Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
18 Mei '18. No. 2134
17'
,,«
Plattegrond van twee noodwonlngen.
Plattegrond van de woning, welke later uit de beide eerste
gevormd kan worden.
WONINGNOOD EN NOODWONINGEN
Bij de werkeloosheid is de woningnood
een der ernstige gevolgen van de veront
rustende prijsstijging der bouwmaterialen.
Hierdoor toch werden al sinds eenige jaren
veel minder woningen bijgebouwd dan in
verband met de bevolkingstoename noodig
waren. Het woningtekort daardoor ontstaan
is thans zoo groot geworden, dat zonder
overdrijving van woningnood gesproken
kan worden.
Nu echter de nood zoo hoog gestegen
is, dat tot woningbouw op groote schaal
zou moeten worden overgegaan, laten de
buitengewoon hooge materiaalprijzen dit
minder dan ooit toe.
De bouwkosten zijn op 't oogenblik,
April 1918, tot ongeveer 135 pCt. boven
Juli 1914 gestegen en zooals de duurte
van alle huishoudelijke artikelen een huis
vrouw tegenwoordig noodzaakt zich in veel
te beperken, daar ligt het voor de hand, da't
ook Staat en Gemeenten door deze duurte
tot bezuiniging in hunne huishouding wor
den genoodzaakt en kostbare huizenbouw
nu allerminst welkom is.
Bezuiniging op het aantal te bouwen
weningen is echter niet meer mogelijk, in
tegendeel zullen dit jaar meer - woningen
moeten worden bijgebouwd dan in de vooraf
gaande jaren is geschied, zoodat alleen nog
bezuiniging mogelijk blijft op de bouw
kosten per woning.
Dit kan geschieden op verschillende
manieren. Men kan op de directe bouw
kosten bezuinigen:
Ie door de woningen van minder kostbare
materialen te vervaardigen,
2e door de samenstelling minder solide
te maken,
3e door de beschikbare ruimte per woning
te verkleinen.
Waar echter de volkswoningen reeds voor
den oorlog van de minst kostbare materi
alen werden gemaakt, kan echter in deze
richting niet verder worden gegaan zonder
slecht werk te verkrijgen, wat op den duur
in plaats van bezuiniging verhooging van
kosten zou meebrengen.
De derde wijze van bezuiniging echter,
het kleiner maken van de woningen, kan,
mits met zorg en oordeel toegepast, zonder
blijvend nadeel tot verlaging van bouw
kosten leiden.
Nu moet eventueel bij het kleiner maken
van de woningen wel voor oogen worden
gehouden, dat deze waarschijnlijk veel langer
dienst zullen moeten doen dan deze nood
toestand duurt en dat het wel gewenscht
is dat zij, voor zoover dit mogelijk is, ons
in gunstiger tijden door hunne gebreken
niet herinneren aan deze tijden van nood.
Het doel van dit schrijven is dan ook er
op te wijzen, dat het in het belang van de
volkshuisvesting gewenscht is, de eischen
Nieuwe Duitsche Boeken
GUSTAV FRENSSEN, Die Btüder. Berlin,
Grote'sche Verlagsbuchhandlung. M.
6.- (7.80).
A. H. ZEIZ, Der Tam urn den Tod.
Berlin, Eiich Reisz. M, 3.- (450).
Frenssen brengt ons dadelijk weer in de
sfeer van zijn Noordduitsche Heimat". De
menschen daar zijn geen gecompliceerde
naturen. Maar ieder, die ook maar n boek
van Frenssen gelezen heeft, weet, dat het
allerminst oppervlakkige naturen mogen
heeten, juist het tegenovergestelde daar van:
zij ploeteren zwaar, om den rechten weg
door het leven te vinden. Zij zijn soms zoo
stug als de bodem, dien ze bewerken. En
toch geven ze zich veel moeite om tot
karakterklaarheid ta komen. De omgeving,
waarin ze opgroeien, maakt het hun evenmin
gemakkelijk, als hun aanleg. Aan alle kanten
zijn zorgen en moeilijkheden, waaronder zij
nooit vandaan komen. Zorgen hooren bij
hun leven, evenals zij bij den boflem, dien
ze met zooveel moeite op de zee hebben
veroverd. Wij zouden ons deze menschen
niet kunnen denken, als ze geen zorgen
hadden, en zij zelf zouden niet weten, wat
zij dan met het leven moesten beginnen.
Maar nu weten ze het wel, dit oer-sterke,
krachtige en gezonde ras van de noordelijke
marschlanden; zij zetten met stoere kracht
hun schouders er onder en blijven ten slotte
overwinnaar. Wij kennen dit geslacht uit
Frenssens vroegere romans: Jörn Uhi',
Die drei Getreuen", Klaus Hinrich Baas".
In H lligenlei" komt het Grübelnde" van
dit mensentype meer op den voorgrond.
Die Brüder" sluit bij de drie eerstgenoemde
aan, terwfil men hier het Streberhafte", dat
in KI. H. Baas zoo hindert, gelukkig mist.
In KI. H. Baas zien we Frenssens
Noordduitschen man, zooals hij in den economisch
zoo gunstigen tijd van kort vóór den oorlog
zich ontwikkelde en zijn weg door het leven
zocht. Daarnaast en in menig opzicht daar
tegenover staat Harm Ott uit Die Brüder".
Hij toont ons, hoe dit type zich in den
hedendaagschen moeilijken en drukken tijd
ontwikkelt. Veel minder krachtig omlijnd
blijven hier de figuren; de forsche lijnen
ontbreken, niet door de onmacht van den
schrijver, maar door den nood der tijden,
die zijn menschen nu beleven. Bij de jonge
in de laatste jaren aan de Inrichting van
woningen gesteld, tijdelijk lager te stellen,
onder voorwaarde dat 't mogelijk blijft, in
gunstiger tijden met geringe kosten de dan
te beknopte woningen tot ruimere te ver
vormen.
Bij het ontwerpen van de platte gronden
voor woningen te bouwen voor de
woningbouwvereeniging Veendam" te Veendam,
heeft het boven omschreven streven voor
gezeten, n.l. aanvankelijk kleine woningen
beschikbaar te stellen, die later mei geringe
kosten tot ruimere zijn te vervormen.
Het hierbij gereproduceerde plan stelt voor
den beganen grond van een n-verdieping
woning met, wat men zou kunnen noemen
een minimum woonruimte, in deze tijden
voldoende voor een gezin met hoogstens
2 kleine kinderen. Elke woning heeft op de
zolderverdieping n groote en twee kleine
kamers.
De ruimte in deze woning beschikbaar,
moet voor meer normale tijden onvoldoende
worden geacht en het ligt dan ook in de
bedoeling twee van deze noodwoningen in
gunstiger tijden tot n te vervormen op de
manier als is aangegeven in de tweede
teekening, welke woning dan weinig meer aan een
noodwoning zal doen denken.
De hier bedoelde woningen kunnen, afhan
kelijk van de omgeving waarin zij staan,
zoowel als arbeiderswoning of als woning
voor den kleinen ambtenaar worden bestemd.
Behalve het finantieele voordeel heeft het
bouwen van beknopte woningen nog voor,
dat in denzelfden tijd meer woningen gereed
gemaakt kunnen worden, terwijl het voor
de bewoners, die tegenwoordig, nu niemand
verhuist dan uit nood, voor een groot deel
uit pas getrouwde luidjes bestaan, nog het
groote voordeel meebrengt, dat zij op eene
voor hen passenden stand, woningen aan
treffen, die in dezen tijd niet meer aan in
richtingskosten vorderen dan strikt noodlg is.
JAN STUIVING A,
Zeist. Arch.
SCHILDERKUNST-KRONIEK
VINCENT VAN GOGH (VERZAMELING NIJLAND)
IN DEN HAAGSCHEN KUNSTKRING
Ik heb in meer dan n artikel en in meer
dan ne lezing gewezeji op het ethische in
Vincent, en daar-op, dat dit ethische hem
eenigszins, en meer dan eenigszins, afzon
derlijk zet tusschen de schilders, naar wier
kleur zijn voorkeur ging. Hij is een im
pressionist in den franschen zin van het
woord aan het eind van zijn leven, en een
holiandsch impressionistisch schilder in den
eersten tijd der stillevens, der molens, der
landschappen, en der zee-gezichten. Ge vindt
hem hier als teekenaar; vóór zijn franschen
tijd. Dit lijkt me een fout in deze tentoon
stelling, dat Vincent's tweede periode hier
eveneens niet vertegenwoordigd is. En
mannen, die zich onder het starre
krijgskommando moeten voegen, dat alles gelijk
maakt en elk mensch slechts als een deel
van een groote machine gebruikt, kan de
persoonlijkheid te weinig tot ontwikkeling
komen en van het zoeken naar een eigen
levensweg is nauwelijks sprake meer.
Het verhaal geeft de geschiedenis van de
familie Ott. Twee der zoons, Harm en Eggert,
zijn de hoofdpersonen. Frenssens geliefde
tegenstelllng.om naast zijn ernstig
menschenslag een leichtlebiger" soort te brengen
we denken dadelijk aan de luchthartige
Kreyen" uit Jörn Uhl vinden we ook
hier terug. Hier echter niet in verschillende
gezinnen de familie Ott was tétalrijk
om er noe een andere bij te behandelen!
maar in n huisgezin. Frau Ott vertegen
woordigt het ander menschenslag. In het
karakter van den zoon Eggert komen de
verschillende eijenschappen der ouders het
meest tot uiting. Zij maken hem het leven
niet gemakkelijk. Door zijn niet licht te be
grijpen natuur komt het tusschen vader en
zoon tot een botsing. In het diepst van zijn
ziel gewond door de beschuldiging van zijn
vader, verlaag Eggert het ouderlijke huis en
breekt den band met hen, die niet aan hem
geloofden."
De handeling is soms slap. Het geheim
zinnige fluiten in den aanvang, met al de
ernstige gevolgen er van, en daarnaast de
de weei'ge verhouding tusschen de dochter
des huizes en den knecht, is een wel wat
al te zwak fundament, om er zooveel
gewichtigs op te bouwen. In de handeling
ligt ook niet Frerssens kracht. Die licht in
de beschrijving van het innerlijk leven en
den innerlijken groei. De schrijver blijft op
den achtergrond Jammer, dat Frenssen dit
niet overal volhoudt en hij zijn personen
nn en dan tot spreekbuis van zijn eigen
gedachten maakt, waardoor zij veel van hun
frischheid en natuurlijkheid verliezen.
Wie van Frenssen houdt, zal ook dit boek
graag lezen. Een voordeel is, dat het ver
haal hier een veel regelmatiger opbouw
heeft, dan in enkele zijner vorige boeken,
waar men nu eens een brok van 't eene
deel, dan weer een stuk van het andere deel
der geschiedenis hoort, hoewel de stof zich
ook hier bij uitstek tot zulk groepeeren had
geleend. Des te meer is het jammer, dat
zijn ambt Frenssen soms parten speelt en
hij vaak vergeet, dat de verhouding van den
waarom? Vincent is laat begonnen. Er
zijn daardoor dingen bewaard gebleven,
die bij andere schilders te loor gaan: het
begin-werk. Natuurlijk is dit begin-werk
bij Vincent belangrijker dan bij hen, die
normaal-jong begonnen. De inhoud is be
langrijker; ten minste wat als inhoud
gewild is. Maar bij hen die laat be
ginnen doet zich dit o n ha r m o n ische
van zelf voor, dat wat gewild werd en wat
gekund is, een grooten afstand vertoont.
Dit is bij Vincent, en dit moest bij Vincent
het geval zijn en ik, de bewonderaar
van Vincent's hartstocht en diepte, wil
dit niet verzwijgen: Ge vindt dit hier in
de verzameling Nijland, die ik door en
d3or kende, daar ik haar eens volledig be
schreef. Niet alle werken worden genoeg
gesteund door de intensiteit va» het dringend
en dwingend gevoel, en niet alle teekeningen
zijn zelfs belangrijk. Ge vindt hier werk
dat hoekig wel is, maar niet met de hoekig
heid der kracht, en er is meer dan n
figuur, waarin noch het ethische voldoende
is om den vorm te redden, noch de verm
voldoende om tot iets belangrijks te maken.
En Van Gogh is groot genoeg om zonder
bijgeloof, in alles, gezien te worden
Maar er zijn andere werken (10, 12, 14,
15, 16, 18, 19, 36, 48, 53, 66, 68, 71 etc.) en
wat vindt ge daarin ? Vincent op weg naar
de uitdrukking van d'eigen menschelijkheid,
en het eigen gevoel. In de
Zoutsmokkelaarsters (10) zijn twee dingen te waardeeren:
de stemming, en het decoratief groepeeren
der figuren tegenover het wit van het
landschap. Dit decoratieve in Vincent zou
in de Zaaiers" van zijn latere jaren sterker
openbaar worden, maar hier is het aanwezig.
Tweemaal is in den Haagschen Kunstkring
de Treurende Man te vinden, eens als
teekening en eens als de bekende litho. De
teekening overtreft den steendruk. Zij is inniger
en toch grooter, geschakeercier en verfijnder.
Het werk heeft wellicht op zijne omzwer
vingen naar de kleur wat gewonnen, maar
de innigheid moet er altijd in die mate in
gegeven geweest zijn. Geheel anders, minder
ethisch maar met Hollandsche lust tot détail
zijn de twee werken uit Scheveningen, de
Scharredrogerij etc.. Het is alles nagegaan
en op kleine, maar aandachtige wijze ge
controleerd en uitgedrukt. Het is Vincent
niet op zijn he'dhaftigst, maar op zijn meest
bezige wijze.
Twee invloeden zijn overduidelijk in deze
periode bij Vincent en hier niet te ontkennen:
Millet en ook Mauve. Mauve is in 't
Boschgezicht, maar aardiger, meer persoonlijk
gekleurd, en het Bezuidenhout: het Bankje
onder den Boom Naast dit haast landelijke
stadsgezicht is n uit het midden van
den Haag te noemen: het Spui. Millet's
invloed op Vincent was echter van lan
ger duur dan die van Mauve, en drong
schrijver tot de personen in zijn boek een
andere is, dan die van den dominétot zijn
gem.eente.
Heel goed zijn enkele nevenfiguren. Frisch
is de figuur van Höbke Suhl op haar slille
boerderij met haar eenvoudig en toch zoo
rijk leven. Mooi is ook geteekend het heim
wee van den oudste, van Klaus, die na zijn
verloftijd haast niet weer van zijn huis en
ei f weg kan.
Het best is het gedeelte, waar wij het leven
op het wachtschip meemaken en daarna den
zeeslag in het Skagerrak. De schrijver laat
ons als ooggetuigen daaraan deelnemen en
verstaat de moeilijke kunst zich te houden
binnen den gezichtskting van den gewonen
marinier. Dit stuk is een voorbeeld van
epischen eenvoud.
Der Tanz um den Tod l" Welk een naam!
Ik denk aan het oude kinderspel, waar n,
in het midden van den kring, de anderen
die er omheen dansten, mocht vangen, zoo
gauw ze er binnen kwamen. Wat was er
dan vaak een angstig gevotl ia ons
kinderhart, als we den vanger achter ons wisten.
Zelfs als we reeds v/eer opeen veilig plekje
stonden, deed een kloppend angstgevoel ons
nog schuw omzien. Dat was slechts spel;
als we gepakt werden, waren we ai" en
ook dat maar voor een oogenblikje. Maar
de dans, waar Zeiz ons van vertelt, dat is
het verschrikkelijke spel op leven en dood.
Wie gevangen wordt, is af", heeft voor
goed afgedaan met het leven. Hier ook
dansen de spelers voortdurend over de lijn.
De vanger is hier de Dood. En zij doen het
hier niet uit vrijen wil, uit lust aan 't spel,
maar gedreven door de ijzeren hand van
den Dwang, die onverbiddellijk achter hen
staat en hen jaagt en drijft. Zoo gaat die
dans steeds voort, al maar voort. De vanger
Dood loert nu van dezen, dan van genen
kant. Nu boven dan achter dan van
op zij en dan van onderen, uit de aarde
zelf, 't eenige veilige plekje, dat men nog
meende te hebben. En de medespelers?
Dat zijn de tallooze jonge mannen, die hun
leven moeten inzetten. De een nog met
stralende oogen, in de gedachte, dat hij helpt
voor een groot en edel doel; de ander, alleen
omdat de starre krijgstucht hem dwingt:
met somberen blik en saamgeknepen lippen
neemt hij deel aan het gevaarlijke spel.
Terug, als gevaar dreigt, dan weer vooruit,
dieper door. Dat spreekt van zelf. Millet,
klassieker dan Vincent, zoo ge wilt soms
rhetorischer, minder acuut, maar zekerder,
had voor den franschen Hollander Vincent het
ethische als element in zijn werk, en hij
schilderde het boere-leven, iets, wat Van
Gogh, een buiten-man naar aard en wezen,
nooit onverschillig heeft gelaten. Vincent
eerde den Akker, en hij vond dien
akker bij Millet. Van den invloed van Millet
vindt ge in de op het land etc. bezige
figuren meer dan eens het merk. Een buk
kende vrouw" (No. 36) bewijst dien invloed
op groote, hoekige wijze. Vincent, zoo kort
bezig, maar zoo vol van dingen, die ge-uit
moesten worden (hij is een der belang
rijke Menschen, die moeten zich open
baren) bereikt in deze zware figuren vorm
en volumen, actie en innerlijk, die om
voorbij te ziene gebreken niet ontkend
mogen worden, noch versmaad
Dit bewijst deze tentoonstelling, en dat
is haar reden van bestaan. Zij licht daarbij
in over een eersten tijd van werken, vol
moeiten, vol spanning, maar vol gemoed
(toen al onmiskenbaar duidelijk), en daarom
kan zij dienst doen als Inleiding al is
het dan niet als synthetisch overzicht
PLASSCHAERT
Op den Economischen Uitkijk
MR. RAPHAEL POLAK, Wering van
vreemdeninvloeduitnationaleondernemingen.
Amsterdam, J. H. de Bussy. 1918.
Laat mij maar dadelijk zeggen, dat dit een
belangrijk botk is over een zeer belangrijke
vraag. De vraag is niet nieuwen de schrijver
maakt er geen aanspraak op, haar afdoend
te beantwoorden, maar hij wijst toch wel
heel duidelijk de richting aan, waarin z.i. de
oplossing moet worden gezocht. Dat hij niet
meent, met een stel radicale
dwang-maatregelen al het niet of minder gewenschte
in de maatschappij te kunnen keeren, is mij
sympathiek. Bij het streven naar wering van
vreemden invloed uit nationale ondernemin
gen zoo ongeveer schrijft hij aan het slot
van zijn boek vindt men twee voort
durend met elkaar strijdige'beginselen: dat
der bescherming van onze
volkswelvaartbronnen, der zorg voor onze economische
onafhankelijkheid, en: het beginsel der vrij
heid var. handel en bedrijf, het welbegrepen
interrationalisme, dat juist in Holland altijd
is geëerd geweest. Tusschen beide begin
selen, die elk evenveel waard zijn, een brug
te slaan, harmonie te brengen, was het doel
van mijn schrijven; er voor te waken dat
aan den dringenden eisch van zwverna/ionale
ontwikkeling van handel en bedrijf kon
worden voldaan, zonder de kracht en de
ontwikkeling van handel en bedrijf teschaden
en in chauvinisme te vervallen was mijn
grootste zorg."
Het vraagstuk, dat in dit proefschrift van
Mr. Polak aan de orde is, is, gelijk ik zeide,
niet nieuw, maar het is natuurlijk door den
oorlog in een nieuw en fel licht geplaatst.
Mij dunkt, uit die overweging moet voort
vloeien een zekere schroom ten aanzien dtr
aanvaarding van buitenlandsche maatregelen
uit den jongsten tijd. Men moet blind zijn,
om niet te zien dat ook in dit opzicht de oorlogs
psychose onder de belligerenten van beide
zijden machtig heerscht; als in oude tijden
is de vreemdeling rechteloos en is de vijand"
aan de ongenade van de nationalen over
geleverd. Deze oorlog, alof niet economisch
van oorsprong, wordt met economische
wapenen gevoerd: boycott, blokkade enz.
Is het dan nu de tijd, dit vraagstuk rustig
te beschouwen ? Toch wel, dunkt mij voor
den neutralen man-van-studie, die zich van
oorlogs-psychose vrij weet en zich verheft
au dessus de la melée"' der door chauvi
nisme ingegeven maatregelen van de
strijdan zijwaarts, steeds loerend, om den dood
te ontkomen, en in zorgvol wijken hem
soms juist in de armen snellend. Want dat
is het verschrikkelijkste van dezen Vanger:
hij is onzichtbaar. Wijkt men, zoo loopt
men hem misschien juist tegemoet. En dat
ongewisse, dat onzichtbare van den vijand
doet den angst tot waanzin stijgen. Zij voelen
zich nauwelijks mensch meer, een alles over
weldigende drang tot zelfbehoud leeft alleen
no'* in hun binnenste; als van hun groep
n getroffen wordt, dan voelen de anderen
't als een gevoel van verlichting, dat de
Dood juist een offer gehaald heeft en zij nu
voor vandaag gespaard blijven.'t Lijk wordt
omwikkeld eri een weinig terzijde gelegd en
voort gaat de waanzinnige dans tusschen
menschen en dood.
Zoo vettelt ons Zeiz in zijn boek van den
strijd aan het front. Wij hooren de lotge
vallen van Vorhofen, die eerst in het Westen
aan den strijd deelneemt, en dan, na een
plotselinge treinreis door de juist in nieuwen
lentebloei ontwakende natuur van zijn
vaderland, in Serviërondtrekt en daar de
ontzettende vermoeienissen fn de droevige
toestanden meemaakt. De al te scheipe, de
afschuwelijke realiteit spaart hij ons. Er ligt
over het verhaal een zekere ingetogenheid,
alsef de schrijver in een visioen de geheele
werkelijkheid nog eens doorkeft, waarbij
dan de lee ijkste trekken zijn weggedoezelc.
Maar werkelijkheid blijft het. De schrijver
teekent in korte zinnen den modernen oorlog.
Er gebeurt zoo veel. Hij heeft geen adem
genoeg om rustig te vertellen. We hebben
dende mogendheden. Mr. P. schijnr mrj te
zijn ontkomen aan het gevaar der actualiteit"
van zijn onderwerp. Hij verwerpt gelijkelijk
het standpunt van de gesloten staathuis
houding (het nu meer dan ooit rijzend ideaal)
en dat van de volstrekte onthouding, der
absolute vrijheid; ook het
ultra-cosmopolitische standpunt is het zijne niet; de grondslag
van heel zijn betoog is de erkenning van
de waarde eener gezonde nationale ontwik
keling".
Zijn historisch overzicht" beziet dan het
vraagstuk van den vreemden invloed op het
handels- en bedrijfsleven In het algemeen1' in
het lieht der geschiedenis: sedert de oudste
stammen", Grieken en'Romeinen, Germanen,
middeleeuwen, de dagen van het mercantilisme
en van de Fransche revolutie, den nieuweren
en nieuwsten tijd. Bij de lezing van ditover
zicht waardeer ik ten volle de belezenheid
van den schrijver, die ons in weinige blad
zijden door de eeuwen heen voert. Toch
vraag ik mij af, of hij hierin niet te
algemeen" geweest is en dooreengemengd
heeft de quaestie van den vreemdeling, die
zich binnen zeker gebied vestigt en die van
den buitenlander, die uit zijn eigen gebied
goederen elders invoert. Bij de infiltratie",
waarover in Hoofdstuk I v. v. wordt ge
sproken en die het eigenlijk onderwerp
dezer studie is, gaat het om het een noch
om het ander, maar om het binnendringen
van vreemd kapitaal in binnenlandsche
ondernemingen. Dit eerste hoofdstuk brengt
ons dan ook eerst recht in het hart der
onderwerpelijke vraag, toont haar gewicht,
den omvang van het verschijnsel, de doel
einden die daarbij nagestreefd en de zeer
verschillende wegen, die daartoe gevolgd
worden; merkwaardige gevallen uit de
praktijk" illustreeren deze uiteenzetting. WIJ
zijn dan daarmede genaderd tot de af
weermaatregelen tegen zoodanige ongewenschte
expansie", tot de verdediging tegen het
gevaar door de betrokken ondernemingen
zelven en door de gemeenschap (de staats
macht). Hier duiken allerlei belangwekkende
vraagpunten op: de doeltreffendheid, ook de
toelaatbaarheid, van statutaire bepalingen
(want meestal zijn de betrokken onder
nemingen maatschappijen op aandeelen) tot
behoud van het nationaal karakter: aandeelen
op naam, nationaliteit van bestuurders der
vennootschap.dez.g. autocratischeclausule"
(bindende voordracht voor
bestuurs-verhiezing), het deponeeren van aandeelen bij
een trustee", de oprichting van een holding
company" altegaar vormen, in ons
modern Nederlandsch vennootschaps-wezen
welbekend, gelijk schr. met voorbeelden
staaaft. Bij de regeeringspogingen valt te
onderscheiden tusschen regelen, geldend
voor alle (of een bepaalde) categorie van
bedrijven in het algemeen (grondbezit, mijn
exploitatie, scheepvaart enz.) en die, waar
door de Staat zich mengt in de organisatie
eener bepaalde onderneming (meestal
geconcessioneerde bedrijven) en ten slotte die,
waarbij de Staat zichzelven tot deelnemer
in een bepaalde onderneming maakt (waarvan
de consequentie is: het staatsbedrijf).
Waarop dan de critische beschouwing"
van het voorgaande volgt. Terecht m. i.
waarschuwt schr. hier voor het gevaar,
gelegen in aanprijzing van een maatregel
als doeltreffend terwijl daardoor geschaad
worden andere belangen waarbij het belang
der rationaliseering moet worden achter
gesteld". Terecht ook dringt hij aan opeen
onderzoek van geval tot geval": het kwaad
der infiltratie is niet altijd en overal even
groot. In een klein land als Nederland,
tusschen groote mogendheden gelegen, moet
niet ecnipe maatregelen bedoelen vreemd
kapitaal als zoodanig te weren, moet men
hoogstens terugdring kapitaal, dat actief"
weiken wil, d i. dat bewusten invloed van
vreemdelingen op het bedrijf wil vestigen
en handhaven. Overigens kan ik bij deze
critische beschouwing hoe belangwekkend
ze ook zij - niet stilstaan, omdat besprtking
van de verschillende daarin gevoerde over
wegingen mij te ver zou leiden. Genoeg is
het, wanneer ik in mijn aankondiging, die
vooral den lezer wil opwekken het boek
zelf ter hand te nemen, de slotsommen
meedeel, waartoe schr. is gekomen.
nauwelijks het eene gezien, cf daar is het
andere alweer. Al maar nieuwe dingen l Als
een schimmenspel v/il het boek een beeld
der waarheid geven, met trekken soms zoo
fijn, dat het werk ten slotte een diepte en
innerlijke warmte hetff, die we eerst niet
vermoed hadden.
Het is bedoeld als tegenhanger tot Le
Feu" van Henri Barbusse. 't Is dezelfde stof,
maar de vorm is van den grond uit ver
schillend. Bij Barbusse de vlijmend scherpe
werkelijkheid, het haarfijn weergeven van
het leven in de loopgraven dag in dag uit,
dat door teveel herhalingen nauwkeurigheid
soms wat eentonig aandoet. Maar waaruit
allengs als een hooglaaiende vlam een
schrijnende aanklacht en een vernietigend
oordcel over den hedendaagschen oorlog
opstijgt. Deze felle kracht vinden we niet
bij Zeiz. Hij wekt meer een weemoedige
stemming.
Eigenaardig is echter de groofe
overeeneenstemming in de strekkirg. Van een strijd
tegen een bepaalden vijand is in geen der
hoeken sprake; nergens heerscht een vijan
dige stemming tegen de een of andere
nationaliteit. Aan beide kanten slechts een
vertellen van het onmetelijke leed, van niet
te dragen ellende, een oneindige weemoed,
dia telkens dott vragen naar het waarom"
van dat ontzettend lijden. Vriend en vijand
voelen zich gelijk als slachtoffers van dit
onbegrepen moeten meedoen aan den
luguberen Dans om den Dood.
E. M. BOL AND :
Koninklijke
Begeer
v4r
l?ostbarje en kleine
eschenken