De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 6 april pagina 1

6 april 1918 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H'. 2128 Zaterdag 6 April A" 1918 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE GASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON j Prijs per No. f 0.20. Per 3 mnd. f2.25. Abonn. loopen per jaar | | UITGEVERS: VAN HOLKEAVA & WARENDORF, AMSTERDAM | | Advertentiën omslag 0.35 p. regel, binnenpag. f 0.40 p. regel | INHOUD; Bladz. l: Staatsinkomsten nit mono polie's en bedr(jven, door v. H. Mr. W. H. de Beaufort f. door Oen. E. Eland. Zaait en Plant, door P. H. Burgers. 2: De Geest van Frankrijk teekening van Jordaan. Erekelzang, door J. H. Speenhoff. Feuilleton: Onder de Carillons, door 8. Smidi-Pryes. 6: Voor Vrouwen (redactrice Elis II Bogge) door Erna.Beerstechar -A.E.Oosterhofl. Uit de Natuur, door Jac. P. Thflsse. 0: Een Nedarl.-Amerikaanech Saluut, door W. D. H. baron van Asbeok. Stijging, door H. Giltay. Signi fica III, door dr. F. van Eeden. 7: Dramatische Kroniek: N. V. Het Tooneel. Panat, door Top Natu', met teekeningen van Felix Hass. 9: Boekbespre king, door prof. H. Brngmans en Ma'ga. Olaude DebnssT f. door H. H. van Leeuwen. De Nederlandsohe Tuinbouw sn het Nationale Park, door prof. dr. Joh. Westerdp. 10: Kanetiotities, door Plassohaert. Financiën en Economie, door J. D. Bantilhano. 12: uit het Kladschrift van Jantje. Brieven nit een ndekker, door Vliegenier. Leekennpiegel. 't Schietgat, door Melis Stoke. 13. Bridge en Anolion Bridge, door Bridger. Bijvoegsel: De Levensmiddelen-Nood in Neder land, teekeniug van Joh. Braakensiek. IIIIII1IIIIIIIIIIIIII11IIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIM STAATSINKOMSTEN UIT MONOPOLIE S EN BEDRIJVEN De oorlog slaat vele trechtergaten in het voorterrein. Hij slaat ze ook in tal van andere gebieden. Onder de allergeweldigste is wel de trechterkuil, die in den financieelen toe stand van elk land geslagen wordt, en dagelijks vergroot. Hoe de staten, hoe ook óns land met name, dit financieele gat weer op eenigszins dragelijke wijze zullen dichten, hier van kan men zich maar een flauwe voor stelling maken. Ook in dit opzicht blijkt de menschheid vrijwel af te wachten, gelijk zij tegenwoordig in zoo menig op zicht doet. Af te wachten tot de ruwe werkelijkheid haar bij de hand neemt, en in de een of andere richting trekt. Dan worden de opgelegde offers ge dwee aanvaard. Toch is het goed, zich ook hier reken schap te geven, dat het op de geheel normale manier niet gaan zal. Zelfs ab normale verhooging van de gewone bron nen der staatsinkomsten geeft daartoe allicht te weinig. En bovendien is te bedenken, dat de vol ken na het einde van den oorlog ook nog voor tal van geheel nieuwe uitgaven zullen staan. Uitgaven, die noodig zijn om de productieve krachten der samen leving te herstellen, de volksontwikke ling en de sociale orde in het goede spoor te brengen. Hoe zal dit alles worden gereed? Men kan natuurlijk in de inkomensen bezitsbelastingpolitiek beginnen met sterk radicaal en sterk progressief voort te gaan. Ook hier ligt evenwel een grens. Er komt een punt, waarop de conserva tieve gedachte haar recht vraagt. Directe belastingen zullen zekerlangniet alles kun nen opbrengen. En het is voor de kracht van het maatschappelijke leven een ge vaar, wanneer het levenspeil vangroote lagen der burgerij te hopeloos wordt omlaag gedrukt. Evenmin mag op de zoogenamde hef fing ineens", voor de volle voorziening worden gerekend. Trouwens, het gaat er naar uitzien, of het verschil tusschen heffing ineens en periodieke belasting vrijwel wordt uitgewischtl Naderen wij niet de paradox, dat de heffing ineens periodiek blijft bestaan? # * * Er zal dus in de staatshuishoudingen naar verdere middelen van voorziening worden gezocht. Tot de minder fatsoen lijke, maar voor sommigen misschien niet minder aannemelijke, zal daarbij de ti rceering of halveering van staatsschulden behooren. Het zijn niet alleen bolsjiwiki die lange messen dragen! Maar waar nog aan een betere lijn wordt vastgehouden, zullen de staten moeten trachten, hunne eigen bijverdiensten" te vermeerderen, en nevens de directe of indirecte belastingen, op winst uit te gaan. Hiertoe is 't aangewezen, aan staats bedrijven en staatsmonopolies te denken. Althans aan directe deelneming van over heidswege in ondernemingen van pro ductieven aard. In aller heeren landen ziet men dan ook reeds naar plannen dien aangaande zoeken. Het staatsbedrijf herneemt weer een andere motiveering, dan het in den lateren vredestijd gekregen had. Geleidelijk was het voor een goed deel als middel tot verbetering van bedrijfstoestanden en tot het voeren van eene algemeene econo mische politiek, dat de staats- of gemeenteëxploitatie, monopolistisch of niet, voor velen bekoring had. De fiscale zijde, de oplevering van winsten en over schotten, kwam in de schaduw te staan. De staatsexploitatie der spoorwegen bij voorbeeld, kon ten onzent nauwelijks in dit verband worden geanimeerd. In den financieelen nood van de toeTcomst echter schijnt het ons onontkomelijk, dat naar de mogelijkheid wordt gezocht, om van staatswege door be drijven en monopolies, een noemens waardig deel van de geldelijke behoeften te dekken. Het zal in dit opzicht evenzeer noodig zijn, af te stappen ook van de staat huishoudkundige leer, dat de particuliere onderneming per se de juiste vorm tot vermeerdering van den welstand is. Dit blijve waar, zoodra het inderdaad om niet anders dan vermeerdering van welstand is te doen. Laat dan de ont wikkeling haren vrijeren gang gaan! Maar wanneer het wordt: de nood zakelijke vermindering van verliezen en tekorten, de bestrijding van een schulden last, dan kan de zaak van overheids wege anders worden bezien en aangepakt! Dan moeten bronnen van winst en inkomen, die anders wellicht aan de spankracht van de vrije maatschappij zouden worden overgelaten, van staats wege zelf ter hand worden gevat. Een punt zij liierbij echter tevens vast gesteld. Namelijk dit: dat zich voor staatsmonopolie of overheidsonderneming, ook uit fiscaal opzicht, vooral alleen die bedrijven leenen, die daartoe kunnen worden ingericht, zonder dat in reeds wijdvertakte particuliere ondernemingsvormen behoeft te worden in gegrepen. Dit is b.v. het grootste bezwaar tegen de monopolieplannen waarmede de heer Treub begonnen is, toen hij, van een zeer juist beginsel uitgaand, op zoek naar monopolie's toog, en als eerste jachtbuit met het assurantiemonopolie thuis kwam. Hier heeft men nu juist bedrijven, die zóó sterk ingeweven zijn in het particuliere ondernemingsleven, dat monopoliseering of revolutionairmoordend, of geheel onrendabel wezen zou! Neen. Het zoeken zal altijd moeten blijven gaan of naar bedrijven, die voor voordeelige overneming gemakkelijk zijn geschikt, óf naar andere, die nog moeten worden aangepakt en als het ware nieuw opgezet. Wanneer men maar eens denkt aan de enorme inkomsten, die de Pruisische staatskas, op initiatitf vanBismarck, den grooten monoppliezoeker, heeft gevonden in de exploitatie van zijn spoorwegen; in het groote aandeel van de openbare in komsten, dat een land als Zuid-Afrika aan de winsten van zijne mijnen ontleent, dan is het duidelijk, naar welken kant de gedachten moeten gaan. Ook hier evenwel zijn principe en praktijk nog twee! Gaat men zich praktisch de vraag stellen: waar zijn nu monopolie's of bedrijven van belangrijke financieele beteekenis te vinden? trekt men dus eigenlijk op zoek, dan vliegt u het wild niet zeer druk voor de hand! De heer Van Kol heeft onlangs een brochure aan ons onderwerp gewijd, en in het lijstje dier verhandeling komen verscheidene punten voor, als: mono polie van lucifers of speelkaarten, waar aan een groote beteekenis door nie mand zal worden toegekend. Andere: tabak en suiker, zout en alcohol, hebben het, naar wij zeiden, overwegende bezwaar, dat daarmede een geheel reeds georganiseerd, maatschappe lijk bedrijfswezen is gemoeid, met een wijdvertakten handel en tusschenhandel, kleinverkoop en anderszins. Men moet in dit opzicht ieder land nemen, zooals het is. Wijst iemand op de voordeden der tabaksregie in Frankrijk (zelfs door eenen vrijhandelaar als Leroy-Beaulieu aan bevolen), op het staatsmonopolie voor brandewijnverkoop, dat verscheidene landen hebben beproefd, daarom kan dit nog niet aanstonds voor Nederland worden aangeraden! In Duitschland waar op 't oogenblik ook reeds veel over deze kwestie der financiën na den oorlog" wordt ge studeerd, hoort men van biermonopolie, koffie, thee en cacao, ja, van een scheepvaartmonopolie, vleesch- en slachtmonopolie spreken. In de Staats und Wirtschaftszeitung" becijferde onlangs Ballod een monopolie-complex, dat zijn land ongeveer 5 milliard opbrengen zou! Men moet natuurlijk niet vragen ten koste van hoeveel schadeloosstellingen, en bovendien toch ook nog met ontzaglijk veel schadelijke inbreuken in bestaande toestanden. Wie weet echter, wat uit de tegenwoordige omstandigheden, waarin destaat toch reeds zoo buitengewoon veel sedrijfsleiding in de hand genomen leeft, en dan vooral in dat land, waar men reeds van ouds en historisch aan :iscale exploitatie gewend is, over blijven zal! Voor ons land wenschen wij in de eerste plaats de aandacht te vestigen op de ontginning van de delfstoffen in onzen bodem. Deze zal, tijdens en na den oorlog, niet alleen met veel krachtiger hand moeten worden aangevat, van staatswege of onder staatsdeelneming, maar ook zal de staat voor het zoeken van belangrijke inkomsten in de exploi tatie der bodem, schatten niet mogen terugdeinzen. De zoutontginningsplannen bij Buursse zijn ook in dit opzicht be langrijk. Verder moet gewezen op de door voering der electrische beweegkracht, die ten onzent als landelijk belang eigen lijk nog in de windselen ligt. Voor de vermeerdering.der productigve bedrijvig heid onder de bevolking*ts dit "stellig een uiterst dringend belang. Maar tevens is het dan gewenschr, den opzet van dezen nog nieuwen tak ook om geldelijke redenen te houden in de handen der gemeenschap. Het kan eindelijk zijn, dat onder den invloed van de buitengewone tijds omstandigheden bepaalde bedrijven in zulk eenen abnormalen toestand zijn geraakt, dat de hand des staats, die er in is gestoken, zonder bezwaar daarin blijven kan. Wij zouden*dit allerminst willen zeggen voor het midden- of kleinbedrijf, waar ieder eerlang vrijere toestanden hoopt terug te zien. Maar er zijn monopolistische groeibe drijven, waar voortzetting |an de directe of indirecte deelneming ddbr de staats gemeenschap wel degelijk de overweging waard is. Zoo zijn te noemen de graanimportzaken, het meel- en maalbedrijf, waaraan in dit verband zeer zeker mag gedacht worden. ''??? Evenzeer kan nader onder de aandacht genomen het petroleummonopolie. Hierbij moeten de verschillende kanten natuurlijk geheel afgescheiden worden beschouwd: de aan- en invoer, de groothandel en de distributie voor 't verbruik. Maar juist wat dit laatste betreft, dringt zich de vraag op, of thans niet hiervan met vrucht van staatswege een bedrijf te maken zou zijn. De denkbeelden laten zich voortzetten! Hier is werk voor goede wenken en uitwerking. ..,??>. Het is echter in elk geval ernstig noodig, dat ook in ons land het veld der mogelijke overheidsmonopolie's en overheidsbedrijven tijdig, flink en zorg vuldig worde verkend. Niet het minst ook met het oog op de overheidsbeurs. v. H. Mr. W. H. DE BEAUFORT t Eene persoonlijke Herinnering door K. ELAND, Lid van de Tweede Kamer, oud-Minister van Oorlog Het kan geen verwondering wekken, dat tijdens mijn actieven diensttijd onder kame raden herhaaldelijk gesproken werJ over min of meer anti-militairistlsche Kamerleden; vooral toen de heer de Roo van Alderwerelt meermalen de rol vervulde van tombeur der Ministers van Oorlog was dat in hooge mate het geval. Niet in die dagen, maar toch niet heel lang daarna werd de Beaufort door enkelen der zoo even genoemde kame raden als een der gevaarlijkste" anti-militairisten aangeduid; immers, wanneer vooruit gezien kon worden dat de begrooting van Oorlog met een flinke meerderheid zou worden aangenomen, dan stemde ook hij er voor; maar wanneer het een dubbeltje op zijn kant stond, dan voegde hij zich bij de tegenstanders. Door mij is nimmer onderzocht, wat er waar is in die bewering, maar het is be grijpelijk, dat zij mij in 1897 nog wel eer, s door het hoofd spookte, toen mij de eer te beurt viel, met hem in het ministerie Pierson?Borgesius te worden opgenomen. En dat te meer om een andere reden. In de dagen, waarin de onderhandelingen over de samenstelling van het ministerie werden gevoerd vertoefde ik in het buitenland en was ik niet in staat om daarbij tegenwoordig te zijn, zoodat mij aanvankelijk niet de namen van alle overige leden van het Kabinet bekend waren, en in het bijzonder niet van den aanstaanden beheerder van Binnenandsche Zaken, met wien ik veel zou moeten Enquête in zake de Exploitatie van den Amsterdamschen Stadsschouwburg De Amsterdammer' heeft het plan betreffende de Amsterdamsche Stadsschouw burg-exploitatie een enquête in te stellen onder een veertig-tal tot oordeelen bevoegde Nederlanders uit verschillende kringen, in de hoop dat uit de combinatie der antwoorden een conclusie te trekken valt, welke als voorlichting kan dienen van hen, die geroepen zullen zijn in deze inderdaad moeilijke aangelegenheid een beslissende uitspraak te doen. De heer A. B. KLEEREKOPER, lid van den Amsterdamschen Gemeenteraad, heeft zich, op verzoek der redactie, welwillend bereid verklaard hiertoe zijne medewer king te verleenen; hij zal in het eerstvolgend nummer van dit blad een inleidend artikel plaatsen, waarin hij de quaestieuse punten formuleert. immnn immm iiiiiiuiniiiiiiiiiiiiiiiiu imiiimiiiiuiimiuiim samenwerken om te komen tot een wijziging van de Milltlewet, waarin de persoonlijke dienstplicht zou worden opgenomen. En nog In het buitenland verblijvend vernam ik dat dit Departement zou worden bezet door Borgesius, van wien de mare uitging, dat hij een overtuigd anti-militairist was. Is het wonder dat ik me in den beginne wel eens afvroeg, hoe dat alles zou afloopen? Maar het liep uitstekend. Evenals de zoo zeer betreurde overledene onder alle omstandigheden een echte gentleman is gebleken, was hij dat ook in den minister raad; ik ben overtuigd geworden, dat al die praatjes over anti-milltairisten althans omtrent de beide collega's tot de legenden behooren te worden gebracht. Niet het minst vond ik sfeun bij de Beaufort. Tijdens het verblijf van de KoninginRegentes en later van de Koningin op het Loo, werden steeds op n dag twee ministers in audiëntie ontvangen en was mij ten deel gevallen met de Beaufort te reizen. Wie het geluk heeft gehad in meer intieme ver houding tot hem te zijn gekomen, kan zich voorstellen, welk een genot het was, de in den trein doorgebrachte uren met hem te zijn, met hem die op zóó velerlei gebied een meester is gebleken, dat aan veel meer bevoegden de taak ten deel moet vallen om den man naar waarde te beschrijver, aan wien ik hier slechts een korte herinnering, vol weemoed en dankbaarheid kan wijden. Ofschoon reeds het feit in herinnering is gebracht, dat op de Beaufort's initiatief de oude Kruger door een Nederlandsch oorlogs schip is afgehaald, toen de Transvaal verloren was, een feit dat toenmaals menigeen het voorhoofd heeft doen fronsen, wil ik dit toch nog even in herinnering brengen. Ik hoop dat men mij niet ten kwade zal duiden dat ik geheimen uit den toenmaligen minister raad verklap, wanneer ik meedeel, dat deze eenstemmig en met warmte het voorstel toe juichte; maar aan hem bleef toch de eer, dat de schoone gedachte een tastbaren vorm heeft verkregen. Zoo is dan plotseling, al is het dan voor zijn medeleden der Tweede Kamer, niet onverwacht geweest, de derde minister uit het Kabinet-Pierson weggerukt, naar het schijnt alle drie ten slotte neergeveld door dezelfde kwaal. Deze mannen, zonder smet of blaam, vrijzinnigen van den besten stempel, aan wie Nederland veel heeft te danken, en wier namen ongetwijfeld in eere* zullen worden gehouden, ook door hen, die een andere wereldbeschouwing zijn toegedaan. En zonder daaraan eene gevolgtrekking voor de beide andere oud-ministers van 1897?1901 te wilJen verbinden, meen ik van de Beaufort op dit oogenbllk te mogen getuigen: wel de laatste maar niet de minste". 's-Gravenhage 3 April '18 De schrijver -van dit urtikel HELPT U ZELF!" Het woord Helpt u zeli" van den heer Van Hamel en de plaat van den heer Braaken siek In het num mer van 23 Maart j.l. van dit blad, zijn, dunkt mfj.duidelijk voor ieder oprecht Nederlan der. Daar ligt het eenige middel om onze zelfstandig heid te bewaren ;n in de totale verwaarloozing van dat middel icbben dan ook velen de groote fout gezien van onze regeering. De talrijke groote en kleine fouten die de diverse crisisorganisaties maakten, zou waar schijnlijk iedere regeering gemaakt hebben. Maar m. i. blijft de groote fout in ons regeeringsbeleid dat men zijn kracht nimTier zocht in het eigen volk en op eigen Dodem, maar steeds steunde op het inter nationale politieke evenwicht, hetgeen acrobatische toeren noodzakelijk maakte en waardoor in werkelijkheid grove fouten gemaakt zijn die moreel drukken op ons jeheele volk. De regeering heeft, de cijfers wijzen het uit, de binnenlandsche productie absoluut verwaarloosd, laten verloopen in de meest ongewenschte banen. en 27en Juni 1910 schreef ik in de Tele graaf o.a.: In dezen oorlogstijd, nu het er op aan komt zooveel mogelijk met eigen middelen te zorgen voor de voeding van het voik, is de achteruitgang van onze graanproductie een ongewenscht verschijnsel". Toen de cijfers der regeering over 1917 bekend waren heb ik wederom in De Tele graaf", in In- en Uitvoer" en De Groene" aangetoond dat die achteruitgang zuiver de schuld was van de prijzenpolitiek der regee ring, die voor Amerikaansch graan vél hoo gere prijzen betaalde dan voor inlandsch en die veel te hooge prijzen toeliet voor overbo dige oorlogsgewassen" hier te lande, die dus de oorlogswinst aan de boeren toestopte voor overbodige producten en daarmede toonde het groothandelsbelang van den export hooger te stellen dan de voorziening uit eigen kracht en onze absolute onafhan kelijkheid. Voor 1918 is wederom minder graan uit gezaaid dan in normalen tijdll) Ja, de graanverbouw is bij de tegenwoordige toe standen zér zeker minder loonend dan in normalen tijd. Dit is de groote fout dezer regeering, die angstvallig het minimum bood aan het eigen volk en alles offerde voor den vreemde! In 1917 was ongeveer 60.COO H.A. minder tarwe en rogge uitgezaaid dan normaal. Haver, waarvoor tijdig een aardige prijs beloofd werd en die gedeeltelijk mocht be houden worden, werd aanzienlijk uitgebreid. Evenzoo de peulvruchten! Ware hetzelfde gebeurd voor tarwe en rogge dan zou Neder land mér hebben voortgebracht: 1OO.OOO 1 011 Juist datgene wat ons nu na hoogst prjnlijke Internationale moeilijkheden en ten koste van een sterken groei van de proDuitsche reclame zal werden toegestaan l Ik heb die cijfers ettelijke malen gepubli ceerd. Herstel van den normalen graanver bouw als in 1914 was mogelijk geweest l Ieder deskundige beaamt dit. Uitbreiding van andere gewassen was wél mogelijk, dus ook graan had uitgebreid kunnen worden! Het is heden, voor de zooveelste maal, te laat om den graanverbouw op eigen bodem te herstellen l Zelfs haver moet door gebrek aan zaaizaad beperkt worden! Het eenige middel om onze zelfstandigheld te bewaren is hier dus nog verdere beperking van het rantsoen aan graan (verdere bijmenging en verlenging der geldig heidsduur van de broodkaart schijnt nog mogelijk!). Aan de andere zijde is het kolenvraagstuk nijpend en ook is de houtvoorziening jammer lijk. Reeds wees ik bij vroegere gelegenheid er op hoe de roekelooze vellingen ons bosch bedreigen. Het noodwetje heeft daarin trach ten te voorzien. Heden staan wij voor een geheel ander vraagstuk. Het is nu niet meer de kwestie het bosch te redden voor de zucht naar oorlogswinst, heden is het zaak het Nederlandsch bosch dienstbaar te maken aan ons land en daarbij zooveel mogelijk rekening te houden met het natuurschoon dat nog te redden is. Er is nog een schat van hout hier te lande dat bQ tijdige regeling kan voorzien in de behoefte aan huisbrand. Om deze brandstof-bron te benutten is het noodzakelijk direct het staat&boschbeheer op te dragen groote boschcomplexen te ont eigenen en aanstonds een regeling te treffen voor spoedig en goedkoop transport naar de grootere steden waar de gemeentebesturen het kunnen distribueer en. Verdere beperking van den treinenloop lijkt voor den leek ook nog mogelijk, en de talrijke fabrieken die heden reeds op halve kracht en nog met minder werken zouden zeker bij het Amerikaansche systeem van algemeen werkverbod gedurende een paar dagen per week nog meer kunnen besparen, dan op deze wijze mogelijk is. Een werkregeling voor alle fabrieken onder toezicht der nijverheidsconsulenten en andere in genieurs lijkt practisch, en voorts kan in het centraliseeren van landbouwwerk een zér groote besparing gevonden worden. In iedere gemeente kan gedorscht worden met een greote dorschmachine, waarvan het brandstofgebruik direct te controlecren is. Versnippering van benzine, petroleum, kolen enz. enz. leidt tot groote verliezen. Tevens zou bij zoo'n regeling directe conti ó!e op de graaninzameling mogelijk worden. In iedere gemeente zcu in twee perioden ge dorscht moeten worden op verschillende plaatsen, zoodat de boer niet overbelast wordt met transport. Een ander, uiterst gewichtig vraagstuk moet nog opgelost worden. Dat is het vraagstuk van onzen veestapel en den drei genden nood daarbij. Op roekelooze wijze is met dien veestapel omgesprongen. Bij wat meer tact zou de varkenshouderij hecien niet uitgeput zijn. Het staat vast dat var kensmesten bij deze prijzen verlies geeft. Daarom wordt het nagelaten. Men moet wel verstoken zijn van alle economisch en menschkundig inzicht om niet te begrijpen dat geen mensch varkens mest voor zijn pleizier, of uit luxe, wanneer dit verlies geeft. Iemand die zulks den boer verwijt zou ik aanraden zelf een paar biggen te

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl