De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 20 april pagina 8

20 april 1918 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND i l 20 April '18. No. 2130 OPPERRABBIJN ELIAZAR HAMBURG f door N. QODFRIED Het was joum-touf", een joodsche feest dag dus, nog wel de zevende dag van het feest der ongezuurde brooden, toen in het vroege ochtenduur het overlijdensbericht kwam van den Opperrabbijn van het Synagogaal ressort Groningen, den weleerw. heer Eliazar Hamburg Mzn. Hebt gij hem gekend, lezer? Wellicht Is u de eenvoudige, en toch opvallende figuur van den joodschen opperherder van Groningen niet onbekend. Kalm, voelje voor voetje loopende, diep-ernstig voor zich starende, doch tegen ieder die hem groette heel min zaam z'n weder-groet brengende, viel hij, de lederen werkdag in zwart gekleede en met een witte das getooide persoonlijkheid, onwillekeurig op. Zijn figuur moest opvallen door zijn houding, zijn tred, z^n kleeding. Kalm en bedaard ging hij in de laatste jaren zijns weegs. Achter hem lagen jaren van strijd, van diepen strijd en worsteling. Kalm en bedaard was hu, maar die kalmte en bedaardheid kon veranderen in woede, in hartstochtelijke drift wanneer men het waagde de beginselen van het traditioneele Jodendom aan te tasten. Opperrabbijn Hamburg was een Jood zoo als onze tijd dien niet meer zal weten aan te wijzen, of hoogst zelden. Hij, kind van het echte joodsche ghetto van Amster dam, waar hij geboren en opgevoed werd in de leer van het orthodoxe Jodendom, verzweeg niet toen hij op 29 Mei 1904 door Opperrabijn Van Loen als Opperrabijn vaa Groningen bevestigd werd, hulde te brengen aan z'n eenvovdige ouders die hij eens in Amsterdam bezat. En evenmin als de heer Hamburg ooit dat vergat, evenmin heeft hij, hoe het ook stormde in .de gemeente,', zijn innige overtuiging verloochend. Niemand spaarde hij. De ambtenaren van de joodsche gemeente hadden in den overleden Opper rabijn een streng, zeer streng oppergeestelijke, die nimmer eenige afwijkingen dulde. Ik herinner mij, jaren geleden, een pre dikatie van den heer Hamburg gehoord te hebben, waarin hij nan een godsdienst onderwijzer, die het gezag van den Oppergeestelijke had aangerand gevoelig de waarheid zei. Die onderwijzer beweerde toen zionistische sympathieën te bezitten. Wij zionisten wisten beter; wisten ook wat wij van dien onderwijzer hadden te verwachlen; zijn zionisme werd gelukkig nooit het onze... Neen, dan Opperrabijn Hamburg. Zijn anti zionisme was eerlijk en onverdacht. De Weieerwaarde zag In het zionisme een ge vaar voor den traditioneel joodschen gods dienst. In gloedvolle- vaat hartstochtelijke predikatle's waarschuwde hij tegen de z.i. verderfelijke richting in het Jodendom. imilllHIIIIIIIIIIIINHIIIINI'llmillllllllllltlllllNIIIIIIIIIIIIIIHIimillMIIMI HET CENEALOGISCH-HERALDISCH BUREAU CARL KOFFLER te ^GRAVENHAGE OBRECHTSTRAAT 181 . Ttl.EF H 7840, BELAST ZICH MFT AL.LF. WERKZAAMHEDEN OP DAT GEBIED N DEN UITCLBRLI D5TEN ZIN.- ? , SCHILDERKUNST-KRONIEK THEO VAN HOYTEMA IN PULCHRI STUDIO, DEN HAAG De eere-tentoonstelling van Theo van Hoytema in Pulchri Studio volgt daar op die van Du Chattel. En er is alle verschil tusschen deze twee. Van Hoytema is vol leven gebleven tot het eind van zijn leven. Een vernielende ziekte heeft de vastheid, de gratie, waarmee hij zijn dieren en plan ten teekende, kunnen verminderen, maar nooit is het werk zonder aandoening. E n alleen deaangedanendoenaan. Waarom? Omdat in hen in beweging ge bracht is van waar-uit de waarheid der kunst rijst. En deze waarheid der kunst is een oneindige; zij wordt niet uitgeput; zij deelt zich uit, en mee, telkens opnieuw aan lederen nieuwen toeschouwer; zij is het eene perpetuum mobile, dat ik ken, en het eenige dat gevonden is zonder zoeken; dat zuiver der Innerlijkheid ontsprong. Dit bewogene is het eerste, en het laatste, dat bij Theo van Hoytema treft. Het vergoelijkt soms de tekortkomingen, en het verfijnt de gratie; het maakt het plompe licht, en het teedere snaaksch. Van Hoytema, ik heb het meer geschreven, ziet de dieren teeder, en snaaksch; juist zooals hij zelf was. Hij ziet ze als medespelers; als eigenwijzen, als pedanten, als onderdanigen, en haastlgen; als ironischen en hij geeft ze in de ver fijnde kleur van d'elgen gevoelens. De kleur is bij Van Hoytema overal of het bekorende, of het reddende, zoo wel in zijn zwart-enwit als in het andere werk. Het is het dionusische deel van zijn wezen, zooals de kleur dat altijd is; de natuurlijke springlllllliiliilimiilli AMSTERDAM ARNHEM '8-&RAYENHA&E ROTTERDAM UTRECHT Ik zal hier niet in den breede herinneren aan hetgeen de eerste maanden van 1909 aan de [oodsche gemeente van Groningen hebben gebracht. Het was de strijd tusschen anti-Zionisten en Zionisten, veroorzaakt door het feit, dat Opperrabbijn Hamburg van den heer G. Hen die solliciteerde naar de vacante betrekking van Oppervoorganger bfl de Neder. Israël, gemeente alhier een verklaring verlangde, dat hij, bij een eventueele be noeming te Groningen het zionisme zijn stoffelijke en moreele steun zou onthouden. De heer Hen weigerde zulk een verklaring af te leggen, en werd niet tot het houden van een proefdlenst opgeroepen. De Zionisten hebben de gemeenteleden o.a. in de gelegenheid willen stellen den Opperrabbijn kenbaar te maken, dat men in deze niet aan zijn zijde stond. Zij stelden toen er een vacature in den kerkeraad kwam, een protest-candidaat. De meerderheid der gemeenteleden bewees de holding van Opperrabijn Hamburg echter te billijken, door den anti-Zionistischen candidaat naar den kerkeraad af te vaardigen. Evolutie van denkbeelden en vooral dieper joodsch voelen, veroorzaakt door langdurige studie en door het vergaren van practische kennis hebben mij tot het Zionisme gevoerd. Maar toch nog altijd doorleef ik ten goede de uren van strijd, die ik toen aan de zijde van Opperrabbijn Hamburg stond, heb door gebracht. Opperrabijn Hamburg en ik hebben elkan der slechts enkele malen na de jaren van grooten strijd weer ontmoet. En ofschoon hij uit de groote pers kon weten, hoe ik mijn Jodendom zag, roerde hij die groote en diepe levenskwestie's nooit weer aan. Wij waren van elkaar vervreemd, voorna melijk omdat anderen, die vroeger den Opperrabijn bestreden, nu tot zijne mede standers behoorden. Maar toch is Opperrabijn Hamburg mij niet voorbijgegaan. Wij gingen van elkaar met een weigemeenden vriendenhaad, voor altijd... En zijn nagedachtenis, de nage dachtenis aan den stoeren onwrlkbaren strij der voor de onvervalschte beginselen van het traditioneele Jodendom hoop ik te eeren op mijn joodsche wijze. * BELGISCHE KUNSTKRINO Voor zfln tweede uitvoering vroeg deze kunstkring de aandacht voor het oeuvre van zijn grootstèn landgenoot, den Luikenaar César Franck. Gaandeweg zijn wij den meester zoo geheel en al met het begrip Fransche school gaan vereenzelvigen en als zoon van Frankrijk gaan beschouwen, waar hij zijn vruchtbaren zegenrijken arbeid volbracht, dat wij het alleszins begrijpelijk achten, dat het jongere geslacht zijner landgenooten thans op deze wijze meende er nog eens de aandacht op te moeten vestigen, dat Ie brave père Franck" van geboorte een der hunnen is. Want in het land waar Germaansche en Romaansche invloeden zich deden gelden bij de ontwikkeling eener zoo be langrijke artistieke cultuur, als Viamingenen Walenland op ieder gebied vermogen aan te wijzen, ontstond ook in de kunst van Franck een nieuw geluid, dat den geest van Bach's onsterfelijke nalatenschap ademde, maar daarnaast alle voortreffelijke eigen schappen van een sterk Romaansch karakter bezat. Toch zouden wfj, waar het plan bestaat, fontein.... Bij Van Hoytema treft het natuurlijke, het spontane. Natuurlijk is dit spontane alleen niet de allergrootste Expres sie, maar het heeft veel zekerheid, zooals ik zeide, in zich.... Het volledigst vindt ge dezen Mensch in zijn lithographieën. Hij is daar het meest stellig en met enkele teekeningen het meest groot. De Zilverreigers zijn daarvan een exempel, en ook de Leguaan, en de zeldzame jonge arend (2). De Leguaan, hoe wel niet geheel-en-al gaaf naar den vorm, Is tegelijk een bewijs, hoe hij met veel detail groot kon zijn. Dit gedierte bewijst nog op een andere wijze Van Hoytema's kracht. Sam van Beek heeft hetzelfde dier gelithographeerd. Met talent. En, wat den objectieven vorm aangaat, wel zuiverden geconstrueerd dan Van Hoytema. Toch is mij de Van Hoylema, ondanks dit feit, lie ver, want het karakter, de Mensch, is grooter, en sleurt de kleine fouten mee in de grooter overgave en ontroering. De Mensch in Van Hoytema had ook het sprookje in zich. Meermalen heb ik in den laatsten tijd moeten wijzen op de zeldzaamheid dezer gave. Zij is weinig in velen der tee kenaars; zij is in Van Hoytema haast voortdurend. Zij is in de Boeken van hem, vervuld van zon en zomer; zij is in het Kamerschut van Van Eysinga op deze ten toonstelling, in de Ooievaar, in een Maan nacht, in een teekening van een kerkhof, in een stille eend, stillekens zwemmend langs een slootkant, ze is in een slootkant zelf (hoeveel heeft hij dadr-in niet gezien!) zij is in den plat-bij-den-grondschen haan, en in den hoogen haan ten toren; zij is in het L e e l ij k e Jonge Eendje (een autobiographiel) Ge vindt verder in Pulchri de verzame lingen van onderwerpen, gerangschikt door hem zelf in portefeuilles, en nu het eigen dom van het Gemeente-museum. Hier vindt ge het boek der insecten, der planten, der vogels, der figuren. De laatsten maken het tot een zekerheid, dat ook hier Van Hoytema voldoende kon zijn voor het teedere Ver haal. Hij kon niet alleen de beesten uit den dierentuin, maar hij had, en in dat opzicht voldoende, ook de typen uit den menschennog eene tweede uitvoering geheel aan werken van dezen meester te wijden, willen vragen, of hier niet van het goede te veel gegeven wordt? Hoe schoon van vorm en rijk naar inhoud het beeld, dat uit het volledige werk van dezen msitre angélique" steeds oprijst, ook moge zijn, men doet de nagedachtenis van dezen intiemen, van de ijdelheden dezer wereld af ge wenden, ascetischenschoonheidszoeker geen grooter ondienst, dan door hem alleen een uitsluitend programma te wijden. Want die rijke gedachten zijn evenals de zoo klare vorm, waarin ze ons worden geschonken, in hunne algeheele voldragenheid niettemin van eene te vredig rustige, placide stemming, waarvan ook het coloriet noodzakelijk de gevolgen ondergaat. Franck blijft voor ons altijd het sterkst, waar hij zich openbaart als lyricus, begaaf l met een innig sensitief religieus gemoed, dat zijne gelukkigste en rijkste momenten beleeft te midden der statige gewelven van kapel of kathedraal, de verkregen indrukken vastleggend in de tonen van het instrument, dat zich tot een kostelijk speeltuig onder zijne vaardige handen ontwikkelde. Hoe kan de schrijver van de inleiding van het tekstboek dezen toondichter den rechtstreekschen erfgenaam van Beethoven's ge dachte noemen, eene gedachte, die midden in den strijd van het volle menschenleven stond, dan eens himmelhoch jauchzend", dan weer zum Tode betrübt"! Wel gaat Franck's kunst steeds himmel hoch, maar zelden of nooit jauchzend; meestal is zij betiübt, maar toch besluipt ons de kille doodshuivering nooit. Ook waar momenten zijn van waarlijk heroïsche kracht, daar vertoont ook deze heroïk steeds een zelfde kleur. Ook dezen middag viel zulks weer op, wanneer men het ,Prélude, air en final" aanhoort naast het heerlijke quintet, dat ons Franck juist in menige episode van den meer heroïschen kant toont. Welk een gaaf, nergens verslappend prachtig opge bouwd meesterwerk is dit laatste! Daarnaast doet in het strijkkwartet, dat eerst in 1885 ontstond, alhoewel in de uiting der muzikale gedachten dieper en bez«nkener, eene zekere mate reflexie zich sterker gelden. Niet te verwonderen is het, dat dit veel moeilijker toegankelijk opus in den loop der tijden niet die bekendheid heeft verworven, welke het quintet een weg baande in kamer en concertzaal. De uitvoering vereischt bij Franck steeds een delicatesse en verscheidenheid van toongeving, die, ondanks de zeer muzikale ver tolking door het Hollandsen strijkkwartet nog niet in haar geheel wordt bereikt. Vooral in het kwartet bleek zulks. Overigens mogen we dit ensemble, dat steeds het samenspel tot hoogeren graad weet op te voeren, dank baar zijn voor de wijze, waarop het steeds meer een voorname plaats in ons muziek leven gaat innemen. Cornelis was vooral in d« beide laatste deelen van het reeds genoemde klavierwerk op dreef; de Piélude geleek ons door een zeer sterk doorgevoerd rubatobegrip, te zeer verbrokkeld, waardoor het pompeuse, eenigszins martiaal, karakter der aanvangsmaten weggenomen werd. Prachtig klaar en dui delijk was echter de expositie der diverse thema's in het .final". v. LEEUWEN. Een Financieel Debat in de Eerste Kamer Bij de behandeling der Staatsbegrooting in de Eerste Kamer zijn verschillende financieele kwtstiën ter sprake gebracht, waar van in de hamer-overzichten der bladen slechts ter loops melding is gemaakt, maar die toch meerdere aandacht verdienen. Het waren in hoofdzaak drie punten, die een geanimeerd debat uitlokten, n.m.l.: 1. Het beleid van den Minister van Finan ciën bij de uitgifte van de jongste groote Staatsleening; tuin kunnen formeeren. Hier en daar ver schijnt er zoo n op een teekening,opeen kalenderblad ... zeldzaam, maar toch aan wezig. Dit alles maakt de eeretentoonstelling tot een levens-vol verhaal. De schilderijen zijn, gemiddeld, het minste wat hij maakte; de trager materie stremde de strevende hand. De lithographkën vertoonen hem als den besten steenteekenaar, na Allebé; en als een eigenzinnig meester van deze techniek; in zijn tijd zeker door geen der anderen overtroffen in Holland. De teekeningen, met hun japansehen invloed, zijn door de kleur altijd bekorend; door den geest altijd ver kwikkend (teeder, snaaksch, ironisch); en waar de vorm niet volledig was, gered door de twee genoemde eigenschappen. En dit alles doet me den vriend herzien, een gentle man meer dan een bohémien ooit; een ge moed zonder zoetelijkheid; slim, maar nooit om en in zijn kunst; elastisch te midden van 't ergste; dikwijls hoog tegen wat hem vernielde; eens in zijn familie licht het leelijke, jonge, eendje, maar ten slotte daar de zwaan.... VEILING FRED. MULLER i C . AMSTERDAM; VEILiNG. II. PREYER BIJ KLEIJKAMF, DEN HAAG. Geen van deze twee veilingen was van de belangrijkste soort; noch die van het tweede deel der verzameling Preyer, met de te week-uitvoerige beschrijvingen, noch die te Amsterdam. Toch was die in den Haag beter dan die van het eerste deel dierzelfde verzameling. Er waren ten minste meer merkwaardige, en enkele belangrijke dingen. Belangrijk was van Albert Neuh u y s niet het Interieur, maar de Boerin, breed en teeder van kleur, een groote, te weinig gewaardeerde aquarel. Mauve had ar twee schilderijen met ruiters, de Morgenrit aan het strand" en de Ruiters in 't Bosch"; werken dus niet van het gangbare type, maar goede schilderijen. Van de waterverfteekeningen zijn te noemen de Oogsttijd (rogge-oogstende Laarder boeren) Op het bleekveld". subtiel, verfijnd, en 2. De vraag of bij de zekerheid, dat de rente op Russische fondsen, zooal niet voor goed, dan toch voorloopig gestaakt wordt, houders dier fondsen bij hunne aangifte voor het met l Mei ingaande belastingjaar 1918-'19 de in het voorgaande jaar uit deze fondsen getrokken inkomens in de belasting moeten aangeven; 3. Het dezer dagen ingediende wetsont werp tot beschikbaarstelling van tien millioen uit de oorlogswinstbelasting, ter tegemoet koming aan de gemeenten, wier financiën zwaar onder den oorlogstoestand geleden hebben. Het eerste punt werd meer bepaaldelijk door den heer van Nierop op zijne gewone levendige wijze behandeld. Hij wees er op, dat de leening, tot 100 pet. uitgegeven, binnen enkele weken na de uitgifte tot 92 pet. gedaald was en zich zelfs thans nog moeielijk op 94 pet. kan staande houden. Voor een deel is deze scherpe daling te wijten aan het feit, dat vele inschrijvers beangst door het dreigen met een gedwongen leening, voor grootere bedragen hadden ingeschreven dan zij uit hunne zaken konden missen en zich daarom moesten haasten, het toegewezen bedrag zoo spoedig mogelijk aan de markt te brengen. Voor een ander deel was het een gevolg van den téhoogen koers, waarvoor het fonds was uitgegeven, zoodat er eerst een grooter aantal percenten van den koers af moest, voordat een niveau bereikt was, waarop het voor de werkelijke beleggers koopwaardig werd. Ik citeer hier niet woordelijk, maar geef in het kort den gedachtenloop aan. Door den Minister werd daartegen aan gevoerd, dat de zoo sterke daling geaccen tueerd werd door de verslechtering van den algemeenen toestand voor Nederland sedert de uitgifte der leening. Dit moge op zich zelve juist zijn, maar neemt toch niet weg, dat ook zonder dien algemeenen achter uitgang van den toestand de koers wel niet zoo veel, maar toch nog belangrijk zoude gedaald zijn. De heer Van Nierop heeft in het debat ook de conversie der 5 pCts. als mede oorzaak van de daling aangevoerd. Reeds voor de uitgifte der leening heb ik te dezer plaatse op het minder juiste van de conversie onder de bestaandeomstandigheden gewezen. Ik behoef daarom niet te verklaren, dat ik in dezen met den heer Van Nierop volkomen instem; maar ik wil nog iets verder gaan. Door de samenkoppeling van de conversie met de voor consolidatie der vlottende schuld benoodigde gelden is het bedrag der lee ning van 250 op 500 millioen moeten ge bracht worden. Daardoor is in de eerste plaats de bij het leeningsontwerp gevoegde schaal voor deelneming in eene eventueele gedwongen leening verdubbeld moeten wor den en hebben de evengenoemde inschrijvers uit angst voor erger voor het dubbele be drag ingeschreven, waarmede zij hadden kunnen volstaaan, indien er geen conversie aan vastgekoppeld was. En dat zoude op het aanbod na de inschrijving een groot verschil gemaakt hebben. Voorts behoeft voor zakenmenschen niet verder betoogd te worden, dat zelfs onder de gunstigste omstandigheden conversie altijd eene zekere mate van declasseering van fonds tengevolge heeft, hetgeen een drukkenden invloed op den koers uitoefent, tenzij een bankiersgroep, die bij de conversie belang heeft, de markt blijft steunen. Het komt mij daarom voor, dat toegevende, dat de sedert ingetieden veranderig in den algemeenen toestand den koers-achteruitgang verscherpt heeft, de hoofdoorzaak moet gezocht worden in de geforceerde conversie op een tijdstip, toen zij niet gebaseerd was op eene na tuurlijke verlaging van den rentestand in de belrggingsmarkt. Aan het debat over het tweede punt werd, behalve door den heer van Nierop, deelge nomen door de Heeren van der Feltz en de Gijselaar. In de memorie van antwoord op het Afdeelingsverslag zijner begrooting had de Minister van Financiën op desbetreffende opmerkingen geantwoord van meening te zijn dat van de Russische fondsen, inkomsten belasting zal moeten betalen over het daar over in 1917 ontvangen bedrag aan rente". Alle drie genoemde heeren meenden, dat het uitermate onbillijk zouden zijn, de menschen belasting te laten betalen over in de Wei". Jacob Maris had een ge mengde verzameling: gewone en minder bekende. Tot de typische behoorde het langwerpige Jaagpad (met den donkeren voorgrond); de waterverfteekening de Loosduinsche brug", waarvan de kleuren, naar mij lijkr, wat verbleekt al waren. Tot de minder bekende specinima kunnen ge rekend worden: de (fransche) Rivier monding (een schilderij) en een diepkleurig Italiaansch Meisje. Het oud stads hoekje zou mij, overvol vernis, niet trekken; te noemen blijft dan de Avondschemering (No. 77. aq.) Jozef Israëls zeer uiterlijkromantische David en Saulschildering had een historisch interesse; zijn Levens-sche mering (een binnenkamer met f ei t el ijk te groote vrouw) was van de zuivere Israelsche romantiek een goed bewijs. De Bosboom's waren geen van tweeën uit muntend. Van de overigen zlin te vermelden: Bolders, rivierlandschap; Blommer's mei doorns (behalve achtergrond, tafel, etc.): de Bock's zonsondergang en grijze dag; Boks' duinlandschap; de Haas' drie torsene koeien; Kaemmerer's, Matthijs-Maris-achtig, overschat waschdrogen; Kevei's. Op Moeder's schoot, Aardappelrooien, Binnen huis, Huiselijk geluk en In den Hof, etc. W i 11 e m Ma r is was er met het lang werpige werk. Ezeltjes (sterk en curieus, dus voor een museum), en een aquarel Koeien in de Wei. Neuhuys' Eenvoudig Maal is niet te vergeten noch Poggenbeek's Vroege Zomer; noch W. Roelofs Sr. aan de rivier" en Tholen's feestdag". Ten slotte noem ik nog Weissenbruch's Jaagpad, en een Koldewey (No. 140) Op de veiling bij Frederik Muller waren een aantal eigenaardige Gabriël's, die zwerfsch zijn. Ik noem er slechts twee van: de Boer derij (105) en de Violen" (103), over de andere behoud ik, gedeeltelijk, mijn oor deel voor. Allebé's laatste figuren missen de vroegere intensiteit ;Bakker Korf f's; teekeningen uit '74 en '75 vertoonen zijn puntige observatie en ouderwetsche hoffelijke hartelijkheid. Breitner's?klimmende artillerie" en zijn rustplaats" zijn te noteeren; Coltin's Kippen (voor zoover ik ze zien kan), isaïic Israëls' Liggende vrouw", en Menschen in vermeende inkomsten, waarvan men reeds bij voorbaat weet, dat zij niet zullen binnen komen. Maar ook waren zQ en vooral de heer De Gijselaar het niet met de wetsinterpretatie van den Minister eens. Genoemde heer achtte zich zelfs zoo sterk in zijne opvatting, dat hij aan het slot van zijne redevoering zeide: .Ik kan eerlijk ver klaren ik heb gelukkig maar weinig Russen maar ik geef ze niet op, ik denk er niet aan, want de wet zegt: gij behoeft de inkomsten gedurende 1917 er van niet op te geven, de Russen zijn geen bron van inkomsten meer. En zóó adviseer ik ieder een om te doen." Ofschoon wel voelende voor het blllflkheids-argument. meende de minister, dat de wet, zooals zij thans luidt, het betalen der belasting over het in het voorafgaande jaar genotene verplichtend stelt. Hij achtte het zelfs bedenkelijk, dat in de Eerste Kamer openlijk eene soort van rebellie tegen de wet werd aangekondigd. Intusschen was hij welwillend genoeg toetezeggea, nog eens te zullen overwegen op welke wijze langs wettelijken weg aan de gerezen bezwaren kan worden tegemoet gekomen. Als dat overwegen nu maar vlug gaat, want het is kort dag en over ruim veertien dagen wor den de aangifte-biljetten voor het nieuwe dienstjaar uitgereikt. In den loop zijner rede deed de Minister uitkomen, dat er altijd bij de toepassing van belastingwetten onbillijkheden zullen blijven bestaan en gaf daarbij het volgende zooals hij het noemde zeer duidelijk voorbeeld: Een minister, die op l Mei in functie is, moet opgeven zijn salaris als Minister, maar als hij in Augustus komt te vallen, krijgt hij volstrekt niet terug wat hij eigenlijk te veel moet betalen." Ongelukkiger voorbeeld ter motiveering van zijn standpunt had de minister niet kunnen kiezen, want het gold hier toch niet de kwestie, of iemand moet betalen over een bron van inkomsten, die op l Mei be stond en in den loop van het belastingjaar ophoudt te bestaan, maar wel of men betalen moet over een bron van inkomsten, die .reeds op l Mei heeft opgehouden te bestaan. Dus niet of een minister, die in Augustus aftreedt, over het belastingjaar moet betalen, maar wel of bijv. een minister, die zooals met minister Treub in 1916 het geval was in Februari aftrad over het belastingjaar Mei 1916/April 1917 heeft moeten betalen. Waar iedereen en ook de minister het er over eens is, dat het uiterst onbillijk zoude zijn belasting te laten betalen over fondsen, die geen inkomen meer afwerpen, waar het bovendien minstens genomen, uiterst twijfelachtig is, of de bestaande wet niet reeds toelaat de ongelukkige houders van Russische fondsen van die belasting vrij te stellen, daar mag men hopen, dat de overwegingen van den minister tot een gunstig resultaat zullen leiden en, zooals de Heer van der Feltz het uitdrukte een AGENDA NED. OPERA. Dir. G. H. KOOPMAN. Zondag 21 April, Holl. Schouwburg, Matinee half twee CARMEN. Paleis voor Volksvlijt halfacht LOHENGRIN. Maandag 22 April, Paleis voor Volksvlijt RIGOLETTO. Dinsdag 23 April, Stads Schouwburg, BOHÈME. Woensdag 24 April, Den Haag, TROUBADOUR. Dordrecht, TANNHAUSER. l Donderdag 25 April, Paleis voor Volksvlijt, l FAUST. Gouda, TOOVERFLUIT. Vrijdag 26 April, Nijmegen, TANNHAUSER. Zaterdag 27 April, Rotterdam, SPECTACLE COUPÉ. een koffihuis" met Dijsselhoff's tooneelen uit een circus en een teekening van Jacob Maris : Breistertje". De Haas, Hervier, en van Hove's zonbeschenen Interieur" hooren hier; het laat*te is aangenaam om te ver gelijken met Jacob Maris. Ch. Jacque's Kippen en Poggenbeek's Zomer", Koeien (211) en Wei (213), met twee W. Roelofs Sr. Wei met Vee; en den Aitistel" vertoonen afzon derlijke verdiensten. Van Trlgt?Allebéheeft verwantschap met dezen Noorschen doop". Troyon en V a es' twee bloemstukken waren sterk. Weissenbruch (292, 293, 296 en 402) ruim en zeker Dit alles, met de gewone meesters der Haagsche School niet krachtig vertegenwoordigd, maakte geen toppunt van schilderkunst. WALRECHT, DEN HAAG. De appelen, en het bloemstuk van Kamerlingh Onnes zijn de deftigste werkjes van wat bij Walrecht te zien is. Verder zijn er te vinden: een Interieur van Hervier, van Rappard's (steenfabrieken etc.) Vlncent's, beginweik van C. de Stuers, dan de Zwart en Weissenbruch en daarmee is aangeduid wie; met niet zeer sterk" van de meesten het hoe. PLASSCHAERT 005TEQBEEK MEUKLEERINÖEM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl