Historisch Archief 1877-1940
3Q Maart '18. - No. 2127
" '
WLAJK&TJJUU.MMJ6LB,
A*
7
JL
SCHILDERKUNST-KRONIEK
TH. VAN HOYTEMA DEN HAAQ.
Met anderen bezig zijnd n tentoonstelling
ter eere van Th. van Hoytema voor te berei
den, bladerde ik laatst een groot deel van het
werk zrjner genegenheid door. Dit bestaat uit
een aantal portefeuilles vol met opgeplakte
studies van allerlei, wat hij maakte, en zou
maken; en nu en dan gegroepeerd in serieën
naar de voorstelling derteekenlngen. De voor
stellingen: vogels, insekten, planten brach
ten als soort geen nieuws; het landschap
was dat, wat wij uit zijn prenteboehen ken
nen. Maar iets anders steeg duidelijker op
uit al deez bladen, duidelijker dan het toch
sinds lang mQ was. Dit was niet, ten eerste,
dat de vormen beter gekend en gekund
waren, dan ik soms vermoedde, maar het
was, dat de kleur, veel gevarieerd, dikwijls
geschakeerd, zóó levend (dat wisten we) zoo
teeder was, zóó stemmingsvol verfijnd (dat
wisten we niet in die mate). Hij kon den
zomer teekenen in weinig-bultensporige
kleuren, en hij kon de sttmmingen der lente
en van den herfst neerschrijven in zijn
gratieus, teeder, snaaksch spel van expressie,
van lijnen, en opnieuw van kleur. Hij kon
op een klein blaadje, zoo zonder aarzelen,
uit de volheid van zijn gevoel, en de
teederheld van Zijn Innerlijk iets neerzetten,
dat de ijverigen, alleen-ijverigen nooit be
reiken zullen, en ook niet de in hun werk
hoogtnoedlgen. En d a t was bovenal de
les, gegeven door Van Hoyiema, en ge
vonden op de excursie door de uitingen van
dit gemoed, waarvan de ruwheid schijn
baar en de zedige teederheid zeker was,
HOLLAND9CHE KUNSTENAARSKRING, AM
STERDAM.
Het is een tentoonstelling vol eigen
aardige mengeling, die pas door den
Hollandschen Kunstenaarskring geopend is. Er
is akademisch werk, en er is ultra-modern.
Er is werk waar kracht in is, al vond die
kracht nog niet haar zuivere baan, en er is
werk, waai in zwakke persoonlijkheden, te
goeder trouw, bizarre leegheden vertoonen.
Er is nog anders. Er zijn uitgesproken,
duidelijk erkenbare, en erkende
begaafdheden, die, door de onzekerheid in dezen
tijd, en wellicht door nog iets anders on
gewis, niet maken, waar wij op hopen, en
wat we meenen, dat ze kunnen, en kennen.
Jan Sluyters is bekend als de rea
listische, soms na*uralistische teekenaar van
kinderen. Hij heeft in deze echter van tijd
tot tijd meer bereikt; een fijn decoratief sp*l
van wat kleur en wat lijnen voegt bij het
naturalistische of realistische element een
bekoring van delicaatheid. Iets van den
eenvoud en soberheid vond ik in het hier
aanwezig Naakt", dat ook in Utrecht was
op de Jaarbeurstentoonstelling. Het is mijne
m een in g opnieuwziende het eer goede en
het meer zwakke werk van Sluyters, dat het
eind van al dit wringen, zoeken, en doen,
meer aangeduid wordt juist door den aard
van zijn teekeningen en de kleur van zijn
teekenlngen dan door wat anders ook. Het
IN AF WACHTING VAN ROY AARD S
FAUST-OPVOERING
(waarvan de première zal plaats hebben
Zaterdag 30 Maart a.s. in het Paleis
voor Volksvlijt te Amsterdam)
Hoe groot het grnot ook zal zijn, dat de
helaas! zoo uiterst zeldzame opvoering van
Goethe's meesterwerk aan honderden in den
lande zal schenken, het zou mij toch niet
verwonderen, wanneer vele der toeschou
wers zich eenigszins teleurgesteld zouden
gevoelen over het stuk" zelf. En wel zij,
die nog uit hun schooljaren onthouden heb
ben, dat in Faust" de diepste problemen
van het menschelijk leven op werkelijk
geniale wijze zijn verwerkt en die nu, nadat
hun ontroering over het zoo juist aan
schouwde Gretchen-treurspel is weegeëbd,
geen duidelijke voorstelling van deze pro
blemen hebben, laat staan van de daaraan
gegeven oplossing. Wat zeer begrijpelijk is!
Want voor Faust" geldt, evenals voor de
meeste letterkundige werken van beteekenis,
het woord: erwirb' es, um es zubrsitzen."
Wie echter prijs stelt op een eenigszins
juist oordeel over het drama in kwestie,
moet natuurlijk het geheele werk kennen
en niet alleen het eerste deel, dat nu door
Het Tooneel" zal worden opgevoerd, maar
ook het zooveel onbekender tweede deel;
zij vormen een onverbreekbaar geheel, want
het laatste bedrijf van het 21e deel brengt
pas den afloop van het verbond tusschen
Mensch en Duivel, dat in het begin van
het 1ste deel tot stand kwam.
Beschouwen we nu het ontwikkelings
proces van dien Faust wat nader. Wanneer
we met hem kennis maken, is hij reeds een
man op leeftijd, een beroemd geleerde en
daarbij bemind en vereerd door zijn mede
burgers, aan wie hij tijdens een pest-epidemie
groote diensten hetft bewezen. Faust voelt
zich echter zeer orgelukkig, daar het
leven hem in het geheel niet bevredigd;
ook de geleerdheid, die men zoozeer be
wondert, het ft in zijn oogen weinig waarde,
want hij voelt maar al te duidelijk, dat hij
nog niets wezenlijks weet. En hij brandt
toch van verlangen het geheim van de
krachten der natuur en van het leven zelf
te leeren kennen. Tot nu toe weet hij, wiens
bestaan zich In hoofdzaak in het studeer
vertrek afspeelde, weinig van het eigenlijke
leven af en hij versmaadt ook den gewonen
weg, dien der ervaring, om tot deze kennis
te geraken, maar wil door middel der magie
in eens aanschouwelijk inzicht in de samen
stelling der wereld krijgen. R-eds bezit hij
macht over de geestenwereld, reeds kent
hij bij Intuïtie het harmonische systeem der
homoeene krachten, die hemel en aarde
vervullen en met elkaar verbinden, maar
als hij nog een stap verder wil gaan en den
Erdeeist" eproept om dezen opheldering
te vragen over de oerkracht, die bron van
alle levende kracht, dan slaat deze belichaming
van alle aardsche uitstralingen der Godin id
dit verzoek af, omdat de werking van die kracht
slechts door al zij d i ge ervaring begrepen kan
worden. Faust Is na deze weigering der
wanvirtuoie en het proefnemen soms tegen
den draad in", kan niet altijd duren; er
moet in het werk van dezen begaafde nog
een natuurlijkheid, dat is een overeenkom
stigheid met het werkelijk karakter, komen,
die mogelijk is, en zooals ik schreef voor
werp onzer durende verwachting.
In D e S m e t is kracht, en onrust. Er is
daar, in tegenstelling met het meer brillante
werk van Sluyters, een zoeken naar het
innerlijke. Ik heb dit indertijd gevoeld, toen
op een tentoonstelling van de Onafhar
kelijken," hij een schilderijtje had van een pop
(een door het leven weggesmeten ding leek
het) vol tragisch accent. Hij is nog tragisch,
natuurlijk, want het is zijn aard. Hij heeft
zich echter sinds die schilderijtjes van dien
tijd, waarover ik schreef, meer naar een
decoratieve yerdeeling, duidelijk en open
baar, van zijn voorstellingen ontwikkeld.
Maar deze is hem niet volledig nog gegeven.
Wellicht door het wat te voorgenomene, te
theoretische, is het werk, dat zijn kracht
behield, en zijn neiging naar het innerlijke
vertoont, onrustig geworden. Tot zijn beste
werken zijn het Dorp" te rekenen (108),
zijn Visschersvrouw uit Spakenburg (109;,
zijn Landschap (111) en nog een uiting
No. 112c.
Schelf hout is me tegengevallen met
zijn bloemstukken. Hij is stijf van makelij,
wat niet hetzelfde is als strak, en zijn kleur
heeft geen rijkdom noch innigheid. Het beste
zijn de Rozen (No 85).
Een bloemstuk van S. L. S c h w a r z, de
Zonnebloemen, No. 92, heeft daarentegen
kleur, en een verdeeling, die groot is (zie
ook 88, 91). Charley Toorop, hoe
weinig ze soms vermocht te verwerkelijken,
wat ze toch werkelijk wilde, en hoe weinig ze
nog kan van wat ze toch moet kunnen, heeft
voor mij altijd neeigenschap:dramatische
intensiteiten. De portretten van hare kinderen,
schril van gelijkenis, zijn toch scherp geob
serveerd, en krachtig van wensch. En dit voel
ik telkens opnieuw bij het werk, dat haar
handen, rebeisch, niet kunnen. P a e r e l s
is in het moderne, luministische, niet zuiver.
Hij kan niet zoo ongerept in zijn licht zijn,
zooals dat bij zulk werk toch wezen moet.
Ten H o 11 's schilderijen zijn akademisch"
en zij zijn dat niet op knappe wijze zelfs.
Colnot heeft een werkelijke kleur". Ge
vindt deze in zijn stillevens (No. 39, 40, 43,
43a); Breitenstein heeft die kleur niet;
het werk is troebel, en lokt niet. Arondëus
ik had beters verwacht. Ik kende het littéraire
zijner uitingen. Ik wist, en vermoedde het
gevaar daarvan, maar ik had zijn
intellectualiieit toch scherp genoeg van aard ge
meend, om niettegenstaande die gevaarlijke
littéraire kant in hem, wat hij maakte tot
een interressant spel te vormen van droeve
kleur en van scherpe romantiek. W.
Degouve de Nuncques staat eigenaardig
tusschen de overigen met zijn wensch naar
synthetische innigheid, in landschap en figuur.
Soms lukt hem de synthese niet, en de
stemming niet, en hij is dan zwak als in
No. 46 (Le remoukur), soms is hij inderdaad
teeder ais in Les Tourneiols" (53), in Le
matin" (51) en echt in een moeilijk iets als
Les souvenirs de la Vierge" met de engelen.
Wiegman (P.) en W o 11 e r noefh ik ten
slotte. Wiegman om zijn portret van Filarskl
en zijn Duinweg; Wolter, |de zich ont
wikkelende luminlst, om zijn Door (146)
zijn Tolhuishaven; zijn Najaarsochtend, zijn
Oude Joden en zijn Mistige Middag.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiHimiiMiiiiiiiiiiMimiiMiiMiitimiii
hoop nabij en grijpt naar een schaal met vergif
om een einde aan dit doellooze bestaan te
maken. Op dit oogenbllk hoort hij de
Paaschgezangen uit een nabijgelegen kerk, deze
wekken zoete herinneringen uit zijn jeugd
in hem op en een zeker kinderlijk gevoel
houdt hem van den laatsten, ernstigen stap
terug: die Trane gulllt, die Erdt bat mich
wieder." Doch vergeten kan Faust zijn
zielsverlangen niet; de tevredenheid van zijn
famulus Wagner, een mensen van het brave
middensoort, met wat boekengeleepdheid is
niet voor hém weggelegd, die niets minder
dan kennis van het absolute begeert en die
met dat al twee zielen in zijn borst heeft
wonen: een, die hem steeds naar hooger
sferen wil voeren en een andere, die zich
ter bevrediging der matei ie steeds aan de
aarde vastklampt. Hij meent te weten, dat
er voor belde neigingen tegelijk geen be
vrediging op aarde te vinden is; nu de
Erdgeist" weigerde zijn dorst naar kennis
te lesschen en hij zelf tevergeefs trachtte
beide helften van zijn wezen door den dood
uit elkaar te rukken, zal hij maar afzien van
zijn ideaal streven om ten minste aan zijn
aardsche neigingen te kunnen voldoen. Hier
voor neemt hij de hulp van Mephistopheles
aan.
Deze vertegenwoordigt het booze" in de
wereld; hij noemt zich zelf der Geist, der
stets verneint" en hij ontkent inderdaad
alles wat is, ook de waarheid, hij bestrijdt
met zijn scherpe ironie en schitterende wel
bespraaktheid alles wat ethische waarde
bezit, ja, hij tracht alles wat mooi en edel
is te vernietigen, natuurlijk ook het streven
naar een ideaal in een hoogstaand mensch
als Faust. Daarbij weet Mephisto maar al
te goed, dat hij toch steeds het goede tot
s'and brengt", ofschoon hij steeds het
booze wil" en terecht, want bereikt de
deugd niet eerst haar hoogste standpunt ra
den strijd tegen en de zege over al wat
haar belaagt? Zoo kunnen wij Mephisto ook
opvatten als een bepaald deel van Faust's
wezen zelf en wel als het negatieve beeld
van diens oneindigheidsverlangen, te voor
schijn geroepen door dit verlangen zelf en
bestemd om daardoor bestreden en over
wonnen te worden. Deze strijd nu tusschen
de positieve en de negatieve krachten in
Faust wordt ons voorgesteld als een wed
denschap tusschen dezen en Mephisto. De
laatste neemt op zich in deze wereld alle
wenschen van Faust te vervullen, mits deze
in het volgend leven wederkeerlg zijn dienaar
wil zijn. Faust neemt deze voorwaarde zonder
aarzelen aan; om het volgend leven bekom
mert hij zich niet, zoolang hij nog zooveel
met het tegenwoordige te stellen heeft.
Bovendien is hij ervan overtuigd, dat
Mephisto hem toch nooit tevreden zal
kunnen stellen.
('e genoegens van spel en drank, die
Mephisto hem in Auerbach's Keiler" laat
meemaken, blijken voor Faust ge^n beko
ring te bezitten; daa-na probeert Mephisto
het met vrouwenliefde, nadat hij in de
Heksenkeuken Faust's sluimerende zinne
lijkheid wist op te wekken. Maar hoe
groot het geluk ook is, dat de
verjongde Faust door de litfde van en
R. S. BAKELS, TE AMSTERDAM. Ge kunt
naar de kleur" bij Bakels drie wijzen van
zijn, drie staten" onderscheiden. De eerste
staat", is die waar hij eer donker is. In
deze w ij ie van werken heeft hij, voor zoo
ver hij dat natuurlijk vermag, goed werk
gemaakt. Want hij is altijd zorgzaam, en
nooit is wat hij schildert, onverschilllg-weg
bezien. Dan is er een tweede wijze van zien
van zijn kleur. Dat is wat ik de ge ex
asper e e r d e" noem; 'exasperatie is een trek
van deze schildersnatuur. Ook hier heeft hij
schilderijen in geschilderd, die ietwat van
helsche kermissen van-kleur hebben, maar
door d' echtheid toch, eji eveneens, treffen.
Zijn laatste parlede ('17, '18) is een zuiver
moderne naar wensch, en wezen. Tot nu
toe is hem daar het meeste, van wat hij
poogde, niet gelukt. De verf, de materie, is
dikwijls te duidelijk. Dit is meer, en zeker,
een gevaar bij Bakels. Het bewijst een
inmekaar zakken van zijn spanning. Wanneer
hij te Texel werkt, heeft, of liever had, hij
dat zelden. Zijn landschappen, met schapen,
en molens, en hoeven zijn van de inderdaad
gelukkigste" die ik van dezen harden werker
ken. De geheele tentoonstelling, landschap,
stadsgezicht, en twee zelfportretten ver
toonde Bakels als een karakter, dat is
i-mand met duidelijke trekken; verder als
een, die de materie niet dikwijls bedwingt
tot volledig schoons; een werker, een
ploeteraar met eerzucht; een hardnekkig, en in en
om die hardnekkigheid respectabel schilder.
PLASSCHAERT
?««minimi:
OnillHIIIIIUIIIIIülllllllll
MEDISC
NEK
Herinneringen van een geneesheer, door
Dr. B. E. SCHELTEMA, W. J. Thieme
& Co., Zutfcn
Een lezenswaardig boek, waaruit men
den met zijn patiënten medelevenden
medicus herkent, n die de veranderde
positie van den huisarts met hoogen hoed,
gekleede jas en wandelstok tot den motor
fietsrijdenden, ingejekkerden heeft medege
maakt.
Een schat van kleine, keurige gezegden,
bewijzen een scherpe opmerkingsgave en
gevan tevens al blijk van een warm meevoelen
met zijn zieke medemenschen. Allerlei zaken,
welke ook voor den niet-tnedicus van
belang zijn worden behandeld en geven
duidelijk de verhouding tusschen p»t ent en
medicus weer. Nil mirari", over niets ver
bazen, dat heeft ook deze esculaap geleerd.
Frifcr- i» de beschrijving van den overgang
van hetouderwetsch dokterscoupé'tjenaarde
fiets, die het voordeel oplevert, dat na elk
krankenbezoek een frisch luchtbad volgt,
waardoor de bacillen, in een ziekenkamer
mogelijk opgepikt, worden weggedreven
(blz. 111). Er wordt geen tijd gelaten, zooals
in een rijtuig het geval is, om te tobben
over een lastig geval.
Gunstig zijn S-heltema's ervaring» over
de ziekenfondspractijk, die hem al heel
weinig onaangenaams heeft bezorgd. Et n
ziekenfonds, dat door een groot industrieel
was opgericht, en dat toch voldeed aan de
voor Gretchen smaakt, bevrediging schenkt
zij hem toch niet, want hij voelt steeds
duidelijk, dat meer dan een voorbijgaande
verbintenis tusschen het lieve, bekrompen
meisje en hem, den Unmensch, ohne Zweck
und Run" tot de on magelij tcheden behoort.
De uitvoerigheid, waarmee Qoethe deze
episode in Faust's levensloop geschilderd
hetft, staat dan ook in geen juiste verhou
ding tot den invloed, die deze ondervinding
op zijn innerlijke ontwikkeling heeft.
Ofschoon Faust In arren moede het
uitvorschen der natuurgeheimen had opgegeven,
toen hl] Mephisto tot gids op zijn levensweg
koos, blijkt op eens uit het tooneel in
Wald und Höhle", dat hem juist sindsdien
door zelfaanschouwing en gevoel veel dui
delijk is geworden van wat hem vroeger
raadselachtig scheen. Hij voelt de
wezensgelijkheid van den mensch met alle zicht
bare verschijningen en ook de menschelijke
ziel heeft hem haar wonderen geopenbaard.
Hij dankt deze kennis aan den Erdgeist,''
die hem alles gab, war u m ich bat." Hij
zou nu gelukkig kunnen zijn, wanneer de
lagere driften niet reeds zooveel macht
ovei hem gekregen hadden, dat hij Mephisto's
hulp niet meer ontberen kan. Zoo laat hij
zich zelfs overhalen tot het bijwonen van
dien hekiensabbat, den Walpurgisnacht. Dit
is Faust's diepste val en het behagen, dat hij
in dezen roes der zinnen schept, doet reeds
vreezen, dat hij rijp is voor Mephisto's levens
opvatting. Daar verschijnt hem in een visioen
het beeld van Gretchen, om den hals de
roode snede van de beulsbijl dragend, en
met n slag ontwaakt zijn geweten, het
zingenot verliest alle bekoring, met Mephisto's
invloed is het gedaan, een ongekende energie
maakt zich van hem meester, niet genot",
maar handelen" is van nu af zijn leuze.
Wtl kan hij Gretchen niet meer redden uit
den greep der aardsche gerechtigheid, maar
het kwellende berouw, dat hem over deze
schuld pijnigt, wordt verzacht (begin 2de
deel) door de genezende kracht der natuur,
voorgesteld door weldoende natuurgeesten,
en Faust doet nogmaals afstand van zijn
begeerte naar bovenmerschelijke kennis en
macht om uitsluitend te streven naar het
hoogste, dat hier op aarde te bereiken is:
de levende daad.
Op welk gebied hij echter deze heil
brengende daad moet verrichten, weet hij
zelf nog niet; wel meent hij in de omgeving
van een machtigen keizer daartoe de beste
gelegenheid te zullen vinden, zoodat hij zich
met Mephisto, die hem als dienaar blijft
vergezellen, naar het hof van den Duitschen
keizer begeeft. Helaas! zoowel keizer als
hovelingen hebben alleen het carnaval in het
hoofd en verlangen van Faust slectits de
lenigirg van hun geldgebrek en .... het
bezweren van Paris en van Helena, wier
eens zoo noodlottige schoonheid zij met
eigen oogen willen aanschouwen. Faust
d»alt daartoe af naar h>t Ruk der Moe
ders", waar de beelden van alle vroegere,
tegenwoordige en toekomstige wezers, dus
ook die van Paris e-n Hel<ra, bewaard wor
den. Dit beeld van Htlt-na staat tot de wer
kelijke Helena, die natuurlijk iri den Orcus
vertoeft, als de idee of reine votm tot de
HET BEDORVEN PAASCHEI 1918
Teekenlng voor De Amsterdammer" van George van Raemdonck
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIKIIIlllllllllllllMllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllM
te stellen eischen, bewezen het heldere inzicht
van den oprichter, omdat bovenal de vrije
artskeuze gehuldigd werd.
Wat de watervrees betreft, die bij
zoovelen bestaat, is zijn ervaring, dat dit bij de
onderste lagen van de maatschappij het
erfste is. Schrijver dezes kan helaas
constateeren, dat ook in andere klassen de rein
heid zeer veel te wenschen o.erlaat.
Duidelijk is het hoofdstuk waarin de veran
derde vrees voor ziekenhuisopname van de
patiënten is behandeld, en niet minder duide
lijk zijn de voordetien beschreven, die de
ziekenhuisarts ten opzichte van de behan
deling hetft, boven den huisarts.
Een afzonderlijk hoofdstuk wordt gewijd
aan de telefoon, het nieuwe instrument, dat
vaak heel aangenaam is, doch het ons ook
buitengewoon lastig kan maken. Ironisch
toegelicht is de rubriek patiënten, menschen,
die voor de minste klacht aan de telefoon
hangtn, den dokter onder zijn spreekuur en
in zijn nachtrust storen en liefit voor dit
consult niets gehonoreerd willen zien.
De haastboodschapjes met de aankleve
van dien, de herhaalde verzoeken om
ziekenbriefjes, de verhouding tot den controlee
renden geneesheer, tot den werkgever en tot
den vakbond, dit is alles op frissche wijze
uiteen gezet.
Niet onjuist is zijn opmerking, dat tenge
volge van het sich voortdurend uitbreidend
specialisme, de huisarts langzamerhand het
gcvot! krijgt een veelarmige wegwijzer te
zijn, die de richting aangetft naar de ver
schillende speciale artsen (blz. 150). Zeer
terecht vindt Scheltema dit wegwijzersambt
weinig aantrekkelijk.
Meegaande me* de nieuwe stroomineen is
Scheltema toch geen vriend van alles wat ons
in enthousiaste bewoordingen als het aller
nieuwste op het gebied van medicijnen wordt
toegezonden.Zrjne goede ietwat conservatieve
geneigdheid komt ons tegemoet in zijn
opmerking, zoo treffend juist, dat n ader
latingen n lijnmeelpap, met verachting
werkelijke persoonlijkheid. Faust nu, die
verstandelijke mensch, weet die idee van
Helena en Paris te bemachtigen, hen terug
te brengen naar de wereld der verschijnin
gen en hen daar zichtbaar aan het verza
melde hof voor te stellen. Hij wordt zelf
zoo onweerstaanbaar aangetrokken door
Heiena's edele schoonheid, dat hij haar vol
verrukking in de armen wil sluiten, maar
dan verdwijnen de beelden onder een
hevigen slag en stort Faust bewusteloos ter
aarde. Dit voorval, dat volgens de overle
vering den echten Faust overkwam, heeftin
Goethe's werk natuurlijk een symbolische
beteekenis, n.l. dat het Faust wel gelukken
kon de idee der schoonheid als het ware uit
zichzelf voort te brengen, maar niet, zich
die schoonheid met n greep eigen te
maken. Slechts door volhardend streven
komt men in het bezit van een klassleken
geest, die hier verpersoonlijkt is in de sterk
geïdealiseerde Grieksche heldin en die voor
Goethe gelijkstond met harmonie, maat en
innerlijke orde, dus met iets onmlsbaars
voor de vorming van den zedelij ken mensch.
Zoo slaagt eok Goetht's Faust eerst na moei
zaam zorken, dat in het tooneel Klassische
Walpurgisnacht" begint, er in Helena, en
d'tmaal de werkelijke, uit het Rijk der Scha
duwen terug te halen; hij brengt haar naar
haar vroegere woonplaats, Menelaos' paleis
te Sparta, huwt haar en voegt daarmee als
het ware de innerlijke harmonie als blijvende
levenservaring aan zijn bestaan toe. Wel
ontvalt Helena hem reeds na een korte periode
van geluk, evenals het kind Euphorion, dat
zij hem schonk, maar nu is Faust dan ook
rijp voor de groote, de scheppende daad.
In Duitschland teruggekeerd, verslaat
hij met behulp van Mephisto's
geestenscharen als veldheer van den keizer diens
mededinger naar de kroon; de dankbare
vorst beloont hem daarvoor met een aan
zee gelegen landstreek; Faust weet deze te
vergrooten door een stuk zeestrand in te
dijken en in vruchtbaar land te herscheppen,
dat aan lal van menschen een gelukkige
woonplaats kan bieden en zóó brengt hij
iets onvergankelijks tot stand, dat hem recht
geeft op het trotsche woord: es kann die
Spur von meinen Erdenlagen nicht in Aeonen
untergehn!" Faust heeft nu een bijna
aartsvaderlijken leeftijd bereikt, doch nog steeds
blijft hij rusteloos bezig voor het welzijn
der jonge kolonie; zelfs nadat de Zorg hem
van het licht zijner oogen beroofd heeft,
ontwerpt hij nog een gtootsch plan tot ver
betering van den gezondheidstoestand in
zijn gebied. Als in een visioen ziet hij zich
ni de voltooiing daarvan temidden van een
vrij volk op vrijen grond staan en tot (Jat
oogenblik zou hij wel willen zeeeen:
verweile doch, du bist so schöi!" ja, in het
voorgevoel van dat hooge geluk, geniet hij
nu zijn hnogste oogenblik. Daar Faust na
het uitspreken van deze woorden ontzield
neervalt, meent Mephisto, dat hfj de wed
denschap gcwont en heeft en groot is zijn
verontwaardiging, wanneer Faust's ziel niet
hem ten deel valt, m«ar door engelen ten
hemel wordt gedragen.Toch is die v«-ront
waardiging misplaatst, want Mephisto heeft r-'aust
niet kunnen afbrengen van streven en
hangeboycot zijnde, tegenwoordig bij sommige
gevallen weer in toepassing komen.
Verder beschrijft hij de moeilijkheden in
het behandelen van door de tegenwoordige
tijdsomstandigheden meer en meer voor
komende zenuwlijders, waarbij vooral de
huisarts, die met het intiemere leven en de
huiselijke omstandigheden van de lijders
btkend! moet zijn, zijn pistoralen werkkring
kan uitoefenen.
Niet geheel kan ik onderschrijven zijn
opmerking, dat de eeneesheer zoo mild oor
deelt over menschelijke zwakheden en fouten,
omdat ze meer dan iemand anders zien en
ondervinden hoe deugd en ondeugd vaak
afhangen van de omgeving, leiding en omstan
digheden en bovendien nog ten innigste
samenhangen met overerving of verkregen
lichamelijke stoornissen (blz. 171) Dit moest
zoo zijn. Mijn eigen ervaring is echter anders.
Dat de medicus zich, behalve met zijn
eigen vak ook nog met algemeene en speciale
sociale aangelegenheden dient te bemoeien,
teneinde niet tnU of meer neur?sthenisch te
worden, is ook de opvatting van Scheltema,
te meer, daar onverbiddelijk eens de tijd
aanbreekt, wanreer lichaam en geest gaan
weigeren aan de veelomvattende eischen
van ons vak te gehoorzamen, een vak, dat
steeds grooter van omvang wordt, en aan
zijn beoefenaren voortdurend hoogere eischen
stelt Wanneer men om den broode moet
volhouden tot het einde, dan houden alle
theoretische beschouwingen op, maar is dat
niet het geval, dan dient men zich v»n te
voren reeds een leeftijdsgrens te stellen,
waarop men zijn levensbootje een veilige
haven doet invaren.
Dit is ook Scheltema's begrip en nog
frisch van geest en sterk van opmerkings
gave is hij in staat geweest ons deze herin
neringen na te laten, die voor velen leerzaam,
voor elkeen aangenaam om te lezen zijn.
DR. T u L P
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimii
iiiiiiiiiniiimii
delen, hij kon hem niet doen opgaan in
genot en Faust, sprak de bewuste woorden
pas uit, toen het hem gelukt was het aard
sche streven in overeenstemming te brengen
met het ideale, de twee zielen in zich te
vereenigen, de materie in het idealisme te
doen opgaan.
Dit is dus in groote trekken het beeld,
dat Goethe van de zedelijke ontwikkeling
van een ideaal aangelegd mensch heeft ge
geven. Wel zijn de lijnen der teekening
hier en daar wat onduidelijk, zijn gewichtige
veranderingen in Faust's zieleleven soms
maar aangeduid, terwijl minder belangrijke
gebeurtenissen uitvoerig voorgesteld worden
en is vooral de verjonging, die Faust in de
Heksenkeuken ondergaat, niet bevorderlijk
voor de nheid van de figuur, maar deze
en dergelijke gebreken, die ook enkele der
andere karakters aankleven, worden ver
klaard door de zeer bijzondere manier,
waarop het geweldige "werk ontstaan is.
Toen Goethe op drieëntwintigjarigen leeftijd
een Dr. Faust" begon te schrijven, had hij
namelijk waarschijnlijk geen ander plan dan
den ouden volksroman over dien drie
kwart-historïschen toovenaar" te
dramatlseeren, zooals hij kort van te voren de
levensgeschiedenis van Gottfried von
Berlichingen, den ridder met de ijzeren hand,
gedramatiseerd had. En Goethe had bijna
het geheele tegenwoordige eerste deel van
het werk reeds geschreven en ook grooten
deels uitgegeven, toen Schiller hem, een
24 jaren later, op de noodzakelijkheid wees
het onderwerp philosophlsch te behandelen
en er zich niet mee tevreden te stellen enkel
de oude sage weer te geven. Wel stond er
in het voorhandene reeds veel, dat symbo
lische beteekenis had, maar dat WiS Goethe
onbewust uit de pen gevloeid en pas
achteraf ging hij nu raar de phllosophische
idee zoeken, die hij aan het geheel kon te
gronde leggen. Hij vond daarvoor het reeds
genoemde probleem, hoe het den mensch
gelukken kan leven en weten, natuur en
cultuur harmonisch te vereenigen, maar
hij bracht in het reeds geschrevene niet
alles daarmee in overeenstemming, kon
het misschien niet over zich verkrijgen
veel te schrappen in het reeds in
grooten kring bewonderde fragment en
maakte het zich nog bij het verder schrij
ven moeilijk door nog voor zijn veranderden
held in hoofdzaak vast te houden aan de
lotgevallen van den Faust der overlevering.
Goethe zelf heeft er evenwel tegen gepro
testeerd, dat men in zijn Faust" niet meer
dan de inkleedirg zou zien van een
philosophische gedachte, die aan het geheel en
aan elk tooneel in tiet bijzonder ten grond
slag ligt. Het zou ook inderdaad wat moois
geweest zijn," zeide hij tenminste den 6den
Mei 1827 tot zijn secretaris Eckermann,
wanneer ik zoo'n rijk en bont leven, als ik
het in Faust heb voorgesteld, op het magere
snoer van n enkele doorloopende idee had
willen rijgen."
W (J kunnen Royaards dankbaar zijn, dat
hij ons in de gelegenheid stelt althans het
eerste deel van dit geweldige drama in
dien vorm tegenieten, dien de dichtereraan gaf.
MAAIKE L. M A R c u s