Historisch Archief 1877-1940
?f-t
'i
22 Jool '18. No. 2139
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
l
ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM
m wm -^mm w I^HK
*]
lïi
A1
B
M
A
B
M
ABMABM.ABM.ABM.ABM:ABMABM.ABM.ABM ABM
Acu
IÏEEREN-ARTI KELEN,
UITRUSTINGEN.
iiiiiiiiiiiiiiiniii
IIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIHI1
iiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
C TE LINTUM. De geschiedenis van het
Amerikaansche volk,
geographlsch. historisch. Met vele illustratiën en
kaarten. Zutphen, W. j. Tbleme & Co.
Amerika is in Nederland aan de orde van
den dag, nog meer dan dr. Te Llntum kon
vermoeden, toen hij zijn boek schreef. Zijn
werk komt dus wel op het goede oogenbllk.
Maar ook zonder de actualiteit van het onder
werp is de Unie belangrijk genoeg om er
wat meer van te weten dan de meeste
Nederlanders doen. Zij beklagen zich steeds,
dat het buitenland ons nog steeds blijft zien
als kaasboeren en Volendammer visschers,
hoewel Nederland op zoo menig ander ge
bied er waarlijk toch wel mag zijn. Maar
gaat het niet evenzoo met Amerika ten
onzent ? Amerika is het land der onbegrensde
mogelQkheden, zegt men elkander gaarne
na. Maar men denkt daarbij liefst alleen
aan technische en materieele mogelQkheden.
Want men gelooft nog steeds gaarne, dat
de Amerikanen in dit verband spreekt
men het liefst van Yankees weinig anders
dan scherp geslepen zakenmenschen zijn,
wier mentaliteit zich kristalliseert in het
begrip dollar. Van een gemoedsleven kan
b{j zoo aangelegde naturen evenmin sprake
zijn als bij een rekenmachine.
Nu hangt hier zeer veel af van traditie
en ook van toeval. Het oordeel over een
volk hangt gewoonlijk af van de personen,
waarmede men in aanraking komt. Een
voorbeeld.
Een paar eeuwen geleden schrijft een
Venetiaan over de Hollanders van zrjn dagen
het volgende: .Geld is het eenlere, waar de
Hollanders om geven. Een' paar kooplieden
hebben zelfs woordelfjk gezegd, dat als de
duivel met quatrfjnen kwam, zij hem hun
waren zouden verkwanselen. Het zou weinig
baten om er tegen te sputteren; want elk
is hier meester van het zijne, elk doet wat
hfj verkiest. De Staten weten, dat kooplieden
hier ter stede schepen, kruit, wapenen aan
den Spanjaard zenden, maar z{j kunnen er
niets aan doen, want in de hooge vergadering
zelf zitten er, die bij dien handel geïnteres
seerd zijn." Dat werd geschreven in 1645.
Vondel en Reinbrandt waren toen in hun
hoogsten bloei. Tromp was de groote man
van Duins en de Ruyter was in zrjn opkomst.
Qomarus leefde nog en Voetius stond in
de middaghoogte van zijn leven. Om van
anderen maar te zwijgen. Maar onze Vene
tiaan zag van dat alles niets en kon dat
alles ook niet zien; hfj kwam in Amsterdam
om schepen te huren en troepen te lichten
voor zijn republieken kwam daardoor stellig
niet met de besten van ons volk in
aaniilllliHlMliliiiiiiiHiiiiniiiiiiiimiliimiiMiiiiiiiiiimiiiiiiiMiimiiiiimm
Nieuwe
Fransche Boeken
Franscho Schrijvers over den Oorlog
l*)
Het zijn oorlogsboeken die men hier be
sproken vindt, en toch moet men dit en
volgende feuilletons niet om die reden on
gelezen laten. Als de geest des schrijvers
belangrijk is, kan ook een oorlogsboek goede
kunst zijn; en al is zulk een boek maar een
verslag, dan nog behooren wij het te lezen.
Daardoor alleen kunnen wij een oogenblik
beseffen wat er, zoo dichtbij, thans gaande
is; zoo alleen kunnen wij ons geringe aan
deel nemen in het lijden. Zeven vleeschlooze
dagen per week zijn bij dat lijden niets..
JEAN DES VIGNES RovQES,Bourru,soldat
de Vauquols, Parij», PerrinetCie, 1917,
18°, 295 blz., fr. 3.50
De schrijver van Bourru heet eigenlijk
Taboureau en doet dienst als kapitein. Maar
van aanleg schijnt hij journalist. Hij beleeft
den oorlog en doet er verslag van.
Dat hij het doet door middel van
een gefingeerd verhaal is een vergissing,
wast van zijn soldaat Bourru is mij voor
namelijk bijgebleven dat hij... wel eens
bourru is; nu, dat was ook wel het minste!
Van compositie valt in zijn verhaal niet
veel te bemerken, tenzij dan. waar een soldaat,
op wien de aandacht is gevestigd, in het
volgend hoofdstuk natuurlijk sneuvelt
(providentierle schikkingen van dien aard treft
men mér in oorlogsboeken aan). Dramatisch
is Bourru zeker; maar hoe zou het anders
zijn, waar er zooveel bommen in barsten,
waar er nachtelijke aanvallers rond
sluipen en onderaardsche gangen Ineen
storten? de oorlog zelf is dramatisch en de
geest des schrijvers behoeft het niet.tezijn.
Wij weten van dien geest maar weinig en
moeten gissen wat Jean des Vignes Rouges
zou zijn als hij eens niet over oorlog schreef:
niets misschien, en vóór 1914 schijnt hij dan
ook'niet geschreven te hebben. Lyrisch: dat
is Bourru soms wel (p. 76), maar dan op de
wfjze van sommige patriottische toespraken
vol afgeronde zinnen, waarin, met 't rythme
der goedkoope vervoering, van heldenmoed
en van liefde tot den geboortegrond wordt
gewaagd, een liefde die reëel is, maar niet
of uiterst delicaat gezegd wil zrjn. ZQ wordt
hier ook maar zelden gezegd, dat moet ik
erkennen, al is zij, duidelijk blijkt het,
's schrijvers diepste gevoel. Maar ziedaar:
Jean des Vignes Rouges uit zijn diepste
gevoelens niet zeer schoon. Hij schrijft
zakelijk of banaal-mooi. Meestal zakelijk,
*) Vgl. mijn vroegere artikelen in .De
Amsterdammer" over Barbusse, Vallotton,
Qéraldy, Colette Yver.
raking. En ook, onze Venetiaan met zijn
volgroeide beschaving en gevormde traditie
moest zich wei beëngd en gekwetst zelfs
gevoelen door de stevige, maar ruwe en
minstens ongemanierde kracht van het jonge
Holland van zijn dagen.
Staan wij als oud handelsvolk met onze
eigen beschaving niet tegen tegenover
Amerika als de Venetiaan van 1645 tegenover
Holland? De parallel is nog verder door te
trekken. Ons volk kenmerkte zich toen
evenals* het Amerikaansche van thans door
een op de spit* gedreven individualisme.
Elk doet wat hij verkiest," heet het in 1645
van Holland. Geldt dat niet evenzoo van
Amerika? Het Is nu natuurlijk maar de vraag,
wat men verkiest. Er is in zulk een jonge
maatschappij, die nog in wilden, sappigen
opbloei is, zeer veel van het edelste gewas
naast zeer veel onkruid. Ongebreideld schieten
de krachten, goede en kwade, naar alle
zijden uit. De objectieve waarnemer merkt
het eene op en ziet het andere niet voorbij.
Zoo moet men ook Amerika van onze dagen
bezien.Dickens deed het in Martin Chuzzlewit
anders en hfj kwam tot een caricatuur, die
niet eens heel vermakelijk is. Het boek van
o r. te Lintum is evenmin vermakelijk, maar
dat zou ook niemand verwachten of
wen-schen. Het is een eerlijke poging om ons
Amerika te laten zien, zooals het zich aan het
vorschend oog van dezen onderzoeker heeft
vertoond. Dr. te Lintum heeft de goede
gedachte gehad, gelijk de titel reeds aan
geeft, om de ontwikkeling van Amerika
zoowel geograph'sch als historisch te ver
klaren. Zoo ergens dan zrjn de
geographische factoren van groote beteekenis geweest
bij de ontwikkeling van een land, dat over
vijf breedtegraden ligt en een werelddeel
op zich zelf is. Daarbij sluiten zich dan
van zelf de historische elementen aan. Men
praat eikander na, dat Amerika jong is, en
vergeet daarbij, dat de naar Europa toege
keerde oostkust al ongeveer drie eeuwen
lang is bewoond en bebouwd. Vandaar
natuurlijk een zeer scherp onderscheid
tusschen bet oosten en het westen, tusschen
New-York en San Francisco, en zelfs op
korter afstand tusschen Balti more en
Chicago en zelfs tusschen Boston en
Philadelphia. En daarbij komt dan nóg de half
historische, half geographische factor van
het rasverschil. Om over de Indianen niet te
spreken, hoeveel volken van het blanke ras
hebben niet sedert drie eeuwen aan den
opbouw van het Amerikaansche volk mede
gewerkt! Wij sparen den lezer de op
somming.
Het mengsel van volken, dat de Unie
is, is nog steeds in bruisende gisting;
allerlei krachten werken op elkander
in en tegen elkander; van een geor
dende samenleving in hoogeren zin is
nog nauwelijks sprake. Dat doet Dr. te Lintum
dan ook goed uitkomen. Er is in Amerika
nog feer veel primitiefs zoowel ten goede
als ten kwade; volgroeid is er nog weinig;
de Amerikanen kunnen nog zoo treffend
gelukkig, en gewoonlijk toch wel op een
beschaafden toon van ingehouden manne
lijkheid. Een persoonlijkheid is hij niet: zijn
voornaamste kenmerken als sqhrfjver zijn,
dat hij aldoor den lezer toespreekt en dat
hij af en toe paedagogisch wordt. Het eerste
is niet meer dan een hebbelijkheid; het
laatste behoort tot de gevaarlijkste vrijheden
die een schrijver van kunst met ons kan
nemen: wij verdragen niet gemakkelijk dat
men b.v. een verhaaltje of dialoogje verzint,
alleen om ons te laten zien, om ons te
leeren, dat Fransche officieren zeer humaan
denken en spreken over hun minderen (p. 222).
Jean des Vignes Rouges is geen bijzondere
geest; hij is een eenvoudig, een nobel en
een dapper man die een loopende hand
schrijft. Een sympathiek journalist; meer niet.
Met een loopende hand schrijft hij van
flinke, meestal opgeruimde, vaak gevoelige
Fransche soldc.ten, die den oorlog wel
afschuwelijk vinden, maar hem aanvaar
den omdat zij hun land in gevaar weten
en die, ondanks alles, niet gaarne dooden.
Hij merkt op dat ontzettende gebeurtenissen
voor den lateren geschiedschrfjver niet meer
dan episoden zullen zijn, en het is maar al
te waar; dat de ware heldhaftigheid daarin
bestaat dat men niet wegloopt, wat toch
dikwijls niet moeilijk zou zrjn; dat het
individueele leven behoort vergeten te worden
voor de groote, collectieve ideeën als vader
land, rechtvaardigheid en vrijheid, en het is
misschien wel tijdelijk waar, voor hen vooral
die niet veel te .vergeten" hebben; dat de
oorlog niet langer die auréole romanesque"
heeft qui la rendait si attrayante quand nous
la Ilsions dans les mémoires des soldats
d'autrefois", en men vraagt wie er dan om
militaire hoofden, zelfs van vroeger, nog een
romanesken stralenkrans zag... Ja, men
vraagt zich wel eens meer af of deze
schrijver niet ook een «enigszins oud-mili
tairen geest het f t, zoo'n kinderlijken geest
die de maatschappelijke werkelijkheid maar
van heoren zeggen kent; immers,
argeloosweg schijnt hij te denken dat een werk
man of boerenarbeider, door een ellen
dig noodlot in een loopgraaf geworpen,
opeens maar alles goed vindt als een gene
raal energiek en joviaal doet (p. 84.) Heel
fijn is deze geest eigenlijk niet. De
Duitschers noemt hij ook nooit anders dan
Boches" en hun loopgraaf heet un nid
groulllant de bêtes haineuses". Dat zou een
Barbusse niet gezegd hebben, al is ook
diens geest niet in de eerste plaats fijn.
Toch is Bourru een waar boek. Als de
schrijver de verschrikkingen verhaalt van
lijken die, telkens weer, in elkanders armen
worden gevonden (merkwaardig versch ij nsel),
van het leven naast lijken, van gas verstik
kingen, van mijnen die een heele compag
nie doen springen, van lichamen door den
luchtdruk in een muur geïncrusteerd en
daarbij van de gebaren en woorden der
ruw maar ook zoo heeiifjk naief zfjn. Zfj
vinden, ontdekken even goed dingen, waarop
wfj nooit zouden zijn gekomen, als dingen,
die wfj reeds lang ons geestelijk bezit mogen
noemen. Hun wetenschap Is nog in opkomst;
maar waar wordt zooveel gedaan voor de uni
versiteiten in den rulmsten zin als in Amerika?
De kunst begint zich nog nauwelijks te ont
wikkelen ; maar waar worden op grootscher
schaal musea gebouwd als aan den overkant
van het groote water?
Dr. te Lintum laat niet na op deze dingen
te wijzen. Vooral «ver het onderwijs in de
groote republiek vertelt hfj belangwekkende
dingen. Maar de nadruk valt toch, zooals
haast van zelf spreekt, op de materieele
kanten. De ontwikkeling van Amerika als
economisch geheel is trouwens al belang
wekkend genoeg. De snelle groei van de
Unie in de negentiende eeuw is alleen terri
toriaal al een dankbaar object van beschrij
ving; dr. te Lintum heeft hét zich dan ook
niet laten ontglippen. Het is altijd aantrek
kelijk van zulk een haast fabelachtigen groei
te lezen; men bemerkt iets van de bekoring
van de groote prairieën en van de wilde pracht
van het Rotsgebergtc. Men komt in de verlei
ding zfjn Cooper, Aimard of andere geliefde
jeugdlectuur weer ter hand te nemen.
Het is een verdienste van dr. te Lintum,
dat hfj zulke herinneringen opwekt. Maar
het zou voor hem minder aangenaam zijn,
zoo men aan zijn neiging toegaf. Want dan
zou zijn boek, met Cuoper vergeleken, sterk
uit de hand vallen. Dat spreekt van zelf;
maar het verschil spreekt toch ook wel sterk.
Want in déstructuur van zijn boek is dr.
te Lintum niet steik. Zijn stijl is niet van
de beste. Maar vooral zijn compositie laat
veel te wenschen over. Het kost hem blijk
baar altijd moeite voet bfj stuk te houden;
gemakkelijk dwaalt hfj af. Zijn afdeeling in
hoofdstukken is zeer zonderling; er Is daarin
niet de minste evenredigheid te ontdekken.
En ten slotte de illustratie! Wie 't meeste
hiervan swyght, heeft allerbest geseyt."
Met zfjn gebreken toch een belangwekkend
boek, waarvoor menig landgenoot, die wat
meer van de groote Unie wil weten dan
zijn courant hem kan verschaffen, dr. te
Lintum dankbaar zal zfjn.
H. BRUGMANS
SCHILDERKUNST-KRONIEK
IN PULCHRI STUDIO", DEN HAAG. VIJF
VERZAMELINGEN
Uit vijf verzamelingen (die van Nijland,
Tiele, Verbeek, Verschoor en Lenaertz
Wagner) zijn schilderijen en teekeningen
gekozen, die ge nu in Pulchri Studio, in
een open-gehangene tentoonstelling, vindt.
B r e i t n e r heeft er een schilderij met gele
lijders, en met het eene rostte paard, en
profil; een werk, ook doordat het bestorven
is, vol van kleur en kleur-illusie. Een
porJ. GOUDSTIKKER
Oud-Hollandsche
SCHILDERIJEN
73 Kalverstraat
AMSTERDAM
..... in ........ nu ...... uu ......... ii
Fransche soldaten, gelooven wij hem zonder
bezwaar en volgen hem met aandacht en
ontzettirg. En wij bewonderen de onbere
deneerde liefde voor hun land en de soli
dariteit die zulke jongens weerhouden
om te vluchten. Dit boek is een goed,
leerzaam verslag, en de Fransche soldaten
zijn mannen. . . Daarom, n omdat zij vechten
voor een goede zaak, verdienen zij te winnen.
GEORGES DUHAMEL, Vie des Marlyrs
1914?1916. Paiijs, Mercure de France,
1917, 18°, 229 blz., 3 fr. 50.
Aan het front zijn de schietende, wachtende,
aan stukken springende soldaten, waarvan
kapitein Taboureau vertelt.
Achter het front staan de hospitalen en
daarin liggen de gewonden; daar worden
dagelijks de gaten in hun lichaam geson
deerd, daar zet men hun de beenen af; zij
teren daar weg of sterven plotseling, zij
kreunen van de plagende pijnen of verbijten
zich moedig; ze zinken weg in vale berusting
of spartelen op in een nutteloos protest.
Van hen vertelt de officier van gezondheid
Georges Duhamel.in een oorlogsboek zoo mooi
als ik er nog geen heb gelezen *). Het pakt
u bij de keel, dit boek, in letterlijken zin
haast: het slikken valt u moeilijk; gij leest
een oogenblik niet verder, maar het boek
laat u niet los, langs een geleidelijker Ifjn
van vrooüjkheid of bemoediging glijdt gij
er weer in, gij glimlacht verhelderd, gij
zegt tot u zelf: .wat een kranige, aardige,
redelijke jongens zijn die Fransche soldaten
toch; en die ellende... nu, die is toch niet
voor een leder even erg, sommigen komen
er nog wel goed af." Dat denkt gij zoo, en
krfjgt weer wat vrede met de schamele
veiligheid uwer neutraliteit; maar dan op
eens: er ligt een dappere, sterke man, die
sterven gaat, nadat een kogel in het
ruggemerg hem verlamd heeft; die aardige kor
poraal Léglise moet erin toestemmen dat
hem beide beenen worden afgezet, en is
dan tenslotte nog dankbaar dat hij gered is
en leeft. . en gij voelt weer dat brok in
uw keel en de tranen komen uindeoogen.
Iemand die zoo beslag op u legt, die u
zoo ontroert, moet wel een bijzonder man zijn.
Ofschoon hrj, naar ik meen, nooit iets zoo
goeds had geschreven als dit, bracht hij
reeds vóór den oorlog verdienstelijke ge
dichten en tooneelstukken en goede critiek
voort. Toen al was hfj de fijne psycholoog
en observator die hij zich ook hier betoont.
De lezers van den Mercure de France b.v.
kenden hem als een knap auteur.
Maar nu, als officier van gezondheid te
*) Vgl. J. Greshoff, Een officier van ge
zondheid te velde, G. Duhamel, Telegraaf,
8 Jan. 1918, en J. van Mijlen, Buitenlandsche
Litteratuur, Groot-Nederland, Dec. 1917.
LIJMNOOD IN OOSTENRIJK.
Teekenlng voor .De Amsterdammer" van Qeorge van Raemdonck
Jammer, want alle stukjes zfjn er nog.
iiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiittiiii
tretstudie van mevrouw Mann-Bouwmeester
is hierbij te voegen om de stoutheid van
den aanzet. T h o l e n' s Stal is het belang
rijkste zijner werken. Het is een werk van
uit de stal genomen naar de deur toe; ge
ziet er het landbouw-gerei op, wat kleeren
en wat kippen. Het is een groen-en-bruin
van vollen toch soberen rrjkdom, en de
weligheid der schildering, romantisch, zon
der nadruk en toch alles gevend, is een
durende lust voor de oogen. Zuivere schil
derijtjes, eigenlijk studies, zfjn de Steiger;
de Werf. .In den Tuin" is een
waterverfteekening typisch voor de lijn van dezen
schilder. Toorop's schilderijen zfjn uit
zijn vroegeren tijd. Het TrioOeuri, nu Rosa
Triplex genoemd, met het palet m es geschil
derde figuren en bloemen voorstellend, is
buitengewoon blank, vooral in de zittende
vrouw. Zfjn Ankerleggen" is later; het is
de visscher met het anker, en de zeilende
schepen, en het treft door krachtige kleur
het meest. Krachtig is .de Uil'', met den
mulzenbek van Mankes; guitig de obser
vatie in de Wedrennen" van Akkeringa.
Het landschap van G a b r i l is het be
kende wegje, met het hek er langs, en
met de vrouw met de roode parasol (de
kleur daarvan is (door vuil?) donkerder dan
toen ik haar indertijd zag). Het is een
Gabriël, die, in een argelooze kracht ge-uit,
het vermogen en de zuiverheid, en puntig
heid van den lang miskende bewust. Het
beste werk van De Zwart is .de Vuilniskar,"
een schets van M. Maris voor Den Doop
is curieus. Van Welssenbruch is een stads
gezicht te vermelden, van Bauer een kasteel,
van Wlllem van den Berg een rog, met
krabben; van Suze Robertson een naakt.
Hierbij kunnen gevoegd worden Akkeringa's
sneeuwbessen, van der Maarel's naakt, en
de slecht-omlijste sneeuwpop van Willem
de Zwart.
BRANGWIJN TE AMSTERDAM, ETC.
Ik heb mij meer dan eens afgevraagd wat
velde, heeft hij zich met geheele overgave
aan 't verplegen zijner gewonden gewijd,
hij heeft met hen gestreden om hun bt houd,
met hen gehoopt, vertwijfeld, pijn geleden
bijna; hij heeft hen gedragen, hen met
woorden en handdrukken vertroost, (want
troost behoeven zfj zeer, en
. Een go«d soldaat heeft een groot kinderhart"
zooals de Wandelaar zegt, een gewond sol
daat in 't bijzonder); voor zfjn gewonden
heeft Duhamel zijn slaap gemist en zich
eraan gewend, op granaten, die zfjn ba
rak deden schudden of beschadigden,
geen acht te slaan. In den oorlog
werd de knappe auteur ook metterdaad
een goed mensch. En toen hij daarna
zijn boek schreef, bleek hij, behalve een
knap auteur, een waar kunstenaar te zijn
geworden. Zoo ziet men eens te meer
dat het de harmonie tusschen de persoon
lijkheid en de, liefde is die de ware kunst
schept; overweegt geen van beide in de ziel
van den artiest te zeer, dan kan iets schoons
ontstaan.
En ware kunst is dit boek zeker. Men
versta hieronder nu niet van die kunst
welke bijna alleen door kunstenaars waar"
wordt gevonden, maar een manier van ge
voelen, begrijpen en weergeven, die leder
eenvoudig en hartelijk mensch, kunstenaar,
kunstzinnige of geen van beiden, moet be
hagen en Innemen. Duhamel is een man om
van te houden, zfjn naam is er een om niet
te vergeten en zijn boek om te lezen en te
bezitten. Men zal er, op een sobere, korte,
rechtstreeksche wijze geschreven, een reeks
van portretten en tafereelen in vinden, waar
van elk op zichzelf een bevredigend kunst
werkje is. Men vindt er aandoenlijke ver
tellingen, als van den stillen, strengen man
die, hij weet het zelf, slechts komt om te
sterven en vóór de operatie niet veel anders
zegt dan: .Vous dlrez a ma femme que ma
dernière pensee a tépour elle et pour mes
enfants". Men leest er van den flmken,
zwaargewonden Carré, die, zoodra de pijn
te erg wordt, zachtjes begint te zingen om
het niet uit te schreeuwen en die, met
beverige stem, voor een minder moedig kame
raad .un véritable discours sur Ie courage
et Tespoir" houdt, hij in al zijn ellende ;
van dien korporaal Léglise, bovenal genoemd,
wien n been is afgesneden, die het andere
nog zal verliezen en die twijfelt of hij het
crolx de guerre zal krijgen, omdat hij eens
gestraft is: il manquait des boutons a la
capote d'un de mes hommes" dat neemt
hfj zichzelf nog kwalijk, de lieve, arme
jongen!
Overal vindt men in het boek een fijn
en liefderijk begrip van menscheninnerlijk;
en ook geestige, zacht spottende of enkel
grappige karakteraanduidingen ontbreken
niet, heel kort meestal, maar voldoende om
den man geheel te doen leven. Daar heeft
men b.v. den voorzichtigen Normandiër,
het juiste epitheton ornaus was, waarmee
de h >ofdtrek in Brangwfjn's werk in woorden
bepaald was. Ge kent zfjn voorstellingen
van steden, en figuren in die steden; zfjn
gevoel voor architectuur, eenlgszins als decor
ondervonden; zijn spel van zware schaduw
(levend, maar niet innig en inoerlijR als die
van Rembrardt) groot eerder dan gevoelvol;
een altijd typisch deel van zijn etsen...
En de term rhetorisch leek mij onjuist,
door den zin die wij aan haar zfjn gaan
hechten. Dat is Brangwijn niet, omdat rhe
torisch de ijdele herhaling is meer dan de
krachtige,telkensvernieuwde persoonlijkheid.
Theatraal is evenmin juist. De zwier in de
etsen is niet overdreven, en hij is geen
gebaar over een leegte. Toch is er in het
werk iets van een wijde armbeweging, en
iets van betoog, dat meer de actie geldt en
het gevoel der ruimte aanduidt. Toch is er
in de etsen een gevoelsuiting, die ons
Hollanders niet eigen is, maar waarvan wfj
de waarheid niet willen betwisten.
De romantiek in de etsen is niet
Htterairromantisch, en toch geeft zij het gevoel van
een met klem uitgesproken groote rede, van
een redevoering. En daarom lijkt mij het
juiste epitheton ornaus van Brangwfjn's
graphisch werk te zijn oratorisch",
dus dat wat van den redenaar is, van den
lofredenaar. Voor mfjn gevoel is met dit
woord tenminste zijn karakter in de etsen
zoo zuiver mogelijk gegeven.
PLASSCHAERT
NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP
MotordienstvanTetenburg
DAGELIJKSCHE MOTORDIENST
UTRECHT LEIDEI DEI HAW KLH
|. Itnchtichiïiir21. Frijttifct. luttiiin?
VICI- VENSA
Nogue, die, als hfj geopereerd wordt en
men hem vraagt of hfl erge pijn heeft, ant
woordt .Ben l Peut-eire..." en als men hem
later, geamputeerd maar genezen, naar huis
Stuurt, nog niet erkent dat hfj goed be
handeld is: Faudrait v ere, faudrait vère..." *)
. Men zal genieten van den alleraardigsten
l Auger, die de genade" heeft, dat is het bijna
onverklaarbaar talent om, of hfj wil of niet,
ieders sympathie te winnen. Men zal ook
telkens getroffen worden door goed opge
merkte analogieën, beeldende vergelijkingen
les détonations se rapprochaient puls
s'éloignaient, méthodiquement, comme les
pas d'un géant qui eüt montéla garde autour
de nous,. au-dessus de nous, sur nous"
door aangrijpende détails: als Léglise van
beide beenen geamputeerd is, neemt Duhamel
hem op pour Ie reposer sur son lit, et il
tait léger, léger..." En er is nog vél meer
aandoenlijks, smartelijks, geestigs. Er is een
prachtige beschrijving van 't slagveld bfj
Verdun...
Maar bovenal, er klinkt uit het geheele
weik een tegelijk gevoelige en mannelijke
sten? op die u spreekt van medelijden en
medeleven met lijdenden, met mlsdeelden,
met eenvoudigen van hart en levensstaat;
die u spreekt van oprechte, diepe bewon
dering voor de vreemde dapperheid waar
mee de gewoonste mannen de ongewoonste
pijnen doorstaan, en die u doet gevoelen
dat er uit dit al lts ook bemoediging is te
putten, omdat zooveel leed toch niet voor
niets kan geleden zijn, omdat zooveel reser
ves van weerstandsvermogen, zooveel op
offering voor een idee toch hoop moet geven
en vertrouwen in de menschheid. Wanneer
de uit de ellende van Verdun terugkeerende
gewonden allen, onder hun gehuil en geklaag
door, iets zeggen als dit: lis ne peuvent
plus passer, maintenant..."(eenvoudigzóó;
men hoort het ze zeggen, zonder grootspraak,
zonder panache, alleen met, heel even, een
vleugje van bedaarde voldoening, terstond
weer door besef van ellende gevolgd), dan
moet men wel gele o ven, dat er nog
menschen zfjn, bereid te sterven voor een idee.
En wanneer een mensch in de
medemenschen, waarmee hij in aanraking komt, zoo
veel schoons en daarbij zooveel nuances
ziet, wanneer hij zoo met hen meeleeft, hun
gemoed zoo goed begrijpt en het geziene ep
begrepene op zoo bijzondere manier opnieuw
in beelden vormt, dan moet hfj ook zelf wel
een fijn geschakeerden geest, een goed en
liefderijk hart bezitten; immers, bij anderen
begrijpen wij vooral datgene goed, wat wfj
tevens in ons zelf ontwaren. Duhamel moet
in zich zelf wel veel bezitten, en dit wilde
ik nog eenmaal zeggen, opdat hij, zoo mo
gelijk ook na den oorlog niet worde vergeten.
JOHANNES TlELROOY
*) voir.