De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 18 mei pagina 8

18 mei 1918 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 18 Mei '18. No. 2134 17' ,,« Plattegrond van twee noodwonlngen. Plattegrond van de woning, welke later uit de beide eerste gevormd kan worden. WONINGNOOD EN NOODWONINGEN Bij de werkeloosheid is de woningnood een der ernstige gevolgen van de veront rustende prijsstijging der bouwmaterialen. Hierdoor toch werden al sinds eenige jaren veel minder woningen bijgebouwd dan in verband met de bevolkingstoename noodig waren. Het woningtekort daardoor ontstaan is thans zoo groot geworden, dat zonder overdrijving van woningnood gesproken kan worden. Nu echter de nood zoo hoog gestegen is, dat tot woningbouw op groote schaal zou moeten worden overgegaan, laten de buitengewoon hooge materiaalprijzen dit minder dan ooit toe. De bouwkosten zijn op 't oogenblik, April 1918, tot ongeveer 135 pCt. boven Juli 1914 gestegen en zooals de duurte van alle huishoudelijke artikelen een huis vrouw tegenwoordig noodzaakt zich in veel te beperken, daar ligt het voor de hand, da't ook Staat en Gemeenten door deze duurte tot bezuiniging in hunne huishouding wor den genoodzaakt en kostbare huizenbouw nu allerminst welkom is. Bezuiniging op het aantal te bouwen weningen is echter niet meer mogelijk, in tegendeel zullen dit jaar meer - woningen moeten worden bijgebouwd dan in de vooraf gaande jaren is geschied, zoodat alleen nog bezuiniging mogelijk blijft op de bouw kosten per woning. Dit kan geschieden op verschillende manieren. Men kan op de directe bouw kosten bezuinigen: Ie door de woningen van minder kostbare materialen te vervaardigen, 2e door de samenstelling minder solide te maken, 3e door de beschikbare ruimte per woning te verkleinen. Waar echter de volkswoningen reeds voor den oorlog van de minst kostbare materi alen werden gemaakt, kan echter in deze richting niet verder worden gegaan zonder slecht werk te verkrijgen, wat op den duur in plaats van bezuiniging verhooging van kosten zou meebrengen. De derde wijze van bezuiniging echter, het kleiner maken van de woningen, kan, mits met zorg en oordeel toegepast, zonder blijvend nadeel tot verlaging van bouw kosten leiden. Nu moet eventueel bij het kleiner maken van de woningen wel voor oogen worden gehouden, dat deze waarschijnlijk veel langer dienst zullen moeten doen dan deze nood toestand duurt en dat het wel gewenscht is dat zij, voor zoover dit mogelijk is, ons in gunstiger tijden door hunne gebreken niet herinneren aan deze tijden van nood. Het doel van dit schrijven is dan ook er op te wijzen, dat het in het belang van de volkshuisvesting gewenscht is, de eischen Nieuwe Duitsche Boeken GUSTAV FRENSSEN, Die Btüder. Berlin, Grote'sche Verlagsbuchhandlung. M. 6.- (7.80). A. H. ZEIZ, Der Tam urn den Tod. Berlin, Eiich Reisz. M, 3.- (450). Frenssen brengt ons dadelijk weer in de sfeer van zijn Noordduitsche Heimat". De menschen daar zijn geen gecompliceerde naturen. Maar ieder, die ook maar n boek van Frenssen gelezen heeft, weet, dat het allerminst oppervlakkige naturen mogen heeten, juist het tegenovergestelde daar van: zij ploeteren zwaar, om den rechten weg door het leven te vinden. Zij zijn soms zoo stug als de bodem, dien ze bewerken. En toch geven ze zich veel moeite om tot karakterklaarheid ta komen. De omgeving, waarin ze opgroeien, maakt het hun evenmin gemakkelijk, als hun aanleg. Aan alle kanten zijn zorgen en moeilijkheden, waaronder zij nooit vandaan komen. Zorgen hooren bij hun leven, evenals zij bij den boflem, dien ze met zooveel moeite op de zee hebben veroverd. Wij zouden ons deze menschen niet kunnen denken, als ze geen zorgen hadden, en zij zelf zouden niet weten, wat zij dan met het leven moesten beginnen. Maar nu weten ze het wel, dit oer-sterke, krachtige en gezonde ras van de noordelijke marschlanden; zij zetten met stoere kracht hun schouders er onder en blijven ten slotte overwinnaar. Wij kennen dit geslacht uit Frenssens vroegere romans: Jörn Uhi', Die drei Getreuen", Klaus Hinrich Baas". In H lligenlei" komt het Grübelnde" van dit mensentype meer op den voorgrond. Die Brüder" sluit bij de drie eerstgenoemde aan, terwfil men hier het Streberhafte", dat in KI. H. Baas zoo hindert, gelukkig mist. In KI. H. Baas zien we Frenssens Noordduitschen man, zooals hij in den economisch zoo gunstigen tijd van kort vóór den oorlog zich ontwikkelde en zijn weg door het leven zocht. Daarnaast en in menig opzicht daar tegenover staat Harm Ott uit Die Brüder". Hij toont ons, hoe dit type zich in den hedendaagschen moeilijken en drukken tijd ontwikkelt. Veel minder krachtig omlijnd blijven hier de figuren; de forsche lijnen ontbreken, niet door de onmacht van den schrijver, maar door den nood der tijden, die zijn menschen nu beleven. Bij de jonge in de laatste jaren aan de Inrichting van woningen gesteld, tijdelijk lager te stellen, onder voorwaarde dat 't mogelijk blijft, in gunstiger tijden met geringe kosten de dan te beknopte woningen tot ruimere te ver vormen. Bij het ontwerpen van de platte gronden voor woningen te bouwen voor de woningbouwvereeniging Veendam" te Veendam, heeft het boven omschreven streven voor gezeten, n.l. aanvankelijk kleine woningen beschikbaar te stellen, die later mei geringe kosten tot ruimere zijn te vervormen. Het hierbij gereproduceerde plan stelt voor den beganen grond van een n-verdieping woning met, wat men zou kunnen noemen een minimum woonruimte, in deze tijden voldoende voor een gezin met hoogstens 2 kleine kinderen. Elke woning heeft op de zolderverdieping n groote en twee kleine kamers. De ruimte in deze woning beschikbaar, moet voor meer normale tijden onvoldoende worden geacht en het ligt dan ook in de bedoeling twee van deze noodwoningen in gunstiger tijden tot n te vervormen op de manier als is aangegeven in de tweede teekening, welke woning dan weinig meer aan een noodwoning zal doen denken. De hier bedoelde woningen kunnen, afhan kelijk van de omgeving waarin zij staan, zoowel als arbeiderswoning of als woning voor den kleinen ambtenaar worden bestemd. Behalve het finantieele voordeel heeft het bouwen van beknopte woningen nog voor, dat in denzelfden tijd meer woningen gereed gemaakt kunnen worden, terwijl het voor de bewoners, die tegenwoordig, nu niemand verhuist dan uit nood, voor een groot deel uit pas getrouwde luidjes bestaan, nog het groote voordeel meebrengt, dat zij op eene voor hen passenden stand, woningen aan treffen, die in dezen tijd niet meer aan in richtingskosten vorderen dan strikt noodlg is. JAN STUIVING A, Zeist. Arch. SCHILDERKUNST-KRONIEK VINCENT VAN GOGH (VERZAMELING NIJLAND) IN DEN HAAGSCHEN KUNSTKRING Ik heb in meer dan n artikel en in meer dan ne lezing gewezeji op het ethische in Vincent, en daar-op, dat dit ethische hem eenigszins, en meer dan eenigszins, afzon derlijk zet tusschen de schilders, naar wier kleur zijn voorkeur ging. Hij is een im pressionist in den franschen zin van het woord aan het eind van zijn leven, en een holiandsch impressionistisch schilder in den eersten tijd der stillevens, der molens, der landschappen, en der zee-gezichten. Ge vindt hem hier als teekenaar; vóór zijn franschen tijd. Dit lijkt me een fout in deze tentoon stelling, dat Vincent's tweede periode hier eveneens niet vertegenwoordigd is. En mannen, die zich onder het starre krijgskommando moeten voegen, dat alles gelijk maakt en elk mensch slechts als een deel van een groote machine gebruikt, kan de persoonlijkheid te weinig tot ontwikkeling komen en van het zoeken naar een eigen levensweg is nauwelijks sprake meer. Het verhaal geeft de geschiedenis van de familie Ott. Twee der zoons, Harm en Eggert, zijn de hoofdpersonen. Frenssens geliefde tegenstelllng.om naast zijn ernstig menschenslag een leichtlebiger" soort te brengen we denken dadelijk aan de luchthartige Kreyen" uit Jörn Uhl vinden we ook hier terug. Hier echter niet in verschillende gezinnen de familie Ott was tétalrijk om er noe een andere bij te behandelen! maar in n huisgezin. Frau Ott vertegen woordigt het ander menschenslag. In het karakter van den zoon Eggert komen de verschillende eijenschappen der ouders het meest tot uiting. Zij maken hem het leven niet gemakkelijk. Door zijn niet licht te be grijpen natuur komt het tusschen vader en zoon tot een botsing. In het diepst van zijn ziel gewond door de beschuldiging van zijn vader, verlaag Eggert het ouderlijke huis en breekt den band met hen, die niet aan hem geloofden." De handeling is soms slap. Het geheim zinnige fluiten in den aanvang, met al de ernstige gevolgen er van, en daarnaast de de weei'ge verhouding tusschen de dochter des huizes en den knecht, is een wel wat al te zwak fundament, om er zooveel gewichtigs op te bouwen. In de handeling ligt ook niet Frerssens kracht. Die licht in de beschrijving van het innerlijk leven en den innerlijken groei. De schrijver blijft op den achtergrond Jammer, dat Frenssen dit niet overal volhoudt en hij zijn personen nn en dan tot spreekbuis van zijn eigen gedachten maakt, waardoor zij veel van hun frischheid en natuurlijkheid verliezen. Wie van Frenssen houdt, zal ook dit boek graag lezen. Een voordeel is, dat het ver haal hier een veel regelmatiger opbouw heeft, dan in enkele zijner vorige boeken, waar men nu eens een brok van 't eene deel, dan weer een stuk van het andere deel der geschiedenis hoort, hoewel de stof zich ook hier bij uitstek tot zulk groepeeren had geleend. Des te meer is het jammer, dat zijn ambt Frenssen soms parten speelt en hij vaak vergeet, dat de verhouding van den waarom? Vincent is laat begonnen. Er zijn daardoor dingen bewaard gebleven, die bij andere schilders te loor gaan: het begin-werk. Natuurlijk is dit begin-werk bij Vincent belangrijker dan bij hen, die normaal-jong begonnen. De inhoud is be langrijker; ten minste wat als inhoud gewild is. Maar bij hen die laat be ginnen doet zich dit o n ha r m o n ische van zelf voor, dat wat gewild werd en wat gekund is, een grooten afstand vertoont. Dit is bij Vincent, en dit moest bij Vincent het geval zijn en ik, de bewonderaar van Vincent's hartstocht en diepte, wil dit niet verzwijgen: Ge vindt dit hier in de verzameling Nijland, die ik door en d3or kende, daar ik haar eens volledig be schreef. Niet alle werken worden genoeg gesteund door de intensiteit va» het dringend en dwingend gevoel, en niet alle teekeningen zijn zelfs belangrijk. Ge vindt hier werk dat hoekig wel is, maar niet met de hoekig heid der kracht, en er is meer dan n figuur, waarin noch het ethische voldoende is om den vorm te redden, noch de verm voldoende om tot iets belangrijks te maken. En Van Gogh is groot genoeg om zonder bijgeloof, in alles, gezien te worden Maar er zijn andere werken (10, 12, 14, 15, 16, 18, 19, 36, 48, 53, 66, 68, 71 etc.) en wat vindt ge daarin ? Vincent op weg naar de uitdrukking van d'eigen menschelijkheid, en het eigen gevoel. In de Zoutsmokkelaarsters (10) zijn twee dingen te waardeeren: de stemming, en het decoratief groepeeren der figuren tegenover het wit van het landschap. Dit decoratieve in Vincent zou in de Zaaiers" van zijn latere jaren sterker openbaar worden, maar hier is het aanwezig. Tweemaal is in den Haagschen Kunstkring de Treurende Man te vinden, eens als teekening en eens als de bekende litho. De teekening overtreft den steendruk. Zij is inniger en toch grooter, geschakeercier en verfijnder. Het werk heeft wellicht op zijne omzwer vingen naar de kleur wat gewonnen, maar de innigheid moet er altijd in die mate in gegeven geweest zijn. Geheel anders, minder ethisch maar met Hollandsche lust tot détail zijn de twee werken uit Scheveningen, de Scharredrogerij etc.. Het is alles nagegaan en op kleine, maar aandachtige wijze ge controleerd en uitgedrukt. Het is Vincent niet op zijn he'dhaftigst, maar op zijn meest bezige wijze. Twee invloeden zijn overduidelijk in deze periode bij Vincent en hier niet te ontkennen: Millet en ook Mauve. Mauve is in 't Boschgezicht, maar aardiger, meer persoonlijk gekleurd, en het Bezuidenhout: het Bankje onder den Boom Naast dit haast landelijke stadsgezicht is n uit het midden van den Haag te noemen: het Spui. Millet's invloed op Vincent was echter van lan ger duur dan die van Mauve, en drong schrijver tot de personen in zijn boek een andere is, dan die van den dominétot zijn gem.eente. Heel goed zijn enkele nevenfiguren. Frisch is de figuur van Höbke Suhl op haar slille boerderij met haar eenvoudig en toch zoo rijk leven. Mooi is ook geteekend het heim wee van den oudste, van Klaus, die na zijn verloftijd haast niet weer van zijn huis en ei f weg kan. Het best is het gedeelte, waar wij het leven op het wachtschip meemaken en daarna den zeeslag in het Skagerrak. De schrijver laat ons als ooggetuigen daaraan deelnemen en verstaat de moeilijke kunst zich te houden binnen den gezichtskting van den gewonen marinier. Dit stuk is een voorbeeld van epischen eenvoud. Der Tanz um den Tod l" Welk een naam! Ik denk aan het oude kinderspel, waar n, in het midden van den kring, de anderen die er omheen dansten, mocht vangen, zoo gauw ze er binnen kwamen. Wat was er dan vaak een angstig gevotl ia ons kinderhart, als we den vanger achter ons wisten. Zelfs als we reeds v/eer opeen veilig plekje stonden, deed een kloppend angstgevoel ons nog schuw omzien. Dat was slechts spel; als we gepakt werden, waren we ai" en ook dat maar voor een oogenblikje. Maar de dans, waar Zeiz ons van vertelt, dat is het verschrikkelijke spel op leven en dood. Wie gevangen wordt, is af", heeft voor goed afgedaan met het leven. Hier ook dansen de spelers voortdurend over de lijn. De vanger is hier de Dood. En zij doen het hier niet uit vrijen wil, uit lust aan 't spel, maar gedreven door de ijzeren hand van den Dwang, die onverbiddellijk achter hen staat en hen jaagt en drijft. Zoo gaat die dans steeds voort, al maar voort. De vanger Dood loert nu van dezen, dan van genen kant. Nu boven dan achter dan van op zij en dan van onderen, uit de aarde zelf, 't eenige veilige plekje, dat men nog meende te hebben. En de medespelers? Dat zijn de tallooze jonge mannen, die hun leven moeten inzetten. De een nog met stralende oogen, in de gedachte, dat hij helpt voor een groot en edel doel; de ander, alleen omdat de starre krijgstucht hem dwingt: met somberen blik en saamgeknepen lippen neemt hij deel aan het gevaarlijke spel. Terug, als gevaar dreigt, dan weer vooruit, dieper door. Dat spreekt van zelf. Millet, klassieker dan Vincent, zoo ge wilt soms rhetorischer, minder acuut, maar zekerder, had voor den franschen Hollander Vincent het ethische als element in zijn werk, en hij schilderde het boere-leven, iets, wat Van Gogh, een buiten-man naar aard en wezen, nooit onverschillig heeft gelaten. Vincent eerde den Akker, en hij vond dien akker bij Millet. Van den invloed van Millet vindt ge in de op het land etc. bezige figuren meer dan eens het merk. Een buk kende vrouw" (No. 36) bewijst dien invloed op groote, hoekige wijze. Vincent, zoo kort bezig, maar zoo vol van dingen, die ge-uit moesten worden (hij is een der belang rijke Menschen, die moeten zich open baren) bereikt in deze zware figuren vorm en volumen, actie en innerlijk, die om voorbij te ziene gebreken niet ontkend mogen worden, noch versmaad Dit bewijst deze tentoonstelling, en dat is haar reden van bestaan. Zij licht daarbij in over een eersten tijd van werken, vol moeiten, vol spanning, maar vol gemoed (toen al onmiskenbaar duidelijk), en daarom kan zij dienst doen als Inleiding al is het dan niet als synthetisch overzicht PLASSCHAERT Op den Economischen Uitkijk MR. RAPHAEL POLAK, Wering van vreemdeninvloeduitnationaleondernemingen. Amsterdam, J. H. de Bussy. 1918. Laat mij maar dadelijk zeggen, dat dit een belangrijk botk is over een zeer belangrijke vraag. De vraag is niet nieuwen de schrijver maakt er geen aanspraak op, haar afdoend te beantwoorden, maar hij wijst toch wel heel duidelijk de richting aan, waarin z.i. de oplossing moet worden gezocht. Dat hij niet meent, met een stel radicale dwang-maatregelen al het niet of minder gewenschte in de maatschappij te kunnen keeren, is mij sympathiek. Bij het streven naar wering van vreemden invloed uit nationale ondernemin gen zoo ongeveer schrijft hij aan het slot van zijn boek vindt men twee voort durend met elkaar strijdige'beginselen: dat der bescherming van onze volkswelvaartbronnen, der zorg voor onze economische onafhankelijkheid, en: het beginsel der vrij heid var. handel en bedrijf, het welbegrepen interrationalisme, dat juist in Holland altijd is geëerd geweest. Tusschen beide begin selen, die elk evenveel waard zijn, een brug te slaan, harmonie te brengen, was het doel van mijn schrijven; er voor te waken dat aan den dringenden eisch van zwverna/ionale ontwikkeling van handel en bedrijf kon worden voldaan, zonder de kracht en de ontwikkeling van handel en bedrijf teschaden en in chauvinisme te vervallen was mijn grootste zorg." Het vraagstuk, dat in dit proefschrift van Mr. Polak aan de orde is, is, gelijk ik zeide, niet nieuw, maar het is natuurlijk door den oorlog in een nieuw en fel licht geplaatst. Mij dunkt, uit die overweging moet voort vloeien een zekere schroom ten aanzien dtr aanvaarding van buitenlandsche maatregelen uit den jongsten tijd. Men moet blind zijn, om niet te zien dat ook in dit opzicht de oorlogs psychose onder de belligerenten van beide zijden machtig heerscht; als in oude tijden is de vreemdeling rechteloos en is de vijand" aan de ongenade van de nationalen over geleverd. Deze oorlog, alof niet economisch van oorsprong, wordt met economische wapenen gevoerd: boycott, blokkade enz. Is het dan nu de tijd, dit vraagstuk rustig te beschouwen ? Toch wel, dunkt mij voor den neutralen man-van-studie, die zich van oorlogs-psychose vrij weet en zich verheft au dessus de la melée"' der door chauvi nisme ingegeven maatregelen van de strijdan zijwaarts, steeds loerend, om den dood te ontkomen, en in zorgvol wijken hem soms juist in de armen snellend. Want dat is het verschrikkelijkste van dezen Vanger: hij is onzichtbaar. Wijkt men, zoo loopt men hem misschien juist tegemoet. En dat ongewisse, dat onzichtbare van den vijand doet den angst tot waanzin stijgen. Zij voelen zich nauwelijks mensch meer, een alles over weldigende drang tot zelfbehoud leeft alleen no'* in hun binnenste; als van hun groep n getroffen wordt, dan voelen de anderen 't als een gevoel van verlichting, dat de Dood juist een offer gehaald heeft en zij nu voor vandaag gespaard blijven.'t Lijk wordt omwikkeld eri een weinig terzijde gelegd en voort gaat de waanzinnige dans tusschen menschen en dood. Zoo vettelt ons Zeiz in zijn boek van den strijd aan het front. Wij hooren de lotge vallen van Vorhofen, die eerst in het Westen aan den strijd deelneemt, en dan, na een plotselinge treinreis door de juist in nieuwen lentebloei ontwakende natuur van zijn vaderland, in Serviërondtrekt en daar de ontzettende vermoeienissen fn de droevige toestanden meemaakt. De al te scheipe, de afschuwelijke realiteit spaart hij ons. Er ligt over het verhaal een zekere ingetogenheid, alsef de schrijver in een visioen de geheele werkelijkheid nog eens doorkeft, waarbij dan de lee ijkste trekken zijn weggedoezelc. Maar werkelijkheid blijft het. De schrijver teekent in korte zinnen den modernen oorlog. Er gebeurt zoo veel. Hij heeft geen adem genoeg om rustig te vertellen. We hebben dende mogendheden. Mr. P. schijnr mrj te zijn ontkomen aan het gevaar der actualiteit" van zijn onderwerp. Hij verwerpt gelijkelijk het standpunt van de gesloten staathuis houding (het nu meer dan ooit rijzend ideaal) en dat van de volstrekte onthouding, der absolute vrijheid; ook het ultra-cosmopolitische standpunt is het zijne niet; de grondslag van heel zijn betoog is de erkenning van de waarde eener gezonde nationale ontwik keling". Zijn historisch overzicht" beziet dan het vraagstuk van den vreemden invloed op het handels- en bedrijfsleven In het algemeen1' in het lieht der geschiedenis: sedert de oudste stammen", Grieken en'Romeinen, Germanen, middeleeuwen, de dagen van het mercantilisme en van de Fransche revolutie, den nieuweren en nieuwsten tijd. Bij de lezing van ditover zicht waardeer ik ten volle de belezenheid van den schrijver, die ons in weinige blad zijden door de eeuwen heen voert. Toch vraag ik mij af, of hij hierin niet te algemeen" geweest is en dooreengemengd heeft de quaestie van den vreemdeling, die zich binnen zeker gebied vestigt en die van den buitenlander, die uit zijn eigen gebied goederen elders invoert. Bij de infiltratie", waarover in Hoofdstuk I v. v. wordt ge sproken en die het eigenlijk onderwerp dezer studie is, gaat het om het een noch om het ander, maar om het binnendringen van vreemd kapitaal in binnenlandsche ondernemingen. Dit eerste hoofdstuk brengt ons dan ook eerst recht in het hart der onderwerpelijke vraag, toont haar gewicht, den omvang van het verschijnsel, de doel einden die daarbij nagestreefd en de zeer verschillende wegen, die daartoe gevolgd worden; merkwaardige gevallen uit de praktijk" illustreeren deze uiteenzetting. WIJ zijn dan daarmede genaderd tot de af weermaatregelen tegen zoodanige ongewenschte expansie", tot de verdediging tegen het gevaar door de betrokken ondernemingen zelven en door de gemeenschap (de staats macht). Hier duiken allerlei belangwekkende vraagpunten op: de doeltreffendheid, ook de toelaatbaarheid, van statutaire bepalingen (want meestal zijn de betrokken onder nemingen maatschappijen op aandeelen) tot behoud van het nationaal karakter: aandeelen op naam, nationaliteit van bestuurders der vennootschap.dez.g. autocratischeclausule" (bindende voordracht voor bestuurs-verhiezing), het deponeeren van aandeelen bij een trustee", de oprichting van een holding company" altegaar vormen, in ons modern Nederlandsch vennootschaps-wezen welbekend, gelijk schr. met voorbeelden staaaft. Bij de regeeringspogingen valt te onderscheiden tusschen regelen, geldend voor alle (of een bepaalde) categorie van bedrijven in het algemeen (grondbezit, mijn exploitatie, scheepvaart enz.) en die, waar door de Staat zich mengt in de organisatie eener bepaalde onderneming (meestal geconcessioneerde bedrijven) en ten slotte die, waarbij de Staat zichzelven tot deelnemer in een bepaalde onderneming maakt (waarvan de consequentie is: het staatsbedrijf). Waarop dan de critische beschouwing" van het voorgaande volgt. Terecht m. i. waarschuwt schr. hier voor het gevaar, gelegen in aanprijzing van een maatregel als doeltreffend terwijl daardoor geschaad worden andere belangen waarbij het belang der rationaliseering moet worden achter gesteld". Terecht ook dringt hij aan opeen onderzoek van geval tot geval": het kwaad der infiltratie is niet altijd en overal even groot. In een klein land als Nederland, tusschen groote mogendheden gelegen, moet niet ecnipe maatregelen bedoelen vreemd kapitaal als zoodanig te weren, moet men hoogstens terugdring kapitaal, dat actief" weiken wil, d i. dat bewusten invloed van vreemdelingen op het bedrijf wil vestigen en handhaven. Overigens kan ik bij deze critische beschouwing hoe belangwekkend ze ook zij - niet stilstaan, omdat besprtking van de verschillende daarin gevoerde over wegingen mij te ver zou leiden. Genoeg is het, wanneer ik in mijn aankondiging, die vooral den lezer wil opwekken het boek zelf ter hand te nemen, de slotsommen meedeel, waartoe schr. is gekomen. nauwelijks het eene gezien, cf daar is het andere alweer. Al maar nieuwe dingen l Als een schimmenspel v/il het boek een beeld der waarheid geven, met trekken soms zoo fijn, dat het werk ten slotte een diepte en innerlijke warmte hetff, die we eerst niet vermoed hadden. Het is bedoeld als tegenhanger tot Le Feu" van Henri Barbusse. 't Is dezelfde stof, maar de vorm is van den grond uit ver schillend. Bij Barbusse de vlijmend scherpe werkelijkheid, het haarfijn weergeven van het leven in de loopgraven dag in dag uit, dat door teveel herhalingen nauwkeurigheid soms wat eentonig aandoet. Maar waaruit allengs als een hooglaaiende vlam een schrijnende aanklacht en een vernietigend oordcel over den hedendaagschen oorlog opstijgt. Deze felle kracht vinden we niet bij Zeiz. Hij wekt meer een weemoedige stemming. Eigenaardig is echter de groofe overeeneenstemming in de strekkirg. Van een strijd tegen een bepaalden vijand is in geen der hoeken sprake; nergens heerscht een vijan dige stemming tegen de een of andere nationaliteit. Aan beide kanten slechts een vertellen van het onmetelijke leed, van niet te dragen ellende, een oneindige weemoed, dia telkens dott vragen naar het waarom" van dat ontzettend lijden. Vriend en vijand voelen zich gelijk als slachtoffers van dit onbegrepen moeten meedoen aan den luguberen Dans om den Dood. E. M. BOL AND : Koninklijke Begeer v4r l?ostbarje en kleine eschenken

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl