De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 9 maart pagina 1

9 maart 1918 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H*. 8124 Zaterdag ,9 Maart A°1918 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON ( Prijs per No. f 0.20. Per 3 mnd. f 2.25. Abonn. loopen per jaar | | UITGEVERS; VAN HOLKEMA & WAKENDORF, AMSTERDAM | | Advertentiën omslag f 0.35 p. regel, binnenpag. f 0.40 p. regel De Inhoud staat op pag. 11 DE BENAUWDE VRIJHEID Gij beklaagt u, waarde mevrouw, over den pessimistischer! toon, die soms uit deze kolommen u tegen komt, de sombere vooruitzichten er geopend, zorgelijke veronderstellingen er geuit? Afleiding zoudt ge liever hebben, van uw eigen muizenissen; en wat minder zwaartillendheid? Zoo in den geest van dezen of genen buitenlandschen kroniekschrijver in onze dagbladpers, die nu reeds drie jaar lang minstens eens in de maand het einde van den menschonteerenden strijd met zijn nameloos wee heeft ingeluid, en op het voetspoor zijner brave Duitsche vrienden verkondigt: dat het immers met wat goeden wil zoo meteen uit kan zijn? Of van Minister Posthuma zelf, die, evenals de meeste zijner collega's schijnen te doen, nog altijd denkt dat wij over drie maanden door den oorlog heen lullen zijn en morgen aan den dag het groote schip binnenvallen zal? Of als al die andere, veel te talrijke zalige hanzen-kijk-in-de-lucht, die nooit mér weten te bedenken, dan dat wij er zoo gelukkig buiten blijven en dat het nu toch niet lang meer duren kan l Europa wordt nu spoedig wel op den ouden voet hersteld: want dat willen immers alle mogendheden, met Wilson en Von Hertling vooraan; om van eenige op zich zelf staande" schreeuwleelijkers als de al-duitschers", Lloyd George of Clemenceau, allen nu maar liefst in nen adem genoemd te zwijgen. Helaas, voor beden kunnen wij weer niet aan uw verlangen voldoen. Zoek de vroolijkheid elders in deze bladzijden. En een volgende week, ja, dan zullen wij ook op deze plaats u een boordeboordevolle maat van optimisme en op wekkende toekomstmuziek geven l Want waarlijk, hieraan hapert het niet. Niemand kan onomwonden de slechte kansen van de naaste toekomst onder de oogen zien, dan juist degene, die vervuld is met een eindeloos vertrouwen in het verdere verschiet en met een vast eloof in onze gezamenlijke kracht, om oor de stormen heen te zwemmen. Niet zij zijn de optimisten, die in onnoozel zelfbedrog den anderen kant uit kijken, dan waar het gevaar van komt! * * * Nietwaar, mevrouw, ge hebt toch even den adem ingehouden. Wie had dit nog gedacht? Dat de Duitschers zooveel geweldige kracht zouden ontwikkelen en zooveel veine hebben bovendien, om het geheele Oosten onder den voet te krijgen! Geheele lappen wereld in te lij ven, alsof 't geen geld kostte en geen annexionisme" heette. Inderdaad, mevrouw, 't is formi dabel. Zóó formidabel, als alleen nadenkende a n t i-d u i t s c h e r s" steeds hebben voorspeld. Nu merkt ge wel, dat er van 't gerust stellende geen annexionisme, geen schadeloosstellingen," waarmede de produitsche klieken, op het wachtwoord uit Berlijn, zoo veel zand in de oogen hebben gestrooid, geen schijn of schaduw overblijft. En stel u voorts gerust, wij zijn nog lang niet aan het eind. Het zal niet blijven bij Polen en Lithauen, de Baltische provincie's, het Kaukasusgebied en wat er op den Balkan aangevangen is of nog gebeuren moge! De muur van wederstand tegen de Duitsche agressie zal nog veel meer af brokkelen, en hun ongeloofelijke macht zet zich naar alle kanten uit. Ook naar het Westen. De Vrijheid van geheel Europa, me vrouw, ligt op het oogenblik in angstige spanning te wachten op wat de nade rende indringer haar aan zal doen. Veel van haar heel laten zal hij niet. Dit zij u verzekerd. Zoo is nu eenmaal de aard van indringers, en vooral van dezen, allerminst. Het is een geheel volk, hoe men er ook om heen praat, van gelijke gretige driften bezield, dat op het oogenblik zijn grenzen verbroken heeft en zich zijn macht bewust geworden is. Zij waren ook vroeger reeds niet bescheiden. Maar wee de wereld, nu de cyclopen et-nmaal den smaak beet gekregen hebben en vleesch geproefd: het vleesch van Polen, van Rusland, van Finland. Die happen smaken reeds naar meer. * * * Hardnekkig gaat de strijd nog door. Hoe zondig het klinken moge, verheugen wij ons daarin ! Wij verheugen ons er in, dat er nog zijn, die volhouden en vechten durven. Want die alleen zijn de verdedigers van de vrijheid van ons aller moeder landen en vaderlanden, voor het geluk kiger lot van de geslachten, die na ons komen. Wie nu spreken van vrede, spreken van onderwerping over de geheele linie. Van een ingaan op een tijd van overheersching, die tot onderdrukking en overmacht, tot eindeloos veel verderen strijd, oproerigheid en verzet op 't einde weer leiden zal. Wie zich nu zouden laten paaien met schoone toezeggingen en gematigde eischen, geen dit", en geen dat"?... maar daaraan zult zelfs gij, waarde mevrouw, wel ophouden te gelooven, nu ge ziet hoe anders tegenover Rusland de daden dan hei woord zijn geweest. Of echter het doorvechten veel helpen zal? Of hier de mogendheden in het Westen zich zullen kunnen handhaven tegen de geweldige en opnieuw opgeflikkerde maeht? Ook daaromtrent heerscht twijfel. Ita liëalleen; Engeland en Frankrijk alleen, zullen zij er nog tegenop kunnen? Reeds zien wij in gedachten den Midden-Europeeschen stormvloed nog weer verder doorspoelen dan in 1866, in 1870 en in 1914 is gelukt; en vloeien de uitloopers van de Duitsche macht over aller heeren land tot de oceanen ineen: de Middellandsche Zee, den Biskaaysche Golf, den Atlantischen Oceaan, het Kanaal, de Noordzee. * * * Dan, mevrouw, blijft waarschijnlijk nog een tijdlang alleen een zeeoorlog over: de strijd van een nieuw continentaal stelsel tegen de oude angelsaksische zeemogendheid. En tegen dit tijdstip kunt ge u ook gereed maken, om in hoffelijken maar nauwelijks weerspreekbaren vorm de vordering aan Nederland te zien gesteld. Nederland, dat zich vanaf het begin van den oorlog steeds kinderlijk met een doode musch verblijd heeft dat het er zoo prachtig buiten gehouden werd", en dat 't aan gevaren ontkwam die... er in werkelijkheid niet waren, noch zijn ge weest. Maar Nederland, dat, gaat de Duitsche overwinningsstrijd door, eenmaal zal worden gesteld voor soortgelijke vragen, als nu Zweden met de Aalandseilanden beleeft. 't Is waar, de verhouding is nog iets anders. Die Aalandseilanden zijn niet Zweedsch, slechts onder Zweedsche be scherming, en de mededeeling van de Duitsche admiraliteit, dat daar tot steun punt van de expeditie een tijdelijk etappengebied" moet worden gevestigd is nog niet 't zelfde als de boodschap, dat Terschelling en Tessel en de Hoek van Holland en Walcheren tijdelijk voor militaire doeleinden en duikbootoperatie's in gebruik moeten worden genomen". Maar toch is de bezetting der Aalands eilanden een voirproefje, en het eenige niet, van wat ons eens te wachten kan staan, als het uur van eigenlijke beproe ving voor onze kleine natie mocht slaan. En het is maar n der manieren om een begin te maken". Dit is wel weer zeer zwartgallig, me vrouw. En nu nog wel net, nu wij zoo piaisant door de zand- en grindkwestie heen gerold zijn? Maar voor de groote politiek zegt deze dan ook niets. De Vrijheid van geheel Europa ligt in angstige spanning, overgeleverd en onzeker, of zij zichzelve nog tegen de overmacht zal kunnen beschermen. En dit is wel mee het merkwaardige van deze dagen, dat onze hoop zich meer en meer gaat klampen aan Amerika en Japan. Het blijkt nu wel voor ieder duidelijk: in Europa is geen evenwicht meer. Het geheel is uit het lood gezakt. Het hangt hopeloos over naar den Duitschen kant. En al staan de anderen nu te rukken en te trekken, wat zou het baten, indien daarbij niet de hoop klinken kon: zoo Amerika maar tijdig genoeg helpt", en gelukkig dat Japan in Siberiëbegint". Dit is voor Europa wel niet glorierijk. Het heeft ook zijn bedenkelijken kant. Maar laat ons toch hopen, dat het slagen moge,.en deze twee outsiders voldoende mégewicht in de schaalzullen leggen, om de overweldiging tegen te gaan. Na 't werk trekken zij toch weer huis toe. En ook wij, mevrouw, of u het gelooven wilt of niet: wij helpen! Het Evenwicht tusschen de mogend heden in Europa is óók op een krachtig en zelfstandig Nederland gebouwd. Onze dienst aan de Algemeene Vrijheid is grootendeels negatief: door te zorgen voor onze eigenel Doch laat ons aan haar dan ook met hand en tand vasthouden. Niet in kleinzieligheid of flauwhartigheid verzakken. Zoomin als iemand anders, kunnen wij nauwkeurig weten, wat de wereld nog door moet. Doch licht valt 't zeker niet. Het is goed, zich daarvan innig reken schap te blijven geven. Wat er ook gebeure, mevrouw, de moeilijkheden en de lotgevallen, die de toekomst bergt, wij zullen ze slechts de baas blijven door een vasten wil, een moedigen kijk vooruit en een volks geest, optimistisch door zijn pessimisme heen. v. H. HET LEVENSMIDDELENBELEID De discussie's in de Tweede Kamer over het Levensmiddelenbeteid heoben tot dusverre het karakter aangenomen van eene opeen stapeling van grieven. Een vaste en klare oplossing, om aan de vele fouten een eind te maken, en aan talrijke ontevredenheden tegemoet te komen, heeft zich nog niet voorgedaan. Voor het publiek, dat wel voelt dat dit toch 't eieren eten moet worden, een zekere teleurstelling. Er komt toch geene ver andering", 't Parlement kan wel klagen, maar niet aanpakken." Hiervoor past echter nog eenig geduld. De besprekingen zijn zeker al wel inte ressant geweest ook. De eigenlijke spanning is echter eerst te verwachten, wanneer de Ministers het woord zullen hebben gevoerd, de heeren Posthuma en Treub. Dan pas vallen er spijkers met koppen te slaan. Dan ook zal de aandacht zich vooral moeten bepalen, niet meer op wat er is gebeurd, doch: op wat er gebeuren moet. Wat vóór dien tijd gesproken wordt, is het voorbereidend vuur, dat 't eigenlijke geding app'aneeren moet. En dan is het te hopen, dat men op het Binnenhof puntje bij paaltje zal weten te zetten. Uitvoerige beschouwingen van den Mi nister van Landbouw, om zich op detailpunten te verdedigen, daarop komt het niet meer aan. Bijkans zouden wij zeggen: laat men hiertegen zich wapenen, en de ooren sluiten, evenr.ls Odysseus' matrozen het deden tegen 't sirenengezang. Al te vaak zijn reeds de levensmiddelenvraagstukken op zulke banken gestrand. De vraag is nu: zal de regeering tot de goede maatregelen bereid zijn, en zal de heer Posthuma zich nog de man kunnen toonen, geschikt om het distributiestelsel te dragen, te zuiveren, en te bezielen. Tot dusverre is de indruk, dat hierop niet kan worden vertrouwd. Noodig is een leider, een organisator, van wien n alle opzichten een besliste invloed uitgaat: op de ondergeschikte organen een invloed van scherpen, zulnigen, energieken arbeid; op de adviseurs en medewerkers een invloed van stiptheid en integriteit; op de producenten een invloed van gevoel voor het algemeen belang, van moraliteit en van medewerking; op de consumenten en 't publiek een invloed van vertrouwen, inschikkelijkheid, en overleg. Dit alles blijkt thans wel fataal te ont breken, en de heer Postuma moest een gansch andere figuur aannemen, wil men gelooven dat hij het er nog Inbrengen zal. Toch zijn juist al die elementen voor den hoofdleider dringend noodig! Ieder, die in groote ondernemingen heeft gezien, weet dat het hoofd daarin minder te doen heef f, dan: zijn uitvoerders te kiezen enallemenschen van hoog tot laag, van zijnen geest te vervullen en te doordringen. Hoeveel te meer is dit noodig in het /?«uze/zbeJrijf, dat nu onze Nederlandsche rijksdistributie van levensmiddelen gewor den is! Wanneer die leiding ontbrrekt, kan door peen enkel stelsel daarin worden voorzien. E!ke dag brengt dan nieuwe, onnoemelijke schade. En wij zouden zoo zeggen, dat er dan geen reden kan of mag zijn, om den onjuisten toestand te bestendigen en den leider aan te houden tot, zooals het dan heet, na de verkirzingen." Hiermee bestaat geen enkd logisch cf redelijk verband; en het tijdvak is toch rog lang penoeg, dat er te veel in bedorven worden kan en volks belangen geschaad kunnen worden. v. H. HET ENQUÊTEVOORSTEL Naast verschillenden bijval en steun aan allerlei kant bij de publieke opinie, schijnt het erquêievoorstel van den heer Van Raalte c.s. in enkele hoeken heftige gevoelens van oppositie te wekken. Nu is dit niets, zoolang daarmede maar niet het doel kan worden verdonkeremaand. Zoolang dus de oppositie niet eene welkome verschuiling verleent aan de zoodanigen, wien het slechts welgevallig kan zijn, dat gén onderzoek gehouden wordt en gë.i stof opgewaaid. Strekken de kritische krachttermen, waarin een enkel prikkelbaar gemoed ontspanning heeft gezocht, ten slotte tot bevordering van het doel, weiaan, laat de bombarie dan maar eens haren gang gaan! Het eind zal wel toonen, waar het juiste inzicht is geweest. Juridische manipulatie's, ook de meest spitsvondige, kunnen eveneens bedaardelijk worden afgewacht. Zijn er verbeteringen aan te brengen, aan vullingen te doen, men mag aannemen dat de heer Van Raalte en zijne medevoorstellers tot niets liever bereid zullen staan. De be doeling is immers: de zaak door te zetten l Maar... n ding sta dan toch ook zeer duidelijk vast: Dat dit doel niet kan of zal worden losgelaten l Foimeele en juridische bezwaren zijn er nu eenmaal slechts, om f ondervangen, f overkomen te worden; niet om de bod te bederven. Onzakelijke roerselen mogen dit nog veel minder doen. Wanneer dus door de kritiek van sommi gen de indruk kon worden gevoed, dat het voorstel eigenlijk niet de moeite van de verdere voorbereiding waard is, en dat een serieus, voortvarend in behandeling bren gen overdreven eer ware, dan, ja dan zal dit, toeleg of niet, met alle kracht moeten worden geweerd en ontkend. Eenig excuus tot traineeren levert het voorstel niet. Het is in hart en nieren doeltreffend, ge zond. En aangezien nu eenmaal onder de gege ven omstandigheden het best bereikbare en praktisch meest deugdelijk middel om n de bronnen van misbruik, n de bronnen van valsche aantijging te dichten, is: de instelling van eene parlementaire enquête commissie, mag ongetwijfeld worden ver wacht, dat het voorstel daartoe met voort varendheid en gemeen overleg ter hand ge houden worden zal. v. H. HET WINNEN VAN BENZOL ALS BIJPRODUCT DER GASFABRIEKEN door dr. J. P. WIBAUT B e n z o l is de naam voor een be paalde scheikundige verbinding van kool stof en waterstof. l Samenstelling: C«. He). In de techniek en handel duidt men met den naam ben zo!" meestal niet de zuivere stof aan,doch een men gscl van benzol met eenige aan verwante stoffen, die tot dezelfde chemi*che groep behooren. Benzol wordt hier m deze laatste be ne schrijver va?dit artikel ^«W?*':0" benzol dan iseen licht beweeglijke, kleurlooze vloeistof met een eigenaardige reuk, makkelijkvluchtig en zér brandbaar. Meng sels van benzoldamp en lucht zijn explosief, evenals bijv. mengsels van benzinedampen lucht. Daarom kan benzol dienenals brandstof voor explosiemotoren, ter vervanging van benzine en het wordt ook inderdaad op groote schaal voor dit doel gebezigd. Het groote gebrek aan benzine hier te lande maakt de vraag naar een andere vloei bare brandstof voor lichte mototen van actueel belang. Daarom is het wellicht gerechtvaardigd deze quaestie te bespreken voor de lezers van een algemeen weekblad. Men weet dat het uitgangsmateriaal der gasfabriek-en bestaat uit bepaalde soorten steenkolen: gaskolen. Deze steenkolen wor den in zoogenaamde retorten op hooge tem peratuur (pl.m. 1000 gr. C.) verhit. Door deze verhitting vallen de zeerj samengestelde stoffen, waaruit de steenkool bestaat, uiteen in eenvoudiger (hoewel voor een deel nog tamelijk gecompliceerde) stoffen. Bij deze verhitting algemeen met den onjuisten naam destillatie" aangeduid ontstaan in eerste instantie vier producten: lichtgas, teer, een waterige vloeistof en cokes. De cokes is hetgeen er van de steen kool in de retorten overblijft, als alle vluch tige bestarddeelen door de sterke verhitting zijn uitgedreven. De meest-vluchtige stoffen, die ook bij gewone temperatuur gasvormig blijven, vormenhet lichtgas; demindervluchtige die wel bij de hoogetemperatuur, welke in de retorten heeischt, gasvormig zijn, doch bij afkoeling condenseeren, vormen het teer en het gaswater. Het laatste levert veel ammoniak en wordt verwerkt opammoniumsulfaat, dat een uitstekende meststof is. Het benzol komt zoowel in het teer als in het gas voor. Beschouwen we eerst het voorkomen in het teer. Htt teer is een zwarte, min of meer dikke vloeistof die uit een groot aantal verschillende scheikundige stcfivn bestaat. Zooals men weet vormen een aantal van deze teerbestanddeelen (benzol, toluol, naphtaline, anthraceen e. a.) het uitgangs materiaal voor belangrijke chemische indus trieën (kleurstoffen, springstoffen, genees middelen). Het gehalte aan ruwe benzol varieert, al naar de soort van teer, van circa 3 - iO pCt. In het teei is het benzol als vloeistof aanwezig, in het gas echter als dampvormig bestanddeel. Steenkolengas levert ongeveer n volume procent benzol damp. De hoeveelheden benzol die in het teer en in het gas voorkomen loopen uiteen; behalve de aard der gebruikte kolen hebben ook de vorm en de inrichting der retorten grooten invloed hierop. In 't algemeen geldt echter dat in het gas veel meer benzol voor komt dan in het teer. Stellen we dat uit n tori steenkolen 300 M', gas en 40-50 K.G. teer verkregen worden, dan is de gewichtshoeveelheid benzol die in deze 300 M1. gas aanwezig is, ongeveer 10 maal zoo groot als de in het teer aanwezige hoeveelheid. Wil men dus zooveel mogelijk benzol ver krijgen als bijproduct der steenkolendestillatie, dan zal men deze stof uit het gas moeten halen, daar in het teer slechts een klein deel van het gevormde benzol aanwezig is. Men moet hiertoe het gas in aanraking brengen met een vloeistof, die de benzol damp oplost en de andere bpstanddeelen van het gas onaangetast laat. Hiervoor ge bruikt men een zware teerolie. M^t deze olie wordt het gas gewasschen", zoo als de technische term luidt, d. w. z. ir. speciaal hiervoor ingerichte apparaten wordt het gas in innige aanraking met de wascholie gebracht. Deze teerolie neemt daar bij het benzol (en homologen, waaronder toluol de voornaamste is) uit het gas op. Om daarna het ruwe benz >1 uit do wascnolie óf te scheiden onderwerpt men deze aan destillatie; het eerst overgaande destil laat bestaat uit ruwe benzol. Uit het teer verkrijgt men eveneens het ruwe benzol door eenvoudige destillatie. Dit ruwe benzol, hetzij het uit het gas of uit het teer ver kregen wordt, levert echter nog verontreini gende vreemde stoffen. Deze moeten ver wijderd worden, vóór het benzol voor chemi sche doeleinden of als brandstof geschikt is. Hiertoemoethetruwebenzolachtereenvolgens met natronloog en zwavelzuur gewasschen worden. Ten slotte onderwerpt men het zoo gereinigde benzol opnieuw aan destillatie en kan zoo verkrijgen: zuivere benzol en de verschillende handelsbenzolen als 90 pCt. benzol en 50 pCt. benzol. Zooals men ziet is het winnen van benzol als bijproduct der gasfabrikage geen een voudige zaak, doch eischt een reeks van bewerkingen waarvoor vrij groote installaties noodig zijn. Er is echter een veel meer overwegende reden, waarom de gasfabrieken, vóór den oorlog het benzol niet uit het gas haalden. Namelijk deze: dat de qualiteit van het lichtgas er dóór achteruit gaat. Bezien wfj deze quaestie nader. Vóór de Invoering van de Auer'sche gloeikousen, liet men het lichtgas branden met gele lichtgevende vlammen. De eerste eisen, die men aan lichtgas stellen moest, was dus een groote lichtsterkte. Nu is het benzol juist n der bestanddeelrn die een zeer goede invloed hebben op de lichtsterkte van het gas. Men dacht er daarom niet aan de benzoldamp uit het gas te verwijderen, doch voegde Integendeel vaak benzoldamp toe. In een gasgloeilicht-brander brandt echter het gas met een kleurlooze vlam, die geen licht doch wel veel hitte geeft. Door de hitte gaat het gloeikousje gloeien en straalt helder licht uit. De eigen lichtsterkte van het gas is dus zonder belang geworden. De voornaamste waardebepaling van licht gas, om 't even of het voor verlichting of voor verwarming moet dienen is thans het warmtegevend vermogen per M3. Nu draagt echter de benzoldamp óók belangrijk aan het warmtegevend vermogen bQ. Door ver wijdering van het benzol zal de calorische waarde van het gas met 300-400 caloriën per M3, verminderen. Gas van 4700 caloriën per M3, is echter even goed bruikbaar als gas van 5000 caloriën per Ni3, indien slechts de pr^js van het e<rste gas evenredig lager is. Immers van het gas met minder warmte gevend vermogen moet men mér gebruiken om eenzelfde tffect te krijgen. Indien men het benzol uit het gas verwijdert, moet dus de opbrengst van het verkregen product de noodzakelijke verlaging van den gasprijs mér dan compenseeren, wil het proces rendabel zijn. Tengevolge van de noodige installaties scheen de winning van benzol wel alleen voor groote gasfabrieken voordeelig te kunnen zijn, en dat voordeel was nog twijfelachtig. Er waren dus goed j redenen voor de gasfabrikanten om het benzcl in het gas te laten. De oorlog heeft echter in Engeland en Frankrijk hierin verandering gebracht. De voornaamste begeleider van het benzol in gas en teer is het reeds bovengenoemde toluol. Het toluol is het uitgangsproduct voor een explosiefstof die in dezen oorlog in zeer groote hoeveelheden voor het vullen van granaten wordt gebruikt, n. hettrinitro toluol (trotyl of tritolyl). Daar het erom gaat het beschikbare totuol tot den laatsten druppel te winnen, hebben de gasfabrieken in de genoemde landen, ook de gasfabrieken van middelmatige grootte, thans installaties om het gas van benzol en toluol te bevrij den. De ruwe producten worden dan in centrale fabrieken verder verwerkt. De benzo! winning schijnt in Engeland nu ook voor kleinere eenheden bevredigend te kunnen worden uitgevoerd. Er gaan daar van be voegde zijde stemmen op om deze nevenfabrikage der gasfabrieken ook r a den oorlog voort te zetten. Het afzetgebied voor handels ben zol is groot genoeg en voor sterke uit breiding vatbaar, juist door het gebruik als motoi brandstof. In Duitschland is in de laatste decenniën overvloedig benzol op de markt geweest. Dit is te danken aan de hooge technische volmaking der cokesovenindustrie in dat land. Decokesovensdestilleerengashoudendekolen en zijn in dit opzicht te vergelijken met gas fabrieken. Het is echter bij deze fabrikage niet te doen om het gas, doch om de cokes. Deze zoogenaamde gietcokes of hoogovencokes wordt in enorme hoeveelheden in de ijzer industrie (voor het vullen der hoogovens en voor vele andere doeleinden) gebruikt. Het gas, dat bij de cokesfabrikage verkregen wordt, is bij-product en dient om de ovens te verhitten en als bron voor beweegkracht. Reeds in de; negentiger jaren der vorige eeuw heeft men in Dnitschland het voordeel inge zien om aan dit cokesovengas het benzol te onttrekken, al vorens dit gas onder de ovens te verbranden. De cokes-industrie verwerkt kolen op zér groote schaal, en hare uit breiding houdt onmiddelijk verband met den omvang der flzer- en staalindustrie. De hoeveelheid benzol die als nevenproduct der cokesovens in Duitschland gewonnen wordt is dan ook zeer groot en overtreft verre de behoeften der Duitsche chemische industrie. Als motorbrandstof werden in de jaren 1911, 1912 en 1913 in Duitschland resp. 23,000, 35,000 en 58,000 ton 90 pCt. benzol verbruikt. Wat de bruikbaarheid van deze stof als brandstof voor lichte motoren betreft, diene het volgende: Benzol is niet zonder meer in benzinemotoren te gebruiken; in dat geval zijn aan het verbruik althans eenige bezwaren verbonden. Deze worden echter geheel ondervangen als de motor speciaal voor het gebruik van benzol geconstrueerd is. Dan echter heeft het benzol het voordeel dat het bij gelijke bedrijfszekerheid zuiniger in 't gebruik is dan benzine of spiritus Keeren we thans tot onspur.tvan uitgang terug: de vraag of in de bestaande benzinenood hier te lande zou kunnen worden voorzien door benzolwinning in de gasfa brieken. In de eerste plaats zij opgemerkt dat het in het land verkregen sttenkolerteer door de regeering in beslag is genomen. Dit teer wordt in de teerdestillaties gedestil leerd; het daaruit verkregen benzol en de overige producten worden gedistribueerd. Een aantal fabiieken (o.a. lakfabrieken, che

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl