De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 30 maart pagina 7

30 maart 1918 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

3Q Maart '18. - No. 2127 " ' WLAJK&TJJUU.MMJ6LB, A* 7 JL SCHILDERKUNST-KRONIEK TH. VAN HOYTEMA DEN HAAQ. Met anderen bezig zijnd n tentoonstelling ter eere van Th. van Hoytema voor te berei den, bladerde ik laatst een groot deel van het werk zrjner genegenheid door. Dit bestaat uit een aantal portefeuilles vol met opgeplakte studies van allerlei, wat hij maakte, en zou maken; en nu en dan gegroepeerd in serieën naar de voorstelling derteekenlngen. De voor stellingen: vogels, insekten, planten brach ten als soort geen nieuws; het landschap was dat, wat wij uit zijn prenteboehen ken nen. Maar iets anders steeg duidelijker op uit al deez bladen, duidelijker dan het toch sinds lang mQ was. Dit was niet, ten eerste, dat de vormen beter gekend en gekund waren, dan ik soms vermoedde, maar het was, dat de kleur, veel gevarieerd, dikwijls geschakeerd, zóó levend (dat wisten we) zoo teeder was, zóó stemmingsvol verfijnd (dat wisten we niet in die mate). Hij kon den zomer teekenen in weinig-bultensporige kleuren, en hij kon de sttmmingen der lente en van den herfst neerschrijven in zijn gratieus, teeder, snaaksch spel van expressie, van lijnen, en opnieuw van kleur. Hij kon op een klein blaadje, zoo zonder aarzelen, uit de volheid van zijn gevoel, en de teederheld van Zijn Innerlijk iets neerzetten, dat de ijverigen, alleen-ijverigen nooit be reiken zullen, en ook niet de in hun werk hoogtnoedlgen. En d a t was bovenal de les, gegeven door Van Hoyiema, en ge vonden op de excursie door de uitingen van dit gemoed, waarvan de ruwheid schijn baar en de zedige teederheid zeker was, HOLLAND9CHE KUNSTENAARSKRING, AM STERDAM. Het is een tentoonstelling vol eigen aardige mengeling, die pas door den Hollandschen Kunstenaarskring geopend is. Er is akademisch werk, en er is ultra-modern. Er is werk waar kracht in is, al vond die kracht nog niet haar zuivere baan, en er is werk, waai in zwakke persoonlijkheden, te goeder trouw, bizarre leegheden vertoonen. Er is nog anders. Er zijn uitgesproken, duidelijk erkenbare, en erkende begaafdheden, die, door de onzekerheid in dezen tijd, en wellicht door nog iets anders on gewis, niet maken, waar wij op hopen, en wat we meenen, dat ze kunnen, en kennen. Jan Sluyters is bekend als de rea listische, soms na*uralistische teekenaar van kinderen. Hij heeft in deze echter van tijd tot tijd meer bereikt; een fijn decoratief sp*l van wat kleur en wat lijnen voegt bij het naturalistische of realistische element een bekoring van delicaatheid. Iets van den eenvoud en soberheid vond ik in het hier aanwezig Naakt", dat ook in Utrecht was op de Jaarbeurstentoonstelling. Het is mijne m een in g opnieuwziende het eer goede en het meer zwakke werk van Sluyters, dat het eind van al dit wringen, zoeken, en doen, meer aangeduid wordt juist door den aard van zijn teekeningen en de kleur van zijn teekenlngen dan door wat anders ook. Het IN AF WACHTING VAN ROY AARD S FAUST-OPVOERING (waarvan de première zal plaats hebben Zaterdag 30 Maart a.s. in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam) Hoe groot het grnot ook zal zijn, dat de helaas! zoo uiterst zeldzame opvoering van Goethe's meesterwerk aan honderden in den lande zal schenken, het zou mij toch niet verwonderen, wanneer vele der toeschou wers zich eenigszins teleurgesteld zouden gevoelen over het stuk" zelf. En wel zij, die nog uit hun schooljaren onthouden heb ben, dat in Faust" de diepste problemen van het menschelijk leven op werkelijk geniale wijze zijn verwerkt en die nu, nadat hun ontroering over het zoo juist aan schouwde Gretchen-treurspel is weegeëbd, geen duidelijke voorstelling van deze pro blemen hebben, laat staan van de daaraan gegeven oplossing. Wat zeer begrijpelijk is! Want voor Faust" geldt, evenals voor de meeste letterkundige werken van beteekenis, het woord: erwirb' es, um es zubrsitzen." Wie echter prijs stelt op een eenigszins juist oordeel over het drama in kwestie, moet natuurlijk het geheele werk kennen en niet alleen het eerste deel, dat nu door Het Tooneel" zal worden opgevoerd, maar ook het zooveel onbekender tweede deel; zij vormen een onverbreekbaar geheel, want het laatste bedrijf van het 21e deel brengt pas den afloop van het verbond tusschen Mensch en Duivel, dat in het begin van het 1ste deel tot stand kwam. Beschouwen we nu het ontwikkelings proces van dien Faust wat nader. Wanneer we met hem kennis maken, is hij reeds een man op leeftijd, een beroemd geleerde en daarbij bemind en vereerd door zijn mede burgers, aan wie hij tijdens een pest-epidemie groote diensten hetft bewezen. Faust voelt zich echter zeer orgelukkig, daar het leven hem in het geheel niet bevredigd; ook de geleerdheid, die men zoozeer be wondert, het ft in zijn oogen weinig waarde, want hij voelt maar al te duidelijk, dat hij nog niets wezenlijks weet. En hij brandt toch van verlangen het geheim van de krachten der natuur en van het leven zelf te leeren kennen. Tot nu toe weet hij, wiens bestaan zich In hoofdzaak in het studeer vertrek afspeelde, weinig van het eigenlijke leven af en hij versmaadt ook den gewonen weg, dien der ervaring, om tot deze kennis te geraken, maar wil door middel der magie in eens aanschouwelijk inzicht in de samen stelling der wereld krijgen. R-eds bezit hij macht over de geestenwereld, reeds kent hij bij Intuïtie het harmonische systeem der homoeene krachten, die hemel en aarde vervullen en met elkaar verbinden, maar als hij nog een stap verder wil gaan en den Erdeeist" eproept om dezen opheldering te vragen over de oerkracht, die bron van alle levende kracht, dan slaat deze belichaming van alle aardsche uitstralingen der Godin id dit verzoek af, omdat de werking van die kracht slechts door al zij d i ge ervaring begrepen kan worden. Faust Is na deze weigering der wanvirtuoie en het proefnemen soms tegen den draad in", kan niet altijd duren; er moet in het werk van dezen begaafde nog een natuurlijkheid, dat is een overeenkom stigheid met het werkelijk karakter, komen, die mogelijk is, en zooals ik schreef voor werp onzer durende verwachting. In D e S m e t is kracht, en onrust. Er is daar, in tegenstelling met het meer brillante werk van Sluyters, een zoeken naar het innerlijke. Ik heb dit indertijd gevoeld, toen op een tentoonstelling van de Onafhar kelijken," hij een schilderijtje had van een pop (een door het leven weggesmeten ding leek het) vol tragisch accent. Hij is nog tragisch, natuurlijk, want het is zijn aard. Hij heeft zich echter sinds die schilderijtjes van dien tijd, waarover ik schreef, meer naar een decoratieve yerdeeling, duidelijk en open baar, van zijn voorstellingen ontwikkeld. Maar deze is hem niet volledig nog gegeven. Wellicht door het wat te voorgenomene, te theoretische, is het werk, dat zijn kracht behield, en zijn neiging naar het innerlijke vertoont, onrustig geworden. Tot zijn beste werken zijn het Dorp" te rekenen (108), zijn Visschersvrouw uit Spakenburg (109;, zijn Landschap (111) en nog een uiting No. 112c. Schelf hout is me tegengevallen met zijn bloemstukken. Hij is stijf van makelij, wat niet hetzelfde is als strak, en zijn kleur heeft geen rijkdom noch innigheid. Het beste zijn de Rozen (No 85). Een bloemstuk van S. L. S c h w a r z, de Zonnebloemen, No. 92, heeft daarentegen kleur, en een verdeeling, die groot is (zie ook 88, 91). Charley Toorop, hoe weinig ze soms vermocht te verwerkelijken, wat ze toch werkelijk wilde, en hoe weinig ze nog kan van wat ze toch moet kunnen, heeft voor mij altijd neeigenschap:dramatische intensiteiten. De portretten van hare kinderen, schril van gelijkenis, zijn toch scherp geob serveerd, en krachtig van wensch. En dit voel ik telkens opnieuw bij het werk, dat haar handen, rebeisch, niet kunnen. P a e r e l s is in het moderne, luministische, niet zuiver. Hij kan niet zoo ongerept in zijn licht zijn, zooals dat bij zulk werk toch wezen moet. Ten H o 11 's schilderijen zijn akademisch" en zij zijn dat niet op knappe wijze zelfs. Colnot heeft een werkelijke kleur". Ge vindt deze in zijn stillevens (No. 39, 40, 43, 43a); Breitenstein heeft die kleur niet; het werk is troebel, en lokt niet. Arondëus ik had beters verwacht. Ik kende het littéraire zijner uitingen. Ik wist, en vermoedde het gevaar daarvan, maar ik had zijn intellectualiieit toch scherp genoeg van aard ge meend, om niettegenstaande die gevaarlijke littéraire kant in hem, wat hij maakte tot een interressant spel te vormen van droeve kleur en van scherpe romantiek. W. Degouve de Nuncques staat eigenaardig tusschen de overigen met zijn wensch naar synthetische innigheid, in landschap en figuur. Soms lukt hem de synthese niet, en de stemming niet, en hij is dan zwak als in No. 46 (Le remoukur), soms is hij inderdaad teeder ais in Les Tourneiols" (53), in Le matin" (51) en echt in een moeilijk iets als Les souvenirs de la Vierge" met de engelen. Wiegman (P.) en W o 11 e r noefh ik ten slotte. Wiegman om zijn portret van Filarskl en zijn Duinweg; Wolter, |de zich ont wikkelende luminlst, om zijn Door (146) zijn Tolhuishaven; zijn Najaarsochtend, zijn Oude Joden en zijn Mistige Middag. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiHimiiMiiiiiiiiiiMimiiMiiMiitimiii hoop nabij en grijpt naar een schaal met vergif om een einde aan dit doellooze bestaan te maken. Op dit oogenbllk hoort hij de Paaschgezangen uit een nabijgelegen kerk, deze wekken zoete herinneringen uit zijn jeugd in hem op en een zeker kinderlijk gevoel houdt hem van den laatsten, ernstigen stap terug: die Trane gulllt, die Erdt bat mich wieder." Doch vergeten kan Faust zijn zielsverlangen niet; de tevredenheid van zijn famulus Wagner, een mensen van het brave middensoort, met wat boekengeleepdheid is niet voor hém weggelegd, die niets minder dan kennis van het absolute begeert en die met dat al twee zielen in zijn borst heeft wonen: een, die hem steeds naar hooger sferen wil voeren en een andere, die zich ter bevrediging der matei ie steeds aan de aarde vastklampt. Hij meent te weten, dat er voor belde neigingen tegelijk geen be vrediging op aarde te vinden is; nu de Erdgeist" weigerde zijn dorst naar kennis te lesschen en hij zelf tevergeefs trachtte beide helften van zijn wezen door den dood uit elkaar te rukken, zal hij maar afzien van zijn ideaal streven om ten minste aan zijn aardsche neigingen te kunnen voldoen. Hier voor neemt hij de hulp van Mephistopheles aan. Deze vertegenwoordigt het booze" in de wereld; hij noemt zich zelf der Geist, der stets verneint" en hij ontkent inderdaad alles wat is, ook de waarheid, hij bestrijdt met zijn scherpe ironie en schitterende wel bespraaktheid alles wat ethische waarde bezit, ja, hij tracht alles wat mooi en edel is te vernietigen, natuurlijk ook het streven naar een ideaal in een hoogstaand mensch als Faust. Daarbij weet Mephisto maar al te goed, dat hij toch steeds het goede tot s'and brengt", ofschoon hij steeds het booze wil" en terecht, want bereikt de deugd niet eerst haar hoogste standpunt ra den strijd tegen en de zege over al wat haar belaagt? Zoo kunnen wij Mephisto ook opvatten als een bepaald deel van Faust's wezen zelf en wel als het negatieve beeld van diens oneindigheidsverlangen, te voor schijn geroepen door dit verlangen zelf en bestemd om daardoor bestreden en over wonnen te worden. Deze strijd nu tusschen de positieve en de negatieve krachten in Faust wordt ons voorgesteld als een wed denschap tusschen dezen en Mephisto. De laatste neemt op zich in deze wereld alle wenschen van Faust te vervullen, mits deze in het volgend leven wederkeerlg zijn dienaar wil zijn. Faust neemt deze voorwaarde zonder aarzelen aan; om het volgend leven bekom mert hij zich niet, zoolang hij nog zooveel met het tegenwoordige te stellen heeft. Bovendien is hij ervan overtuigd, dat Mephisto hem toch nooit tevreden zal kunnen stellen. ('e genoegens van spel en drank, die Mephisto hem in Auerbach's Keiler" laat meemaken, blijken voor Faust ge^n beko ring te bezitten; daa-na probeert Mephisto het met vrouwenliefde, nadat hij in de Heksenkeuken Faust's sluimerende zinne lijkheid wist op te wekken. Maar hoe groot het geluk ook is, dat de verjongde Faust door de litfde van en R. S. BAKELS, TE AMSTERDAM. Ge kunt naar de kleur" bij Bakels drie wijzen van zijn, drie staten" onderscheiden. De eerste staat", is die waar hij eer donker is. In deze w ij ie van werken heeft hij, voor zoo ver hij dat natuurlijk vermag, goed werk gemaakt. Want hij is altijd zorgzaam, en nooit is wat hij schildert, onverschilllg-weg bezien. Dan is er een tweede wijze van zien van zijn kleur. Dat is wat ik de ge ex asper e e r d e" noem; 'exasperatie is een trek van deze schildersnatuur. Ook hier heeft hij schilderijen in geschilderd, die ietwat van helsche kermissen van-kleur hebben, maar door d' echtheid toch, eji eveneens, treffen. Zijn laatste parlede ('17, '18) is een zuiver moderne naar wensch, en wezen. Tot nu toe is hem daar het meeste, van wat hij poogde, niet gelukt. De verf, de materie, is dikwijls te duidelijk. Dit is meer, en zeker, een gevaar bij Bakels. Het bewijst een inmekaar zakken van zijn spanning. Wanneer hij te Texel werkt, heeft, of liever had, hij dat zelden. Zijn landschappen, met schapen, en molens, en hoeven zijn van de inderdaad gelukkigste" die ik van dezen harden werker ken. De geheele tentoonstelling, landschap, stadsgezicht, en twee zelfportretten ver toonde Bakels als een karakter, dat is i-mand met duidelijke trekken; verder als een, die de materie niet dikwijls bedwingt tot volledig schoons; een werker, een ploeteraar met eerzucht; een hardnekkig, en in en om die hardnekkigheid respectabel schilder. PLASSCHAERT ?««minimi: OnillHIIIIIUIIIIIülllllllll MEDISC NEK Herinneringen van een geneesheer, door Dr. B. E. SCHELTEMA, W. J. Thieme & Co., Zutfcn Een lezenswaardig boek, waaruit men den met zijn patiënten medelevenden medicus herkent, n die de veranderde positie van den huisarts met hoogen hoed, gekleede jas en wandelstok tot den motor fietsrijdenden, ingejekkerden heeft medege maakt. Een schat van kleine, keurige gezegden, bewijzen een scherpe opmerkingsgave en gevan tevens al blijk van een warm meevoelen met zijn zieke medemenschen. Allerlei zaken, welke ook voor den niet-tnedicus van belang zijn worden behandeld en geven duidelijk de verhouding tusschen p»t ent en medicus weer. Nil mirari", over niets ver bazen, dat heeft ook deze esculaap geleerd. Frifcr- i» de beschrijving van den overgang van hetouderwetsch dokterscoupé'tjenaarde fiets, die het voordeel oplevert, dat na elk krankenbezoek een frisch luchtbad volgt, waardoor de bacillen, in een ziekenkamer mogelijk opgepikt, worden weggedreven (blz. 111). Er wordt geen tijd gelaten, zooals in een rijtuig het geval is, om te tobben over een lastig geval. Gunstig zijn S-heltema's ervaring» over de ziekenfondspractijk, die hem al heel weinig onaangenaams heeft bezorgd. Et n ziekenfonds, dat door een groot industrieel was opgericht, en dat toch voldeed aan de voor Gretchen smaakt, bevrediging schenkt zij hem toch niet, want hij voelt steeds duidelijk, dat meer dan een voorbijgaande verbintenis tusschen het lieve, bekrompen meisje en hem, den Unmensch, ohne Zweck und Run" tot de on magelij tcheden behoort. De uitvoerigheid, waarmee Qoethe deze episode in Faust's levensloop geschilderd hetft, staat dan ook in geen juiste verhou ding tot den invloed, die deze ondervinding op zijn innerlijke ontwikkeling heeft. Ofschoon Faust In arren moede het uitvorschen der natuurgeheimen had opgegeven, toen hl] Mephisto tot gids op zijn levensweg koos, blijkt op eens uit het tooneel in Wald und Höhle", dat hem juist sindsdien door zelfaanschouwing en gevoel veel dui delijk is geworden van wat hem vroeger raadselachtig scheen. Hij voelt de wezensgelijkheid van den mensch met alle zicht bare verschijningen en ook de menschelijke ziel heeft hem haar wonderen geopenbaard. Hij dankt deze kennis aan den Erdgeist,'' die hem alles gab, war u m ich bat." Hij zou nu gelukkig kunnen zijn, wanneer de lagere driften niet reeds zooveel macht ovei hem gekregen hadden, dat hij Mephisto's hulp niet meer ontberen kan. Zoo laat hij zich zelfs overhalen tot het bijwonen van dien hekiensabbat, den Walpurgisnacht. Dit is Faust's diepste val en het behagen, dat hij in dezen roes der zinnen schept, doet reeds vreezen, dat hij rijp is voor Mephisto's levens opvatting. Daar verschijnt hem in een visioen het beeld van Gretchen, om den hals de roode snede van de beulsbijl dragend, en met n slag ontwaakt zijn geweten, het zingenot verliest alle bekoring, met Mephisto's invloed is het gedaan, een ongekende energie maakt zich van hem meester, niet genot", maar handelen" is van nu af zijn leuze. Wtl kan hij Gretchen niet meer redden uit den greep der aardsche gerechtigheid, maar het kwellende berouw, dat hem over deze schuld pijnigt, wordt verzacht (begin 2de deel) door de genezende kracht der natuur, voorgesteld door weldoende natuurgeesten, en Faust doet nogmaals afstand van zijn begeerte naar bovenmerschelijke kennis en macht om uitsluitend te streven naar het hoogste, dat hier op aarde te bereiken is: de levende daad. Op welk gebied hij echter deze heil brengende daad moet verrichten, weet hij zelf nog niet; wel meent hij in de omgeving van een machtigen keizer daartoe de beste gelegenheid te zullen vinden, zoodat hij zich met Mephisto, die hem als dienaar blijft vergezellen, naar het hof van den Duitschen keizer begeeft. Helaas! zoowel keizer als hovelingen hebben alleen het carnaval in het hoofd en verlangen van Faust slectits de lenigirg van hun geldgebrek en .... het bezweren van Paris en van Helena, wier eens zoo noodlottige schoonheid zij met eigen oogen willen aanschouwen. Faust d»alt daartoe af naar h>t Ruk der Moe ders", waar de beelden van alle vroegere, tegenwoordige en toekomstige wezers, dus ook die van Paris e-n Hel<ra, bewaard wor den. Dit beeld van Htlt-na staat tot de wer kelijke Helena, die natuurlijk iri den Orcus vertoeft, als de idee of reine votm tot de HET BEDORVEN PAASCHEI 1918 Teekenlng voor De Amsterdammer" van George van Raemdonck IIIIIIIIIIIIIIIIIIIKIIIlllllllllllllMllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllM te stellen eischen, bewezen het heldere inzicht van den oprichter, omdat bovenal de vrije artskeuze gehuldigd werd. Wat de watervrees betreft, die bij zoovelen bestaat, is zijn ervaring, dat dit bij de onderste lagen van de maatschappij het erfste is. Schrijver dezes kan helaas constateeren, dat ook in andere klassen de rein heid zeer veel te wenschen o.erlaat. Duidelijk is het hoofdstuk waarin de veran derde vrees voor ziekenhuisopname van de patiënten is behandeld, en niet minder duide lijk zijn de voordetien beschreven, die de ziekenhuisarts ten opzichte van de behan deling hetft, boven den huisarts. Een afzonderlijk hoofdstuk wordt gewijd aan de telefoon, het nieuwe instrument, dat vaak heel aangenaam is, doch het ons ook buitengewoon lastig kan maken. Ironisch toegelicht is de rubriek patiënten, menschen, die voor de minste klacht aan de telefoon hangtn, den dokter onder zijn spreekuur en in zijn nachtrust storen en liefit voor dit consult niets gehonoreerd willen zien. De haastboodschapjes met de aankleve van dien, de herhaalde verzoeken om ziekenbriefjes, de verhouding tot den controlee renden geneesheer, tot den werkgever en tot den vakbond, dit is alles op frissche wijze uiteen gezet. Niet onjuist is zijn opmerking, dat tenge volge van het sich voortdurend uitbreidend specialisme, de huisarts langzamerhand het gcvot! krijgt een veelarmige wegwijzer te zijn, die de richting aangetft naar de ver schillende speciale artsen (blz. 150). Zeer terecht vindt Scheltema dit wegwijzersambt weinig aantrekkelijk. Meegaande me* de nieuwe stroomineen is Scheltema toch geen vriend van alles wat ons in enthousiaste bewoordingen als het aller nieuwste op het gebied van medicijnen wordt toegezonden.Zrjne goede ietwat conservatieve geneigdheid komt ons tegemoet in zijn opmerking, zoo treffend juist, dat n ader latingen n lijnmeelpap, met verachting werkelijke persoonlijkheid. Faust nu, die verstandelijke mensch, weet die idee van Helena en Paris te bemachtigen, hen terug te brengen naar de wereld der verschijnin gen en hen daar zichtbaar aan het verza melde hof voor te stellen. Hij wordt zelf zoo onweerstaanbaar aangetrokken door Heiena's edele schoonheid, dat hij haar vol verrukking in de armen wil sluiten, maar dan verdwijnen de beelden onder een hevigen slag en stort Faust bewusteloos ter aarde. Dit voorval, dat volgens de overle vering den echten Faust overkwam, heeftin Goethe's werk natuurlijk een symbolische beteekenis, n.l. dat het Faust wel gelukken kon de idee der schoonheid als het ware uit zichzelf voort te brengen, maar niet, zich die schoonheid met n greep eigen te maken. Slechts door volhardend streven komt men in het bezit van een klassleken geest, die hier verpersoonlijkt is in de sterk geïdealiseerde Grieksche heldin en die voor Goethe gelijkstond met harmonie, maat en innerlijke orde, dus met iets onmlsbaars voor de vorming van den zedelij ken mensch. Zoo slaagt eok Goetht's Faust eerst na moei zaam zorken, dat in het tooneel Klassische Walpurgisnacht" begint, er in Helena, en d'tmaal de werkelijke, uit het Rijk der Scha duwen terug te halen; hij brengt haar naar haar vroegere woonplaats, Menelaos' paleis te Sparta, huwt haar en voegt daarmee als het ware de innerlijke harmonie als blijvende levenservaring aan zijn bestaan toe. Wel ontvalt Helena hem reeds na een korte periode van geluk, evenals het kind Euphorion, dat zij hem schonk, maar nu is Faust dan ook rijp voor de groote, de scheppende daad. In Duitschland teruggekeerd, verslaat hij met behulp van Mephisto's geestenscharen als veldheer van den keizer diens mededinger naar de kroon; de dankbare vorst beloont hem daarvoor met een aan zee gelegen landstreek; Faust weet deze te vergrooten door een stuk zeestrand in te dijken en in vruchtbaar land te herscheppen, dat aan lal van menschen een gelukkige woonplaats kan bieden en zóó brengt hij iets onvergankelijks tot stand, dat hem recht geeft op het trotsche woord: es kann die Spur von meinen Erdenlagen nicht in Aeonen untergehn!" Faust heeft nu een bijna aartsvaderlijken leeftijd bereikt, doch nog steeds blijft hij rusteloos bezig voor het welzijn der jonge kolonie; zelfs nadat de Zorg hem van het licht zijner oogen beroofd heeft, ontwerpt hij nog een gtootsch plan tot ver betering van den gezondheidstoestand in zijn gebied. Als in een visioen ziet hij zich ni de voltooiing daarvan temidden van een vrij volk op vrijen grond staan en tot (Jat oogenblik zou hij wel willen zeeeen: verweile doch, du bist so schöi!" ja, in het voorgevoel van dat hooge geluk, geniet hij nu zijn hnogste oogenblik. Daar Faust na het uitspreken van deze woorden ontzield neervalt, meent Mephisto, dat hfj de wed denschap gcwont en heeft en groot is zijn verontwaardiging, wanneer Faust's ziel niet hem ten deel valt, m«ar door engelen ten hemel wordt gedragen.Toch is die v«-ront waardiging misplaatst, want Mephisto heeft r-'aust niet kunnen afbrengen van streven en hangeboycot zijnde, tegenwoordig bij sommige gevallen weer in toepassing komen. Verder beschrijft hij de moeilijkheden in het behandelen van door de tegenwoordige tijdsomstandigheden meer en meer voor komende zenuwlijders, waarbij vooral de huisarts, die met het intiemere leven en de huiselijke omstandigheden van de lijders btkend! moet zijn, zijn pistoralen werkkring kan uitoefenen. Niet geheel kan ik onderschrijven zijn opmerking, dat de eeneesheer zoo mild oor deelt over menschelijke zwakheden en fouten, omdat ze meer dan iemand anders zien en ondervinden hoe deugd en ondeugd vaak afhangen van de omgeving, leiding en omstan digheden en bovendien nog ten innigste samenhangen met overerving of verkregen lichamelijke stoornissen (blz. 171) Dit moest zoo zijn. Mijn eigen ervaring is echter anders. Dat de medicus zich, behalve met zijn eigen vak ook nog met algemeene en speciale sociale aangelegenheden dient te bemoeien, teneinde niet tnU of meer neur?sthenisch te worden, is ook de opvatting van Scheltema, te meer, daar onverbiddelijk eens de tijd aanbreekt, wanreer lichaam en geest gaan weigeren aan de veelomvattende eischen van ons vak te gehoorzamen, een vak, dat steeds grooter van omvang wordt, en aan zijn beoefenaren voortdurend hoogere eischen stelt Wanneer men om den broode moet volhouden tot het einde, dan houden alle theoretische beschouwingen op, maar is dat niet het geval, dan dient men zich v»n te voren reeds een leeftijdsgrens te stellen, waarop men zijn levensbootje een veilige haven doet invaren. Dit is ook Scheltema's begrip en nog frisch van geest en sterk van opmerkings gave is hij in staat geweest ons deze herin neringen na te laten, die voor velen leerzaam, voor elkeen aangenaam om te lezen zijn. DR. T u L P iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimii iiiiiiiiiniiimii delen, hij kon hem niet doen opgaan in genot en Faust, sprak de bewuste woorden pas uit, toen het hem gelukt was het aard sche streven in overeenstemming te brengen met het ideale, de twee zielen in zich te vereenigen, de materie in het idealisme te doen opgaan. Dit is dus in groote trekken het beeld, dat Goethe van de zedelijke ontwikkeling van een ideaal aangelegd mensch heeft ge geven. Wel zijn de lijnen der teekening hier en daar wat onduidelijk, zijn gewichtige veranderingen in Faust's zieleleven soms maar aangeduid, terwijl minder belangrijke gebeurtenissen uitvoerig voorgesteld worden en is vooral de verjonging, die Faust in de Heksenkeuken ondergaat, niet bevorderlijk voor de nheid van de figuur, maar deze en dergelijke gebreken, die ook enkele der andere karakters aankleven, worden ver klaard door de zeer bijzondere manier, waarop het geweldige "werk ontstaan is. Toen Goethe op drieëntwintigjarigen leeftijd een Dr. Faust" begon te schrijven, had hij namelijk waarschijnlijk geen ander plan dan den ouden volksroman over dien drie kwart-historïschen toovenaar" te dramatlseeren, zooals hij kort van te voren de levensgeschiedenis van Gottfried von Berlichingen, den ridder met de ijzeren hand, gedramatiseerd had. En Goethe had bijna het geheele tegenwoordige eerste deel van het werk reeds geschreven en ook grooten deels uitgegeven, toen Schiller hem, een 24 jaren later, op de noodzakelijkheid wees het onderwerp philosophlsch te behandelen en er zich niet mee tevreden te stellen enkel de oude sage weer te geven. Wel stond er in het voorhandene reeds veel, dat symbo lische beteekenis had, maar dat WiS Goethe onbewust uit de pen gevloeid en pas achteraf ging hij nu raar de phllosophische idee zoeken, die hij aan het geheel kon te gronde leggen. Hij vond daarvoor het reeds genoemde probleem, hoe het den mensch gelukken kan leven en weten, natuur en cultuur harmonisch te vereenigen, maar hij bracht in het reeds geschrevene niet alles daarmee in overeenstemming, kon het misschien niet over zich verkrijgen veel te schrappen in het reeds in grooten kring bewonderde fragment en maakte het zich nog bij het verder schrij ven moeilijk door nog voor zijn veranderden held in hoofdzaak vast te houden aan de lotgevallen van den Faust der overlevering. Goethe zelf heeft er evenwel tegen gepro testeerd, dat men in zijn Faust" niet meer dan de inkleedirg zou zien van een philosophische gedachte, die aan het geheel en aan elk tooneel in tiet bijzonder ten grond slag ligt. Het zou ook inderdaad wat moois geweest zijn," zeide hij tenminste den 6den Mei 1827 tot zijn secretaris Eckermann, wanneer ik zoo'n rijk en bont leven, als ik het in Faust heb voorgesteld, op het magere snoer van n enkele doorloopende idee had willen rijgen." W (J kunnen Royaards dankbaar zijn, dat hij ons in de gelegenheid stelt althans het eerste deel van dit geweldige drama in dien vorm tegenieten, dien de dichtereraan gaf. MAAIKE L. M A R c u s

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl