Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
i l
20 April '18. No. 2130
OPPERRABBIJN
ELIAZAR HAMBURG f
door N. QODFRIED
Het was joum-touf", een joodsche feest
dag dus, nog wel de zevende dag van het
feest der ongezuurde brooden, toen in het
vroege ochtenduur het overlijdensbericht
kwam van den Opperrabbijn van het
Synagogaal ressort Groningen, den weleerw. heer
Eliazar Hamburg Mzn.
Hebt gij hem gekend, lezer? Wellicht Is
u de eenvoudige, en toch opvallende figuur
van den joodschen opperherder van Groningen
niet onbekend. Kalm, voelje voor voetje
loopende, diep-ernstig voor zich starende,
doch tegen ieder die hem groette heel min
zaam z'n weder-groet brengende, viel hij,
de lederen werkdag in zwart gekleede en
met een witte das getooide persoonlijkheid,
onwillekeurig op. Zijn figuur moest opvallen
door zijn houding, zijn tred, z^n kleeding.
Kalm en bedaard ging hij in de laatste
jaren zijns weegs. Achter hem lagen jaren
van strijd, van diepen strijd en worsteling.
Kalm en bedaard was hu, maar die kalmte
en bedaardheid kon veranderen in woede,
in hartstochtelijke drift wanneer men het
waagde de beginselen van het traditioneele
Jodendom aan te tasten.
Opperrabbijn Hamburg was een Jood zoo
als onze tijd dien niet meer zal weten aan
te wijzen, of hoogst zelden. Hij, kind
van het echte joodsche ghetto van Amster
dam, waar hij geboren en opgevoed werd
in de leer van het orthodoxe Jodendom,
verzweeg niet toen hij op 29 Mei 1904 door
Opperrabijn Van Loen als Opperrabijn vaa
Groningen bevestigd werd, hulde te brengen
aan z'n eenvovdige ouders die hij eens in
Amsterdam bezat. En evenmin als de heer
Hamburg ooit dat vergat, evenmin heeft hij,
hoe het ook stormde in .de gemeente,', zijn
innige overtuiging verloochend. Niemand
spaarde hij. De ambtenaren van de joodsche
gemeente hadden in den overleden Opper
rabijn een streng, zeer streng
oppergeestelijke, die nimmer eenige afwijkingen dulde.
Ik herinner mij, jaren geleden, een pre
dikatie van den heer Hamburg gehoord
te hebben, waarin hij nan een godsdienst
onderwijzer, die het gezag van den
Oppergeestelijke had aangerand gevoelig de
waarheid zei. Die onderwijzer beweerde toen
zionistische sympathieën te bezitten. Wij
zionisten wisten beter; wisten ook wat wij
van dien onderwijzer hadden te verwachlen;
zijn zionisme werd gelukkig nooit het onze...
Neen, dan Opperrabijn Hamburg. Zijn anti
zionisme was eerlijk en onverdacht. De
Weieerwaarde zag In het zionisme een ge
vaar voor den traditioneel joodschen gods
dienst. In gloedvolle- vaat hartstochtelijke
predikatle's waarschuwde hij tegen de z.i.
verderfelijke richting in het Jodendom.
imilllHIIIIIIIIIIIINHIIIINI'llmillllllllllltlllllNIIIIIIIIIIIIIIHIimillMIIMI
HET CENEALOGISCH-HERALDISCH BUREAU
CARL KOFFLER te ^GRAVENHAGE
OBRECHTSTRAAT 181 . Ttl.EF H 7840, BELAST ZICH
MFT AL.LF. WERKZAAMHEDEN OP DAT GEBIED
N DEN UITCLBRLI D5TEN ZIN.- ? ,
SCHILDERKUNST-KRONIEK
THEO VAN HOYTEMA IN PULCHRI STUDIO,
DEN HAAG
De eere-tentoonstelling van Theo van
Hoytema in Pulchri Studio volgt daar op
die van Du Chattel. En er is alle verschil
tusschen deze twee. Van Hoytema is vol
leven gebleven tot het eind van zijn leven.
Een vernielende ziekte heeft de vastheid,
de gratie, waarmee hij zijn dieren en plan
ten teekende, kunnen verminderen, maar
nooit is het werk zonder aandoening. E n
alleen deaangedanendoenaan.
Waarom? Omdat in hen in beweging ge
bracht is van waar-uit de waarheid der
kunst rijst. En deze waarheid der kunst is
een oneindige; zij wordt niet uitgeput; zij
deelt zich uit, en mee, telkens opnieuw aan
lederen nieuwen toeschouwer; zij is het
eene perpetuum mobile, dat ik ken, en het
eenige dat gevonden is zonder zoeken; dat
zuiver der Innerlijkheid ontsprong. Dit
bewogene is het eerste, en het laatste, dat bij
Theo van Hoytema treft. Het vergoelijkt
soms de tekortkomingen, en het verfijnt de
gratie; het maakt het plompe licht, en het
teedere snaaksch. Van Hoytema, ik heb het
meer geschreven, ziet de dieren teeder, en
snaaksch; juist zooals hij zelf was. Hij ziet
ze als medespelers; als eigenwijzen, als
pedanten, als onderdanigen, en haastlgen;
als ironischen en hij geeft ze in de ver
fijnde kleur van d'elgen gevoelens. De kleur
is bij Van Hoytema overal of het bekorende,
of het reddende, zoo wel in zijn
zwart-enwit als in het andere werk. Het is het
dionusische deel van zijn wezen, zooals de
kleur dat altijd is; de natuurlijke
springlllllliiliilimiilli
AMSTERDAM ARNHEM
'8-&RAYENHA&E ROTTERDAM
UTRECHT
Ik zal hier niet in den breede herinneren
aan hetgeen de eerste maanden van 1909
aan de [oodsche gemeente van Groningen
hebben gebracht. Het was de strijd tusschen
anti-Zionisten en Zionisten, veroorzaakt door
het feit, dat Opperrabbijn Hamburg van den
heer G. Hen die solliciteerde naar de vacante
betrekking van Oppervoorganger bfl de
Neder. Israël, gemeente alhier een verklaring
verlangde, dat hij, bij een eventueele be
noeming te Groningen het zionisme zijn
stoffelijke en moreele steun zou onthouden.
De heer Hen weigerde zulk een verklaring
af te leggen, en werd niet tot het houden
van een proefdlenst opgeroepen.
De Zionisten hebben de gemeenteleden
o.a. in de gelegenheid willen stellen den
Opperrabbijn kenbaar te maken, dat men in
deze niet aan zijn zijde stond. Zij stelden
toen er een vacature in den kerkeraad kwam,
een protest-candidaat. De meerderheid der
gemeenteleden bewees de holding van
Opperrabijn Hamburg echter te billijken,
door den anti-Zionistischen candidaat naar
den kerkeraad af te vaardigen.
Evolutie van denkbeelden en vooral dieper
joodsch voelen, veroorzaakt door langdurige
studie en door het vergaren van practische
kennis hebben mij tot het Zionisme gevoerd.
Maar toch nog altijd doorleef ik ten goede
de uren van strijd, die ik toen aan de zijde
van Opperrabbijn Hamburg stond, heb door
gebracht.
Opperrabijn Hamburg en ik hebben elkan
der slechts enkele malen na de jaren van
grooten strijd weer ontmoet. En ofschoon
hij uit de groote pers kon weten, hoe ik
mijn Jodendom zag, roerde hij die groote
en diepe levenskwestie's nooit weer aan.
Wij waren van elkaar vervreemd, voorna
melijk omdat anderen, die vroeger den
Opperrabijn bestreden, nu tot zijne mede
standers behoorden.
Maar toch is Opperrabijn Hamburg mij
niet voorbijgegaan. Wij gingen van elkaar
met een weigemeenden vriendenhaad, voor
altijd... En zijn nagedachtenis, de nage
dachtenis aan den stoeren onwrlkbaren strij
der voor de onvervalschte beginselen van
het traditioneele Jodendom hoop ik te eeren
op mijn joodsche wijze.
*
BELGISCHE KUNSTKRINO
Voor zfln tweede uitvoering vroeg deze
kunstkring de aandacht voor het oeuvre van
zijn grootstèn landgenoot, den Luikenaar
César Franck. Gaandeweg zijn wij den meester
zoo geheel en al met het begrip Fransche
school gaan vereenzelvigen en als zoon van
Frankrijk gaan beschouwen, waar hij zijn
vruchtbaren zegenrijken arbeid volbracht,
dat wij het alleszins begrijpelijk achten, dat
het jongere geslacht zijner landgenooten
thans op deze wijze meende er nog eens
de aandacht op te moeten vestigen, dat Ie
brave père Franck" van geboorte een der
hunnen is. Want in het land waar
Germaansche en Romaansche invloeden zich deden
gelden bij de ontwikkeling eener zoo be
langrijke artistieke cultuur, als
Viamingenen Walenland op ieder gebied vermogen
aan te wijzen, ontstond ook in de kunst van
Franck een nieuw geluid, dat den geest van
Bach's onsterfelijke nalatenschap ademde,
maar daarnaast alle voortreffelijke eigen
schappen van een sterk Romaansch karakter
bezat.
Toch zouden wfj, waar het plan bestaat,
fontein.... Bij Van Hoytema treft het
natuurlijke, het spontane. Natuurlijk is dit
spontane alleen niet de allergrootste Expres
sie, maar het heeft veel zekerheid, zooals
ik zeide, in zich....
Het volledigst vindt ge dezen Mensch in
zijn lithographieën. Hij is daar het meest
stellig en met enkele teekeningen het
meest groot. De Zilverreigers zijn daarvan
een exempel, en ook de Leguaan, en de
zeldzame jonge arend (2). De Leguaan, hoe
wel niet geheel-en-al gaaf naar den vorm,
Is tegelijk een bewijs, hoe hij met veel
detail groot kon zijn. Dit gedierte bewijst
nog op een andere wijze Van Hoytema's
kracht. Sam van Beek heeft hetzelfde dier
gelithographeerd. Met talent. En, wat den
objectieven vorm aangaat, wel zuiverden
geconstrueerd dan Van Hoytema. Toch is
mij de Van Hoylema, ondanks dit feit, lie
ver, want het karakter, de Mensch, is
grooter, en sleurt de kleine fouten mee in de
grooter overgave en ontroering. De Mensch
in Van Hoytema had ook het sprookje
in zich. Meermalen heb ik in den laatsten
tijd moeten wijzen op de zeldzaamheid
dezer gave. Zij is weinig in velen der tee
kenaars; zij is in Van Hoytema haast
voortdurend. Zij is in de Boeken van hem,
vervuld van zon en zomer; zij is in het
Kamerschut van Van Eysinga op deze ten
toonstelling, in de Ooievaar, in een Maan
nacht, in een teekening van een kerkhof, in
een stille eend, stillekens zwemmend langs
een slootkant, ze is in een slootkant zelf
(hoeveel heeft hij dadr-in niet gezien!) zij
is in den plat-bij-den-grondschen haan, en
in den hoogen haan ten toren; zij is in
het L e e l ij k e Jonge Eendje (een
autobiographiel)
Ge vindt verder in Pulchri de verzame
lingen van onderwerpen, gerangschikt door
hem zelf in portefeuilles, en nu het eigen
dom van het Gemeente-museum. Hier vindt
ge het boek der insecten, der planten, der
vogels, der figuren. De laatsten maken het
tot een zekerheid, dat ook hier Van Hoytema
voldoende kon zijn voor het teedere Ver
haal. Hij kon niet alleen de beesten uit den
dierentuin, maar hij had, en in dat opzicht
voldoende, ook de typen uit den
menschennog eene tweede uitvoering geheel aan
werken van dezen meester te wijden, willen
vragen, of hier niet van het goede te veel
gegeven wordt?
Hoe schoon van vorm en rijk naar inhoud
het beeld, dat uit het volledige werk van
dezen msitre angélique" steeds oprijst, ook
moge zijn, men doet de nagedachtenis van
dezen intiemen, van de ijdelheden dezer
wereld af ge wenden,
ascetischenschoonheidszoeker geen grooter ondienst, dan door hem
alleen een uitsluitend programma te wijden.
Want die rijke gedachten zijn evenals de zoo
klare vorm, waarin ze ons worden geschonken,
in hunne algeheele voldragenheid niettemin
van eene te vredig rustige, placide stemming,
waarvan ook het coloriet noodzakelijk de
gevolgen ondergaat.
Franck blijft voor ons altijd het sterkst,
waar hij zich openbaart als lyricus, begaaf l
met een innig sensitief religieus gemoed,
dat zijne gelukkigste en rijkste momenten
beleeft te midden der statige gewelven van
kapel of kathedraal, de verkregen indrukken
vastleggend in de tonen van het instrument,
dat zich tot een kostelijk speeltuig onder
zijne vaardige handen ontwikkelde.
Hoe kan de schrijver van de inleiding van
het tekstboek dezen toondichter den
rechtstreekschen erfgenaam van Beethoven's ge
dachte noemen, eene gedachte, die midden
in den strijd van het volle menschenleven
stond, dan eens himmelhoch jauchzend",
dan weer zum Tode betrübt"!
Wel gaat Franck's kunst steeds himmel
hoch, maar zelden of nooit jauchzend;
meestal is zij betiübt, maar toch besluipt
ons de kille doodshuivering nooit. Ook waar
momenten zijn van waarlijk heroïsche kracht,
daar vertoont ook deze heroïk steeds een
zelfde kleur. Ook dezen middag viel zulks
weer op, wanneer men het ,Prélude, air en
final" aanhoort naast het heerlijke quintet,
dat ons Franck juist in menige episode van
den meer heroïschen kant toont. Welk een
gaaf, nergens verslappend prachtig opge
bouwd meesterwerk is dit laatste!
Daarnaast doet in het strijkkwartet, dat
eerst in 1885 ontstond, alhoewel in de uiting
der muzikale gedachten dieper en bez«nkener,
eene zekere mate reflexie zich sterker gelden.
Niet te verwonderen is het, dat dit veel
moeilijker toegankelijk opus in den loop der
tijden niet die bekendheid heeft verworven,
welke het quintet een weg baande in kamer
en concertzaal.
De uitvoering vereischt bij Franck steeds
een delicatesse en verscheidenheid van
toongeving, die, ondanks de zeer muzikale ver
tolking door het Hollandsen strijkkwartet
nog niet in haar geheel wordt bereikt. Vooral
in het kwartet bleek zulks. Overigens mogen
we dit ensemble, dat steeds het samenspel
tot hoogeren graad weet op te voeren, dank
baar zijn voor de wijze, waarop het steeds
meer een voorname plaats in ons muziek
leven gaat innemen.
Cornelis was vooral in d« beide laatste
deelen van het reeds genoemde klavierwerk
op dreef; de Piélude geleek ons door een
zeer sterk doorgevoerd rubatobegrip, te zeer
verbrokkeld, waardoor het pompeuse,
eenigszins martiaal, karakter der aanvangsmaten
weggenomen werd. Prachtig klaar en dui
delijk was echter de expositie der diverse
thema's in het .final". v. LEEUWEN.
Een Financieel Debat in de
Eerste Kamer
Bij de behandeling der Staatsbegrooting
in de Eerste Kamer zijn verschillende
financieele kwtstiën ter sprake gebracht, waar
van in de hamer-overzichten der bladen
slechts ter loops melding is gemaakt, maar
die toch meerdere aandacht verdienen. Het
waren in hoofdzaak drie punten, die een
geanimeerd debat uitlokten, n.m.l.:
1. Het beleid van den Minister van Finan
ciën bij de uitgifte van de jongste groote
Staatsleening;
tuin kunnen formeeren. Hier en daar ver
schijnt er zoo n op een teekening,opeen
kalenderblad ... zeldzaam, maar toch aan
wezig.
Dit alles maakt de eeretentoonstelling tot
een levens-vol verhaal. De schilderijen zijn,
gemiddeld, het minste wat hij maakte; de
trager materie stremde de strevende hand.
De lithographkën vertoonen hem als den
besten steenteekenaar, na Allebé; en als
een eigenzinnig meester van deze techniek;
in zijn tijd zeker door geen der anderen
overtroffen in Holland. De teekeningen, met
hun japansehen invloed, zijn door de kleur
altijd bekorend; door den geest altijd ver
kwikkend (teeder, snaaksch, ironisch); en
waar de vorm niet volledig was, gered door
de twee genoemde eigenschappen. En dit
alles doet me den vriend herzien, een gentle
man meer dan een bohémien ooit; een ge
moed zonder zoetelijkheid; slim, maar nooit
om en in zijn kunst; elastisch te midden
van 't ergste; dikwijls hoog tegen wat hem
vernielde; eens in zijn familie licht het
leelijke, jonge, eendje, maar ten slotte daar
de zwaan....
VEILING FRED. MULLER i C . AMSTERDAM;
VEILiNG. II. PREYER BIJ KLEIJKAMF,
DEN HAAG.
Geen van deze twee veilingen was van
de belangrijkste soort; noch die van het
tweede deel der verzameling Preyer, met
de te week-uitvoerige beschrijvingen, noch
die te Amsterdam. Toch was die in den
Haag beter dan die van het eerste deel
dierzelfde verzameling. Er waren ten minste
meer merkwaardige, en enkele belangrijke
dingen. Belangrijk was van Albert
Neuh u y s niet het Interieur, maar de Boerin,
breed en teeder van kleur, een groote, te
weinig gewaardeerde aquarel. Mauve had
ar twee schilderijen met ruiters, de
Morgenrit aan het strand" en de Ruiters in 't
Bosch"; werken dus niet van het gangbare
type, maar goede schilderijen. Van de
waterverfteekeningen zijn te noemen de
Oogsttijd (rogge-oogstende Laarder boeren)
Op het bleekveld". subtiel, verfijnd, en
2. De vraag of bij de zekerheid, dat de
rente op Russische fondsen, zooal niet voor
goed, dan toch voorloopig gestaakt wordt,
houders dier fondsen bij hunne aangifte voor
het met l Mei ingaande belastingjaar 1918-'19
de in het voorgaande jaar uit deze fondsen
getrokken inkomens in de belasting moeten
aangeven;
3. Het dezer dagen ingediende wetsont
werp tot beschikbaarstelling van tien millioen
uit de oorlogswinstbelasting, ter tegemoet
koming aan de gemeenten, wier financiën
zwaar onder den oorlogstoestand geleden
hebben.
Het eerste punt werd meer bepaaldelijk
door den heer van Nierop op zijne gewone
levendige wijze behandeld. Hij wees er op,
dat de leening, tot 100 pet. uitgegeven,
binnen enkele weken na de uitgifte tot
92 pet. gedaald was en zich zelfs thans nog
moeielijk op 94 pet. kan staande houden.
Voor een deel is deze scherpe daling te
wijten aan het feit, dat vele inschrijvers
beangst door het dreigen met een gedwongen
leening, voor grootere bedragen hadden
ingeschreven dan zij uit hunne zaken konden
missen en zich daarom moesten haasten, het
toegewezen bedrag zoo spoedig mogelijk
aan de markt te brengen. Voor een ander
deel was het een gevolg van den téhoogen
koers, waarvoor het fonds was uitgegeven,
zoodat er eerst een grooter aantal percenten
van den koers af moest, voordat een niveau
bereikt was, waarop het voor de werkelijke
beleggers koopwaardig werd. Ik citeer hier
niet woordelijk, maar geef in het kort den
gedachtenloop aan.
Door den Minister werd daartegen aan
gevoerd, dat de zoo sterke daling geaccen
tueerd werd door de verslechtering van den
algemeenen toestand voor Nederland sedert
de uitgifte der leening. Dit moge op zich
zelve juist zijn, maar neemt toch niet weg,
dat ook zonder dien algemeenen achter
uitgang van den toestand de koers wel niet
zoo veel, maar toch nog belangrijk zoude
gedaald zijn.
De heer Van Nierop heeft in het debat
ook de conversie der 5 pCts. als mede
oorzaak van de daling aangevoerd. Reeds
voor de uitgifte der leening heb ik te dezer
plaatse op het minder juiste van de conversie
onder de bestaandeomstandigheden gewezen.
Ik behoef daarom niet te verklaren, dat ik
in dezen met den heer Van Nierop volkomen
instem; maar ik wil nog iets verder gaan.
Door de samenkoppeling van de conversie
met de voor consolidatie der vlottende schuld
benoodigde gelden is het bedrag der lee
ning van 250 op 500 millioen moeten ge
bracht worden. Daardoor is in de eerste
plaats de bij het leeningsontwerp gevoegde
schaal voor deelneming in eene eventueele
gedwongen leening verdubbeld moeten wor
den en hebben de evengenoemde inschrijvers
uit angst voor erger voor het dubbele be
drag ingeschreven, waarmede zij hadden
kunnen volstaaan, indien er geen conversie
aan vastgekoppeld was. En dat zoude op
het aanbod na de inschrijving een groot
verschil gemaakt hebben. Voorts behoeft
voor zakenmenschen niet verder betoogd te
worden, dat zelfs onder de gunstigste
omstandigheden conversie altijd eene
zekere mate van declasseering van fonds
tengevolge heeft, hetgeen een drukkenden
invloed op den koers uitoefent, tenzij een
bankiersgroep, die bij de conversie belang
heeft, de markt blijft steunen. Het komt mij
daarom voor, dat toegevende, dat de sedert
ingetieden veranderig in den algemeenen
toestand den koers-achteruitgang verscherpt
heeft, de hoofdoorzaak moet gezocht worden
in de geforceerde conversie op een tijdstip,
toen zij niet gebaseerd was op eene na
tuurlijke verlaging van den rentestand in de
belrggingsmarkt.
Aan het debat over het tweede punt werd,
behalve door den heer van Nierop, deelge
nomen door de Heeren van der Feltz en de
Gijselaar. In de memorie van antwoord op
het Afdeelingsverslag zijner begrooting had
de Minister van Financiën op desbetreffende
opmerkingen geantwoord van meening te
zijn dat van de Russische fondsen, inkomsten
belasting zal moeten betalen over het daar
over in 1917 ontvangen bedrag aan rente".
Alle drie genoemde heeren meenden, dat
het uitermate onbillijk zouden zijn, de
menschen belasting te laten betalen over
in de Wei". Jacob Maris had een ge
mengde verzameling: gewone en minder
bekende. Tot de typische behoorde het
langwerpige Jaagpad (met den donkeren
voorgrond); de waterverfteekening de
Loosduinsche brug", waarvan de kleuren,
naar mij lijkr, wat verbleekt al waren. Tot
de minder bekende specinima kunnen ge
rekend worden: de (fransche) Rivier
monding (een schilderij) en een
diepkleurig Italiaansch Meisje. Het oud stads
hoekje zou mij, overvol vernis, niet trekken;
te noemen blijft dan de Avondschemering
(No. 77. aq.) Jozef Israëls zeer
uiterlijkromantische David en Saulschildering had
een historisch interesse; zijn Levens-sche
mering (een binnenkamer met f ei t el ijk
te groote vrouw) was van de zuivere
Israelsche romantiek een goed bewijs. De
Bosboom's waren geen van tweeën uit
muntend. Van de overigen zlin te vermelden:
Bolders, rivierlandschap; Blommer's mei
doorns (behalve achtergrond, tafel, etc.):
de Bock's zonsondergang en grijze dag;
Boks' duinlandschap; de Haas' drie torsene
koeien; Kaemmerer's, Matthijs-Maris-achtig,
overschat waschdrogen; Kevei's. Op
Moeder's schoot, Aardappelrooien, Binnen
huis, Huiselijk geluk en In den Hof, etc.
W i 11 e m Ma r is was er met het lang
werpige werk. Ezeltjes (sterk en curieus,
dus voor een museum), en een aquarel
Koeien in de Wei. Neuhuys' Eenvoudig
Maal is niet te vergeten noch Poggenbeek's
Vroege Zomer; noch W. Roelofs Sr. aan de
rivier" en Tholen's feestdag". Ten slotte
noem ik nog Weissenbruch's Jaagpad, en
een Koldewey (No. 140)
Op de veiling bij Frederik Muller waren
een aantal eigenaardige Gabriël's, die zwerfsch
zijn. Ik noem er slechts twee van: de Boer
derij (105) en de Violen" (103), over de
andere behoud ik, gedeeltelijk, mijn oor
deel voor. Allebé's laatste figuren missen
de vroegere intensiteit ;Bakker Korf f's;
teekeningen uit '74 en '75 vertoonen zijn
puntige observatie en ouderwetsche hoffelijke
hartelijkheid. Breitner's?klimmende artillerie"
en zijn rustplaats" zijn te noteeren; Coltin's
Kippen (voor zoover ik ze zien kan), isaïic
Israëls' Liggende vrouw", en Menschen in
vermeende inkomsten, waarvan men reeds
bij voorbaat weet, dat zij niet zullen binnen
komen. Maar ook waren zQ en vooral
de heer De Gijselaar het niet met de
wetsinterpretatie van den Minister eens.
Genoemde heer achtte zich zelfs zoo sterk
in zijne opvatting, dat hij aan het slot van
zijne redevoering zeide: .Ik kan eerlijk ver
klaren ik heb gelukkig maar weinig
Russen maar ik geef ze niet op, ik denk
er niet aan, want de wet zegt: gij behoeft
de inkomsten gedurende 1917 er van niet
op te geven, de Russen zijn geen bron van
inkomsten meer. En zóó adviseer ik ieder
een om te doen."
Ofschoon wel voelende voor het
blllflkheids-argument. meende de minister, dat de
wet, zooals zij thans luidt, het betalen der
belasting over het in het voorafgaande jaar
genotene verplichtend stelt. Hij achtte het
zelfs bedenkelijk, dat in de Eerste Kamer
openlijk eene soort van rebellie tegen de
wet werd aangekondigd. Intusschen was hij
welwillend genoeg toetezeggea, nog eens
te zullen overwegen op welke wijze langs
wettelijken weg aan de gerezen bezwaren
kan worden tegemoet gekomen. Als dat
overwegen nu maar vlug gaat, want het is
kort dag en over ruim veertien dagen wor
den de aangifte-biljetten voor het nieuwe
dienstjaar uitgereikt.
In den loop zijner rede deed de Minister
uitkomen, dat er altijd bij de toepassing
van belastingwetten onbillijkheden zullen
blijven bestaan en gaf daarbij het volgende
zooals hij het noemde zeer duidelijk
voorbeeld: Een minister, die op l Mei in
functie is, moet opgeven zijn salaris als
Minister, maar als hij in Augustus komt te
vallen, krijgt hij volstrekt niet terug wat
hij eigenlijk te veel moet betalen."
Ongelukkiger voorbeeld ter motiveering
van zijn standpunt had de minister niet
kunnen kiezen, want het gold hier toch niet
de kwestie, of iemand moet betalen over
een bron van inkomsten, die op l Mei be
stond en in den loop van het belastingjaar
ophoudt te bestaan, maar wel of men betalen
moet over een bron van inkomsten, die
.reeds op l Mei heeft opgehouden te bestaan.
Dus niet of een minister, die in Augustus
aftreedt, over het belastingjaar moet betalen,
maar wel of bijv. een minister, die zooals
met minister Treub in 1916 het geval was
in Februari aftrad over het belastingjaar
Mei 1916/April 1917 heeft moeten betalen.
Waar iedereen en ook de minister
het er over eens is, dat het uiterst onbillijk
zoude zijn belasting te laten betalen over
fondsen, die geen inkomen meer afwerpen,
waar het bovendien minstens genomen,
uiterst twijfelachtig is, of de bestaande wet
niet reeds toelaat de ongelukkige houders
van Russische fondsen van die belasting
vrij te stellen, daar mag men hopen, dat
de overwegingen van den minister tot een
gunstig resultaat zullen leiden en, zooals
de Heer van der Feltz het uitdrukte een
AGENDA
NED. OPERA.
Dir. G. H. KOOPMAN.
Zondag 21 April, Holl. Schouwburg,
Matinee half twee CARMEN.
Paleis voor Volksvlijt halfacht
LOHENGRIN.
Maandag 22 April, Paleis voor Volksvlijt
RIGOLETTO.
Dinsdag 23 April, Stads Schouwburg,
BOHÈME.
Woensdag 24 April, Den Haag,
TROUBADOUR.
Dordrecht, TANNHAUSER.
l Donderdag 25 April, Paleis voor Volksvlijt, l
FAUST.
Gouda, TOOVERFLUIT.
Vrijdag 26 April, Nijmegen,
TANNHAUSER.
Zaterdag 27 April, Rotterdam,
SPECTACLE COUPÉ.
een koffihuis" met Dijsselhoff's tooneelen
uit een circus en een teekening van Jacob
Maris : Breistertje". De Haas, Hervier, en
van Hove's zonbeschenen Interieur" hooren
hier; het laat*te is aangenaam om te ver
gelijken met Jacob Maris. Ch. Jacque's Kippen
en Poggenbeek's Zomer", Koeien (211) en
Wei (213), met twee W. Roelofs Sr. Wei
met Vee; en den Aitistel" vertoonen afzon
derlijke verdiensten. Van Trlgt?Allebéheeft
verwantschap met dezen Noorschen doop".
Troyon en V a es' twee bloemstukken
waren sterk. Weissenbruch (292, 293, 296
en 402) ruim en zeker Dit alles, met de
gewone meesters der Haagsche School niet
krachtig vertegenwoordigd, maakte geen
toppunt van schilderkunst.
WALRECHT, DEN HAAG.
De appelen, en het bloemstuk van
Kamerlingh Onnes zijn de deftigste
werkjes van wat bij Walrecht te zien is.
Verder zijn er te vinden: een Interieur van
Hervier, van Rappard's (steenfabrieken etc.)
Vlncent's, beginweik van C. de Stuers, dan
de Zwart en Weissenbruch en daarmee is
aangeduid wie; met niet zeer sterk" van de
meesten het hoe.
PLASSCHAERT
005TEQBEEK
MEUKLEERINÖEM