Historisch Archief 1877-1940
. 8182
Zaterdag 4 Mei
A' 1918
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE GASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON
Prijs per No. f 0.20. Per 3 mnd. f 2.25. Abonn. loopen per jaar
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF, AMSTERDAM
Advertentiën omslag f 0.35 p. regel, binnenpag. f 0.40 p. regel
INHOUD i Bladz. l: Onze Neutraliteit.
Nederland en Oranje, door v. H. Buitenlandsoh
Overzicht, door W. O. O. Byvanok. 2: Feuilleton:
De Verschoning, door W, O. J. Mooy. Staats
economie, door J. J, Brants. Krekelzang, door
J. H. Speenhoff. 5: Voor Vrouwen (redactrice
Elis. M. Bogge). Uit de Natuur, door Jac. P.
Thfjsse. 7: Gustave de Smet, door prof. Leo vau
Puyvelde. Dram. Kroniek, door Top Naeff.
8: Spreekzaal. 9: De Wenscheiykheid van een
Nederl. Persbureau in den Vreemde, door mr. W.
M. Westerm«n. Boekbespreking. Een
grootNederlander en een groote Nederlander, door
C. E., met teekeningen van Felix Hess.
Hars, De Onverzadigbare, teekening van George
van Baemdonck. 10: Financiën en Economie,
door J. D. Santühano. Een Vleugje Haagsche
Wind, door Ari. 20-jarig Jubileum mevrouw
8p»enhoff. Het Lot d r Volkeren, teekening
van Jordaan. 12; Uit het Kladschiift van
Jantje. Onder de Engeltche Krijgsgevangenen,
door Hyman Croiset, met teekeningen van Is. van
Mens. 13: Intriges tegen minister London,
teekening van Joh. Braakensitk. - MJjn grootste
spoitdag, door R. Bladerop. Btidge en Boyal
Anction Bridge. Droombeeld IV, t ekecing van
O. Dolnay.
Bijvoegsel: De Zorg voor de Neutraliteit, teekening
van Joh. Braakeusiek.
iiiiiiiiiiiitniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiliiHiiiiiiiiiiiii
ONZE NEUTRALITEIT
Neutraliteit, zoo was ten onzent al te
zeer de gedachte geworden, beteekent:
zich stil houden, 't Leek, of ons volk er
slechts voor te zorgen had, dat het geen
aanstoot gaf en kalm verdroeg, om 't
veilige water der onzijdigheid te bezeilen.
Het hoogste, wat bovendien kon gelden,
was: voor ons goed recht te getuigen.
Hoe heerschte vaak gramstorigheid tegen
hen, die vooropstelden, dat neutraliteits
politiek niet kan zijn een dressuur om
de zielen in lijdzaamheid te bezitten.
Generleischap" zegt Grotius in zijn
eigenaardige taal, stelt drie vorderingen:
dulden, onthouden en handelen."
En ziet, hoe Nederland zich nu
plotselinggesteld voelde voor die derdefunctie,
welke uit de onzijdigheidsplichten kan
voortvloeien: het handelen.
Dit heeft immers ieder uit de
dagbladberichten verstaan, dat gebeurlijkheden
over ons kunnen komen, die niet anders
overlaten dan op te treden, de handen
uit steken en te doen. Dan kan de proef
op de som worden gesteld, of er on
derscheid is gebleven tusschen neutraliteit
en gemakzucht, of onze tot dusverre
gevolgde politiek eenen nationalen, dan
wel eenen indifferenten achtergrond heeft
gehad.
Mogelijk, dat de moeilijkheid ons nog
bespaard zal blijven en eene oplossing
te vinden valt, waarbij de kwestie ons
verschoont. Dit zal vooral afhangen, meer
dan van ons zelve, van de wederpartij.
Zal zij onneutraal gebruik van ons grond
gebied blijven eischen en desnoods met
geweld daarop staan? Of slechts zien,
hoever men gaan kan, om ons tot in
schikkelijkheid te drijven?
Voor Nederland's lot maken die twee
mogelijkheden veel verschil. Voor Neder
land's houding echter niet. Wij kunnen
onzerzijds slechts verklaren,
onzijdigheidsbreuk tegenover ons grondgebied
met geweld te zullen keeren, en als
consequentie, wanneer het er toch toe
komt: dit ook doen. Daarmede zouden
wij nog geen oorlog maken, doch alleen
met man en macht opkomen voor ons
recht van bestaan, voor ons zelfbe
schikkingsrecht", indien 't geoorloofd is
zulk een heilige zaak als onze nationale
onafhankelijkheid te betitelen met een
naam, die ietwat naar een modewoordje
smaakt.
* *
*
Zoo zou de kans werkelijkheid worden,
dat neutraliteit in plaats van tot moppe
rende rust, tot wapengeweld leiden kan.
Zou daarvoor mogen worden terug
gedeinsd? Wij zeiden het reeds: op het
zelfde oogenblik, dat dit geschiedde,
zouden wij tevens ons staatsbestaan
ontzielen, en werd de Nederlandsche
maagd een Hchtekooi.
Dit is geen grove beeldspraak, maar
een volle waarheid. Een land, dat zijne
integriteit laat violeeren en dit rustig of
met mondprotesten laat begaan, werpt
daarmede eens voor goed zichzelf te
grabbel. Het kan nog voortleven bij de
gratie van den een of anderen royalen be
schermer", of met den steun der
philanthropie, als eigen karakter heeft
het afgedaan en het is alle aanspraak
om gerespecteerd te worden, kwijt!
Dit zal, men doorzie het goed, ook
de nuchtere, practische werkelijkheid
zijn. Met nen val" is 't niet uit. Elke
zwakheid sleept noodwendig een reeks
van andere concessie's na zich. De kleine
inschikkelijkheid breidt zich als een
vetvlek uit. Nu vraagt men u een vinger.
Maar aanstonds is 't de heele hand! En
eindelijk het gansche lijf.
Ook vrede laat 't u niet, hoe behagelijk
de zoete rust in het eerste oogenblik mag
schijnen. Want het is de rust van de
voetveeg, die weldra zich van alle kanten
den ruwen kerels tot een prooi maakt.
En het onbekommerde bestaan, dat zij
zoo leukweg meende te verwerven, wordt
een getrapt, ellendig leven.
Daarom is de pijnlijke zorg voor de
onzijdigheid, desnoods met daden van
kracht, voor een vrij volk diepe en vér
strekkende wijsheid, evenals voor een
meisje de zorg voor haren maagdelijken
staat. Daarom ook kan een volk er niet
mede schipperen, al moge zelfs vanden
buitenkant een oogje worden toegedaan.
Er steekt op het oogenblik iets in de
bewering, dat men wellicht van geasso
cieerde zijde nu maar liever zien zou,
dat wij 't in een conflict met Duitschland
niet op het uiterste laten aankomen.
Naar macchiavellistische redenatie gaat
dit op. Maar voor onzen staat zelf ware
het verlies aan eigen persoonlijkheid,
aan eigen prestige, even groot, of wij
eenen ander er mede van dienst kunnen
zijn of niet! Het recht op ontzag, ook
voor later, ware er evenzeer onherstel
baar mede ingeboet, en wat nu door de
vingers zou worden gezien, zou ons toch
eenmaal als schande worden toegerekend
en betaald gezet.
* *
*
De slotsom is dus altijd weer : wie
een geluk, een eer en een belang blijft
zien in 't behoud van een zelfstandig
nationaal bestaan, ons door onze vaderen
in de handen gelegd en dat wij aan
onze kinderen en kindskinderen hebben
over te dragen, moet de consequentie
aanvaarden van de grenzen der onzijdig
heid desnoods met den sterken arm en met
de uiterste kracht te willen verdedigen.
Wie is niet zorgvol en stil bij de ge
dachte aan de ellende en verschrikkingen,
die zoo'n strijd meebrengen kan? Hier
moet elke doldriftigheid uitgesloten zijn,
en slechts vastberaden ernst heerschen.
Ook teleurstellingen liggen in dit ver
schiet.
Maar de strijd is niettemin daarom
een dure en hooge plicht, omdat het de
strijd is tegen het zich in eens anders
armen verslingeren, voor een eigen, eer
waardige plaats in de geschiedenis en
in de beschaving.
Er wordt thans van allerlei kant op
ons volk ingewerkt, om het van het eenig
goede beginsel af te houden. Er wordt
gewerkt met angst en met terreur;
met gemakzucht en met weekelijkheid.
Er wordt ook gewerkt met ondergrondsche
kuiperijen, als waarmede de onervaren
Gretchen benaderd werd. Er wordt ge
poogd, onder den mom van eene nationale
regeering, zooals juist ook ons blad die
zoo vaak bepleit heeft, te drijven naar
een minder nationale, naar een vreemde
orienteering in ons landsbestuur. Er
wordt geïntrigeerd tegen de richting
Loudon, dat is: de richting van den
gentleman, die eerder rustig aan het rechte
pad zal houden, dan anderen, wien 't
paaien en zwenken in de aderen zit.
Maar van het Nederlandsche volk mag
men zeggen, sterker en veelvuldiger
hebben wij dit in deze dagen vernomen
dan wij hadden durven hopen dat
het ten slotte bezield wordt door den
kalmen wil, om de tanden vastgeklemd,
op zijn eerlijk stuk tot het uiterste te
blijven staan.
2 Mei 1918. v. H.
000
ORANJE EN NEDERLAND
Wij hebben in de afgeloopen week
Prinsessedag herdacht, en Zorgentyd gehad.
Dit is geen tegenstelling!
Het Nederlandsche volk is aan het Oranje
huis met geen sterker banden gebonden,
dan door die van [de herinnering aan
dagen van bangheid en bedrukking en hoop
op uitkomst. Andere dynastieën mogen
voor hunne volkeren spreken van glorie
en van roem,van vergrootingen van onderwer
ping, van praal en van pracht, de groote
momenten, die Oranje en Nederland samen
hebben gehouden, zijn slechts" momenten
van redding uit den rampspoed. En wie
moet niet toegeven, dat hierdoor de verhou
ding des te vaster is, omdat zij niet op over
daad of op schijn, maar op noodzaak berust?
Vanzelf hebben in deze dagen velen zich
de vraag levendiger voor den geest gesteld,
wat Nederland eigenlijk nog tegen de
overmachtigen vermogen zou. En of een kleine
staat niet onvermijdelijk ten doode is ge
doemd.
Maar is het dan zoo vreemd, dat de ge
dachten ook zijn terug gegaan naar vroegere
tijdstippen, toen evenzeer het kleine Nederland
reeds onder den voet geloopen scheen, en
door de grooten der aarde geknecht?
Hoort, hoe een geschiedschrijver, die het
heeft meegemaakt, de stemming beschrijft
van Holland in 't schrikkelijke jaar 1672:
.,Klk fftoiid als bedwelmd en stom. Kik was zija
huis te klein en te iung, zoo-lot hij zich begaf op de
straat, waar liij niets anders tot zijn troost ont
moette als gekerm en miserie. Kik liet zijn hoofd
hangen als een bies. Elk scheen zijn sententie des
doods ootYangen te hebben. De ambachten stonden
stil. De winkels waren toegedaan. De rechtbanken
waren gesloten. De academie en scholen maaktsn
vacantie. De kerken daarentegen vielen te klein
voor de benauwde hart«n, die van angst meer
zuchtten, dan zij konden bidden ....".
Dit was in den tijd, toen de beste legers
dertoenmalige wereld Nederland overstroomd
hadden. Toen Lodewrjk XIV zijn troon op
sloeg te Utrecht, en de Fransche troepen
zelfs Amsterdam benaderden tot Muiden en
Nieuwersluis toe, toen onze eigen bevolking
in slaap was gevallen,de milltieplichtigen niet
opkwamen, en de boeren de inundatiën
aftapten
Meent men, dat toen niet iedereen zeide:
detijd voorlanden als Nederland is voorbij"?
Doch toen is ook de roep om niet op te
geven uitgegaan van den Oranjeprins, dien
't verbolgen Gemeen zoo juist weer uitge
roepen had. Tegen de grootste getalen der
regenten en vroedschappen in, die het hoofd
in den schoot wilden leggen en Lodewrjk's wil
als wet aanvaarden, heeft Willem III met
zijne kloeke medestanders de weigering
doorgezet, en ... de natie bezield, den weer
stand georganiseerd, en 't land hersteld!
? * *
Ziet verder terug, naar het begin van den
Nederlandschen opstand, wanneer ook al de
sterkste mogendheid van dien tijd, Spanje.
haren sterksten generaal, Al va,
naardeNederlanden heeft gezonden, aan 't hoofd van de
beste soldaten, die toen op twee beenen
marcheeren konden, en onze bevolking be
drukt en neerslachtig door de bekommering
en desperaat door het zware geweld, dat op
haar geoefend werd," uitzag naar den vorst,
van wien zij alleen hulpe meende te kunnen
verwachten, den Prins van Oranje. Herin
ner u, hoe toen toch ook met den Zwijger
aan het hoofd de voorouders er in geslaagd
zijn, men mag wel zeggen geheel Europa
en ook zichzelve te verbazen, door de
Spaansche overmacht af te slaan.
Het verleden is nog rijker aan stof.
Herinner u een ander paniekjaar, het jaar
1629, waarin nogmaals juist gansch Holland in
last en de bevolking tot ontsteltenis werd ge
bracht, toen de vijandelijke legers tot Amers
foort waren doorgedrongen; toen in uitersten
nood de inundatiën werden gesteld, de
gewapende benden opgeroepen, en het 't koele
hoofd van Frederik Hendrik is geweest, dat
de Nederlandsche weerkracht heeft doen
slagen tegen de zegevierende armee.
Herinner u een tijdstip, waarvan Fruin
schrijft, dat de zaak van den ".'ederlandschen
opstand op haar hachelijkst stond en schier
verloren scheen", het jaar 1588; en ga na
hoe in eenige jaren tijds sindsdien de staat
kunde van van Oldebarneveld en het militaire
genie van Maurits een verloren zaak tot
een trotsch en sterk Qemeenebest hebben
gemaakt, tegenover niemand minder dan den
onovertroffen veldoverste Parma en zijne
armee in.
Denken wij eindelijk terug aan den tijd,
toen waarlijk het land verloren is gegaan,
en in 1795 de collaps begon, welke in
1810 met de inlijving bij het Fransche
Keizerrijk geëindigd is. De nationale zwak
heid, welke ons daartoe had gebracht, geen
der beide stadhouders van de 18s eeuw was
de man geweest om het land daarvan te
redden, ofschoon het volk 't, met name van
Willem IV, sterk heeft gehoopt.
Maar gansch den tijd, dat Nederland zijn onaf
hankelijkheid voor de onweerstaanbare Fran
sche macht moest blijven opgeven, hebben hier
te lande allen, die naar de herwinning streef
den, gezien op den jongen Prins van Oranje,
die later inderdaad ook als Willem I de bevrij
ding medemaken zou. Reeds in 1801 richtte
van Hogendorp zijn stoutmoedige Verklai ing
tot het Staatsbewind", om te verkondigen,
dat het herstel van het vaderland slechts
zou bereikt worden met het Huis van
Oranje. En Prins Willem zelf is van 1"98
af onophoudelijk bezig geweest tot 1813
toe, om in allerlei landen en bij allerlei
hoven van Europa, met allerlei middelen.
politiek en militair den hefboom aan te zetten
voor Hollands onafhankelijkheid, die dan
toch ook eindelijk weer 's lands opkomst
heeft gebracht!
* * *
Het zijn even zooveel herinneringen aan
een oogenschijnlijk ten doode opgeschreven
Nederland; met de overmachtige tegen
standers van toen evenmin te vergelijken
als nu; verkeerend in omstandigheden, die
naar evenredigheid voor ons vaderland zeker
niet gunstiger konden schijnen, dan die
waarin het op dit oogenblik verkeert.
En toch heeft de vasthoudendheid der
burgers en hun vertrouwen, aangevoerd door
het Je Maintiendrai" ten slotte steeds de
overhand behouden.
Evenmin als het zulks ooit gedaan heeft,
zoekt Nederland tui buitenlandschen twist
en strijd.
Maar tegen onzen wil kan hij ons misschien
worden opgelegd. Daarom is er reden, nu
nog meer te denken aan de lichtzijden van
den vroege'en tijd, en de hoop te koesteren,
dat zoo het moest Nederland andermaal
onder 'taegide van Oranje zijnen man zou
staan en zijn recht verdedigen.
Dit zijn de gedachten, waartoe vanzelf
Prinsessedag heeft geleid. De verwachtingen,
die ook weer rusten op het jonge konings
kind en hare moeder.
VERTROUWELIJKE BILLETTEN
uit de particuliere correspondentie van den heer
LESTEVENON DE BERCKENRODE met zijnen neef FREDERIK P. ALLEMAN
Den Haag, l Mei '18
Waarde Neef,
Een week vol spanning ligt achter ons,
waarin veel is gebeurd dat jou nog onduide
lijk zijn zal. Laat ik pogen te reconstruetren.
Ongeveer half April formuleerde
Duitschland plotseling en met geweldigen nadruk
eischen aangaande de hervatting van den
doorvoer van zand en grint. Ze zijn je be
kend; ik meldde je de vorige week het
standpunt van onze regeering. Duitschland
liet hierop weten dat in geen geval zoolang
het huidig offensief duurt, eene
Nederlandsche controle-commissie in Belgiëkon
worden toegelaten, en herhaalde met nog
grooter nadrukkelijkheid de bovenvermelde
eischen. Tevens kwam een nieuw element
naar voren, en wel het verzoek om her
vatting van het verkeer op den spoor
weg Dalhem?Hamont. Hierbij hangt het
voornamelijk af van den aard der door
te voeren goederen. Onze regeering vat
de zaak ernstig op en ontbiedt baron
Gevers om baar nader in te lichten.
Intusschen is het een en ander uitgelekt, in
den lande stijgt de ongerustheid. In onze
militaire kringen bewaart men evenwel
volkomeii kalmte, die gunstig afsteekt tegen
over de zenuwachtigheid in sommige poli
tieke milieux. In de dagen van 23 op 26
April werd zeer druk geconfereerd. Zij
zullen in onze geschiedenis misschien
onder de belangrijkste dingen worden ge
boekstaafd. De conferenties leiden tot een
vooiloopig, niet onbevredigend, resultaat.
Niettemin ontstaat tegen het einde der week
nieuwe spanning, die op Zondag den 28en
haar hoogtepunt bereikt. Toen vreesde men
een oogenblik. Vanaf dien dag komen van
verschillende zijden berichten die eene
gunstige wending in uitzicht stellen, welke
echter op zich wachten laat.
Er wordt een spel gespeeld, een diplo
matiek spel waarbij vele spelers niet weten
wie eigenlijk aan de touwtjes trekt. De
Duitsche diplomatie uit Berlijn, uit de gratie
door de requisitie van onze tonnage, moet
hare reputatie bij de militaire partij trachten
te herwinnen. Werd hetgeen zij reeds
verkreeg niet als toereikend geoordeeld?
Verlangt men meer in zekere hooge kwar
tieren? En wie zal ons zeggen wanneer
men daar verzadigd zal zijn? De verdere
ontwikkeling hangt nog in het duister.
Zoo is het zelfs voor de best ingewijden
niet te onderscheiden wat blijkbaar als
bedreiging is bedoeld en wat men
onvoorTwee dingen heeft Nederland door de
tijden heen steeds in het bijzonder aan het
Huis van Oranje te danken gehad. In de eerste
plaats binnenlands: het heeft steeds de n
heid van de natie vooropgesteld, en de
vorsten uit dit Huis zijn voor het breedere
volk steeds een steunpunt geweest tégen de
machtsaanmatiging der heerenkringen, lei
dende klieken en f ractie's, waarvoor in Neder
land altijd 't gevaar zoo dreigt.
En naar buiten is Oranje steeds het
zinnebeeld geweest en gebleven vandetaaie,
bemoedigendekracht der natie om haar eigen,
rechten, slechten weg te blijven gaan, met
het beproefde ik zal volhouden", dat ook
als devies onder 's Lands wapenschild kan
worden gezet: wij houden vol.
Dit zij zoo en blijve ons gegeven.
v. H.
O 0 <3>
DE APOSTOLISCHE KEIZERBRIEF
Vodjes" papier, ook te midden van dit
bommen- en granatengeklater, houden maar
niet op hun stemmen te laten gelden. Zij
verlangen gehoor. In diepe laden
weggesloten, het geheim van ankele uitgelezenen,
kennen zij geen rust eer zij aan 't licht zijn
gedrongen. Is het ook een flodderrol, zij
willen hun rol vervullen, zelfs in deze hef
tigste spanning van den tijd.
Wat vreemde gewaarwording overkomt
ons bij de gedachte dat in dezen
afgeloopen jaarkring met zijn geweld van revoluties
en krijgstochten, met zijn brutale opvol
ging van idealen en vertwijfeling als een
geluidloos accompagnement, in duisternis
verstomd van de wilde jacht der gebeurte
nissen, lagen opgeborgen die Apostolische
Keizerwoorden, geschreven in de lente van
het jaar, met het denkbeeld aan de lente,
de kern der ziel, van het leven!
O, wel magere en ijle, en noodelooze
woorden,toch aandoenlijk hoezeer noodeloos!
Mijn waarde Sixtus, zoo laat zich de
brief samenvatten door Karel I, den
Apostolischen Keizer, in Maart 1917 gericht aan
den eigen hroeder van zijn vrouw. Prins
Sixtus van Bourbon Parma in Frankrijk,
het derde jaar van den oorlog loopt ten
einde. Niemand kan het succes van mijn
troepen betwisten, vooral op den Balkan.
Maar iedereen zal ook den geest bewonde
ren die volk en armee van Frankrijk heeft
waardelrjk verlangt. Er zijn hier twee stroo
mingen ontstaan. De eene zegt: van Duitsche
zijde is nooit de doorvoer van oorlogsmate
riaal geëischt. De Zuid-Limburgsche transito^
quaestie is slechts gebruikt als intimidatie
middel en IL dien deze nu nog van
Nederlandsche zijde als hoogst ernst wordt voor
gesteld, dan is het omdat men hiermede
de veranderde houding in de zand- en
grint-quaestie wil motiveeren. Andere niet
minder welingelichte personen beweren: de
toestand wordt niet ernstig voorgesteld,
maar is ernstig en blijft ernstig, wanneer
bij eene eventueele regeling van de spoorweg
verbinding door Zuid-Limburg niet alle
détails zijn vastgelegd.
Zooals je ziet draait het niet meer
om de zand- en grint-quaestie. In de
historische dagen der vorige week heeft
onze regeering er zich n.l. bij neergelegd
dat de Duitsche regeering een verklaring
zou afleggen, dat het door Nederland te
voeren zand en grint niet voor militaire
doeleinden zal worden gebruikt, waarbij zij
dus .afstand deed van haar eisch tot volledige
conti óle. Er werd toegestaan dat wederom
groote hoeveelheden Nederlandsch zand en
grint voor Belgiëworden uitgevoerd en
de regeering wist onderwijl eenige zeker
heid te verkrijgen dat de Geassocieerden,
met name Engeland, ons dit genoegen nemen
met de Duitsche verklaring niet zullen ver
gelden door wederom van hun kant pressie
op ons te gaan uitoefenen en te trachten ons
op ons besluit te doen terug komen.
Op deze manier waren wij in een eerde
vicieux geraakt. De leiders van onze
buitenlandsche politiek toonden zich bij de oplos
sing van deze quaestie diplomaten vanden
eersten rang. Zij bereikten wat velen ondoen
lijk zouden hebben geacht. Toonden zij zich
ook groote staatslieden? De tijd zal het leeren.
Wanneer eenmaal diplomatieke mémoires
van deze gedenkwaardige periode worden
gepuliceerd, zullen wij misschien vernemen
hoe alles zich heeft afgespeeld; wat werke
lijkheid was, wat comedie; wat men wilde
en wat men deed vóórkomen. Wij zullen
wellicht dan ook de schaduwzijde leeren
kennen van dit diplomatieke spe), dat ons
(laten wij het ten minste hopen) door de ge
varen heenhielp, maar waarover de geschie
denis wel eens bijster hard zou kunnen
oordeelen.
Mijne welgemeende groeten.
t. a. t.
LESTEVENON DE BERCKENRODE
bezield. Daarom verheugt het mij dat geen
wezenlijk verschil mijn rijk van Frankrijk
scheidt of in de toekomst scheiding tusschen
de beide landen zal brengen. Om te toonen
dat ik dit werkelijk meen verzoek ik u in
't geheim naar den President Poincaréte
gaan en hem van mij te zeggen dat ik bij
mijn bondgenpoten a! mijn kracht en al
mijn persoonlijken invloed zal aanwenden
om Frankrijks rechtmatige opeisching van
Elzas-Lotharingen te steunen, enz.
De brief zoeke den vrede.
Hij schetst, in het vervolg, wat karig, hier
of daar wat benepen misschien, de voor
waarden ; maar voor Frankrijk grijpt hij het
hoofdpunt aan: het herstel van de wond in
'slands historische persoonlijkheid.
De Apostolische Keizer, de bondgenoot
en krijgsmakker van den oorlogskeizer, waagt
het dus in 't geheim en inofficieel zich aan
hanger te verklaren van de groote ketterij!
Hij tracht daarmee het terrein te effenen
voor een wereldverstandhouding.
Wilhelm H heeft in December 1916 uit de
hoogte van zijn triomf de genade van zijn
vrede aan de menschheid willen verleenen ;
President Wilson heeft, in denzelfden tijd,
zich als middelaar opgeworpen voor «en
rechtvaardigen vrede; de Entente-genooten
zijn toen met hun vredesontwerp te voor
schijn getreden, (de Monarchie van Karel I
moest het ontgelden), het sprak alles van
vrede; en grimmige Mars rustte zich toe tot
een onverbiddelijken wapengang.
Hinden burg lachte uit zijn kleine wreede
oogen, als hij er aan dacht hoe hij de tegen
standers in het Westen bij hun offensief zou
verschalken door een terugtocht, die geen
steen op den ander, geen boom overeind,
geen struik levend zou laten; noch over de
onvruchtbare zee zou verder meereen andere
geleider zijn van de schepen dan de vrees
voor de scherpte der duikbooten. Wijder
zou de krijg zich uitbreiden door de deel
neming van Amerika, dieper zou hij invreten
door de omwenteling in het Oosten, maar
Karl had zijn idee opgevat.
Hij was nog maar weinig maanden Keizer,
binnen een paar weken zou hij den anderen
Keizer, den eenig nog overgeblevenen, zijn
medekeizer van Midden-Europa, in zijn
hoofdkwartier gaan bezoeken, daar kon hij
met hem spreken, en heel dringend spreken.
Want Oostenrijk had den vrede noodig.
Langer dan Juni was de oorlog niet vol te
houden ! Dan lag de kracht van de Monarchie
voor den grond. Zij was nu reeds bijna
overgeleverd, zij stond inderdaad reeds niet
meer op eigen voeten.
De Apostolische Keizer nu had den
laatsten December van het voorgaande jaar de
wijding ontvangen tot Koning van Hongarije.
De Kroon van den Heiligen Stephanus had
hem haar heilige kracht geschonken, de
oude koningsmantel had zijn bescherming
over hem uitgestrekt. Hij hoopte in waar
heid vorst te zijn en met de eigen jeugd
zijn rijken tot nieuwe bloei te brengen.
Taak waarvoor de ervarendste staatsman
zou zijn teruggeschrikt.
Alleen met de uiterste zorg om de
menschen der verschillende naties van zijn ge
bied te bevredigen en zs toch te blijven
beheerschen kon het doel wo'den bereikt.
Want Oostenrijk is geen staat, maar een
samenzijn van natiën die hun
saamhoorig