De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 4 mei pagina 9

4 mei 1918 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

4 Mei '18. - No. 2132 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND OVER DE WENSCHELIJKHEID VAN EEN NEDERLANDSCH PERS BUREAU IN DEN VREEMDE door Mr. W. M. WESTERMAN Bijdevelelllusies.dle wij zoo gaandeweg in den loop van den oor log in rook hebben zien vervliegen, be hoort bok het geloof in de betrouwbaar heid van buitenlandsche persagentschap pen. Ik noem geen namen, omdat ieder die namen kent, maar ik geloof niet, dat deze bewering verl DB schrijver van dit artikel bewijs nOOdlg heeft. Wie zich de moeite neemt om In dagen van spanning de officieele communiqué'sderoorlogvoerenderegeeringen met elkaar te vergelijken, zal weinig geneigd heid vertoonen, de waa held van het gezegde in twijfel te trekken. En wie het maar lang genoeg volhoudt, krijgt er zelfs slag van om tusschen de regels door te lezen, wat er wél en wat er niet gebeurd is. Het zou dan ook dwaasheid zijn, die communiqué'* te beschouwen als een objectief beeld van den bestaanden toestand of als een kleuriooze schildering van plaats gehad heb bende feiten. Zij zijn dat natuurlijk niet en zij kunnen dat niet zijn in oorlogstijd. In de eerste plaats is de mentaliteit van een oorlogvoerend volk een zoodanige, dat zij alles door een speciale bril en nog wel een rozeroode ziet, terwijl wij met onze nuchtere ongen het heele spectrum in het vizier hebben. Maar daarbij komt rog iets. Welk belang hebben de belligerenten om ons van dag tot dag de zuivert waarheid mede te deelen? Welk belang om de rol, die door hun legers, hun staatslieden, hun diplomaten met meer of met minder succes gespeeld wordt in ongeretoucheerden staat aan het neutrale publiek te openbaren? Dat belang bestaat immers niet. Men kan dit kortzichtig noemen en er op wijzen, dat eerlijk ten slo'te het langst duurt; men kan van oordeel zijn, dat een onoprechte bericht geving op den duur haar doel voorbij streeft, doordat de menschen wijzer geworden aan het gepubliceerde geen geloof meer zullen hechten. Het een, noch het ander zal beletten, dat een oorlogvoerende natie als regel aan een tendentieuse voorlichting den voorkeur zal geven, boven een laat ons zeggen normale. Zoolang als er oorlog is of liever zoo lang als er strijd van belangen zal zijn tusschen twee of meer naties, zal de neiging bestaan om het niet in dien strijd betrokken buitenland te beïnvloeden door een tendentieuse bericht geving. De aangewezen organen voor die berichtgeving zijn de gioote telegraafagentschappen. Dit blijkt ook hieruit, dat in ernstige tijden het particuliere karakter der agentschappen op den achtergrond en het officieele op den voorgrond treedt. Men ziet thans overal, dat de agentschappen in meer of mindere mate de gedaante van repeerlngsbureaux hebben aangenomen. Ondanks dit doet zich het wonderlijke verschijnsel voor, dat onze Nederlandsche couranten lederen dag hun kolommen vullen met het nieuws, dat die regeeringsbureaux wel zoo goed willen zijn wereldkundig te maken. Ik maak onze bladen hiervan geen verwijt. Het publiek wenscht al of niet llllllmitlllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIflIlllllflIllltlll EEN GROOT-NEDERLANDER EN EEN GROOTE NEDERLANDER In een vorig nummer van dit weekblad heeft de hoofdredacteur erop gewezen, dat de koopmansgeest, die volgens den heer Valckenier Kips, zoo'n funesten invloed heeft gehad op een groot-Nederland, dat had kun nen zrjn, ook leelijk rondspookt in htt brein der 20ste eeuwsche Germanen van deze lage landen bij der zee." Door het betoog van den heer Van Hamel wordt de vunze kern van het grootNederlandsche gedoe afdoende blootgelegd. Het artikel is dan ook een eerlijk en duide lijke waarschuwing aan het adres van het Nederlandsche volk. tendentieus op de hoogte te worden ge houden en de pers is, zooals de zaak nu staat, niet bij machte zich de beschikking te verzekeren over andere bronnen. Maar ik zou toch wel de vraag willen opwerpen, of het wenschelijk is dezen toestand te be stendigen. En met name, of niet de tijd gekomen is om in een of anderen vorm een in het leven te roepen. Ik ben mij zeer wel bewust, dat dit niet zonder tal van bezwaren zal gaan. Het denkbeeld stuit, behalve op de traagheid, die helaas een deel van ons volkskarakter schijnt uit te maken, waar schijnlijk voorloopig op de tegenwerking (althans het lijdelijk verzet) van den kant der oorlogvoerende mogendheden. Men kan hun niet kwalijk nemen, wanneer zij op dit oogenblik niet de behoefte gevoelen om ons aan betrouwbaar nieuws te helpen. Dit be hoeft ons natuurlijk niet te beletten met de voorbereiding een aanvang te maken. Wel licht zal men zich echter ook ten onzent niet direct voor het idee gewonnen geven. De tegenwerping zal vermoedelijk gehoord worden, dat een Nederlandsche organisatie na den oorlog, dus wanneer de gemoederen weer tot rust zijn gekomen, geen reden van bestaan meer heeft. Men kan het dan zal men zeggen weer zeer gevoegelijk met de buitenlandene organisaties stellen. Voor deze redeneering is iets te voelen. Indien dan ook een Nederlandsch persbureau zich uitsluitend zou bepalen tot het seinen van allerlei politiek nieuws, ware er geen vol doende aanleiding het op te richten. Wil het agentschap in een bepaalde behoefte voorzien, wil het de Nederlandsche belargen behartigen op een wijze, die met de natio nale krachtsinspanning van de laatste drie jaren in overeenstemming is, dan moet het doel weidscher zijn. Ik zou in dit verband willen wijzen op de propaganda, die door de Vereeniglng tot Verbreiding van Kennis over Nederland in den Vreemde wordt gevoe-d, op het werk, dat door haar commissies wordt verricht, en op de artikelen van mr. Van de Rivière in het tijdschrift Ons Land". Het persbureau zal dan moeten zijn een grootsch opgezette onderneming, gesteund door de regeering, met hoofdzetel in Neder land en agentschappen in de voornaamste hoofdsteden der wer-ld. Het zal zijn taak niet moeten beperken tot het verstrekken van nieuws aan de Nederlandsche dagbladen, doch te/ens zfln volle aandacht dienen te wijden aan de stemming, die in een bepaald rijk ten opzichte van Nederland heerscht en aan de meeningen, die in de buitenlandsche pers met betrekking tot o»s land tot uiting komen. Hoezeer het noodig is om behalve een gezant bij de regeeringen, ook een gezant bij de publieke opinie van een land te be zitten, hebben de laats»e jaren wel zeer duidelijk aangetoond. Het zijn vaak de in een zeer onschuldigen voim gekleede be richten, die ons land het meeste kwaad kunnen doen. Een behoorlijke psrsschildwacht" 1), ter plaatse aanwezig en voorzien van de meest onmisbare gegevens, zou hier wonderen tot s'and kunnen brengen l Uit het voorgaande volgt van zelf, waar het persbureau vóór alles zijn tenten zou moeten opslaan. Dat is daar, waar het ge vaar voor besmetting der publieke opinie het grootst is. Waar de mogelijkheid be staat, dat een belangenconflict de wenschelijkheid geboren doet worden om stemming te maken tegen ons land. Ik noem b. v. Japan, 1) Het woord is van Mr. v. d. Rivière. iimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiuciiii zij voldoende om aan te toonen hoe vreemd deze Delftsche Hoogleeraar met de geschie denis omspringt. De heer Valckenier Kips is een groot aargelegd man, die er van houdt in enkele torsene trekken geschiedenis te teekenen. Dat brengt hem ertoe het optreden van een klein rebellen-republiekje te vergelijken met de staatkunde van een machtig rijk op het toppunt van zijn bloei. Een figuur van een Oldebarnevelt is voor hem geheel gelijk aan die van een de Witt. Beide waren hoof den van een koopmansstaat, beiden aanhan gers der liberale gedachte, beide ruzieden met de monarchale en militaire machten van hun tijd, de analogie ligt dus voor de hand. i, '< ," t . l S J t ^ ' ^ * ^ ^ Maar daarmede is deze kwestie nog niet geheel afgedaan-; er moet ook met een enkel wooid opgekomen worden tegen de wijze waarop de heer Kips in dierst van zijn idea len, onze staatkunde en staatslieden van de 17de eeuw heeft trachten te bekladden en neer te halen. Het bes-ek van dit artikel gedoogt niet, dat wfj alle beweringen aan een nadere be schouwing onderwerpen, een enkel voorbeeld Volgens dit recept is ook de aarzeling van den landsadvocaat om na Nieuwp >ort den offensieven strijd tegen Spanje voort te zetten, toe te schrijven aan dezelfden geest, die de Amsterdamsche kooplieden vijandig deed staan tegenover de oorlogspolitiek van Willein III De oorlogsmoeheid, die in 1678 de Republiek bracht tot een afzonderlijken vrede met Frankrijk is, volgens hem, slechts eene herleving van die stemming, die OHS ?waar een opkomend Imperialisme alle kiemen van toekomstige rustverstoring in zich bergt. Zoodoende kan het agentschap mede dienst baar worden gemaakt aan de bevordering der vredesidee, al zfjn de motieven, welke tot de oprichting meeten lelden, van zuiver nationalen aard en niet belangeloos. Er zijn nog meer wegen, die ingeslagen kunnen worden. Onze economische voor lichtingsdienst is niet voorbeeldig; eerst in den laatsten tijd is men oog gaan krijgen voor wat in dit opzicht aan de expansie van ons economische leven in den weg staat. Het persbureau zou zich in deze richting kunnen specialiseeren; het zou zich kunnen gaan toeleggen op het verzamelen van alle in bladen en periodieken gepubliceerde détails, die voor den Nederlandschen imen export van belang zijn en aldus een wel kome aanvulling vormen van onzen consulairen dienst. Economische pioniers kan een land moeilijk te veel hebben. Het aantal mogelijkheden is hier niet mee uitgeput. Over de organisatie van het pers bureau, over de vraag of hier de regeering het initiatief moet nemen, dan wel dat zulks aan particulieren dient te worden overge laten, over de financiëele zijde der zaak, zou nog het noodige gezegd kunnen worden. Voor het oogenblik wil ik het hierbij laten. Mijn bedoeling was slechts op het denk beeld de aandacht te doen vallen. Indien bevoegderen hierin aanleiding mochten vinden om hun gedachten er eens over te laten gaan, is reeds iets bere>kt. iiiiiiiiiiiiiminiiii Dr. TH. GOOSSENS, Franciscus Sonnius in de pamfletten. 's-Hertogenbosch, G. Mosmans Zoon. 1917. De roomsche geleerde, die deze dissertatie aan Amsterdam's hoogeschool hè» f t verde digd, is ongetwijfeld een ijverig werker. Tuch ben ik er niet rouwig om, dat de oorlog archiefonderzoek in Belgiëheeft verhinderd en dat daardoor in plaats van Sünnius' biografie dit beperkter onderwerp is behan deld. Want deze eersteling is nog zoo weinig overzichtelijk bewerkt, dat dr. Goossens inderdaad in de kunst een boek te componeeren zich nog wat moet oefenen, maar c a n zal hij ook wel in staat zijn om ons een werk van beteekenis te schenken. Hij beschikt over groote kennis van zijn onder werp, is het 16de eeuwsch latijn behoorlijk machtig, heeft begrip van historisch onder zoek, volharding in het navorschen. Dat zijn groote deugden voor een historie beoefenaar. Ook heb ik voor zijn stijl niets dan lof. Maar behalve het zooeven genoemde bezwaar heb ik een paar bedenkingen. Hoofddoel der studie is geweest een viertal anonyme latijnsche pamfletten, die over Sonnius handelen, te bespreken. Van den inhoud dier pamfletten wordt heel wat meegedeeld en ook veel daarvan als onjuist bestreden, somtijds meer met eenapodiciisch ongeloof bijv. waar het de beschuldiging van onzedelijkheid betreft dan met bewijs, maar ever het algemeen genomen heb ik IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIMIItlMIIIIIIIIIIIIIKIIIIIIflIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIII in 1648 tot een vrede met Spanje bracht, zonder aan Frankrijk te denken en die ook in 1609 de Republiek dwong tot een bestand met den erfvijand. Hij ziet de periode van 1600-1672 als een tijdvak, doorloopend behterscht door de bekrompen koopmansgeest en het lage winstbejag der Republikeinsche liberale partij. Wij, benepen klein-Nederlanders, gewend aan de lilliput verhoudingen onzer samen leving, onderscheiden schakeeringen en ver schillen, waar het valkenoog van dezen grooten man slechts een onafgebroken lijn van laftieid en halfheid vermag te onder kennen. Vandaar ook bij ons een waardeering, verklaring en bewondering voor personen en feiten, die hem met minachting en afkeer vervullen. Vandaar ook dat wij in onze huisbakken naïviteit, in Johan van Oldebar nevelt een groot-Nederlander meenen te hezitten, die verre uitsteekt boven het land verradersideaal van den heer Valckenier Kips Immers, van Oldebarnevelt wilde nationale kleinheid niet ontloopen door een smadelijk opgaan in een grootere macht. Hij heeft ons op andere wegen geleid; hij wist ons op te heffen tot een staat, die in volle vrij heid zijn eigen lot bestuurde, wiens stem beteekenis had in het groote Europeesche concert. Zoo deed hij kleinheid in grootheid verkeeren. Dit was zijn groot-Nederlandsche politiek. En voor ons doet het aan zijn figuur geen afbreuk, dat hij na 1600de vorming van een groot Nederlandsch lijk heef! belet, want wij gelüoven r och aan de mogelijkheid van dit rijk, noch aan den lagen koopmansgeest, die den landsadvocaat toen zou hebben beheerscht. Wij weten dat de harde noodzakelijkheid Van Oldebarnevelt dwong na 1600 ajn koers te veranderen. Sifdi 1598 stond ons klein gemeenebest, dat reeds 30 j.iar Spa'je had weerstaan, zonder nor menswaardigen steun tegenover de wereldmonarchie. Frankrijk had in dit jaar j vrede met Spanje gesloten, Eiizabcth van ' Engeland was wel met ons verbonden, maar van dien kant was alles onzekerheid en twijfel In deze omstandigheden wilde Van Old*-barnevelt een uiterste poging doen om Enge- j land f n Frankrijk weer nauw aan de oor logspolitiek der staten te binden. Eengroot succes op de kusten van Vlaanderen, zoo dacht hij, zou beide rijken overtuigen van onze kracht, zou Frankrijk de lust geven om den vrede met Spanje te verbreken en En geland tot krachtiger hulp aansporen. Met dit doel werd, tegen den zin van de militaire autoriteiten, in 1600 een tocht naar Vlaan deren ondernomen. De afljop ervan is over bekend ; de schitterende overwinning bij Nicu* poort had evenwel geen verdermilitair resultaat en ook de diplomatieke uitwerkit g bleef gering. Engeland en Frankrijk bei den volhardden in hun onthoudingspolitiek, j i MARS, DE ONVERZADIGBARE Teekening voor De Amsterdammer" vanGeorge van Raemdonck. Meer, Michel, veel mér". weinig bezwaar tegen de gegeven voorstel ling. Daarraast wordt een onderzoek inge steld, wie de naamlooze schrijver is. Eerst wordt op grond vooral van stijlovereenkomst betoogd, dat de vier pamfl tten van n hand zijn en daarna dat zij zijn geschreven door Henricus Geldorpius. Eigenlijk was dit laatste vrijwel overbodig werk. Immers reeds werd deze Geldorp voor den schrijver van minstens n geschrift aangezien en warfn de vier van n hand, dan volgdeer vanzelf uit, dat deze klassicus ze alle vier had ge schreven. Voor Goossens is de uitkomst in zooverre van gewicht, dat de beschuldi gingen teg^n zijn held Soimius geu<t minder bezwarend lijken, als zij uit n en denzelfden koker komen, vooral, wanneer t en wel hoogst bekwaam, maar ongetwijfeld zeer partijdig man als Geldorp was, de schrijver zijn zou. Voor Goossens, juist, omdat hij een roomsch geleerde is, maar voor ons als protestanten, die een bisschop als Sonnius beschouwen met geheel andere oogen, is zulk een uit komst van minder beteekenis. Het is voor ons protestanten bijzaak, of een ii quisüeur als zoodanig een gematigd" man was. Wij verachten een inquisiteur er niet minder om. Het beeld van den man, die den vromen Veluanus heeft gekweld, blijft voor ons even weerzinwekkend, ook al zouden enkele verhalen in bedoelde pamfletten overdreven of opgesierd zijn. Is dr. Goossens echter geslaagd in zijn bewijs, dat die vier boekjes van n hand zijn? Vooralsnog ben ik daarvan niet ovenuigd. Het laalbewijs is nietszeggend, want het feit dat eenige Eerst toen dit overtuigend gebleken was, begon de Advocaat naar eene overeenkomst met Spanje te neigen. Hij wist de Republiek niet in staat om op den duur den zwaren strijd tegen Spanje vol te houden. Hij zag bovendien, dat hulp van Frankrijk, zonder tegenwicht van Engelschen kant, wel eens tot een nieuws en grootere bedreiging z u kunnen uitgroeien, door het veriangen van Koning Hendrik IV om niet alleen de Zuid-Nederlanden, maar ook de NoordNederlanden order zijn macht te brengen. En wat kon de Re publiekveroveringen ,<p en succes in België(.''''e/S <'*,?',:?.????f/ baten, als Frankrijk /',,-;--?-.?'.J in drn buit zou moe- !/vV< - -v) -- ? ten deelen, als dus \ ,-/ "£' ,.. j dit rijk de gebieden ^ % '*'.. '-''! ' kreeg van waaruit het ons territorium gemakkeiök kon be springen. Een grootNederland zou dan misschien wel zfln ontslaan, maar onder vreemle oveiheersching, een toestand, die den heer Valcke nier moge toelachen, maar die noch voor den 17Je eetiwschen Koopman, r.och voor den 20ste eeuwschen klein- Nederlander eenige bekoring had. Dus werd het voort zetten van den oorlog langzamerhand htt grootere kwaad, een eervolle overeen komst rrei Spar je meer en meer «e meest wenschelijke oplossing. Maar zoo groot was liet vrcdesverlangen bij Van Oldebarnevelt t >ch niet of hij wachtte af, totdat van dui kant der Aarisher'"gen, de ess^ntieële concessie werd ged an door erkenning onzer onafha' kdijkheid. Eerst toen gmg hij verder. En met dezelfde rustige en onver zettelijke kracht, waarmede hij de vredespresste van Frankrijken Engeland had wterstaan, toen hij voortzetting van den oorlog nood g achtte, wist hij ook nu bij de/.e onderhandelingen zijn standpunt te hand haven tegenover d-n vijand, tegenover de bevriende mogendheden. Vrtde achite hij noodig, maar een vrede, die onafhankelijk heid, vrijheid van godr-dienst en de vaart op Indiëwaarborgde; van dtze punten zou niets door de staten opgegeven worden, xoo verzekerde hij, zelfs niet quand iis devraient périr" En voor deze ontniigzaamhdd /ijn ten slotte aartshertogen en Spar j>-gezwicht, heefÉook Frankrijk in moeten binüen. latijnsche ui'druk'-ingen in alle 4 boekjes voorkomen, zegt niets. Immers het is de vraag, of deze uitdrukkingen ook elders gevonden worden. Het is mogelijk, dat de auteurs op een zelfde latijnsche school onderwezen zijn. Ook dat de eene auteur het werk van den ander gekend heeft. Er bestaat bij mij bezwaar om op gezag aan te nemen, dat vier boekjes van nzelfde drukkerij afkomstig zijn, wanneer ik het drukwerk zelf niet zien kan. Hier hadden clichés van karakteristieke bladzijden moeten zijn gegeven. Want wat meegedeeld wordt over het httertype van C op blz. 143, doet mij ernstig in twijfel trekken, of dit boekje van dezelfde drukkerij is. Volgens de over levering zijn juist A en D van Geldorp, terwijl de stijlovereenkomst tusschen A, Q en D grooter is dan tusschen n dezer drie en C. Het zou mij te ver voeren en te veel eischen van het geduld van den lezer, indien ik hier in den breede de argumenten om C te beschouwen als geschreven door den schrijver van A en D ging bespreken. Ik volsta derhalve met het uit te spieken, dat er zooveel vóór pleit om C toe te kennen aan een ander auteur, dat ik vooralsnog niet geloof, dat de vier boekjes van n hand, wél van twee handen zijn. Nog deze opmerking ten slotte: wie over geloofvervolglng handelt, zal goed doen het Amsterdamsch Doopsgezind archief te raadplegen. In de door Goossens behandelde zaak van Fije Hermans had hij aldaar onder nummer I 378 nog een belangrijk document kunnen vinden. K. Vos Dit is de wijze, waarop de klein-Neder lander het tijdvak beziet, dat ligt tusschen de jaren 1600-1609. Voor den heer Kips moge deze periode vol smaad en schande zijn, ons is ze lief, omdat tóen een groot man door de kracht van zijn persoonlijkheid, onze volksidealen heeft weten hoog te houden en te verwezenlijken, trgeriover ruw geweld, Mat en diplomatiek geknoei. Inderdaad de heer Kips en wij staan ver van elkaar af. Mogen we eischen, dat hij zijn hooge ?::5«>1 -' -/j- - -*:*?? - ^"JSS**.' ?\ ? v l r, ? ,jfjj^^^ ^^\^',// Milt .^""'* a^S^,' Sg^ÉI |i f ? a-/ !ftS6S3s*f ?l ^P^t-v':>%V?' \ - '?§!.- .i.ï, SSiX' ^>r..?-- ..-k.Vit'A hcogten verlaat om neer te dalen tot ons Heii zit l ge en zieligkleine Nederlanders? Natuurlijk niet! Maar ons lust het niet, ons te verheffen tot zijn dui dingweknende hoogte. Als goede kooplui, die slechts u;t zijn op eigen bate, vreezen wij dat zoo'n klimpaitij ten slotte alleen maar onzen buurman ten goede zou komen. Wij houden dus ons standpunt en gunnen den heer Valckenier gaarne het zijne; maar alleen duldt n wij niet, dat hij ons in deze moeilijke en neerdrukkende tijden, de steun tracht te ontnemen, die ligt in het denken en doen van waarlijk groote mannen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl