Historisch Archief 1877-1940
16 Febr. '18. No. 2121
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Wij hebben het genoegen hieronder een
artikel over athletiek te plaatsen van de hand
vjn den heer H. N. van Leeuwen, lid van het
Dagelijksch Bestuur van de Nederlandsche
Athletiek Unie. De heer Van Leeuwen is i i
het begin van de mobilisatie een der krach
tigste bevorderaars van de athletiek in het
leger geweest. In den aanvang van 1915 heeft
hij op de forten van de Stelling van Amsterdam
persoonlijk demonstraties gegeven in de toen
nog weinig beoefende athletiek en in Mei 1915
en de daarop volgenden winter in de Stelling
tursassengeorganiseerd en geleid tot vorming
van athletiek- en spelleiders.
ATHLETIEK
door H. N. VAN LEEUWEN
Een van de vele
gevolgen van de
Mobilisatie is ze
ker wel degroote
vlucht, welke de
athletiek In Ne
derland heeft ge
nomen gedurende
den voor de meeste
menschen
onaangenamen tijd. Wel
was er reeds voor
dien eenige ople
ving te bespeuren
en werd er met
kracht aan gewerkt
deze prettige en
opgewekte sport
in Nederland meer
bekend te maken. De schrijver van dit artikel
Maar wij bleven
hierbij beperkt tot zekere centra's van ons land
en konden niet alle oorden, dus daardoor het
geheele volk, bereiken. De Mobilisatie bracht
hierin plotseling verandering. Mannen, uit alle
deelen van ons land, van alle standen, uit
de kleinste dorpen en gehuchten, uit de
grootste steden, werden saam gebracht. De
Centrale Sportcommissie" in de Stelling
Veldloop
van Amsterdam en de Nederlandsche Ath
letiek Unie" in het begin, en later het Bureau
Ontspanning en Ontwikkeling" (den Haag)
begonnen met de spori bij de troepen in te
voeren. De Athletiek nam in deze sport een
zeer groote plaats in, als zijnde een der
meest practische oefeningen met het gevolg
dat deze onbekende sport spoedig een der
meest populaire IR het Leger werd, waar
mede wij hebben bereikt hetgeen wij wilden,
n.!., het geheele volk.
Wat verstaat men nu eigenlijk onder
Athletiek?
We zouden kunnen zeggen onder athletiek
verstaan we natuuroefeningen. Oefeningen,
welke de menschen in hun meest natuurlijke
staat moesten leeren om in hun onderhoud
te voorzien. Het loopen, springen en werpen
zijn oefeningen, welke de meest ongeculti
veerde volken nog altijd noodig hebben voor
hun dagelijks onderhoud. Pas later, in het
Grieksche tijdperk, toen de Olympische
spelen werden ingevoerd (776 v. Chr.) wer
den deze natuuroefeningen meer geregle
menteerd en als lichaamsoefening bij de
jeugd toegepast. In dit tijdperk namen de
wedstrijden in loopen, springen en
speerwerpen, waaraan intusschen het discuswer
pen, worstelen en vuistgevechten waren
toegevoegd, een der grootste plaatsen in op
de Olympische spelen.
Eeuwenlang, heeft de geschiedenis hiervan*
gezwegen en pas bij het weder invoeren
van de Olympische spelen op moderne leest
geschoeid, zien wij deze tak van sport, welke
natuurlijk voor dien tijd wel beoefend is
geworden, weer meer bekendheid krijgen.
In 1896 werden de moderne Olympische
spelen voor het eerst gehouden in Athene.
Zooals ik reeds opmerkte, was de Athletiek
reeds voor dien tijd een bekende sport in
het buitenland vooral in Engeland en
Amerika.
Am de Engelschen en Amerikanen hebben
wij op dit gebied alles te danken. Ook in
Nederland zijn we niet achtergebleven, doch
hadden aanvankelijk en soms nog zeer veel
tegenstand te overwinnen. Het duurt ge
woonlijk lang, voordat men de Hollander
warm krijgt voor iets nieuws en zoodanig
kunnen wij de Athletiek zooals die thans
gereglementeerd is toch noemen. Het loopen
en springen werd door de athleten reeds
lang te voren beoefend. Het werpen heefr
eigenlijk ,pas na de Olympische spelen in
1912 te Stockholm gehouden, hier te lande
ingang gevonden. Toen ging het er echter
direct in en na verschillende demonstraties
door voor mannen van de N. A. U. gehou
den kreeg het werpen spoedig een groote
populariteit en thans zijn op onze
Athletiekwedstrijden de werpnummers zoowel wat
deelname, als belangstelling van de zijde
van het publiek aangaat n van de meest
geliefde nummers. Wij kunnen de Athletiek
verdeelen in de volgende hoofdgroepen:
loopen, springen, werpen. Dit is slechts eene
hcofdverdeeling, want loopen en werpen
bevatten onderdeden, welke eigenlijk niets
met elkaar gemeen heb
ben. Het loopen kun
nen wij on derverdeelen
in loopen over korte,
middelmatige en lange
banen,
hindernisloopen, veldloopen (cross
country), snelwande
len, en kunnen we hier
tevens bij indeelen
de vooral in de mobi
lisatie zoo populair ge
worden
afatandsmarschen, welke toch
eigenlijk niets anders
zijn dan wandeltochten.
Deze laatste twee
onderdeden zouden
wij dus in een aparte groep kunnen indeelen
n.L: het gaan. Het verschil tusschen gaan
en loopen bestaat hierin dat bij het gaan
afwisselend een der beide voeten aan den
grond is, terwijl bij het loopen zich momenten
zullen voor dotn, dat beide voeten van den
grond af zijn, dus feitelijk een moment van
zweven. Bij het loopen wordt het gewicht
van het lichaam dus springend van de eene
voet op de andere overgebracht.
Het springen kunnen wij verdeelen in
Hoogspringen met en zonder aanloop, Ver
springen met en zonder aanloop,
Polstokhoogspringen, Polstokverspringendriesprong
en hinkstap en sprongkamp.
Het werpen wordt verdeeld in:
speerwerpen,discuswerpen,kogelstooten en
kogelslingeren (hamerwerpen).
Het meest practische onderdeel van het
loopen is zeker wel de veldloop
(crosscountry). De naam duidt reeds aan wat men
hieronder verstaat: een wedloop dwars door
het veld. Een loop waarbij alle mogelijke
hindernissen welke in het veld voorkomen
moeten worden overwonnen. Slooten, hekken,
verhakkingen, struiken, omgehakte hoornen,
heuvels of duinen, kortom welke hindernis
ook, ze moet overwonnen worden.
De veldloop is eigenlijk een practische
toepassing van hetgeen we geleerd hebben
op het sportveld. Zijn deze hindernissen niet
aanwezig en hebben we slechts beschikking
over een vlak terrein, dan kunnen wij ze
maken. Ook wordt menigmaal een of ander
obstakel aangebracht ingeval er niet genoeg
natuurlijke hindernissen aanwezig zijn.
Het mooist is de cross echter, wanneer
het terrein er zich toe leent, zoo dat niets
kunstmatigs behoeft aangebracht te worden,
en we b.v. gedeeltelijk door bosch, gedeel
telijk door heide, heuvelland of weiland gaan.
Rekening houdende voor welk soort deel
nemers men de veldloop uitschrijft, kan men
de afstanden korter of langer nemen, al
naarmate de menschen minder of meer ge
oefend zijn. Natuurlijk is deze baan het
meest geschikt voor hen die over een groote
dosis uithoudingsvermogen beschikken. Wij
hebben hier in Nederland de veldloopen
nog niet langer dan 5 K.M. gemaakt, en
dit is dan al reeds een behoorlijke afstand,
maar in Engeland worden ze menigmaal
over 18 K.M. of meer K.M. gehouden, terwijl
er dan nog dikwijls eenige honderden deel
nemers zijn.
Bij ons hebben we de 100 nog niet over
schreden, doch hebben reeds menimaal veld
loopen van militairen gezien, welke hier niet
ver van af waren. Menigmaal werd de vraag
tot mij gericht hoe het toch komt, dat de
Nederlandsche records zoover bij die van
het buitenland achterstaan. Men houdt er na
tuurlijk geen rekening mede dat de athletiek
Speer werpen
Verspringen met aanloop
iiiiimiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiiHii
imiiimiiiiHiiiiimiiiiiiiiiifiiiimiiiimriiiiliiiiinniiiiiiiiitii
DE FRANSCHE GEEST
P. VALKHOFF, De Franse geest in Frank
rijks letterkunde. Leiden, Sijthoff, 1917.
115 blz., ?1.50.
Als 't nauwkeurig bepaalde en angstig
verbeide ogenblik nadert", zo« vertelt de
heer Valkheff op p. 6 van zijn boeltje, dat
kapitein Augustin Cochin met zijn mannen
de vijandelike loopgraven moet gaan be
stermen, weet hij niets te zeggen dan Les
petits gas, c'est pour la France", de mooiste
redevoering, volgens hemzelf, die hij ooit
houden zal".
C'est p«ur la France!... Hoe komt het
toch dat alleen al die klank la France ons
steeds weer een oogenblik gelukkig maakt,
en onder ons zoovelen die Frankrijk eigen
lijk niet kennen en zijn taal maar nauwe
lijks spreken?
Zij meenen immers zooveel kwaads van
Frankrijk te welen. Die schandalen h la
Mme Caillaux, die zedelooze boeken....
En wat zij prfizen wordt toch zelden op
verheffender wijze aangeduid dan met de
termen: keurig, puntig en zwierig; dat
prijzenswaardige bestaat voor de meeste
niet-Franschen nog te vaak uit iets
prlncipiëel-lichtzinnigs, iets fijn , maar tevens
nogal dun-grappigs, iets woordspeligs (en
ook wel overspeligs) waarvan de bloeitijd...
uit het Tweede Keizerrijk dateert!
Geestdrift kan dat alles toch niet
inspireerenl En niettemin bestaat die.
Men ziet zich genoodzaakt te vermoeden
dat de ware oorzaak in het onderbewustzijn
van den meer naïeven vreemdeling is gelegen.
Zonder het geheel te beseffen, zal hij ge
voelen dat de Fransche geest iets veel beters
is dan de echt Fransche" esprit, dat de
verzamelde werken vanEdmond Rostand de
Fransche litteratuur nog niet zijn en dat geen
Cambo'sche woordgoochelarij de Fransche
schrijfkunst kenmerkt, maar een inhoud die
troost en verheft.
In een boeiend en met warmte geschreven
boekje het eerste van een serie Fransche
Kunst" die onder zijn toezicht zal verschij
nen komt de uitnemende kenner der
Fransche letteren, de heer P. Valkhoff, ons
de oorzaken onzer geestdrift bewust maken.
Allereerst laat hij ons zien, hoe elk der
Fransche provincies aan de algemeene en
ook aan de streekliteratuur eenige van haar
bekorende karaktertrekken heeft verleend,
hoe wij in Bretagne weemoed en fantasie,
in Provence straling en schittering, in Berry
idyllische frischheid kunnen liefhebben.
En na deze bijdragen van enkele der
Fransche landen treffend te hebben geken
schetst, komt de heer Valkhoff te spreken
over hetgeen de eigenlijk Fransche geest
nu in de litteratuur toont te zijn. In het kort
is het dit:
1. De Fransche geest is menschelijk, d. i.
hij ziet en bemint altijd meer den mensch
dan de natuur of God; hij wil niet blijven
beneden de menschelijke waardigheid en
dalen tot het dierlijke maar wantrouwt
dan ook elke poging om tot het mystieke,
het boven-menschelijke op te stijgen. Den
mensch wil hij kennen in het beste wat
deze heeft: zijn waarachtig gevoel, zijn
medelijden, zijn vergevensgezindheid, zijn
vrijheidszin, zijn liefde, zijn streven naar
volmaking. Zij die het menschelijke meer
zagen als een onderdeel van de natuur,
Zola en zijn navolgers, diegenen ook die
wanhopig of skeptisch waren ten opzichte
van alle menschenwaarde, zq hebben hun
tijd al weer gehad en die tijd was kort.
Men is altijd minder skepticus dan men
denkt", zegt de heer Valkhoff terecht.
De twee grootsten onder die wanhopigen
en skeptici, Anatole France en Maurice
Barrès, tegelijk de twee grootste nu levende
Frarsche schrijvers, werden zelf nog hoopvol
en affirmatief. En hun jongeren zullen het
wel blijven; want zoo wil het de eeuwige
Fransche geest.
Laat ons alleen maar hopen dat de
jongeren op dien weg niet te ver gaan:
een cultus van krijgshaftigheid, van kracht
en blind geloof zou den Franschen geest
niet weinig van zijn beminnelijkheid ont
nemen. Htt zou een der verschrikkelikste
rampen van deze oorlog kunnen worden",
z_egt de heer Valkhoff zeer juist, als Frank
rijk ontrouw werd aan zijn schone en
verheven roeping steeds de brenger te
zijn van de blijde Boodschap van
Menschlievendheid en Vrijheid, als het ten pi ooi
viel aan imperialisme en krachtsaanbidding".
HIJ doelt blijkbaar op het streven van
den uitnemenden, maar royallstischen schrij
ver Ma u r ras en den luidruchtigen dwaas
Léon Daudet, met wien deze zich com
promitteert; maar gelukkig is het nog
zér onzeker of het groepje tmblions, dat
zij aanvoeren, het winnen zal. Bij hun
aandringen op meer orde en eenheid zullen
! zeker vele jongeren met hen meevoelen;
! maar de monseigneurs van de dynastie even
min als die van het dogma zullen daarvan
voordeel hebben, op den duur: veeleer het
syndicalisme, het socialisme.
De heer Valkhoff zegt het niet met zooveel
woorden, maar hij zal het mij toestemmen:
deze menschelijkheid van den Franschen
geest bewijst zijn streven naar harmonie.
Deze geest wil den mensch noch verkleinen,
nech boven zichzelf verheffen; hij wil geen
plotselinge dalingen en geen rukken omhoog
maar harmonieuse gelijkmatigheid.
2. De Fransche geest is maatschappelijk.
De Franschman, meer dan anderen, kent de
maatschappij waarin hij leeft; meer dan
elders heeft de gemeenschap in Frankrijk
beteekenis voor het gevoelsleven van den
enkeling. De wetenschap der maatschappij,
de sociologie, is in Frankrijk, door Auguste
Comte, gesticht; niet in Duitschland. De
Franschman heeft maatschappelijke deugden,
als gezelligheid, innemendheid, tact, ver
draagzaamheid. Het causeeren is voor hem
een ware kunst. En als hij schrijft zal hij
er naar streven, niet alleen zichzelf te uiten,
maar ook de maatschappij iets te geven; hfl
poogt gehoor te vinden, zijn gevoel of
overtuiging te doen deelen; medesleepen wil
hij. Hij tracht naar welsprekendheid.
Ook hier bemerkt men dien grondtrek:
het streven naar harmonie. De samenleving
wordt gezien als een kunstig geheel, welks
schoonheid afhangt van de juistheid, de
natuurlijkheid der verhoudingen.
3. Daar hij maatschappelijk is, moet de
Fransche geest ook logisch, verstandelijk
zijn. Want daardoor worden zijn ui'.ingen
het best begrijpelijk. En hij is dan ook bij
uitstek intellectualistisch, rationalistisch zelfs.
Toch sluit dit gelukkig evenmin poëtische
gave als diepte en hartstocht uit: men denke
aan Verlaine en aan Pascal. Wel geeft dit
streven naar logische helderheid aan alle
Fransche geschriften een bijzondere be
koring: de onderdeelen zijn oordeelkundig,
harmonieus geordend. Ook hier weer: har
monie.
4. De Fransche geest is idealistisch. Niet
de hoop op stoffelijk voordeel beweegt hem
in de eerste plaats, maar een ideaal. In de
middeleeuwen voeht Frankrijk om het Heilige
Graf te veroveren: later, onder Lafayette,
om Amerika te helpen; nu voert het oorlog
tegen den oorlog zelf. De Fransche geest is
belangeloos. In 1912 kwam prof. Gustave
Cohen te Amsterdam om aan de Universi
teit de Fransche letteren te onderwijzen; en
ik weet een zijner leerlingen wien niets zos
aandeed als de bezielde woorden waarmee
in Nederland nog in het stadium van op
komst verkeert, en het dus in vergelijking
met het buitenland nog door slechts weinigen
wordt beoefend. Naarmate het aantal beoe
fenaren in de laatste jaren is gestegen zijn
ook geleidelijk bijna alle ree ords verbeterd.
Lange afstandloopers telt Nederland niet
veel. De training voor deze afstand neemt
tamelijk veel tijd in beslag, terwijl men over
een groot uithoudingsvermogen moet
bebeschikken. Dit is natuurlijk door oefening
wel te krijgen maar het duurt bij serleuse
voorbereiding zeer lang voordat men resul
taten ziet, hetgeen menigeen afschrikt.
De korte banen zijn hier meer populair
en de training hiervoor is ook niet zoo taai
als die voor de lange baan.
Verder heeft men voor andere athletiek
onderdeelen ook noodig zeer snel korte af
standen te kunnen loopen.
De aanloop b.v. voor springen en de drie
sprong moet zeer snel zijn en om groote
snelheid te krijgen kan met ook niet volstaan
met een kort aanloopje, maar moet deze
toch minstens 25 a 30 M. zijn. Evenzoo heeft
men voor het speerwerpen een krachtige aan
loop noodig van ongeveer 20 a 25 M. lengte.
Van al de sprongen is het
polsstokhoogspringen zeker wel een van de meest po
pulaire, welke ook door het publiek het best
kunnen worden gevolgd.
Voor den athleet is het echter de moei
lijkste sprong. Men heeft hierbij toch ge
lijkertijd een groote trekkracht van de armen
noodig. De groote aanloop bezorgt ons de
groote vaart, waardoor men in staat is zich
ZDO hoog mogelijk van den grond te ver
heffen, waarbij dan door het intrekken der
armen aan de polstok, het lichaam nog
hooger wordt opgevoerd.
Om dit intrekken van beide armen ge
makkelijk te doen geschieden is het noodig
dat men belde handen vlak onder elkaar
heeft hetgeen gebeurt door opschuiving van
de onderste hand tegen de bovenste aan
op het moment van neerzetten van den stok.
Onder de projectie van de lat, waarover
men springt is een kuiltje gemaakt waarin
men de punt van de polstok plaatst teneinde
hiervoor een behoorlijke weerstand te krijgen.
Door de krachtige vaart gecombineerd
met de afzet slingert het lichaam nu als 't
ware de hoogte in en over de lat. Nu be
ginnen de armen hun werk te doen en
trekken het lichaam krachtig omhoog.
Boven de lat gekomen wordt het lichaam
gedraaid zoodat men met de buik naar de
lat gekeerd deze passeert. De plaats waar
men neer springt moet natuurlijk zacht zjjn.
Het beste neemt men hiervoor een dikke
laag zand. Lange tijd stond het
polstokspringen in Nederland op niet hoog pijl.
Pas In 1917 is het record gebracht op 3.40 M.
Wij hopen dat dit record spoedig weer
zal worden opgevoerd. Meermalen wordt
den athletiekers verweten dat de prestaties
van een enkeling niet altijd het peil aan
duidt waarop deze sport staat. Doch dan
verwijs ik weer naar hetgeen Ik hierboven
reeds schreef. Naarmate het aantal beoefe
naars toeneemt worden de prestaties ver
beterd, hetgeen in de laatste jaren is bewezen.
Polstok hoogspringei
de nieuwe hoogleeraar sprak over désinf
ressement in kunst en in wetenschap: mis
schien kon slechts een Franschman zich
daar met zooveel aanstekelijk vuur over uiten.
De geest van Frankrijk is idealistisch om
dat de stoffelijkheid verbrokkeld en kort,
relatief en onstandvastig is, omdat het een
veel schoonere bevrediging geeft, het idëeele
lief te htbben en in zich aan te kweeken dan
om hei stoffelijke te bestreven en omdat
in de ifeer van het ideëel* alleen, weer die
harmonie is te vinden waarheen altijd deze
geest zich beweegt.
Zoo schijnen mij al de door den heer
Valkhoff gedemonstreerde eigenschappen dit
gemeenschappelijke te hebben, dat zij een
diep verlangen bewijzen naar harmonie, dat
wil zeggen dat zij bij uitnemendheid artis
tiek zijn.
En dat geldt vooral niet minder van de
vijfde hoofdeigenschap die ds heer Valkhoff
in den geest van Frankrijk opmerkt, van
de vroolijkheid, de vreugde. Is niet de
l-tch het middel om zich boven teleur
stelling en smart, boven middelmatigheid
en leelijkheid, boven a! het onharmenieuse
te verheffen? Ik gis dat de heer Valkhoff
niet zonder bedoeling van alle kenmerken
den Franschen lach het laatst heef t behandeld.
En gelijk er aldus stijging is in de opeenvol
ging der hoofdstukken, is er ook stijging in dit
hoofdstuk zelf; want, na de gewone satire en
het louter grappig epigram, komt er de reeds
geestiger en artistieker weergave van de
dierenwereld ter sprake, daarna de meer
subtiele, litteraire parodie, eindelij k de warme,
vochtige humor; en als men waant met de
ironie het fijnste en hoogste te hebben be
reikt, besluit dit waarlijk kostalijk hoofdstuk
met de behandeling van een geesteshouding
die nog veel cchocner is dan alle ironie,
van de verheven blijheid die het licht en de
schoonheid bezingt.
En het boekje eindigt met een korte be
spreking van de vreemde invloeden op
Frankrijks letteren, waarbij de schrijver weer
aanleiding vindt tot menige fijne opmerking:
over de veranderingen welke buitenlandsche
litteratuurstof in Frankrijk heeft ondergaan
(Ovidius' realisme wordt in de Fransche,
middeneeuwsche bewerking tot psychologie),
over de vraag ef de Fransche litteratuur
als een voortzetting van de Griekeche en
Romeinsche is te beschouwen, en zoo meer.
Na al het goede dat de schrijver in vorige
hoofdstukken geestdriftig en overtuigend
van den ! ranschen geest heeft gezegd, rekent
hij hier gaarne, dat die geest ook vaak door
anderen is verrijkt. Zoo is dit laatste hoofd
stukje eigenlijk een elegant gebaar.
Juist de heer Valkhoff was bijzonder ge
schikt dit boekje te schrijven; deze zacht
moedig-ironische, kalm-hartelijke geeit die
Anatole Francezoo goed heeft begrepen, moest
ook de Fransche letteren, waarin France
misschien de meest typeerende figuur is,
kunnen doorvoelen en weergeven. Hij heeft
natuurlijk zijn persoonlijke sympathieën ; hij
vermeldt niet alles, Iaat den espritgaulois ge
lukkig in de schaduw (?la non t e de notre
France" noemt Fouillëe vele der uitingen van
dien geest1), beschouwt niet het
cerebraal-erotische als een hoofdzaak, gelijk Van Hamel
deed); legt niet den nadruk op den Franschen
sens critlque, noch en dit is jammer op
het in de Fransche psyche zoo krachtig
ideaal van eer, een van de scheonste
menschelijke idealen, dat er ons toe brengt onze
persoonlijkheid op te voeren tot het hoogst
bereikbare en haar te verdedigen tegen al
wat haar aan kan tasten of verlagen, een
ideaal dat spreekt in den dichter van het
Roelandslied, in Corneille, in Vigny, nu weer
in Barrès.
Maar het boekje was bedoeld als schets,
en de schets is geslaagd. Een eerbiedwaar
dige kennis en belezenheid zijn hier opeen
smaakvolle wijze dienstbaar gematkt aan
een mooi doel. Bijzonder goed geschreven
leken mij o. a. de passages over Rousseau en
het ontstaan van de romantiek (p. 32) over
Lasserre (p. 34), over de Lettres d'un soldat
(pp. 57 58). Bijzonder goed gekozen, onder de
talrijke voorbeelden en citaten, vond ik de
fragmenten van Delbousquet (D. 18),
Fernand Gregh (pp. 43-44), Jules Romains (pp.
44-46) en de parodieën op Coppée (pp. 74 -76).
En een zeer groote verdienste van het boekje
is ten slotte dat ook verscheidene voor
beelden aan de allerjongste litteratuur ont
leend zijn. Zoo toent men dat de Fransche
geest bleef wat hij altijd is geweest.
Zoo toont men de eeuwigheid van dien
nobelen geest, die zijn beste litteraire reali
satie vindt in het meest harmonieuse, het
meest algemeene en die ook daardoor weer
bewijst, bij uitstek te zijn aangewezen om
aan het totstandkomen van die nieuwe
wereldorde, van die gemeenschap der volkeren
mede te werken, waarvan deze oorlog waar
schijnlijk de geboorte beteekent.
JOHANNES TlELROOY
) Psychologie du peuple frany^is.