De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 4 mei pagina 1

4 mei 1918 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

. 8182 Zaterdag 4 Mei A' 1918 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE GASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON Prijs per No. f 0.20. Per 3 mnd. f 2.25. Abonn. loopen per jaar UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF, AMSTERDAM Advertentiën omslag f 0.35 p. regel, binnenpag. f 0.40 p. regel INHOUD i Bladz. l: Onze Neutraliteit. Nederland en Oranje, door v. H. Buitenlandsoh Overzicht, door W. O. O. Byvanok. 2: Feuilleton: De Verschoning, door W, O. J. Mooy. Staats economie, door J. J, Brants. Krekelzang, door J. H. Speenhoff. 5: Voor Vrouwen (redactrice Elis. M. Bogge). Uit de Natuur, door Jac. P. Thfjsse. 7: Gustave de Smet, door prof. Leo vau Puyvelde. Dram. Kroniek, door Top Naeff. 8: Spreekzaal. 9: De Wenscheiykheid van een Nederl. Persbureau in den Vreemde, door mr. W. M. Westerm«n. Boekbespreking. Een grootNederlander en een groote Nederlander, door C. E., met teekeningen van Felix Hess. Hars, De Onverzadigbare, teekening van George van Baemdonck. 10: Financiën en Economie, door J. D. Santühano. Een Vleugje Haagsche Wind, door Ari. 20-jarig Jubileum mevrouw 8p»enhoff. Het Lot d r Volkeren, teekening van Jordaan. 12; Uit het Kladschiift van Jantje. Onder de Engeltche Krijgsgevangenen, door Hyman Croiset, met teekeningen van Is. van Mens. 13: Intriges tegen minister London, teekening van Joh. Braakensitk. - MJjn grootste spoitdag, door R. Bladerop. Btidge en Boyal Anction Bridge. Droombeeld IV, t ekecing van O. Dolnay. Bijvoegsel: De Zorg voor de Neutraliteit, teekening van Joh. Braakeusiek. iiiiiiiiiiiitniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiliiHiiiiiiiiiiiii ONZE NEUTRALITEIT Neutraliteit, zoo was ten onzent al te zeer de gedachte geworden, beteekent: zich stil houden, 't Leek, of ons volk er slechts voor te zorgen had, dat het geen aanstoot gaf en kalm verdroeg, om 't veilige water der onzijdigheid te bezeilen. Het hoogste, wat bovendien kon gelden, was: voor ons goed recht te getuigen. Hoe heerschte vaak gramstorigheid tegen hen, die vooropstelden, dat neutraliteits politiek niet kan zijn een dressuur om de zielen in lijdzaamheid te bezitten. Generleischap" zegt Grotius in zijn eigenaardige taal, stelt drie vorderingen: dulden, onthouden en handelen." En ziet, hoe Nederland zich nu plotselinggesteld voelde voor die derdefunctie, welke uit de onzijdigheidsplichten kan voortvloeien: het handelen. Dit heeft immers ieder uit de dagbladberichten verstaan, dat gebeurlijkheden over ons kunnen komen, die niet anders overlaten dan op te treden, de handen uit steken en te doen. Dan kan de proef op de som worden gesteld, of er on derscheid is gebleven tusschen neutraliteit en gemakzucht, of onze tot dusverre gevolgde politiek eenen nationalen, dan wel eenen indifferenten achtergrond heeft gehad. Mogelijk, dat de moeilijkheid ons nog bespaard zal blijven en eene oplossing te vinden valt, waarbij de kwestie ons verschoont. Dit zal vooral afhangen, meer dan van ons zelve, van de wederpartij. Zal zij onneutraal gebruik van ons grond gebied blijven eischen en desnoods met geweld daarop staan? Of slechts zien, hoever men gaan kan, om ons tot in schikkelijkheid te drijven? Voor Nederland's lot maken die twee mogelijkheden veel verschil. Voor Neder land's houding echter niet. Wij kunnen onzerzijds slechts verklaren, onzijdigheidsbreuk tegenover ons grondgebied met geweld te zullen keeren, en als consequentie, wanneer het er toch toe komt: dit ook doen. Daarmede zouden wij nog geen oorlog maken, doch alleen met man en macht opkomen voor ons recht van bestaan, voor ons zelfbe schikkingsrecht", indien 't geoorloofd is zulk een heilige zaak als onze nationale onafhankelijkheid te betitelen met een naam, die ietwat naar een modewoordje smaakt. * * * Zoo zou de kans werkelijkheid worden, dat neutraliteit in plaats van tot moppe rende rust, tot wapengeweld leiden kan. Zou daarvoor mogen worden terug gedeinsd? Wij zeiden het reeds: op het zelfde oogenblik, dat dit geschiedde, zouden wij tevens ons staatsbestaan ontzielen, en werd de Nederlandsche maagd een Hchtekooi. Dit is geen grove beeldspraak, maar een volle waarheid. Een land, dat zijne integriteit laat violeeren en dit rustig of met mondprotesten laat begaan, werpt daarmede eens voor goed zichzelf te grabbel. Het kan nog voortleven bij de gratie van den een of anderen royalen be schermer", of met den steun der philanthropie, als eigen karakter heeft het afgedaan en het is alle aanspraak om gerespecteerd te worden, kwijt! Dit zal, men doorzie het goed, ook de nuchtere, practische werkelijkheid zijn. Met nen val" is 't niet uit. Elke zwakheid sleept noodwendig een reeks van andere concessie's na zich. De kleine inschikkelijkheid breidt zich als een vetvlek uit. Nu vraagt men u een vinger. Maar aanstonds is 't de heele hand! En eindelijk het gansche lijf. Ook vrede laat 't u niet, hoe behagelijk de zoete rust in het eerste oogenblik mag schijnen. Want het is de rust van de voetveeg, die weldra zich van alle kanten den ruwen kerels tot een prooi maakt. En het onbekommerde bestaan, dat zij zoo leukweg meende te verwerven, wordt een getrapt, ellendig leven. Daarom is de pijnlijke zorg voor de onzijdigheid, desnoods met daden van kracht, voor een vrij volk diepe en vér strekkende wijsheid, evenals voor een meisje de zorg voor haren maagdelijken staat. Daarom ook kan een volk er niet mede schipperen, al moge zelfs vanden buitenkant een oogje worden toegedaan. Er steekt op het oogenblik iets in de bewering, dat men wellicht van geasso cieerde zijde nu maar liever zien zou, dat wij 't in een conflict met Duitschland niet op het uiterste laten aankomen. Naar macchiavellistische redenatie gaat dit op. Maar voor onzen staat zelf ware het verlies aan eigen persoonlijkheid, aan eigen prestige, even groot, of wij eenen ander er mede van dienst kunnen zijn of niet! Het recht op ontzag, ook voor later, ware er evenzeer onherstel baar mede ingeboet, en wat nu door de vingers zou worden gezien, zou ons toch eenmaal als schande worden toegerekend en betaald gezet. * * * De slotsom is dus altijd weer : wie een geluk, een eer en een belang blijft zien in 't behoud van een zelfstandig nationaal bestaan, ons door onze vaderen in de handen gelegd en dat wij aan onze kinderen en kindskinderen hebben over te dragen, moet de consequentie aanvaarden van de grenzen der onzijdig heid desnoods met den sterken arm en met de uiterste kracht te willen verdedigen. Wie is niet zorgvol en stil bij de ge dachte aan de ellende en verschrikkingen, die zoo'n strijd meebrengen kan? Hier moet elke doldriftigheid uitgesloten zijn, en slechts vastberaden ernst heerschen. Ook teleurstellingen liggen in dit ver schiet. Maar de strijd is niettemin daarom een dure en hooge plicht, omdat het de strijd is tegen het zich in eens anders armen verslingeren, voor een eigen, eer waardige plaats in de geschiedenis en in de beschaving. Er wordt thans van allerlei kant op ons volk ingewerkt, om het van het eenig goede beginsel af te houden. Er wordt gewerkt met angst en met terreur; met gemakzucht en met weekelijkheid. Er wordt ook gewerkt met ondergrondsche kuiperijen, als waarmede de onervaren Gretchen benaderd werd. Er wordt ge poogd, onder den mom van eene nationale regeering, zooals juist ook ons blad die zoo vaak bepleit heeft, te drijven naar een minder nationale, naar een vreemde orienteering in ons landsbestuur. Er wordt geïntrigeerd tegen de richting Loudon, dat is: de richting van den gentleman, die eerder rustig aan het rechte pad zal houden, dan anderen, wien 't paaien en zwenken in de aderen zit. Maar van het Nederlandsche volk mag men zeggen, sterker en veelvuldiger hebben wij dit in deze dagen vernomen dan wij hadden durven hopen dat het ten slotte bezield wordt door den kalmen wil, om de tanden vastgeklemd, op zijn eerlijk stuk tot het uiterste te blijven staan. 2 Mei 1918. v. H. 000 ORANJE EN NEDERLAND Wij hebben in de afgeloopen week Prinsessedag herdacht, en Zorgentyd gehad. Dit is geen tegenstelling! Het Nederlandsche volk is aan het Oranje huis met geen sterker banden gebonden, dan door die van [de herinnering aan dagen van bangheid en bedrukking en hoop op uitkomst. Andere dynastieën mogen voor hunne volkeren spreken van glorie en van roem,van vergrootingen van onderwer ping, van praal en van pracht, de groote momenten, die Oranje en Nederland samen hebben gehouden, zijn slechts" momenten van redding uit den rampspoed. En wie moet niet toegeven, dat hierdoor de verhou ding des te vaster is, omdat zij niet op over daad of op schijn, maar op noodzaak berust? Vanzelf hebben in deze dagen velen zich de vraag levendiger voor den geest gesteld, wat Nederland eigenlijk nog tegen de overmachtigen vermogen zou. En of een kleine staat niet onvermijdelijk ten doode is ge doemd. Maar is het dan zoo vreemd, dat de ge dachten ook zijn terug gegaan naar vroegere tijdstippen, toen evenzeer het kleine Nederland reeds onder den voet geloopen scheen, en door de grooten der aarde geknecht? Hoort, hoe een geschiedschrijver, die het heeft meegemaakt, de stemming beschrijft van Holland in 't schrikkelijke jaar 1672: .,Klk fftoiid als bedwelmd en stom. Kik was zija huis te klein en te iung, zoo-lot hij zich begaf op de straat, waar liij niets anders tot zijn troost ont moette als gekerm en miserie. Kik liet zijn hoofd hangen als een bies. Elk scheen zijn sententie des doods ootYangen te hebben. De ambachten stonden stil. De winkels waren toegedaan. De rechtbanken waren gesloten. De academie en scholen maaktsn vacantie. De kerken daarentegen vielen te klein voor de benauwde hart«n, die van angst meer zuchtten, dan zij konden bidden ....". Dit was in den tijd, toen de beste legers dertoenmalige wereld Nederland overstroomd hadden. Toen Lodewrjk XIV zijn troon op sloeg te Utrecht, en de Fransche troepen zelfs Amsterdam benaderden tot Muiden en Nieuwersluis toe, toen onze eigen bevolking in slaap was gevallen,de milltieplichtigen niet opkwamen, en de boeren de inundatiën aftapten Meent men, dat toen niet iedereen zeide: detijd voorlanden als Nederland is voorbij"? Doch toen is ook de roep om niet op te geven uitgegaan van den Oranjeprins, dien 't verbolgen Gemeen zoo juist weer uitge roepen had. Tegen de grootste getalen der regenten en vroedschappen in, die het hoofd in den schoot wilden leggen en Lodewrjk's wil als wet aanvaarden, heeft Willem III met zijne kloeke medestanders de weigering doorgezet, en ... de natie bezield, den weer stand georganiseerd, en 't land hersteld! ? * * Ziet verder terug, naar het begin van den Nederlandschen opstand, wanneer ook al de sterkste mogendheid van dien tijd, Spanje. haren sterksten generaal, Al va, naardeNederlanden heeft gezonden, aan 't hoofd van de beste soldaten, die toen op twee beenen marcheeren konden, en onze bevolking be drukt en neerslachtig door de bekommering en desperaat door het zware geweld, dat op haar geoefend werd," uitzag naar den vorst, van wien zij alleen hulpe meende te kunnen verwachten, den Prins van Oranje. Herin ner u, hoe toen toch ook met den Zwijger aan het hoofd de voorouders er in geslaagd zijn, men mag wel zeggen geheel Europa en ook zichzelve te verbazen, door de Spaansche overmacht af te slaan. Het verleden is nog rijker aan stof. Herinner u een ander paniekjaar, het jaar 1629, waarin nogmaals juist gansch Holland in last en de bevolking tot ontsteltenis werd ge bracht, toen de vijandelijke legers tot Amers foort waren doorgedrongen; toen in uitersten nood de inundatiën werden gesteld, de gewapende benden opgeroepen, en het 't koele hoofd van Frederik Hendrik is geweest, dat de Nederlandsche weerkracht heeft doen slagen tegen de zegevierende armee. Herinner u een tijdstip, waarvan Fruin schrijft, dat de zaak van den ".'ederlandschen opstand op haar hachelijkst stond en schier verloren scheen", het jaar 1588; en ga na hoe in eenige jaren tijds sindsdien de staat kunde van van Oldebarneveld en het militaire genie van Maurits een verloren zaak tot een trotsch en sterk Qemeenebest hebben gemaakt, tegenover niemand minder dan den onovertroffen veldoverste Parma en zijne armee in. Denken wij eindelijk terug aan den tijd, toen waarlijk het land verloren is gegaan, en in 1795 de collaps begon, welke in 1810 met de inlijving bij het Fransche Keizerrijk geëindigd is. De nationale zwak heid, welke ons daartoe had gebracht, geen der beide stadhouders van de 18s eeuw was de man geweest om het land daarvan te redden, ofschoon het volk 't, met name van Willem IV, sterk heeft gehoopt. Maar gansch den tijd, dat Nederland zijn onaf hankelijkheid voor de onweerstaanbare Fran sche macht moest blijven opgeven, hebben hier te lande allen, die naar de herwinning streef den, gezien op den jongen Prins van Oranje, die later inderdaad ook als Willem I de bevrij ding medemaken zou. Reeds in 1801 richtte van Hogendorp zijn stoutmoedige Verklai ing tot het Staatsbewind", om te verkondigen, dat het herstel van het vaderland slechts zou bereikt worden met het Huis van Oranje. En Prins Willem zelf is van 1"98 af onophoudelijk bezig geweest tot 1813 toe, om in allerlei landen en bij allerlei hoven van Europa, met allerlei middelen. politiek en militair den hefboom aan te zetten voor Hollands onafhankelijkheid, die dan toch ook eindelijk weer 's lands opkomst heeft gebracht! * * * Het zijn even zooveel herinneringen aan een oogenschijnlijk ten doode opgeschreven Nederland; met de overmachtige tegen standers van toen evenmin te vergelijken als nu; verkeerend in omstandigheden, die naar evenredigheid voor ons vaderland zeker niet gunstiger konden schijnen, dan die waarin het op dit oogenblik verkeert. En toch heeft de vasthoudendheid der burgers en hun vertrouwen, aangevoerd door het Je Maintiendrai" ten slotte steeds de overhand behouden. Evenmin als het zulks ooit gedaan heeft, zoekt Nederland tui buitenlandschen twist en strijd. Maar tegen onzen wil kan hij ons misschien worden opgelegd. Daarom is er reden, nu nog meer te denken aan de lichtzijden van den vroege'en tijd, en de hoop te koesteren, dat zoo het moest Nederland andermaal onder 'taegide van Oranje zijnen man zou staan en zijn recht verdedigen. Dit zijn de gedachten, waartoe vanzelf Prinsessedag heeft geleid. De verwachtingen, die ook weer rusten op het jonge konings kind en hare moeder. VERTROUWELIJKE BILLETTEN uit de particuliere correspondentie van den heer LESTEVENON DE BERCKENRODE met zijnen neef FREDERIK P. ALLEMAN Den Haag, l Mei '18 Waarde Neef, Een week vol spanning ligt achter ons, waarin veel is gebeurd dat jou nog onduide lijk zijn zal. Laat ik pogen te reconstruetren. Ongeveer half April formuleerde Duitschland plotseling en met geweldigen nadruk eischen aangaande de hervatting van den doorvoer van zand en grint. Ze zijn je be kend; ik meldde je de vorige week het standpunt van onze regeering. Duitschland liet hierop weten dat in geen geval zoolang het huidig offensief duurt, eene Nederlandsche controle-commissie in Belgiëkon worden toegelaten, en herhaalde met nog grooter nadrukkelijkheid de bovenvermelde eischen. Tevens kwam een nieuw element naar voren, en wel het verzoek om her vatting van het verkeer op den spoor weg Dalhem?Hamont. Hierbij hangt het voornamelijk af van den aard der door te voeren goederen. Onze regeering vat de zaak ernstig op en ontbiedt baron Gevers om baar nader in te lichten. Intusschen is het een en ander uitgelekt, in den lande stijgt de ongerustheid. In onze militaire kringen bewaart men evenwel volkomeii kalmte, die gunstig afsteekt tegen over de zenuwachtigheid in sommige poli tieke milieux. In de dagen van 23 op 26 April werd zeer druk geconfereerd. Zij zullen in onze geschiedenis misschien onder de belangrijkste dingen worden ge boekstaafd. De conferenties leiden tot een vooiloopig, niet onbevredigend, resultaat. Niettemin ontstaat tegen het einde der week nieuwe spanning, die op Zondag den 28en haar hoogtepunt bereikt. Toen vreesde men een oogenblik. Vanaf dien dag komen van verschillende zijden berichten die eene gunstige wending in uitzicht stellen, welke echter op zich wachten laat. Er wordt een spel gespeeld, een diplo matiek spel waarbij vele spelers niet weten wie eigenlijk aan de touwtjes trekt. De Duitsche diplomatie uit Berlijn, uit de gratie door de requisitie van onze tonnage, moet hare reputatie bij de militaire partij trachten te herwinnen. Werd hetgeen zij reeds verkreeg niet als toereikend geoordeeld? Verlangt men meer in zekere hooge kwar tieren? En wie zal ons zeggen wanneer men daar verzadigd zal zijn? De verdere ontwikkeling hangt nog in het duister. Zoo is het zelfs voor de best ingewijden niet te onderscheiden wat blijkbaar als bedreiging is bedoeld en wat men onvoorTwee dingen heeft Nederland door de tijden heen steeds in het bijzonder aan het Huis van Oranje te danken gehad. In de eerste plaats binnenlands: het heeft steeds de n heid van de natie vooropgesteld, en de vorsten uit dit Huis zijn voor het breedere volk steeds een steunpunt geweest tégen de machtsaanmatiging der heerenkringen, lei dende klieken en f ractie's, waarvoor in Neder land altijd 't gevaar zoo dreigt. En naar buiten is Oranje steeds het zinnebeeld geweest en gebleven vandetaaie, bemoedigendekracht der natie om haar eigen, rechten, slechten weg te blijven gaan, met het beproefde ik zal volhouden", dat ook als devies onder 's Lands wapenschild kan worden gezet: wij houden vol. Dit zij zoo en blijve ons gegeven. v. H. O 0 <3> DE APOSTOLISCHE KEIZERBRIEF Vodjes" papier, ook te midden van dit bommen- en granatengeklater, houden maar niet op hun stemmen te laten gelden. Zij verlangen gehoor. In diepe laden weggesloten, het geheim van ankele uitgelezenen, kennen zij geen rust eer zij aan 't licht zijn gedrongen. Is het ook een flodderrol, zij willen hun rol vervullen, zelfs in deze hef tigste spanning van den tijd. Wat vreemde gewaarwording overkomt ons bij de gedachte dat in dezen afgeloopen jaarkring met zijn geweld van revoluties en krijgstochten, met zijn brutale opvol ging van idealen en vertwijfeling als een geluidloos accompagnement, in duisternis verstomd van de wilde jacht der gebeurte nissen, lagen opgeborgen die Apostolische Keizerwoorden, geschreven in de lente van het jaar, met het denkbeeld aan de lente, de kern der ziel, van het leven! O, wel magere en ijle, en noodelooze woorden,toch aandoenlijk hoezeer noodeloos! Mijn waarde Sixtus, zoo laat zich de brief samenvatten door Karel I, den Apostolischen Keizer, in Maart 1917 gericht aan den eigen hroeder van zijn vrouw. Prins Sixtus van Bourbon Parma in Frankrijk, het derde jaar van den oorlog loopt ten einde. Niemand kan het succes van mijn troepen betwisten, vooral op den Balkan. Maar iedereen zal ook den geest bewonde ren die volk en armee van Frankrijk heeft waardelrjk verlangt. Er zijn hier twee stroo mingen ontstaan. De eene zegt: van Duitsche zijde is nooit de doorvoer van oorlogsmate riaal geëischt. De Zuid-Limburgsche transito^ quaestie is slechts gebruikt als intimidatie middel en IL dien deze nu nog van Nederlandsche zijde als hoogst ernst wordt voor gesteld, dan is het omdat men hiermede de veranderde houding in de zand- en grint-quaestie wil motiveeren. Andere niet minder welingelichte personen beweren: de toestand wordt niet ernstig voorgesteld, maar is ernstig en blijft ernstig, wanneer bij eene eventueele regeling van de spoorweg verbinding door Zuid-Limburg niet alle détails zijn vastgelegd. Zooals je ziet draait het niet meer om de zand- en grint-quaestie. In de historische dagen der vorige week heeft onze regeering er zich n.l. bij neergelegd dat de Duitsche regeering een verklaring zou afleggen, dat het door Nederland te voeren zand en grint niet voor militaire doeleinden zal worden gebruikt, waarbij zij dus .afstand deed van haar eisch tot volledige conti óle. Er werd toegestaan dat wederom groote hoeveelheden Nederlandsch zand en grint voor Belgiëworden uitgevoerd en de regeering wist onderwijl eenige zeker heid te verkrijgen dat de Geassocieerden, met name Engeland, ons dit genoegen nemen met de Duitsche verklaring niet zullen ver gelden door wederom van hun kant pressie op ons te gaan uitoefenen en te trachten ons op ons besluit te doen terug komen. Op deze manier waren wij in een eerde vicieux geraakt. De leiders van onze buitenlandsche politiek toonden zich bij de oplos sing van deze quaestie diplomaten vanden eersten rang. Zij bereikten wat velen ondoen lijk zouden hebben geacht. Toonden zij zich ook groote staatslieden? De tijd zal het leeren. Wanneer eenmaal diplomatieke mémoires van deze gedenkwaardige periode worden gepuliceerd, zullen wij misschien vernemen hoe alles zich heeft afgespeeld; wat werke lijkheid was, wat comedie; wat men wilde en wat men deed vóórkomen. Wij zullen wellicht dan ook de schaduwzijde leeren kennen van dit diplomatieke spe), dat ons (laten wij het ten minste hopen) door de ge varen heenhielp, maar waarover de geschie denis wel eens bijster hard zou kunnen oordeelen. Mijne welgemeende groeten. t. a. t. LESTEVENON DE BERCKENRODE bezield. Daarom verheugt het mij dat geen wezenlijk verschil mijn rijk van Frankrijk scheidt of in de toekomst scheiding tusschen de beide landen zal brengen. Om te toonen dat ik dit werkelijk meen verzoek ik u in 't geheim naar den President Poincaréte gaan en hem van mij te zeggen dat ik bij mijn bondgenpoten a! mijn kracht en al mijn persoonlijken invloed zal aanwenden om Frankrijks rechtmatige opeisching van Elzas-Lotharingen te steunen, enz. De brief zoeke den vrede. Hij schetst, in het vervolg, wat karig, hier of daar wat benepen misschien, de voor waarden ; maar voor Frankrijk grijpt hij het hoofdpunt aan: het herstel van de wond in 'slands historische persoonlijkheid. De Apostolische Keizer, de bondgenoot en krijgsmakker van den oorlogskeizer, waagt het dus in 't geheim en inofficieel zich aan hanger te verklaren van de groote ketterij! Hij tracht daarmee het terrein te effenen voor een wereldverstandhouding. Wilhelm H heeft in December 1916 uit de hoogte van zijn triomf de genade van zijn vrede aan de menschheid willen verleenen ; President Wilson heeft, in denzelfden tijd, zich als middelaar opgeworpen voor «en rechtvaardigen vrede; de Entente-genooten zijn toen met hun vredesontwerp te voor schijn getreden, (de Monarchie van Karel I moest het ontgelden), het sprak alles van vrede; en grimmige Mars rustte zich toe tot een onverbiddelijken wapengang. Hinden burg lachte uit zijn kleine wreede oogen, als hij er aan dacht hoe hij de tegen standers in het Westen bij hun offensief zou verschalken door een terugtocht, die geen steen op den ander, geen boom overeind, geen struik levend zou laten; noch over de onvruchtbare zee zou verder meereen andere geleider zijn van de schepen dan de vrees voor de scherpte der duikbooten. Wijder zou de krijg zich uitbreiden door de deel neming van Amerika, dieper zou hij invreten door de omwenteling in het Oosten, maar Karl had zijn idee opgevat. Hij was nog maar weinig maanden Keizer, binnen een paar weken zou hij den anderen Keizer, den eenig nog overgeblevenen, zijn medekeizer van Midden-Europa, in zijn hoofdkwartier gaan bezoeken, daar kon hij met hem spreken, en heel dringend spreken. Want Oostenrijk had den vrede noodig. Langer dan Juni was de oorlog niet vol te houden ! Dan lag de kracht van de Monarchie voor den grond. Zij was nu reeds bijna overgeleverd, zij stond inderdaad reeds niet meer op eigen voeten. De Apostolische Keizer nu had den laatsten December van het voorgaande jaar de wijding ontvangen tot Koning van Hongarije. De Kroon van den Heiligen Stephanus had hem haar heilige kracht geschonken, de oude koningsmantel had zijn bescherming over hem uitgestrekt. Hij hoopte in waar heid vorst te zijn en met de eigen jeugd zijn rijken tot nieuwe bloei te brengen. Taak waarvoor de ervarendste staatsman zou zijn teruggeschrikt. Alleen met de uiterste zorg om de menschen der verschillende naties van zijn ge bied te bevredigen en zs toch te blijven beheerschen kon het doel wo'den bereikt. Want Oostenrijk is geen staat, maar een samenzijn van natiën die hun saamhoorig

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl