De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 16 februari pagina 7

16 februari 1918 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

16 Febr. '18. No. 2121 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Wij hebben het genoegen hieronder een artikel over athletiek te plaatsen van de hand vjn den heer H. N. van Leeuwen, lid van het Dagelijksch Bestuur van de Nederlandsche Athletiek Unie. De heer Van Leeuwen is i i het begin van de mobilisatie een der krach tigste bevorderaars van de athletiek in het leger geweest. In den aanvang van 1915 heeft hij op de forten van de Stelling van Amsterdam persoonlijk demonstraties gegeven in de toen nog weinig beoefende athletiek en in Mei 1915 en de daarop volgenden winter in de Stelling tursassengeorganiseerd en geleid tot vorming van athletiek- en spelleiders. ATHLETIEK door H. N. VAN LEEUWEN Een van de vele gevolgen van de Mobilisatie is ze ker wel degroote vlucht, welke de athletiek In Ne derland heeft ge nomen gedurende den voor de meeste menschen onaangenamen tijd. Wel was er reeds voor dien eenige ople ving te bespeuren en werd er met kracht aan gewerkt deze prettige en opgewekte sport in Nederland meer bekend te maken. De schrijver van dit artikel Maar wij bleven hierbij beperkt tot zekere centra's van ons land en konden niet alle oorden, dus daardoor het geheele volk, bereiken. De Mobilisatie bracht hierin plotseling verandering. Mannen, uit alle deelen van ons land, van alle standen, uit de kleinste dorpen en gehuchten, uit de grootste steden, werden saam gebracht. De Centrale Sportcommissie" in de Stelling Veldloop van Amsterdam en de Nederlandsche Ath letiek Unie" in het begin, en later het Bureau Ontspanning en Ontwikkeling" (den Haag) begonnen met de spori bij de troepen in te voeren. De Athletiek nam in deze sport een zeer groote plaats in, als zijnde een der meest practische oefeningen met het gevolg dat deze onbekende sport spoedig een der meest populaire IR het Leger werd, waar mede wij hebben bereikt hetgeen wij wilden, n.!., het geheele volk. Wat verstaat men nu eigenlijk onder Athletiek? We zouden kunnen zeggen onder athletiek verstaan we natuuroefeningen. Oefeningen, welke de menschen in hun meest natuurlijke staat moesten leeren om in hun onderhoud te voorzien. Het loopen, springen en werpen zijn oefeningen, welke de meest ongeculti veerde volken nog altijd noodig hebben voor hun dagelijks onderhoud. Pas later, in het Grieksche tijdperk, toen de Olympische spelen werden ingevoerd (776 v. Chr.) wer den deze natuuroefeningen meer geregle menteerd en als lichaamsoefening bij de jeugd toegepast. In dit tijdperk namen de wedstrijden in loopen, springen en speerwerpen, waaraan intusschen het discuswer pen, worstelen en vuistgevechten waren toegevoegd, een der grootste plaatsen in op de Olympische spelen. Eeuwenlang, heeft de geschiedenis hiervan* gezwegen en pas bij het weder invoeren van de Olympische spelen op moderne leest geschoeid, zien wij deze tak van sport, welke natuurlijk voor dien tijd wel beoefend is geworden, weer meer bekendheid krijgen. In 1896 werden de moderne Olympische spelen voor het eerst gehouden in Athene. Zooals ik reeds opmerkte, was de Athletiek reeds voor dien tijd een bekende sport in het buitenland vooral in Engeland en Amerika. Am de Engelschen en Amerikanen hebben wij op dit gebied alles te danken. Ook in Nederland zijn we niet achtergebleven, doch hadden aanvankelijk en soms nog zeer veel tegenstand te overwinnen. Het duurt ge woonlijk lang, voordat men de Hollander warm krijgt voor iets nieuws en zoodanig kunnen wij de Athletiek zooals die thans gereglementeerd is toch noemen. Het loopen en springen werd door de athleten reeds lang te voren beoefend. Het werpen heefr eigenlijk ,pas na de Olympische spelen in 1912 te Stockholm gehouden, hier te lande ingang gevonden. Toen ging het er echter direct in en na verschillende demonstraties door voor mannen van de N. A. U. gehou den kreeg het werpen spoedig een groote populariteit en thans zijn op onze Athletiekwedstrijden de werpnummers zoowel wat deelname, als belangstelling van de zijde van het publiek aangaat n van de meest geliefde nummers. Wij kunnen de Athletiek verdeelen in de volgende hoofdgroepen: loopen, springen, werpen. Dit is slechts eene hcofdverdeeling, want loopen en werpen bevatten onderdeden, welke eigenlijk niets met elkaar gemeen heb ben. Het loopen kun nen wij on derverdeelen in loopen over korte, middelmatige en lange banen, hindernisloopen, veldloopen (cross country), snelwande len, en kunnen we hier tevens bij indeelen de vooral in de mobi lisatie zoo populair ge worden afatandsmarschen, welke toch eigenlijk niets anders zijn dan wandeltochten. Deze laatste twee onderdeden zouden wij dus in een aparte groep kunnen indeelen n.L: het gaan. Het verschil tusschen gaan en loopen bestaat hierin dat bij het gaan afwisselend een der beide voeten aan den grond is, terwijl bij het loopen zich momenten zullen voor dotn, dat beide voeten van den grond af zijn, dus feitelijk een moment van zweven. Bij het loopen wordt het gewicht van het lichaam dus springend van de eene voet op de andere overgebracht. Het springen kunnen wij verdeelen in Hoogspringen met en zonder aanloop, Ver springen met en zonder aanloop, Polstokhoogspringen, Polstokverspringendriesprong en hinkstap en sprongkamp. Het werpen wordt verdeeld in: speerwerpen,discuswerpen,kogelstooten en kogelslingeren (hamerwerpen). Het meest practische onderdeel van het loopen is zeker wel de veldloop (crosscountry). De naam duidt reeds aan wat men hieronder verstaat: een wedloop dwars door het veld. Een loop waarbij alle mogelijke hindernissen welke in het veld voorkomen moeten worden overwonnen. Slooten, hekken, verhakkingen, struiken, omgehakte hoornen, heuvels of duinen, kortom welke hindernis ook, ze moet overwonnen worden. De veldloop is eigenlijk een practische toepassing van hetgeen we geleerd hebben op het sportveld. Zijn deze hindernissen niet aanwezig en hebben we slechts beschikking over een vlak terrein, dan kunnen wij ze maken. Ook wordt menigmaal een of ander obstakel aangebracht ingeval er niet genoeg natuurlijke hindernissen aanwezig zijn. Het mooist is de cross echter, wanneer het terrein er zich toe leent, zoo dat niets kunstmatigs behoeft aangebracht te worden, en we b.v. gedeeltelijk door bosch, gedeel telijk door heide, heuvelland of weiland gaan. Rekening houdende voor welk soort deel nemers men de veldloop uitschrijft, kan men de afstanden korter of langer nemen, al naarmate de menschen minder of meer ge oefend zijn. Natuurlijk is deze baan het meest geschikt voor hen die over een groote dosis uithoudingsvermogen beschikken. Wij hebben hier in Nederland de veldloopen nog niet langer dan 5 K.M. gemaakt, en dit is dan al reeds een behoorlijke afstand, maar in Engeland worden ze menigmaal over 18 K.M. of meer K.M. gehouden, terwijl er dan nog dikwijls eenige honderden deel nemers zijn. Bij ons hebben we de 100 nog niet over schreden, doch hebben reeds menimaal veld loopen van militairen gezien, welke hier niet ver van af waren. Menigmaal werd de vraag tot mij gericht hoe het toch komt, dat de Nederlandsche records zoover bij die van het buitenland achterstaan. Men houdt er na tuurlijk geen rekening mede dat de athletiek Speer werpen Verspringen met aanloop iiiiimiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiiHii imiiimiiiiHiiiiimiiiiiiiiiifiiiimiiiimriiiiliiiiinniiiiiiiiitii DE FRANSCHE GEEST P. VALKHOFF, De Franse geest in Frank rijks letterkunde. Leiden, Sijthoff, 1917. 115 blz., ?1.50. Als 't nauwkeurig bepaalde en angstig verbeide ogenblik nadert", zo« vertelt de heer Valkheff op p. 6 van zijn boeltje, dat kapitein Augustin Cochin met zijn mannen de vijandelike loopgraven moet gaan be stermen, weet hij niets te zeggen dan Les petits gas, c'est pour la France", de mooiste redevoering, volgens hemzelf, die hij ooit houden zal". C'est p«ur la France!... Hoe komt het toch dat alleen al die klank la France ons steeds weer een oogenblik gelukkig maakt, en onder ons zoovelen die Frankrijk eigen lijk niet kennen en zijn taal maar nauwe lijks spreken? Zij meenen immers zooveel kwaads van Frankrijk te welen. Die schandalen h la Mme Caillaux, die zedelooze boeken.... En wat zij prfizen wordt toch zelden op verheffender wijze aangeduid dan met de termen: keurig, puntig en zwierig; dat prijzenswaardige bestaat voor de meeste niet-Franschen nog te vaak uit iets prlncipiëel-lichtzinnigs, iets fijn , maar tevens nogal dun-grappigs, iets woordspeligs (en ook wel overspeligs) waarvan de bloeitijd... uit het Tweede Keizerrijk dateert! Geestdrift kan dat alles toch niet inspireerenl En niettemin bestaat die. Men ziet zich genoodzaakt te vermoeden dat de ware oorzaak in het onderbewustzijn van den meer naïeven vreemdeling is gelegen. Zonder het geheel te beseffen, zal hij ge voelen dat de Fransche geest iets veel beters is dan de echt Fransche" esprit, dat de verzamelde werken vanEdmond Rostand de Fransche litteratuur nog niet zijn en dat geen Cambo'sche woordgoochelarij de Fransche schrijfkunst kenmerkt, maar een inhoud die troost en verheft. In een boeiend en met warmte geschreven boekje het eerste van een serie Fransche Kunst" die onder zijn toezicht zal verschij nen komt de uitnemende kenner der Fransche letteren, de heer P. Valkhoff, ons de oorzaken onzer geestdrift bewust maken. Allereerst laat hij ons zien, hoe elk der Fransche provincies aan de algemeene en ook aan de streekliteratuur eenige van haar bekorende karaktertrekken heeft verleend, hoe wij in Bretagne weemoed en fantasie, in Provence straling en schittering, in Berry idyllische frischheid kunnen liefhebben. En na deze bijdragen van enkele der Fransche landen treffend te hebben geken schetst, komt de heer Valkhoff te spreken over hetgeen de eigenlijk Fransche geest nu in de litteratuur toont te zijn. In het kort is het dit: 1. De Fransche geest is menschelijk, d. i. hij ziet en bemint altijd meer den mensch dan de natuur of God; hij wil niet blijven beneden de menschelijke waardigheid en dalen tot het dierlijke maar wantrouwt dan ook elke poging om tot het mystieke, het boven-menschelijke op te stijgen. Den mensch wil hij kennen in het beste wat deze heeft: zijn waarachtig gevoel, zijn medelijden, zijn vergevensgezindheid, zijn vrijheidszin, zijn liefde, zijn streven naar volmaking. Zij die het menschelijke meer zagen als een onderdeel van de natuur, Zola en zijn navolgers, diegenen ook die wanhopig of skeptisch waren ten opzichte van alle menschenwaarde, zq hebben hun tijd al weer gehad en die tijd was kort. Men is altijd minder skepticus dan men denkt", zegt de heer Valkhoff terecht. De twee grootsten onder die wanhopigen en skeptici, Anatole France en Maurice Barrès, tegelijk de twee grootste nu levende Frarsche schrijvers, werden zelf nog hoopvol en affirmatief. En hun jongeren zullen het wel blijven; want zoo wil het de eeuwige Fransche geest. Laat ons alleen maar hopen dat de jongeren op dien weg niet te ver gaan: een cultus van krijgshaftigheid, van kracht en blind geloof zou den Franschen geest niet weinig van zijn beminnelijkheid ont nemen. Htt zou een der verschrikkelikste rampen van deze oorlog kunnen worden", z_egt de heer Valkhoff zeer juist, als Frank rijk ontrouw werd aan zijn schone en verheven roeping steeds de brenger te zijn van de blijde Boodschap van Menschlievendheid en Vrijheid, als het ten pi ooi viel aan imperialisme en krachtsaanbidding". HIJ doelt blijkbaar op het streven van den uitnemenden, maar royallstischen schrij ver Ma u r ras en den luidruchtigen dwaas Léon Daudet, met wien deze zich com promitteert; maar gelukkig is het nog zér onzeker of het groepje tmblions, dat zij aanvoeren, het winnen zal. Bij hun aandringen op meer orde en eenheid zullen ! zeker vele jongeren met hen meevoelen; ! maar de monseigneurs van de dynastie even min als die van het dogma zullen daarvan voordeel hebben, op den duur: veeleer het syndicalisme, het socialisme. De heer Valkhoff zegt het niet met zooveel woorden, maar hij zal het mij toestemmen: deze menschelijkheid van den Franschen geest bewijst zijn streven naar harmonie. Deze geest wil den mensch noch verkleinen, nech boven zichzelf verheffen; hij wil geen plotselinge dalingen en geen rukken omhoog maar harmonieuse gelijkmatigheid. 2. De Fransche geest is maatschappelijk. De Franschman, meer dan anderen, kent de maatschappij waarin hij leeft; meer dan elders heeft de gemeenschap in Frankrijk beteekenis voor het gevoelsleven van den enkeling. De wetenschap der maatschappij, de sociologie, is in Frankrijk, door Auguste Comte, gesticht; niet in Duitschland. De Franschman heeft maatschappelijke deugden, als gezelligheid, innemendheid, tact, ver draagzaamheid. Het causeeren is voor hem een ware kunst. En als hij schrijft zal hij er naar streven, niet alleen zichzelf te uiten, maar ook de maatschappij iets te geven; hfl poogt gehoor te vinden, zijn gevoel of overtuiging te doen deelen; medesleepen wil hij. Hij tracht naar welsprekendheid. Ook hier bemerkt men dien grondtrek: het streven naar harmonie. De samenleving wordt gezien als een kunstig geheel, welks schoonheid afhangt van de juistheid, de natuurlijkheid der verhoudingen. 3. Daar hij maatschappelijk is, moet de Fransche geest ook logisch, verstandelijk zijn. Want daardoor worden zijn ui'.ingen het best begrijpelijk. En hij is dan ook bij uitstek intellectualistisch, rationalistisch zelfs. Toch sluit dit gelukkig evenmin poëtische gave als diepte en hartstocht uit: men denke aan Verlaine en aan Pascal. Wel geeft dit streven naar logische helderheid aan alle Fransche geschriften een bijzondere be koring: de onderdeelen zijn oordeelkundig, harmonieus geordend. Ook hier weer: har monie. 4. De Fransche geest is idealistisch. Niet de hoop op stoffelijk voordeel beweegt hem in de eerste plaats, maar een ideaal. In de middeleeuwen voeht Frankrijk om het Heilige Graf te veroveren: later, onder Lafayette, om Amerika te helpen; nu voert het oorlog tegen den oorlog zelf. De Fransche geest is belangeloos. In 1912 kwam prof. Gustave Cohen te Amsterdam om aan de Universi teit de Fransche letteren te onderwijzen; en ik weet een zijner leerlingen wien niets zos aandeed als de bezielde woorden waarmee in Nederland nog in het stadium van op komst verkeert, en het dus in vergelijking met het buitenland nog door slechts weinigen wordt beoefend. Naarmate het aantal beoe fenaren in de laatste jaren is gestegen zijn ook geleidelijk bijna alle ree ords verbeterd. Lange afstandloopers telt Nederland niet veel. De training voor deze afstand neemt tamelijk veel tijd in beslag, terwijl men over een groot uithoudingsvermogen moet bebeschikken. Dit is natuurlijk door oefening wel te krijgen maar het duurt bij serleuse voorbereiding zeer lang voordat men resul taten ziet, hetgeen menigeen afschrikt. De korte banen zijn hier meer populair en de training hiervoor is ook niet zoo taai als die voor de lange baan. Verder heeft men voor andere athletiek onderdeelen ook noodig zeer snel korte af standen te kunnen loopen. De aanloop b.v. voor springen en de drie sprong moet zeer snel zijn en om groote snelheid te krijgen kan met ook niet volstaan met een kort aanloopje, maar moet deze toch minstens 25 a 30 M. zijn. Evenzoo heeft men voor het speerwerpen een krachtige aan loop noodig van ongeveer 20 a 25 M. lengte. Van al de sprongen is het polsstokhoogspringen zeker wel een van de meest po pulaire, welke ook door het publiek het best kunnen worden gevolgd. Voor den athleet is het echter de moei lijkste sprong. Men heeft hierbij toch ge lijkertijd een groote trekkracht van de armen noodig. De groote aanloop bezorgt ons de groote vaart, waardoor men in staat is zich ZDO hoog mogelijk van den grond te ver heffen, waarbij dan door het intrekken der armen aan de polstok, het lichaam nog hooger wordt opgevoerd. Om dit intrekken van beide armen ge makkelijk te doen geschieden is het noodig dat men belde handen vlak onder elkaar heeft hetgeen gebeurt door opschuiving van de onderste hand tegen de bovenste aan op het moment van neerzetten van den stok. Onder de projectie van de lat, waarover men springt is een kuiltje gemaakt waarin men de punt van de polstok plaatst teneinde hiervoor een behoorlijke weerstand te krijgen. Door de krachtige vaart gecombineerd met de afzet slingert het lichaam nu als 't ware de hoogte in en over de lat. Nu be ginnen de armen hun werk te doen en trekken het lichaam krachtig omhoog. Boven de lat gekomen wordt het lichaam gedraaid zoodat men met de buik naar de lat gekeerd deze passeert. De plaats waar men neer springt moet natuurlijk zacht zjjn. Het beste neemt men hiervoor een dikke laag zand. Lange tijd stond het polstokspringen in Nederland op niet hoog pijl. Pas In 1917 is het record gebracht op 3.40 M. Wij hopen dat dit record spoedig weer zal worden opgevoerd. Meermalen wordt den athletiekers verweten dat de prestaties van een enkeling niet altijd het peil aan duidt waarop deze sport staat. Doch dan verwijs ik weer naar hetgeen Ik hierboven reeds schreef. Naarmate het aantal beoefe naars toeneemt worden de prestaties ver beterd, hetgeen in de laatste jaren is bewezen. Polstok hoogspringei de nieuwe hoogleeraar sprak over désinf ressement in kunst en in wetenschap: mis schien kon slechts een Franschman zich daar met zooveel aanstekelijk vuur over uiten. De geest van Frankrijk is idealistisch om dat de stoffelijkheid verbrokkeld en kort, relatief en onstandvastig is, omdat het een veel schoonere bevrediging geeft, het idëeele lief te htbben en in zich aan te kweeken dan om hei stoffelijke te bestreven en omdat in de ifeer van het ideëel* alleen, weer die harmonie is te vinden waarheen altijd deze geest zich beweegt. Zoo schijnen mij al de door den heer Valkhoff gedemonstreerde eigenschappen dit gemeenschappelijke te hebben, dat zij een diep verlangen bewijzen naar harmonie, dat wil zeggen dat zij bij uitnemendheid artis tiek zijn. En dat geldt vooral niet minder van de vijfde hoofdeigenschap die ds heer Valkhoff in den geest van Frankrijk opmerkt, van de vroolijkheid, de vreugde. Is niet de l-tch het middel om zich boven teleur stelling en smart, boven middelmatigheid en leelijkheid, boven a! het onharmenieuse te verheffen? Ik gis dat de heer Valkhoff niet zonder bedoeling van alle kenmerken den Franschen lach het laatst heef t behandeld. En gelijk er aldus stijging is in de opeenvol ging der hoofdstukken, is er ook stijging in dit hoofdstuk zelf; want, na de gewone satire en het louter grappig epigram, komt er de reeds geestiger en artistieker weergave van de dierenwereld ter sprake, daarna de meer subtiele, litteraire parodie, eindelij k de warme, vochtige humor; en als men waant met de ironie het fijnste en hoogste te hebben be reikt, besluit dit waarlijk kostalijk hoofdstuk met de behandeling van een geesteshouding die nog veel cchocner is dan alle ironie, van de verheven blijheid die het licht en de schoonheid bezingt. En het boekje eindigt met een korte be spreking van de vreemde invloeden op Frankrijks letteren, waarbij de schrijver weer aanleiding vindt tot menige fijne opmerking: over de veranderingen welke buitenlandsche litteratuurstof in Frankrijk heeft ondergaan (Ovidius' realisme wordt in de Fransche, middeneeuwsche bewerking tot psychologie), over de vraag ef de Fransche litteratuur als een voortzetting van de Griekeche en Romeinsche is te beschouwen, en zoo meer. Na al het goede dat de schrijver in vorige hoofdstukken geestdriftig en overtuigend van den ! ranschen geest heeft gezegd, rekent hij hier gaarne, dat die geest ook vaak door anderen is verrijkt. Zoo is dit laatste hoofd stukje eigenlijk een elegant gebaar. Juist de heer Valkhoff was bijzonder ge schikt dit boekje te schrijven; deze zacht moedig-ironische, kalm-hartelijke geeit die Anatole Francezoo goed heeft begrepen, moest ook de Fransche letteren, waarin France misschien de meest typeerende figuur is, kunnen doorvoelen en weergeven. Hij heeft natuurlijk zijn persoonlijke sympathieën ; hij vermeldt niet alles, Iaat den espritgaulois ge lukkig in de schaduw (?la non t e de notre France" noemt Fouillëe vele der uitingen van dien geest1), beschouwt niet het cerebraal-erotische als een hoofdzaak, gelijk Van Hamel deed); legt niet den nadruk op den Franschen sens critlque, noch en dit is jammer op het in de Fransche psyche zoo krachtig ideaal van eer, een van de scheonste menschelijke idealen, dat er ons toe brengt onze persoonlijkheid op te voeren tot het hoogst bereikbare en haar te verdedigen tegen al wat haar aan kan tasten of verlagen, een ideaal dat spreekt in den dichter van het Roelandslied, in Corneille, in Vigny, nu weer in Barrès. Maar het boekje was bedoeld als schets, en de schets is geslaagd. Een eerbiedwaar dige kennis en belezenheid zijn hier opeen smaakvolle wijze dienstbaar gematkt aan een mooi doel. Bijzonder goed geschreven leken mij o. a. de passages over Rousseau en het ontstaan van de romantiek (p. 32) over Lasserre (p. 34), over de Lettres d'un soldat (pp. 57 58). Bijzonder goed gekozen, onder de talrijke voorbeelden en citaten, vond ik de fragmenten van Delbousquet (D. 18), Fernand Gregh (pp. 43-44), Jules Romains (pp. 44-46) en de parodieën op Coppée (pp. 74 -76). En een zeer groote verdienste van het boekje is ten slotte dat ook verscheidene voor beelden aan de allerjongste litteratuur ont leend zijn. Zoo toent men dat de Fransche geest bleef wat hij altijd is geweest. Zoo toont men de eeuwigheid van dien nobelen geest, die zijn beste litteraire reali satie vindt in het meest harmonieuse, het meest algemeene en die ook daardoor weer bewijst, bij uitstek te zijn aangewezen om aan het totstandkomen van die nieuwe wereldorde, van die gemeenschap der volkeren mede te werken, waarvan deze oorlog waar schijnlijk de geboorte beteekent. JOHANNES TlELROOY ) Psychologie du peuple frany^is.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl