Historisch Archief 1877-1940
16 Febr. '18. No. 2121
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
' TH. MOLKENBOER. De Nederlandsche
nationale kleederdrachten. Met 81 af
beeldingen naar photographische op
namen. Amsterdam, J. M. Meulenhoff.
? 1917.
Mea zal zich het Nederlandsche
kostuumfeest herinneren, dat in 1913 in Amsterdam
in tegenwoordigheid van H. M. de Koningin
is gevierd. Daar was men in de gelegenheid
zulk een kleurige mengeling.van inheemsche
volksdrachten te zien als zeker zelden bijeen
zQn geweest. Niet alleen de bekende Mar
kers en Volendammers, niet alleen de
Amsterdamsche en Haarlemsche weezen zag
men daar, niet alleen de kostbare Friesche
oorijzers, maar ook de in Holland minder
bekende drachten van Staphorst, van Spa
kenburg en van Urk, ten slotte de groote
Brabantsche kappen en de schilderachtige
Zeeuwsche drachten. Er was daarbij van
allerlei sla?, zoowel maskaradekostuum als
Zondagspak, zoowel dagloonerskiel als da
mesdracht. Er ontbrak dus wel een zekere
eenheid van opvatting, maar het geheel
was kleurrijk en frlsch, overstraald als het
werd door een heerlijke, gouden herfstzon.
De leider en organisator van dat feest
was de schilde); Tfceo Moikenboer, voor
zulk een arbeid geknipt. Hij heeft boven
dien gezorgd, dat er van dit feest nog iets
meer overbleef dan alleen de herinnering
van veel kleur en veel glans. Bij de opstel
ling van den stoet waren photo's genomen
van de voornaamste kostuums; ook daarna
heeft de heer Moikenboer de zoo tot stand
gekomen verzameling van afbeeldingen van
volksdrachten sterk uitgebreid. Uit die ver
zameling is het aardige boekje gegroeid,
waarvan wij boven den titel afschreven en
dat door de firma Meulenhoff recht smakelijk
is uitgegeven.
Het boekje bestaat uit twee gedeelten, een
collectie van 81 afbeeldingen en den daarbij
behoorenden tekst. Het is een eigenaardig
genoegen deze afbeeldingen te bezien. Niet
alle kostumen zijn fraai van snit; ook wor
den zfl niet altijd even goed gedragen. Maar
kleurrijk zijn zij grootendeels wel en schil
derachtig eok. Bovendien zijn er modellen
van goeden smaak en ook van ongerepte
schoonheid bij. Van sommige past de ranke
gestalte en het fijne profiel zoo goed bij het
smaakvolle pak en de pittige muts, dat een
geheel van haast ontroerende schoonheid
ontstaat. Dat is vooral in Zeeland het geval;
maar ook elders kan men het waarnemen.
De heer Moikenboer heeft aan deze afbeel
dingen een tekst toegevoegd, waarin de ver
schillende kostumes nauwkeurig worden
beschreven. Dat werk was even noodig als
de reproductie in beeld. Want de samen
stellende deelen van een kostuum komen
natuurlijk ook in de beste afbeelding niet
tot hun recht. Daarom heeft de heer Moi
kenboer ieder afgebeeld kostuum tot in de
kleinste bijzonderheden beschreven. Dat
daarbij veel meer aan het licht komt dan
de oppervlakkige beschouwer in den regel
te zien krijgt, spreekt van zelf. Ook is het
natuurlijk, dat heel wat meer namen van
kledingstukken door den heer Moikenboer
zijn vastgesteld dan onze schoolwijsheid
gewoonlijk kent. Om maar bij het Marker
kostuum te blijven, weten zelfs onze leze
ressen, wat is een rijglijf, een beffie, een
mouwen, ean rol, een borstlap, de voorpan
den, het rul g je, een schort, een boezel, een
bouw, overmouwen en akertjes ? Zulke ter
men vindt men in het boekje van den heer
Moikenboer bij tientallen; zij zijn stellig
een aanwinst voor ons woordenboek.
De schrijver bedoelt met zijn boekje niet
anders dan een kort overzicht te geven van
de nationale Nederlandsche kleederdrachten,
die tegenwoordig In de verschillende pro
vinciën nog werkelijk door de bevolking
worden gedragen. Dat doel is beperkt, maar
scherp omlijnd en daarom kan het in ver
vulling gaan. Inderdaad kan men den heer
Moikenboer er dankbaar voor zijn, dat hij
dezen belangrijken en belangwekkenden,
maar ook langdurigen en ook soms
langwijligen arbeid heeft aangedurfd en tot een
goed einde gebracht. Deze beschrijving gaat
tot in de fijnste bijzonderheden en maakt den
indruk van groote nauwgezetheid en dus van
voldoende betrouwbaarheid. Documenteel is
aldus vastgelegd, wat in onze dagen aan
volksdrachten in werkelijkheid in Nederland
nog aanwezig is. Op zich zelf is dat resultaat
belangrijk genoeg. Want deze drachten zullen
hoe langer hoe meer verdwijnen, voor zoover
zij niet opzettelijk als curiositeiten in zwang
worden gehouden. Dat is jammer, maar er
is niet veel aan te doen.
De heer Molkenboer heeft het wijselijk bij
deze inventarisatie gelaten Aan een poging
om meer te geven, om historisch de verschil
lende kostumes te verklaren, om ze in ver
band te brengen met bodem.klimaat,volksaard
en volksafstamming, om ze in het algemeen
te plaatsen in het kader van volksleven en
volkstraditie daajaan is hij niet begonnen.
Of eigenlijk, hij is er wel aan begonnen
Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck
DE ZELFSTANDIGHEID VAN VLAANDEREN
maar heeft dezen arbeid nergens doorgezet.
Terecht. Immers zoodra men aan de ver
klaring en vergelijking van het groote ma
teriaal komt, rijzen er vragen, die in een
kort bestek onmogelijk kunnen worden be
handeld. De heer Molkenboer laat zich hier
en daar nog wel tot beschouwingen verlei
den, maar gaat daar toch nergens diep op
io. Stellig geeft hij nog te veel voet
aan de verleiding om te verklaren, te ver
gelijken en te beoordeelen. Want daar is
hij blijkbaar op een hem vreemd terrein,
w;ar al te veel voetangels en klemmen liggen.
Op dat terrein ligt ook de vraag, wat
eigenlijk volksdrachten zijn. De heer
MolVolendamsch echtpaar
iiiiiiiiimmiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiii
Urker Boerin
"" ' ' '"" "" ' niiiiiiiii i mum uniiii H i u mum mi mii
N. V. HET HOFSTAD-TOONEEL: Phyllis,
door Mr. C. P. van Rossem.
Es ist ein Reis entsprungen op den
akker onzer dramaturgie. Een
vrouwefiguurtje, rein, und schön, und hold, dat in
de rij van vrouwen in de moderne Neder
landsche literatuur" welke met Eline Vere
begint en waarin Helene Servaes de jongst
aangekomene is, haar plaats inneemt. En
dat dit meisje", niet een met toevallige
eigenschappen toegeruste jonge dame, maar
hei uit onze conventlonneele samenleving
natuurlijk en noodwendig ontstaan toonbeeld
van jonkvrouwelijke jeugd, nog bovendien
een plankenkind is, verheugt mij in het bij
zonder. Hier is dan nu eens werkelijk winst
te boeken voor ons inheemsch tooneel, een
nieuw leven is er aan toegevoegd. Van een
bepaalde categorie van vrouwen, wij
onderscheiden er twee. geeft Phyllis vol
komen zuiver, zeer diep en zeer fijn, het
warnet van subtiele gewaarwordingen, van
half ontloken, bekneld en gebroken maag
delijk gevoel weer. Wij kunnen de scheids
lijn trekken tusschen: de vrouw, die be
mind wil zijn, en de vrouw die het ver
mogen lief te hebben als hoogste goed be
geert. De eerste neigt naar den altijd weer
jongeren man, de tweede zoekt haar toe
verlaat bij den rijperen mensch, den man,
ouder ook in jaren. In de moeder, die zich
als haar dochter kleedt, en in de dochter,
die haar geluk in een nuttige werkkring
vindt, zien wij van dezen aanleg in beide
richtingen de uiterste consequenties. Phyllis
is een voorbeschikte uit de tweede cathegorie,
en het lot, Mr. van Rossem wenschte
een blijspel te schrijven, is met haar. Zélf
liefhebben wil ze, in bangen nood door
zoekt ze, als Orpheus de onderwereld, haar
wereldje van tennis en flirt. En er blijkt een
oom, vlak bij de hand, die het haar aan
doet". Voor ons echter heef t deze toevallige
loop van omstandigheden minder beteekenis,
voor ons is in dit kansspel niets zoozeer
van waarde als wat er omgaat in een meisje,
een huwbare dochter, op het verbijsterend
oogenblik, dat de groote beslissing van haar
wordt verwacht. En hoe scherp heeft van Ros
sem dit benaderd, hoe aandoenlijk teer heeft hij
de labile kracht, deangstigeparmantigheid.de
aarzelende zekerheid van zulk een zieltje tus
schen hemel en aarde geheeld. Ten voeten
uit en zoo fijn-vol als het op het tooneel maar
mogelijk is. Hulpeloos van onwetendheid
en misleidend verstand, met niets tot haar
verweer dan een instinct", waarop ze niet
durft vertrouwen, staat Phyl voor den
onpeilbaren sprong. In het doolhof van vol
strekte eenzaamheid, want ook vader en
moeder ontvallen haar in dit uur waarin
vele vreemde armen tot haar toevlucht open
staan, overweegt ze haar eerste, wellicht
eenige gelukskans. Zij hoeft nog niet, maar
toch: voor een vrouw tellen de jaren, en wie
niet waagt... Doch dit waagstuk kan voor
een vrouw van Phyl's ras, een heel
levenschec inhouden. Een niet gelukkig huwe
lijk .. dat is erger nog dan een onge
lukkig. En niets zal haar kunnen troosten
in juist dit: tekort. Een volwassen, een
aangepast mensch bevat nauwelijks meer
| wat er woelt en vroedt in hoofd en hart
van zulk een wit-flanellen tennls-meisje,
welk een boven alle gearriveerden", be
langwekkende figuur zij is. En of dit nu
een gewoon" dochtertje geldt, dat van de
handen harer ouders in de handen van den
man harer keuze, en wat tot deze keuze
medewerkte, overgaat, of een arbeidende,
zoogeheeten vrije vrouw, of ze nu haar
groote dagen doormaakt met het racket
in de gebalde vuist of achter de sidderende
lype-machine, dat verandert niets aan het
onbarmhartig proces, aan den strijd op leven
en dood, die het meisje" gemeenlijk te jong
en weinig toegerust, doormaakt. Als een
gejaagd veulen staat Phyllis tusschen de
vrijertjes, de pretendenten voor haar bevend
lijfje en haar hunkerende ziel. Ich schau'
dich an und Wehmut..." Het hedendaagsche
meisje bladert geen madeliefje uit, zij steekt
een sigaret op. Phyl's nederig verstand vindt
de beide aanbidders passabel. Gevleid is zij
ook wel een beetje. Bovendien stelt zij on
gaarne teleur, moeder en vader vooral niet.
Een vreemde schuld begint haar te drukken.
Het lokkend en dreigend spookbeeld eener
verloving" sloop over de planken. Onder
de vlinderjurker-, die een moeder's tact voor
dit levensstadium harer dochter over heeft,
voelden we Phyl's hartje kloppen en haar
voorhoofd werd oud van rimpels onder het
kapsel a l'ingénue. Zij verlooft zich. Met
Frifs. Haar j>ugdvriendje. Zou dat geen
waarborg zijn? Kunnen liefhebben... Deze
innigste eisch heet thans: Frits. Zeer bepaald.
En in deze bepaaldheid nog meer vertwij
feling aanjagend. Op den rand is ze. Wat
nu volgt heet: trouwen. Frits dringt aan.
En dan eensklaps overvalt het haar. Onwaar
schijnlijk dicht bij haar leefde een munsch,
een man toch, al is hij haar oudere oom,
bij wien zij zich altijd prettig voelt. Dit is
het criterium. Het ei van Columbus, Of die
man haar waardig is? Niet bijzonder. Maar
immers genoeg. Eén verlichtende
wraakexcécutie.. en heel oom Karel's verleden"
is geboet. De liefde, die in ons zelf leeft,
is een tooverschild.
De schrijver heeft van den oom" al bitter
weinig werk gemaakt. Van heel de verhouding
dier twee. Sedert Onkel Jason nnd Jettchen
Gebert bleef er voor het paar oorn-en-nichtje
wellicht weinig literaire ruimte. De ouders
van Phyüis, schoon scherp getypeerd, schij
nen ons charges tegenover het hoofdfiguurtje.
Daar zouden in hun soort de soort is
juist heel wat minder naar de caricatuur
neigende ouders mogelijk zijn geweest, beter
in verhouding ook tot de twee menschelijk
geteekende jonge vrienden. En de
grofvermakelfjke Loulou valt er in als een bak
steen. De wensen een blijspel te schrijven
heeft van Rossem parten gespeeld. Niettemin
is ook dit bijwerk, op eigen wijze onder
houdend. En zoo geniet dan deze schrijver
tweeërlei voldoening van zijn werk, hij
schreef een voor velen vermakelijk
blijspelletje, en hij schiep, wat ik hierboven
aantoonde, een voor de literatuur belang
rijke vrouwe-figuur.
Het Hofstad-tooneel geeft van Phyllis"
een lieve, goed sluitende vertooning.
Elsa Mauhs vindt veel bijval in de hoofd
rol, doch ook Tilly Lus, van wie ik het'
toevallig zag, overtuigde in deze rol; een
bewijs hoe voorzichtig men moet zijn met
de gereede conclusie: de schrijver dankt
zijn succes, enz. Ook een schrijver wil wel
eens bedankt worden.
In de overige rollen muntten uit: Louis
Chrispijn (Friis), Ko Arnoldi (de vader van
Phyllis) en Betsy Ranuncci, die wij voor de
geschreven rol van Louiou niet aansprakelijk
kenboer spreekt van nationale kleederdrach
ten, blijkbaar in tegenstelling met de inter
nationale mode. Maar kan men hier waarlijk
van nationale drachten spreken? M. i. niet;
want het zijn eenvoudig streekdrachten,
waarin veel meer de nationale verdeeldheid
dan de volkseenheid tot uitdrukking komt.
In verband daarmede staat iets anders. De
heer Molkenboer is niet vreemd aan de
voorstelling, dat de oude volksdrachten de
resten zijn van oude, eenvoudige zeden
van brave en vrome menschen, ons verhe
ven voorgeslacht. Die voorstelling is vrij
algemeen; dat zij onjuist moet zijn, is dui
delijk. De landbevolking, die de eigenaardige
kleederdracht nog draagt, is waarlijk niet
beter en zedelijker dan die, welke reeds
lang met de nieuwe mode meeging In
algemeene waarde staat de Groninger zonder
eigen dracht stellig niet beneden den Fries,
die het oude kostuum bewaarde, en even
min de Zeeuw boven den Limburger.
De zaak ligt eenigszins anders. Het boekje
van den heer Molkenboer bevat gegevens,
die op iets geheel anders wijzen, wat al
dadelijk een groote verdienste is. Wie de
volksdrachten ook historisch hieft bestu
deerd, weet, dat de meeste der thans aan
wezige niet zeer oud zijn, zich althans niet
in den nacht der tijden verliezen. Wanneer
men bovendien sommige kostumes goed
bekijkt, kan men daarin het karakter der
achttiende, dikwijls ook der negentiende eeuw
niet miskennen. Wat volksdracht thans is,
is oorspronkelijk stellig niets dan de
algemeene dracht van een vorige periode. Dat
kan men zelfs nog in onzen tijd waarnemen.
Hoeveel vrouwenkostuums zijn niet anders
dan modellen van voor veertig, vijftig, zestig
jaar? Onze dames dragen geen pof mouwen
meer, maar op het land bestaan zij nog
veelal als nationaal kostuum. Terecht wijst
de heer Molkenboer er ook op, dat de
Noord-Hoilandsche kiep niets anders is dan
een soort eigen fantasie door middel van
allerlei gitten, bloemen en strikken op het
zoogenaamde capot-hoedje, dat omstreeks
1885 Ie dernier cri" van de Parijsche
PORYRETfOTOCSlAAF
ZEESTRAAT 65, aast hmm
DEN HAAQ. Tel I63a
stellen. Ook Dirk Verbeek gaf fijn spel.
Weinig spel-relief verleende Cor Ruys, die
ook geen boeiend uiterlijk meebrengt, aan
oom Karel, en Mien Schmidt-Crans haalde
de moederrol nog verder naar de caricatuur
dan de schrijver deed.
De Duivel in Delf f, door Dr. JAN KALF
Mephistofeles-explicateur .... Ik geloof
niet, dat er voor een modern schrijver,
die van zijn geestige dialogen partij
wenscht te trekken, de proef op de som,
en die daarbij weet dat het een auteur
streng verboden is verklarend om het hoekje
van zijn kunstwerk te gluren, een beteren
handlanger te vinden is. Dat Molnar en
Jan Kalf beiden hun toevlucht zochten bij
den classieken raisonneur, lijkt mij dan ook
volstrekt geen navolging of toeval, er be
staat op dit gebied eenvoudig «een keuze.
En wie nu een stuk wil schrijven, eenigs
zins boven de portee van een gemiddeld
publiek, met tot onderwerp: allerzijds
huwelijks-bedrog, en inziet, dat niets zoo mis
leidend werkt als echtgenooten die elkander
met een stalen gezicht bedotten, terwijl de
toeschouwers dan toch behooien te weten
dat er inderdaad een kat in het donker ge
knepen wórdt, die is wel genoodzaakt er
iemand bij te zetten, bekwaam voor zijn taak,
welke met wiskunstig zekeren vinger
bijwiist: Ziet, terwijl deze dame dit kopje thee
drinkt, berst haar ziel van onbevredigde
verlangens. Of: deze heer, die over koetjes
en kalfjes praat en net doet of de dame
hem niemendal schelen kan, verslindt met
zijn innerlijke oogen door de Liberty-japon
heen haar Venus-gestalte, op tijgerachtige
wijze. Iemand, kortom, die het geheele bin
nenste raderwerk van het stuk voor zijn
rekening neemt, terwijl de auteur met arge
loos gelaat de poppen laat vóórdansen. Ik
kan mij begrijpen, dat de factuur van
Molnar's Duivel" voor schrandere en wrange
schrijvers een temptatie is. En niet alleen
om den geest, die door contrastwerking op
dit stramien betrekkelijk gemakkelijk
borduuit, maar vooral ook om de waarheid.
Dit is tenminste nog eens een manier om
de dingen bij hun naam te noemen. En
wanneer wij ons daartoe zetten, ja, dan blijkt
eerst recht de heilige ernst van deze dingen
op een terrein dat achter wat wij zoo in de
wandeling het leven" noemen, verborgen
Sigaren,CigarettenenTabak
H. STINIS,
KRUISWEG 23, HAARLEM.
Speciale veertiendaagsche exportzending naar
het Belgisch-Engelsche front.
mode was.
De overweging, dat de volksdrachten in
den regel overblijfselen zijn van van oude,
meer algemeene kleedij, kan ook misschien
leiden tot verklaring van htt feit, dat deze
volksdrachten zoo zonderling over het land
zijn verspreid. Want alleen de af gelegenheid
van sommige landstreken kan hier de ver
klaring niet geven. In den regel wordt de
insulaire ligging van Zeeland als factor
gegeven om de eigenaardige kleederdracht
te verklaren. Maar als dat zoo is, waarom
is er dan geen eigen dracht op Tessel en
de andere wadden-eilanden? In de groote
steden vindt men geen oude kleedij meer.
Maar hoe komt het. dat Scheveningen den
invloed van Den Haag in het geheel niet
ondervond en zijn kleurige vrouwenkleedij
in het geheel niet moderniseerde? Was
Groningen minder afgelegen dan Friesland,
Limburg dan Brabant. Er zijn blijkbaar heel
wat meer historische, sociale, ethnografische
factoren aan het werk geweest dan men
gewoonlijk aanneemt.
Terecht heeft de heer Molkenboer deze en
dergelijke kwestië'n riet behandeld, nauwe
lijks aangeroerd. Hij wilde alleen beschrijven,
vastleggen. Hij wilde dat nog beter dan in
dit aardige, maar eenvoudige boekje. Hij
wilde een afbeelding in kleuren met
bijbehoorende beschrijving. Hij deed daartoe
voorstellen aan de regeering. De Koninklijke
Academie adviseerde gunstig. Toch zal van
deze plannen voorloopig wel niets komen.
Het schijnt, dat de heer Molkenboer in zijn
streven wordt tegengewerkt. Misschien is
het nog niet te iaat de zaak ter hand te
nemen. In ieder geval mag men den heer
Molkenboer dankbaar zijn voor wat hij reeds
tot stand bracht. Dit boekje geeft reeds te
vermoeden, wat een groote publicatie in
kleuren voor de kennis van onze oude
volksdrachten zou kunnen zijn.
H. BRUGMANS
ligt. Zóó doen jelui, en zóó zijn jelui. Dit
zijn uw woorden, dat uw gedachten. Dit
pluisje is uw deugd, en het gehaspel
van wei-willen en niet-durven is jelui
Hollandsen fatsoen, zoodra het door tango,
Freud of Verkade's Duivel" op tem
peratuur is gebracht. Wij blijven onder
scheidende Duivel" van Molnar, zooals dit
werk van hoogen ernst te Berlijn, onder
leiding van den schrijver en met den rustigen,
met een oogopslag imponeerenden
Bassermann in de hoofdrol, gecreëerd is, en het
begoochelend blijspel dat ons land ervan kent.
En het komt mij voor, dat ook Jan Kalf bij
de Hollandsche opvoering den geest van
ernst en waarachtigheid noode gemist heeft.
Zijn eigen Duivel" althans (in de gedaante
van den .wiskundigen, maar gevoeligen
professor Gast") maakt geen capriolen, en
dat wij in dezen geest tevens een mensch
hebben te zoeken, dat het de geest is van
den bewusten mensch, die achter onzen
stoel staat en ons diepste-zelf bewaakt, be
wijst hij ons al bij voorbaat door den zicht
baar aangeplakten baard en pruik. Deze geest
vertegenwoordigt de macht der eerlijke
analyse, die rust geeft. Rust, welk zich om
laat zetten in geluk. Dan zullen je oogen
stralen als steenen en je aal loopen als een
! die weet waarheen."
Een gevaar is het de duivel-figuur geheel
in de handeling te betrekken. Ook Kalf
beeldde geen Duivel uit n stuk. Hij benutte
prof. Gast als bemiddelaar zoowel voor zijn
bedoelingen als voor den gang van zijn stuk.
Door het af laten vallen van de pruik, vóór
het einde van het spel, miskende hij plotseling
de hoogere waarde van zijn eigen schepping.
(k heb De Duivel in Delft" nog niet zien
opvoeren, het heeft nog maar weinige voor
stellingen mogen beleven en dunkt mij ook
meer een gelegenheidsstuk (voor bijv. een
Congres voor Echtgenooten) dan een stuk
om in gemoede mee voor den dag te komen
als volgnummer van het officieel
tooneelrepertoire. Daarvoor is het ook eigenlijk te
onhandig gebouwd.
De dialoog echter doet voor Molnai's
dial»gen zeker niet onder. Bij lezing gaf ze
mij een trisch vermaak en mocht ik mfl
nog bovendien vergasten aan de puntige
tooneelaanwijzinsen. Het stuk is verschenen
als bijlage van Groot-Nederland.
TOP NAEFF.