdat deze man dan dood ligt zonder spanning, waar spanning eisch is en noodzaak. DIRK NIJLAND ; Jo KOSTER ; GERBRAND'S KUNSTHANDEL TE UTRECHT. Jo Kost e r's werk levendiger aan 't worden; vrijer; met minder moeite; met meer elasticiteit en sprong, is tot nu toe niet edel van kleur. Dat is de zekerheid, die ge overhoudt na het bezien van deze verzameling: landschap en figuur, en stil leven. Van de figuren is de cellospeler het zwakst; het portret van mevrouw Bremmer iets beter; het best, dat met den stroohoed, in het felle licht. Dit spreekt van zelf; niet psychologie, maar licht is tot nu toe de voorkeur van Jo Koster. Oe vindt deze voorkeur even wel in het landschap. Maar hier kunt ge, beter dan elders, erkennen, dat de tijd, waa« de moelelijke aandacht om de nauwkeurigheid al het andere verstijfde, overwonnen is, en dat, bij minder toeleg op de theorie, de schilderes vrijer zich ge voelt tegenover dat, wat zij maken wil. Nog is daar de kleur, in de landschappen, in de sneeuwgezichten niet opgevoerd tot schoonheid (zal Koster dat oott kunnen) maar de kleur er is spanning, en niet enkel vlijt en geduld meer. En dat heet, met een koel, enkel, woord: vooruitgang. Dirk N ij land geeft naast zijn t e ekeningen-in-olieverf, zijn bekende houtsneden. Ze zijn krachtig, levendig; soms met meer phantaisie dan ge in dezen waar nemer meestal vindt. Ze zijn, tot nu toe, een aanwinst in de reeks van Nijland's werken, en eveneens een voorde graphische kunst van onzen tijd. PLASSCHAERT hun eigen oude land, het land van hun helden tijd, van hun profeten, hun dichters enden kers, nog eens weer de vrijheid geef t, zullen zij in de gelegenheid zijn hun eigen geest uit te leven, hun eigen beschaving te herbou wen, de geest van hun droomers en denkers zal weer zijn eigen bijdrage geven tot de cultuur der wereld. Wanneer Israël in zijn schoone land weer vrij leven zal, en door de rust der vrijheid tot zich zelf gekomen, als zijn geest weer zal bloeien en zijn lied zal klinken, zijn gedachte gehoord zal worden, dan zal de wereld rQker zijn. De Joden van Nederland gaan op ten congres, zij zullen daar in een motie de eisenen uitspreken, die het willen van alle Joden der wereld weergeven. Elke Jood zal bij een weldra volgend petitlonnement aan onze Regeering gelegenheid hebben deze motie kracht ba te zetten. Moge dez* daad der Nederlandsche Joden er toe bijdragen dat er voor den individueelen Jood menschelijke vrijheid komt voor het Joodsche volk recht onder de natiën en verwezenlijkt wordt ons de oude droom: herstel van het Joodsche Palestina in onze dagen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl