Historisch Archief 1877-1940
?4 Mei '18. No. 2132
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Een Modern Belgisch Schilder
in Holland:
GUSTAVE DE SMET
Al te zeer zoekt men de waarde van het
moderne streven der schilders in den durf
om voor goed af te breken met alle
neoromantisme en niet minder met het realis
tisch en impressionistisch nabootsen van de
verschoningen der werkelijkheid. Op deze
wijze doet men dit streven onrecht aan.
Het wordt geenszins voortgestuwd door
ontkennende beginselen; het zwenkt eerder
om een zeer positief steunpunt. Het krijgt
zijn kracht uit een dieperen drang van de
moderne mrnschenziel, het zint op verdere
doeleinden dan tot nog toe bereikt werden,
en, waar het den kunstenaar niet langer
wil verlagen tot een handig vakman, die
weergeeft wat hij met zijn iqfelijke oogen
waarnam, tot een soort van fijn besnaard
instrument dus, wil het bovendien in den
artist het scheppend vermogen krachtdadiger
te werk stellen.
uitdrukking moest onvermijdelijk aanleiding
geven tot een vrijer en toch degelijker stijl
dan dien, waaraan de beide laatste eeuwen
ons gewend maakten. De .wetenschappelijke"
aanschouwing verdwijnt. De kunstbeschou
wing dringt naar den voorgrond. Men bootst
den vorm niet langer met getrouwe juist
heid na; men verwaarloost hem evenmin
omwille van kleur of licht: alleen het nood
zakelijke houdt men over, het wezenlijke,
datgene wat aan de dingen hun karakter
geeft en aan het geheel zijn volste uitdruk
king. Zoo wordt de stijl tegelijk overzichtelijk
en veelzeggend. Dat voortaan het beschil
derde vlak gevuld wordt met ruime en intens
gekleurde plannen kan bij opper lakkige
schildersnaturen aanleiding geven tot een
eenvoud, die slechts gestyleerde armoede
blijkt te wezen; doch bij waarlijk begaafden
leidt het tot een scherp-aandachtige uit
voering, die aan elke lijn en elke oplossing
van lijn, aan elk vlak en elk volumen, aan
elke van de vele kleurschakeeringen de
grootste expressie tracht te geven.
Wie ziet niet in dat een toeleg om de
schildersmiddelen aldus aan te wenden, ge
paard met een dergelijke hooge opvatting
van het doel, dat niet met de middelen
verwardt wordt, moet ten goede komen aan
de kunstenaars van dezen tijd, wanneer zij
maar en ik leg hier den nadruk op
beschikken over een ruime ziel?
Ik wil hier niet optreden als een
panegyrist van de moderne kunst. Ik wil alleen
mijn geloof in den wordenden kunstvorm
uitspreken. Iemand, die zich het liefst
verOntwaken.
Hierdoor gaat de moderne kunst den
ruimen weg op van vele mogelijkheden. Den
meest gewenschten weg trouwens. Want de
goedkoope meening dat goede kunst moest
ontstaan uit een onmiddellijk veraanschou
welijken van een stemming, hoe vluchtig
ook, heeft haar kort ochtend bestaan uitge
leefd. Wij zijn nu tot het inzicht gekomen,
dat de wording van werkelijke kunst ge
schiedt uit aandoeningen, die doordringen
tot de diepe lagen van het kunstenaarswezen,
?n daar, in lange dracht, verrijking en ver
ruiming winnen in den schat van levens
ervaringen en aanschouwingen, om dan op
te rijzen gedeeltelijk uit de onbewustheid
en gedeeltelijk uit de bewustheid van het
scheppend vermogen in een nieuwen
plastlschen vorm, die niet meer een weergave is
van een concreet geval, doch een kern in
zich bevat van het oneindig veelzijdige.
Inzonderheid de richting, die men de ex
pressionistische is gaan noemen in tegen
stelling met de impressionistische, en die
niet overslaan wil tot de excessen van het
futurisme en het cubisme, gaat naar het
begrijpen en doorvoelen van de grondvormen
en de algemeen geestelijke waarden der on
derlinge betrekkingen. Dit zoeken van een
vaster karakter en van een synthese in de
K. V. HET NEDERLANDSCH TOONEEL:
De Qifzelaar, door PAUL CLAUDEL.
Voor Claudel, den rijken en rhetorlschen
vóórman der jong-Fransche generatie van
vóór den oorlog, heb ik nooit meer dan
koele bewondering kunnen gevoelen. Sedert
den avond waarop Marie Kalff met de voor
dracht van fragmenten uit zijn werken geest
drift mocht verwekken, dunkt mij ook de
belangstelling in kunst, die niet voor zich
zelf spreekt maar getuigenis eener bepaalde
geestes-strooming bedoelt te zijn, niet toe
genomen.
Spiritualisten" noemden zich deze schrij
vers, onder wie de betreurde Charles Pégue,
Henrl Bergson, Francis Jammes; en voor
sommigen was deze onderscheiding recht
streeks verbonden aan de innigheid en de
praal der katholieke kerk. Dergelijke on
derscheidingen, die feitelijk beperkingen
zijn, omvatten niet meer dan den
uiterlijken kunstvorm. Vergeestelijken", het is
ongeveer een woord als vergulden", wij
zien het niet dadelijk, doch wij tasten:
dit goud, deze geest, is opgelegd. Alle rijpe
kunst is vergeestelijkt in dien zin, dat ze door
den geest aan de eerste aandoening werd
ontheven. Opzettelijk kan men dit proces
opwekken noch bevorderen, en voor den
waren kunstenaar is het levensweelde te
mogen gelooven, dat dit, het beste wat hem
overkomen kan, boven zijn wil uitrijst. Wij
behoeven daar niet over te praten. Ieder
moet het maar doen zooals hij het kan,"
zei eens Jacobus van Looy. Vergeestelijking
is een gevaarlijke preoccupatie van den
bewusten geest, ze belemmert de natuurlijke
bevruchting. Innigheid ontstaat. Zij open
baart vanzelf het diepst geheim. Verinner
lijking" doet van buiten-af dit geheim geweld
aan, zij geeft minder naarmate zfl meer
meit in het beschouwen van de gedegen
kunst van vroegere eeuwen, en onbevoor
oordeeld vóór het beste werk van de nieuwe
strevers staat, moet tot de bevinding komen,
dat de kunstopvatting van deze laatste,
ondanks alles, identiek is met die, welke in
den loop der tijden telkens gold als groote
attisten op de heuvelruggen stonden van
kunstbeschaving, en dat zij trouwens de
opvatting is, die het stelligst gewettigd wordt
door de meest gezonde psychologie en
metaphysiek.
Allerminst ligt het in mijne bedoeling de
kunstenaars, die deze richting volgen, als
genieën voor te stellen, en nog minder al
hun prestaties in beeld of woord te ver
antwoorden. Meer dan ooit moet men in onzen
individualistischen tijd voorzichtig wezen
met veralgemeenen, en heeft men te
verHET CENEALOGISCH-HERAL-DISCH BUREAU
CARL KÓFFLER te s-CRAVENHAGE
OBRECHTSTHAAT 181 , TELEr-H 7840. BELAST ZICH
MET ALLE. WERKZAAMHEDEN OP UAT CcBIED '
IN DEN UITGEBREIDSTEN ZIN :
imiiiiiiiimmiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiHiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
belooft; in schijn tot de stilte inkeerend,
maakt zij deze stilte luid en opzichtig.
Paul Claudel's mystiek" is mij te
opzichtig. Hoe zet hij elke, volstrekt
niet altijd eigen of diepe gedachte een
reeks van reminiscensen glinstert onder
dit werk, in het kader! Met welk een
wellust componeerde hij de namen zijner
vromen: La jeune fille Violaine, Sygne
de Coüfontaine, en deze lltany: Graaf
Ulysse, Agénor, George, etc. En tot welk
een vertoon maakte hij het offer", dit nederig
kind van elk geloof. Dichterlijkheid, doch
niet van een dichter. Bijbel-vast als de beste
cathechiseermeester, haalt deze literator
zonder schromen den geheelen bijbel
naar zich toe. Indien het mogelijk is, laat
deze kelk aan mij voorbijgaan", bidt de
jonge dame, Sygne de Coüfontaine, QP het
oogenblik dat haar geloof haar opgelegt een
verafschuwd huwelijk aan te gaan. Mij dunkt,
zelfs onder deze omstandigheden zou een
vrouw zich, met minder pretentie en meer
plëteit, kunnen uiten.
De Gijzelaar" is ontleend aan de
romantiek, zooals L' Annonce faite a
Marie" ontleend is aan de legende. Werd
in dit laatste werk het mysterie gelijk
we dit uit Der arme Heinrlch" kennen tot
bewuste analyse, in de Gijzelaar" schoot de
fantasie te kort, die bijv. een vertelling van
Hoffmann op haar wijze geheimzinnig en
boeiend maakt, terwijl ook het glazuur dat
de romantiek van een Villiers de l'Isle Adam
tooverglans verleent, bij Claudel maar tot
op zekere hoogte we laten de vertaling
nu daar den inhoud dekt. De gebonden
stijl en fraaie taalval onderscheiden dit werk
van beperkte visie wel zóó ver, dat we aan
Sardou niet behoeven te denken, niet genoeg
evenwel om het verheven gebaar waarmee het
zich aan ons opdringt, te rechtvaardigen, en
duidelijker dan l' Annonce faite a Marie
verraadt dit romantisch drama het, met geen
vergeestelijkiiigtebemantelen.gebrekaanhart.
Jonkvrouw Sygne de Coüfontaine verleent
in de abdij, welke behoorde tot het verwoest
erfgoed harer vaderen, een schuilplaats aan
den Paus, door haar in stilte beminden neef,
den langnamigen George uit ballingschap
bevrijd en tegen Napoleon beschermd.
trouwen op den grooten criticus Tijd, die
zijn schiftend werk wel volbrengen zal en
veel van wat nu doorgaat als zwaar van
kunstwaarde, eens als kaf voor den wind
zal doen wegvliegen. Het zou echter oneer*
lijk wezen de nieuwe beweging aansprakelijk
te stellen voor de uitlatingen van hen, die
zich op een reclame-achtige wijze opwerpen
als haar impressario's, of voor de aanstel
lerige elucubraties van sommige onder haar
aanhangers, die hun gebrek aan inspiratie
en kunde trachten te vergoeden do«r een
uitbundig durven. Er is reeds heel wat
expressionistisch werk te onderkennen als
ontegensprekelijk schoone schepping van een
diep kunstenaarswezen, en ik aarzel geen
oogenblik om onvoorwaardelijk het nieuwe
streven te loven: het brengt de bevrijding
uit stofferige wegen en heeft een richting
gekozen, die leidt naar sereene hoogten.
Langs die richting en naar die hoogten
is de Belgische schilder Gustave de Smet
zich, in alle bescheidenheid, aan het op
werken, en met gespannen belangstelling
zijn de weinigen, die hem hier kennen, aan
het kijken naar de evolutie, welke zijn kunst
hier in Hoi land doormaakt.
De evolutie van dezen artist is alweer
een van die haast niet waargenomene en
toch zeer belangrijke verschijnselen van de
onderlinge befnvloeding, die, gedurende
dezen oorlog, gebeurt tusschen Hollanders
en Belgen. Want hoewel het pogen van
Gustave de Smet reeds vóór zijn gedwon
gen verblijf in Nederland eenigszlns de
richting van het expressionisme uitging,
hier toch heeft hij de openbaring gekregen
van wat op den weg te bereiken is, en hij
erkent dankbaar hetgeen hij leeren kon
van de moderne Amsterdamsche school.
Het leeren was echter bij dezen reeds
volwassen kunstenaar geen nadoen: hij is
geheel zichzelf gebleven en in de tentoon
stellingen van den Hollandschen kunste
naarskring, die hem een gulle gastvrijheid
verleent, neemt hij een geheel eigene plaats in.
De eenige verklaring hiervan is het feit,
dat het welbewust inslaan van de nieuwe
richting bij dezen schilder geschiedt uit volle
overtuiging. In dit werk van Gustave de
Smet komt opnieuw de ernst van het nieuwe
streven tot zijn recht. Geen verlangen om
de aandaeht op zich te trekken moest dezen
kunstenaar naar de jonge
banen lokken en geen
zucht naar afwisselende
nieuwheid er hem heen
trekken: hij kon wel an
ders en behoorde reeds
tot de goede" schilders
van België. Allerminst
was het hem te doen om
door vereenvoudiging tot
gemakkelijker en
veelvuldiger werken te geraken.
Men bereikt niet een
synthese, als hij er in
zijn beste werken geeft,
zonder aandachtige ana
lyse. Zulk een synthese
is niets anders dan de
condenseering van een
groot aantal waarnemin
gen.
Oppervlakkige beoor
deeling verleidt er som
migen toe om het expres
sionistisch werk te be
schouwen n als een
vluchtig schetsen n als
een gewilde afwpingvan
de natuur, en met name
is dit gezegd van Gustave
de Smet's laatste werk.
Wie zoo spreekt, oordeelt
lichtzinnig. Ik heb van
de Smet talrijke voorstu
dies gezien van landschap
pen, die zóó dicht bij de
natuur staan als het meest
naturalistisch werk, en
studies van figuren, die
niets minder dan anato
mische studies blijken te
wezen. Waar echter de
arbeid van de meesten
ophoudt, vangt eerst het
scheppen aan van kunste
naars als deze. Het wordt
een langdurig pijnlijk dra
gen van de conceptie, een
ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM
l A
B
A
B
M
A
B
M
A
B
M
on
are h
Ad*Ütlt&$
MEEREN-ARTI KELEN,
UITRUSTINGEN.
'M
IA
B
'M
A
B
M
A
B
ABM.ABM.ABM.ABM.ABMLABttABM.ABMABM.ABM.ABM.AB M
IIIUIlllllllllltllllllllllIIIIIMHltllllllllllll
voeden van de teere vrucht met hun
hattebloed, tot dan, in bange weeën van
beproeven en herbeproeven, het inwendig
doorvoelde en aanschouwde kan geschapen
worden met een synthetische vormgeving.
Het is waar dat deze artist op verre na
het doel nog niet bereikte, dat wij geneigd
zijn te stellen aan het nieuwe streven. Van
de grootheid der aanschouwing komt nog
niet genoeg tot zijn recht. Het pogen van
den kunstenaar is nog te nadiukkelijk ge
spannen op het zuiver picturale, op de
schoone verschijning van de combinatie der
lijnen, kleuren en vlakken. In zooverre is
deze geest een product van zijn milieu in
Vlaanderen, waar men zich zoo graag kin
derlijk overlevert aan het aanschouwen van
de weelde, die het licht om ons heen toovert,
en aan het genot van het schilderen zelf.
Nog heeft het leven en de beschouwing deze
ziel niet genoegzaam gerijpt, opdat de open
baringen van haar inzicht in het wezen der
dingen zouden vermogen ons diep te treffen.
De kunstenaar is al goed op weg daarheen.
In het korte bestek van dit artikel kan dit
bezwaarlijk aangewezen worden. Ik kan
slechts wijzen op zijn teekening Ontwaken,
in 1914 te Amsterdam ontstaan, waarin hij
met wat krijt op wat papier de zware droef
heid uitspreken kon van de vluchteling, die
zonder have en goed in den vreemde rond
dobbert: wat een rijke ziel spreekt uit die
armoede! Hoe teeder beeft het morgenlicht
om alles heen, hoe doezelt het alle hardheid
weg in de lijnen van de sponde, wat een
leven wekt het op het blanke beddegoed en
op den muur, hoe beeft zijn warme
innigiiiiiiiiiimiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiH
held als een aureool, rondom het haar van
de figuur en hoe glijden zijn stralen over
het frele lichaam der maagd, die als ver
geestelijkt oprijst uit de donkere onbewust
heid van den slaap en met verbaasden blik
staart naar den dageraad, of deze ook ver
ademing brengt...
Naderhand kwam nog sterkere concen
tratie en uitdrukkingskracht. Daarvan is Oe
V'ie Aarde een reeds te bewonderen bewijs:
het is een boer, het wordt de boer; het is
een dorp, het wordt een dorp; de ernst van
de groeiende natuur en de stoere beweging
van den bewerker dezer landen, ze liggen
mede in elk deel en in het geheel. De vel
den zwellen van vruchtbaarheid; de boomen,
de hoeven, de huizen, zwaar en vast zijn zij
vergroeid met den grond en den landsman,
de luchten laaien, en het licht laat de
kleuren opgloeien in een veelvoudige scha
keering: het is een volle beeld van De vele
Aarde.
In deze richting gaat de groote kunst van
onzen tijd: zij wordt de samenvattende, de
beteekenisvolle, de rijke, en toch de een
voudige ook, in de techniek: de kunst die
tegelijk de geestelijke en zinnelijke vermo
gens genietend doet meeleven.
De Gustave de Smet, die in Holland zich
zelf gevonden heeft, en er in alle beschei
denheid zich buiten het rumoer houdt,
verzamelt hier krachten, waarmee hij eens
veel zou kunnen vermogen voer de kunst
verjonging in het vernieuwde vaderland.
LEO VAN PUYVELDE
De vele Aarde.
mmiMMiimiitMiiiiiiiiiiiMiniiH
De schuilplaats wordt ontdekt door den
manken prefect van het Marne district,
Baron Toussaint Turelure, een door de
revolutie en Napoleon's gunst tot dezen
hoogen post gestegen ondergeschikte der,
aan het Huls Bourbon verknochte, Co
fontaines. En deze, prenant son blen ou il Ie
trouve, ziet in zijn ontdekking het dwang
middel om de hooge en schoone jonkvrouw
te winnen voor zich, opdat eenmaal zijn
zoon den, inderdaad niet benijdenswaardigen,
naam van Turelure, zal mogen verwisselen
tegen dien van Graaf de Coüfontaine.
Sygne, om den Paus, haar kerk, te red
den, brengt, daartoe overreed door haar
biechtvader, pastoor Badllon, het uit maag
delijk, kerkelijk en politiek oogpunt st h r i le
kdijk offer, en baart den vereischten
stamhouder. Doch Turelure, inmiddels gestegen tot
prefect van de Seine, moet dan nog verder
gaan om inderdaad de goederen en titels,
welke aan den kinderloozen neef George
behooren, aan de Coüfontalnes te
anttrochelen. Hij belooft dien niet minder dan zijn
invloed tot herstel van zijn Koning op den
Franschen troon.
Het pistoolschot, dat de ridderlijke George
den verrader bij deze gelegenheid einde
lijk l naar het hoofd zendt, treft helaas
echter niet hem, maar de zich met over
moedige edelaardigheid vóór hem werpende
Sygne, en het verweer-schot, door Turelure
gelost, doodt George... in n klap. For
never was a story of more woe... De prefect
heeft dan nog den poëtischen inval de lijken
der beide Coüfontaines op n baar te doen
bijzetten, en bewees daarmede tot onze
verrassing, dat ook in deze verdorven ziel
nog een kiem van inschikkelijkheid sluimerde.
Doch het zal Claudel's bedoeling wel niet
zijn geweest ons nu juist daarvan te over
tuigen.
Sygne br«ngt het offer. Dat is het stuk.
De noodzakelijkheid, de hoogere waarde
van dit offer aanvaarden wij ook zonder
katholieke of zelfs godsdienstige beginselen.
Elk volstrekt geloc f is waard dat men er
in liefde voor sterft, er desnoods voor...
huwt. De vraag voor ons blijft echter:
hoe brengt Sygne haar offer, en hoe draagt
zij daarvan de consequenties? Een offer,
ten halve gebracht, is niets. Verwierf zij met het
besluit de kracht haar misdaad jegens zichzelve
om te zetten in een daad van hoogere schoon
heid tegenover God en de gemeenschap?
Steeg zij ermede als mensch, o splritualisten!
tot het plan, waar de daagsche dingen in
hooger licht haar verschrikking verliezen,
en het uitverkoren martelaarschap, blij moedig
gedragen, als een aureool om
vrouwenslapen zweeft? Was Sygni, op het oogen
blik dat haar de kogel trof, n stap gevor
derd op den weg les tortueux chemins
qui vont vers Ie tombeau die wij gelijk
Verhaeren het zoo schoon bezongen heeft,
met een groote liefde, een groot geloof in
het hart, vreesloos en met opgegeven hoofd
betreden? Het leek er niet naar. Deze
Bourbonsche lelie bleek in haar gehuwden staat
radicaal geknakt, een zeurige, tegensputte
rende Tureluursche.een mater dolorosa van
den kouden grond. Neen, ik laat me alweer
niet wijs maken, door het toelichtend pro
gramma van de N. V. het Nederlandsch
Tooneel, dat Claudel hier een
middeleeuwsche opvatting" zou prediken voor den
tegenwoordigen tijd". De laatste van een
oud geslacht wil ikin de ongelukkige Sygne
desnoods erkennen maar om-den-dood-niet
de eerste van een nieuw!" Rhetorica! Dat
tenminste hebben de laatste jaren ons ge
leerd : hoe men in den tegenwoordigen tijd
offers brengt. Nederig en stilzwijgend. Hoe
men in het groote en in het kleine, terwille
van een ideaal, een geloof, een land, een
hersenschim of wat anders dat de verbeelding
voedt, moedig en volkomen, bereid kan zijn.
Dit stuk zou nu waarlijk eens zonder
schade gespeeld kunnen worden met de
meest moderne artistieke pretentie. Als
experiment. En met het eenig doel: het zoo
ver mogelijk te verwijderen van Sardou.
Bijzonderen bizar. Gedrenkt in killeextazeen
twijfelachtig licht. Wij kunnen het niet weten,
maar ik had gemeend, dat de regisseur van
het Nederlandsch Tooneel het zou hebben
geweten, dat hij althans zou hebhen be
proefd het stuk naar een bepaalde visie
te transponeeren. Doch alleen in het
begin, bij het optreden van den Paus,
hebben we, even, de leiding in die richting
voelen gaan. Hissink was niet de Paus van
adelijke geboorte, dien hij heette te zijn, al
leen al zijn handen kenmerkten den Paus
uit den boerenstand, maar zijn binnentreden
uit den schullhoek der boekenkasten was
ontroerend, het stille spel in den grooten
stoel indrukwekkend. In onze gedachten
bleef hij daardoor, schoon onzichtbaar, de
hoofdfiguur van het werk. De tweede figuur
is Sygne Sygne de Coüfontaine de
overslanke lijn, en welke een teedere P ra t ie l
Devoot en doorschijnend als de Heilige
Ursula, met wijde oogen en prevelende
lippen, de angstige vingers, spits en bleek
als kaarsjes om het Ivoren kruisbeeld ge
klemd, en een lange, lange ketting van
Liberty. Zóó ongeveer zag onze verbeel
ding Marietje Holtrop met haar historisch
juiste pofmouwen en gezonden griezel
voor den dulvelschen pretendent.
Spelwarmte gaf zij, doch zij speelde de rol
naar beneden in plaats van naar boven. De
Sygne onzer verbeelding zagen wij, in het
uur der goddelijke beslissing, niet bulgen
in het stof, maar oprijzen, het hoofd ge
heven, een fiere hemelbruid. Aan de hand
van pastoor Badilon, welke in ditzelfde uur
haar, die zijn aardsch hart vurig bemint
daar had Verkade ons ook iets van kunnen
laten merken?ten off er sleept, als Abraham
zijn zoon. Welk een fanatieke ijver, welk
een belijdenis, welk een verrukking had
daar op het tooneel kunstmatig gekweekt
kunnen worden! Verguld .. aangezien hier
geen goud te delven was. Niet den man
ken prefect, den Heiland zochten wij achter
Sygne, en boven den kwaden kans der wereld
vervulde ons daar het hemelsch loon.
In de vertooning hebben wij, als de beul
achter den biechtstoel, slechts den prefect
gezien, en de engelen hoorden wij niet zingen...
Moeten we Bouwmeester (Turelure)prijzen
omdat hij met hulp van den souQeur onze
herinnering aan Madame sans Gêne ver
levendigde, en Erens (GeorgedeCoüfontaine)
misprijzen omdat hij als acteur in die rich
ting niets bereikte? Of mogen we ten slotte
.de Gijzelaar" als een algeheele vergissing
boeken? Ik ben daar wel toe geneigd.
TOP NAEFF