De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 22 juni pagina 7

22 juni 1918 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

?f-t 'i 22 Jool '18. No. 2139 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND l ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM m wm -^mm w I^HK *] lïi A1 B M A B M ABMABM.ABM.ABM.ABM:ABMABM.ABM.ABM ABM Acu IÏEEREN-ARTI KELEN, UITRUSTINGEN. iiiiiiiiiiiiiiiniii IIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIHI1 iiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiii C TE LINTUM. De geschiedenis van het Amerikaansche volk, geographlsch. historisch. Met vele illustratiën en kaarten. Zutphen, W. j. Tbleme & Co. Amerika is in Nederland aan de orde van den dag, nog meer dan dr. Te Llntum kon vermoeden, toen hij zijn boek schreef. Zijn werk komt dus wel op het goede oogenbllk. Maar ook zonder de actualiteit van het onder werp is de Unie belangrijk genoeg om er wat meer van te weten dan de meeste Nederlanders doen. Zij beklagen zich steeds, dat het buitenland ons nog steeds blijft zien als kaasboeren en Volendammer visschers, hoewel Nederland op zoo menig ander ge bied er waarlijk toch wel mag zijn. Maar gaat het niet evenzoo met Amerika ten onzent ? Amerika is het land der onbegrensde mogelQkheden, zegt men elkander gaarne na. Maar men denkt daarbij liefst alleen aan technische en materieele mogelQkheden. Want men gelooft nog steeds gaarne, dat de Amerikanen in dit verband spreekt men het liefst van Yankees weinig anders dan scherp geslepen zakenmenschen zijn, wier mentaliteit zich kristalliseert in het begrip dollar. Van een gemoedsleven kan b{j zoo aangelegde naturen evenmin sprake zijn als bij een rekenmachine. Nu hangt hier zeer veel af van traditie en ook van toeval. Het oordeel over een volk hangt gewoonlijk af van de personen, waarmede men in aanraking komt. Een voorbeeld. Een paar eeuwen geleden schrijft een Venetiaan over de Hollanders van zrjn dagen het volgende: .Geld is het eenlere, waar de Hollanders om geven. Een' paar kooplieden hebben zelfs woordelfjk gezegd, dat als de duivel met quatrfjnen kwam, zij hem hun waren zouden verkwanselen. Het zou weinig baten om er tegen te sputteren; want elk is hier meester van het zijne, elk doet wat hfj verkiest. De Staten weten, dat kooplieden hier ter stede schepen, kruit, wapenen aan den Spanjaard zenden, maar z{j kunnen er niets aan doen, want in de hooge vergadering zelf zitten er, die bij dien handel geïnteres seerd zijn." Dat werd geschreven in 1645. Vondel en Reinbrandt waren toen in hun hoogsten bloei. Tromp was de groote man van Duins en de Ruyter was in zrjn opkomst. Qomarus leefde nog en Voetius stond in de middaghoogte van zijn leven. Om van anderen maar te zwijgen. Maar onze Vene tiaan zag van dat alles niets en kon dat alles ook niet zien; hfj kwam in Amsterdam om schepen te huren en troepen te lichten voor zijn republieken kwam daardoor stellig niet met de besten van ons volk in aaniilllliHlMliliiiiiiiHiiiiniiiiiiiimiliimiiMiiiiiiiiiimiiiiiiiMiimiiiiimm Nieuwe Fransche Boeken Franscho Schrijvers over den Oorlog l*) Het zijn oorlogsboeken die men hier be sproken vindt, en toch moet men dit en volgende feuilletons niet om die reden on gelezen laten. Als de geest des schrijvers belangrijk is, kan ook een oorlogsboek goede kunst zijn; en al is zulk een boek maar een verslag, dan nog behooren wij het te lezen. Daardoor alleen kunnen wij een oogenblik beseffen wat er, zoo dichtbij, thans gaande is; zoo alleen kunnen wij ons geringe aan deel nemen in het lijden. Zeven vleeschlooze dagen per week zijn bij dat lijden niets.. JEAN DES VIGNES RovQES,Bourru,soldat de Vauquols, Parij», PerrinetCie, 1917, 18°, 295 blz., fr. 3.50 De schrijver van Bourru heet eigenlijk Taboureau en doet dienst als kapitein. Maar van aanleg schijnt hij journalist. Hij beleeft den oorlog en doet er verslag van. Dat hij het doet door middel van een gefingeerd verhaal is een vergissing, wast van zijn soldaat Bourru is mij voor namelijk bijgebleven dat hij... wel eens bourru is; nu, dat was ook wel het minste! Van compositie valt in zijn verhaal niet veel te bemerken, tenzij dan. waar een soldaat, op wien de aandacht is gevestigd, in het volgend hoofdstuk natuurlijk sneuvelt (providentierle schikkingen van dien aard treft men mér in oorlogsboeken aan). Dramatisch is Bourru zeker; maar hoe zou het anders zijn, waar er zooveel bommen in barsten, waar er nachtelijke aanvallers rond sluipen en onderaardsche gangen Ineen storten? de oorlog zelf is dramatisch en de geest des schrijvers behoeft het niet.tezijn. Wij weten van dien geest maar weinig en moeten gissen wat Jean des Vignes Rouges zou zijn als hij eens niet over oorlog schreef: niets misschien, en vóór 1914 schijnt hij dan ook'niet geschreven te hebben. Lyrisch: dat is Bourru soms wel (p. 76), maar dan op de wfjze van sommige patriottische toespraken vol afgeronde zinnen, waarin, met 't rythme der goedkoope vervoering, van heldenmoed en van liefde tot den geboortegrond wordt gewaagd, een liefde die reëel is, maar niet of uiterst delicaat gezegd wil zrjn. ZQ wordt hier ook maar zelden gezegd, dat moet ik erkennen, al is zij, duidelijk blijkt het, 's schrijvers diepste gevoel. Maar ziedaar: Jean des Vignes Rouges uit zijn diepste gevoelens niet zeer schoon. Hij schrijft zakelijk of banaal-mooi. Meestal zakelijk, *) Vgl. mijn vroegere artikelen in .De Amsterdammer" over Barbusse, Vallotton, Qéraldy, Colette Yver. raking. En ook, onze Venetiaan met zijn volgroeide beschaving en gevormde traditie moest zich wei beëngd en gekwetst zelfs gevoelen door de stevige, maar ruwe en minstens ongemanierde kracht van het jonge Holland van zijn dagen. Staan wij als oud handelsvolk met onze eigen beschaving niet tegen tegenover Amerika als de Venetiaan van 1645 tegenover Holland? De parallel is nog verder door te trekken. Ons volk kenmerkte zich toen evenals* het Amerikaansche van thans door een op de spit* gedreven individualisme. Elk doet wat hij verkiest," heet het in 1645 van Holland. Geldt dat niet evenzoo van Amerika? Het Is nu natuurlijk maar de vraag, wat men verkiest. Er is in zulk een jonge maatschappij, die nog in wilden, sappigen opbloei is, zeer veel van het edelste gewas naast zeer veel onkruid. Ongebreideld schieten de krachten, goede en kwade, naar alle zijden uit. De objectieve waarnemer merkt het eene op en ziet het andere niet voorbij. Zoo moet men ook Amerika van onze dagen bezien.Dickens deed het in Martin Chuzzlewit anders en hfj kwam tot een caricatuur, die niet eens heel vermakelijk is. Het boek van o r. te Lintum is evenmin vermakelijk, maar dat zou ook niemand verwachten of wen-schen. Het is een eerlijke poging om ons Amerika te laten zien, zooals het zich aan het vorschend oog van dezen onderzoeker heeft vertoond. Dr. te Lintum heeft de goede gedachte gehad, gelijk de titel reeds aan geeft, om de ontwikkeling van Amerika zoowel geograph'sch als historisch te ver klaren. Zoo ergens dan zrjn de geographische factoren van groote beteekenis geweest bij de ontwikkeling van een land, dat over vijf breedtegraden ligt en een werelddeel op zich zelf is. Daarbij sluiten zich dan van zelf de historische elementen aan. Men praat eikander na, dat Amerika jong is, en vergeet daarbij, dat de naar Europa toege keerde oostkust al ongeveer drie eeuwen lang is bewoond en bebouwd. Vandaar natuurlijk een zeer scherp onderscheid tusschen bet oosten en het westen, tusschen New-York en San Francisco, en zelfs op korter afstand tusschen Balti more en Chicago en zelfs tusschen Boston en Philadelphia. En daarbij komt dan nóg de half historische, half geographische factor van het rasverschil. Om over de Indianen niet te spreken, hoeveel volken van het blanke ras hebben niet sedert drie eeuwen aan den opbouw van het Amerikaansche volk mede gewerkt! Wij sparen den lezer de op somming. Het mengsel van volken, dat de Unie is, is nog steeds in bruisende gisting; allerlei krachten werken op elkander in en tegen elkander; van een geor dende samenleving in hoogeren zin is nog nauwelijks sprake. Dat doet Dr. te Lintum dan ook goed uitkomen. Er is in Amerika nog feer veel primitiefs zoowel ten goede als ten kwade; volgroeid is er nog weinig; de Amerikanen kunnen nog zoo treffend gelukkig, en gewoonlijk toch wel op een beschaafden toon van ingehouden manne lijkheid. Een persoonlijkheid is hij niet: zijn voornaamste kenmerken als sqhrfjver zijn, dat hij aldoor den lezer toespreekt en dat hij af en toe paedagogisch wordt. Het eerste is niet meer dan een hebbelijkheid; het laatste behoort tot de gevaarlijkste vrijheden die een schrijver van kunst met ons kan nemen: wij verdragen niet gemakkelijk dat men b.v. een verhaaltje of dialoogje verzint, alleen om ons te laten zien, om ons te leeren, dat Fransche officieren zeer humaan denken en spreken over hun minderen (p. 222). Jean des Vignes Rouges is geen bijzondere geest; hij is een eenvoudig, een nobel en een dapper man die een loopende hand schrijft. Een sympathiek journalist; meer niet. Met een loopende hand schrijft hij van flinke, meestal opgeruimde, vaak gevoelige Fransche soldc.ten, die den oorlog wel afschuwelijk vinden, maar hem aanvaar den omdat zij hun land in gevaar weten en die, ondanks alles, niet gaarne dooden. Hij merkt op dat ontzettende gebeurtenissen voor den lateren geschiedschrfjver niet meer dan episoden zullen zijn, en het is maar al te waar; dat de ware heldhaftigheid daarin bestaat dat men niet wegloopt, wat toch dikwijls niet moeilijk zou zrjn; dat het individueele leven behoort vergeten te worden voor de groote, collectieve ideeën als vader land, rechtvaardigheid en vrijheid, en het is misschien wel tijdelijk waar, voor hen vooral die niet veel te .vergeten" hebben; dat de oorlog niet langer die auréole romanesque" heeft qui la rendait si attrayante quand nous la Ilsions dans les mémoires des soldats d'autrefois", en men vraagt wie er dan om militaire hoofden, zelfs van vroeger, nog een romanesken stralenkrans zag... Ja, men vraagt zich wel eens meer af of deze schrijver niet ook een «enigszins oud-mili tairen geest het f t, zoo'n kinderlijken geest die de maatschappelijke werkelijkheid maar van heoren zeggen kent; immers, argeloosweg schijnt hij te denken dat een werk man of boerenarbeider, door een ellen dig noodlot in een loopgraaf geworpen, opeens maar alles goed vindt als een gene raal energiek en joviaal doet (p. 84.) Heel fijn is deze geest eigenlijk niet. De Duitschers noemt hij ook nooit anders dan Boches" en hun loopgraaf heet un nid groulllant de bêtes haineuses". Dat zou een Barbusse niet gezegd hebben, al is ook diens geest niet in de eerste plaats fijn. Toch is Bourru een waar boek. Als de schrijver de verschrikkingen verhaalt van lijken die, telkens weer, in elkanders armen worden gevonden (merkwaardig versch ij nsel), van het leven naast lijken, van gas verstik kingen, van mijnen die een heele compag nie doen springen, van lichamen door den luchtdruk in een muur geïncrusteerd en daarbij van de gebaren en woorden der ruw maar ook zoo heeiifjk naief zfjn. Zfj vinden, ontdekken even goed dingen, waarop wfj nooit zouden zijn gekomen, als dingen, die wfj reeds lang ons geestelijk bezit mogen noemen. Hun wetenschap Is nog in opkomst; maar waar wordt zooveel gedaan voor de uni versiteiten in den rulmsten zin als in Amerika? De kunst begint zich nog nauwelijks te ont wikkelen ; maar waar worden op grootscher schaal musea gebouwd als aan den overkant van het groote water? Dr. te Lintum laat niet na op deze dingen te wijzen. Vooral «ver het onderwijs in de groote republiek vertelt hfj belangwekkende dingen. Maar de nadruk valt toch, zooals haast van zelf spreekt, op de materieele kanten. De ontwikkeling van Amerika als economisch geheel is trouwens al belang wekkend genoeg. De snelle groei van de Unie in de negentiende eeuw is alleen terri toriaal al een dankbaar object van beschrij ving; dr. te Lintum heeft hét zich dan ook niet laten ontglippen. Het is altijd aantrek kelijk van zulk een haast fabelachtigen groei te lezen; men bemerkt iets van de bekoring van de groote prairieën en van de wilde pracht van het Rotsgebergtc. Men komt in de verlei ding zfjn Cooper, Aimard of andere geliefde jeugdlectuur weer ter hand te nemen. Het is een verdienste van dr. te Lintum, dat hfj zulke herinneringen opwekt. Maar het zou voor hem minder aangenaam zijn, zoo men aan zijn neiging toegaf. Want dan zou zijn boek, met Cuoper vergeleken, sterk uit de hand vallen. Dat spreekt van zelf; maar het verschil spreekt toch ook wel sterk. Want in déstructuur van zijn boek is dr. te Lintum niet steik. Zijn stijl is niet van de beste. Maar vooral zijn compositie laat veel te wenschen over. Het kost hem blijk baar altijd moeite voet bfj stuk te houden; gemakkelijk dwaalt hfj af. Zijn afdeeling in hoofdstukken is zeer zonderling; er Is daarin niet de minste evenredigheid te ontdekken. En ten slotte de illustratie! Wie 't meeste hiervan swyght, heeft allerbest geseyt." Met zfjn gebreken toch een belangwekkend boek, waarvoor menig landgenoot, die wat meer van de groote Unie wil weten dan zijn courant hem kan verschaffen, dr. te Lintum dankbaar zal zfjn. H. BRUGMANS SCHILDERKUNST-KRONIEK IN PULCHRI STUDIO", DEN HAAG. VIJF VERZAMELINGEN Uit vijf verzamelingen (die van Nijland, Tiele, Verbeek, Verschoor en Lenaertz Wagner) zijn schilderijen en teekeningen gekozen, die ge nu in Pulchri Studio, in een open-gehangene tentoonstelling, vindt. B r e i t n e r heeft er een schilderij met gele lijders, en met het eene rostte paard, en profil; een werk, ook doordat het bestorven is, vol van kleur en kleur-illusie. Een porJ. GOUDSTIKKER Oud-Hollandsche SCHILDERIJEN 73 Kalverstraat AMSTERDAM ..... in ........ nu ...... uu ......... ii Fransche soldaten, gelooven wij hem zonder bezwaar en volgen hem met aandacht en ontzettirg. En wij bewonderen de onbere deneerde liefde voor hun land en de soli dariteit die zulke jongens weerhouden om te vluchten. Dit boek is een goed, leerzaam verslag, en de Fransche soldaten zijn mannen. . . Daarom, n omdat zij vechten voor een goede zaak, verdienen zij te winnen. GEORGES DUHAMEL, Vie des Marlyrs 1914?1916. Paiijs, Mercure de France, 1917, 18°, 229 blz., 3 fr. 50. Aan het front zijn de schietende, wachtende, aan stukken springende soldaten, waarvan kapitein Taboureau vertelt. Achter het front staan de hospitalen en daarin liggen de gewonden; daar worden dagelijks de gaten in hun lichaam geson deerd, daar zet men hun de beenen af; zij teren daar weg of sterven plotseling, zij kreunen van de plagende pijnen of verbijten zich moedig; ze zinken weg in vale berusting of spartelen op in een nutteloos protest. Van hen vertelt de officier van gezondheid Georges Duhamel.in een oorlogsboek zoo mooi als ik er nog geen heb gelezen *). Het pakt u bij de keel, dit boek, in letterlijken zin haast: het slikken valt u moeilijk; gij leest een oogenblik niet verder, maar het boek laat u niet los, langs een geleidelijker Ifjn van vrooüjkheid of bemoediging glijdt gij er weer in, gij glimlacht verhelderd, gij zegt tot u zelf: .wat een kranige, aardige, redelijke jongens zijn die Fransche soldaten toch; en die ellende... nu, die is toch niet voor een leder even erg, sommigen komen er nog wel goed af." Dat denkt gij zoo, en krfjgt weer wat vrede met de schamele veiligheid uwer neutraliteit; maar dan op eens: er ligt een dappere, sterke man, die sterven gaat, nadat een kogel in het ruggemerg hem verlamd heeft; die aardige kor poraal Léglise moet erin toestemmen dat hem beide beenen worden afgezet, en is dan tenslotte nog dankbaar dat hij gered is en leeft. . en gij voelt weer dat brok in uw keel en de tranen komen uindeoogen. Iemand die zoo beslag op u legt, die u zoo ontroert, moet wel een bijzonder man zijn. Ofschoon hrj, naar ik meen, nooit iets zoo goeds had geschreven als dit, bracht hij reeds vóór den oorlog verdienstelijke ge dichten en tooneelstukken en goede critiek voort. Toen al was hfj de fijne psycholoog en observator die hij zich ook hier betoont. De lezers van den Mercure de France b.v. kenden hem als een knap auteur. Maar nu, als officier van gezondheid te *) Vgl. J. Greshoff, Een officier van ge zondheid te velde, G. Duhamel, Telegraaf, 8 Jan. 1918, en J. van Mijlen, Buitenlandsche Litteratuur, Groot-Nederland, Dec. 1917. LIJMNOOD IN OOSTENRIJK. Teekenlng voor .De Amsterdammer" van Qeorge van Raemdonck Jammer, want alle stukjes zfjn er nog. iiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiittiiii tretstudie van mevrouw Mann-Bouwmeester is hierbij te voegen om de stoutheid van den aanzet. T h o l e n' s Stal is het belang rijkste zijner werken. Het is een werk van uit de stal genomen naar de deur toe; ge ziet er het landbouw-gerei op, wat kleeren en wat kippen. Het is een groen-en-bruin van vollen toch soberen rrjkdom, en de weligheid der schildering, romantisch, zon der nadruk en toch alles gevend, is een durende lust voor de oogen. Zuivere schil derijtjes, eigenlijk studies, zfjn de Steiger; de Werf. .In den Tuin" is een waterverfteekening typisch voor de lijn van dezen schilder. Toorop's schilderijen zfjn uit zijn vroegeren tijd. Het TrioOeuri, nu Rosa Triplex genoemd, met het palet m es geschil derde figuren en bloemen voorstellend, is buitengewoon blank, vooral in de zittende vrouw. Zfjn Ankerleggen" is later; het is de visscher met het anker, en de zeilende schepen, en het treft door krachtige kleur het meest. Krachtig is .de Uil'', met den mulzenbek van Mankes; guitig de obser vatie in de Wedrennen" van Akkeringa. Het landschap van G a b r i l is het be kende wegje, met het hek er langs, en met de vrouw met de roode parasol (de kleur daarvan is (door vuil?) donkerder dan toen ik haar indertijd zag). Het is een Gabriël, die, in een argelooze kracht ge-uit, het vermogen en de zuiverheid, en puntig heid van den lang miskende bewust. Het beste werk van De Zwart is .de Vuilniskar," een schets van M. Maris voor Den Doop is curieus. Van Welssenbruch is een stads gezicht te vermelden, van Bauer een kasteel, van Wlllem van den Berg een rog, met krabben; van Suze Robertson een naakt. Hierbij kunnen gevoegd worden Akkeringa's sneeuwbessen, van der Maarel's naakt, en de slecht-omlijste sneeuwpop van Willem de Zwart. BRANGWIJN TE AMSTERDAM, ETC. Ik heb mij meer dan eens afgevraagd wat velde, heeft hij zich met geheele overgave aan 't verplegen zijner gewonden gewijd, hij heeft met hen gestreden om hun bt houd, met hen gehoopt, vertwijfeld, pijn geleden bijna; hij heeft hen gedragen, hen met woorden en handdrukken vertroost, (want troost behoeven zfj zeer, en . Een go«d soldaat heeft een groot kinderhart" zooals de Wandelaar zegt, een gewond sol daat in 't bijzonder); voor zfjn gewonden heeft Duhamel zijn slaap gemist en zich eraan gewend, op granaten, die zfjn ba rak deden schudden of beschadigden, geen acht te slaan. In den oorlog werd de knappe auteur ook metterdaad een goed mensch. En toen hij daarna zijn boek schreef, bleek hij, behalve een knap auteur, een waar kunstenaar te zijn geworden. Zoo ziet men eens te meer dat het de harmonie tusschen de persoon lijkheid en de, liefde is die de ware kunst schept; overweegt geen van beide in de ziel van den artiest te zeer, dan kan iets schoons ontstaan. En ware kunst is dit boek zeker. Men versta hieronder nu niet van die kunst welke bijna alleen door kunstenaars waar" wordt gevonden, maar een manier van ge voelen, begrijpen en weergeven, die leder eenvoudig en hartelijk mensch, kunstenaar, kunstzinnige of geen van beiden, moet be hagen en Innemen. Duhamel is een man om van te houden, zfjn naam is er een om niet te vergeten en zijn boek om te lezen en te bezitten. Men zal er, op een sobere, korte, rechtstreeksche wijze geschreven, een reeks van portretten en tafereelen in vinden, waar van elk op zichzelf een bevredigend kunst werkje is. Men vindt er aandoenlijke ver tellingen, als van den stillen, strengen man die, hij weet het zelf, slechts komt om te sterven en vóór de operatie niet veel anders zegt dan: .Vous dlrez a ma femme que ma dernière pensee a tépour elle et pour mes enfants". Men leest er van den flmken, zwaargewonden Carré, die, zoodra de pijn te erg wordt, zachtjes begint te zingen om het niet uit te schreeuwen en die, met beverige stem, voor een minder moedig kame raad .un véritable discours sur Ie courage et Tespoir" houdt, hij in al zijn ellende ; van dien korporaal Léglise, bovenal genoemd, wien n been is afgesneden, die het andere nog zal verliezen en die twijfelt of hij het crolx de guerre zal krijgen, omdat hij eens gestraft is: il manquait des boutons a la capote d'un de mes hommes" dat neemt hfj zichzelf nog kwalijk, de lieve, arme jongen! Overal vindt men in het boek een fijn en liefderijk begrip van menscheninnerlijk; en ook geestige, zacht spottende of enkel grappige karakteraanduidingen ontbreken niet, heel kort meestal, maar voldoende om den man geheel te doen leven. Daar heeft men b.v. den voorzichtigen Normandiër, het juiste epitheton ornaus was, waarmee de h >ofdtrek in Brangwfjn's werk in woorden bepaald was. Ge kent zfjn voorstellingen van steden, en figuren in die steden; zfjn gevoel voor architectuur, eenlgszins als decor ondervonden; zijn spel van zware schaduw (levend, maar niet innig en inoerlijR als die van Rembrardt) groot eerder dan gevoelvol; een altijd typisch deel van zijn etsen... En de term rhetorisch leek mij onjuist, door den zin die wij aan haar zfjn gaan hechten. Dat is Brangwijn niet, omdat rhe torisch de ijdele herhaling is meer dan de krachtige,telkensvernieuwde persoonlijkheid. Theatraal is evenmin juist. De zwier in de etsen is niet overdreven, en hij is geen gebaar over een leegte. Toch is er in het werk iets van een wijde armbeweging, en iets van betoog, dat meer de actie geldt en het gevoel der ruimte aanduidt. Toch is er in de etsen een gevoelsuiting, die ons Hollanders niet eigen is, maar waarvan wfj de waarheid niet willen betwisten. De romantiek in de etsen is niet Htterairromantisch, en toch geeft zij het gevoel van een met klem uitgesproken groote rede, van een redevoering. En daarom lijkt mij het juiste epitheton ornaus van Brangwfjn's graphisch werk te zijn oratorisch", dus dat wat van den redenaar is, van den lofredenaar. Voor mfjn gevoel is met dit woord tenminste zijn karakter in de etsen zoo zuiver mogelijk gegeven. PLASSCHAERT NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP MotordienstvanTetenburg DAGELIJKSCHE MOTORDIENST UTRECHT LEIDEI DEI HAW KLH |. Itnchtichiïiir21. Frijttifct. luttiiin? VICI- VENSA Nogue, die, als hfj geopereerd wordt en men hem vraagt of hfl erge pijn heeft, ant woordt .Ben l Peut-eire..." en als men hem later, geamputeerd maar genezen, naar huis Stuurt, nog niet erkent dat hfj goed be handeld is: Faudrait v ere, faudrait vère..." *) . Men zal genieten van den alleraardigsten l Auger, die de genade" heeft, dat is het bijna onverklaarbaar talent om, of hfj wil of niet, ieders sympathie te winnen. Men zal ook telkens getroffen worden door goed opge merkte analogieën, beeldende vergelijkingen les détonations se rapprochaient puls s'éloignaient, méthodiquement, comme les pas d'un géant qui eüt montéla garde autour de nous,. au-dessus de nous, sur nous" door aangrijpende détails: als Léglise van beide beenen geamputeerd is, neemt Duhamel hem op pour Ie reposer sur son lit, et il tait léger, léger..." En er is nog vél meer aandoenlijks, smartelijks, geestigs. Er is een prachtige beschrijving van 't slagveld bfj Verdun... Maar bovenal, er klinkt uit het geheele weik een tegelijk gevoelige en mannelijke sten? op die u spreekt van medelijden en medeleven met lijdenden, met mlsdeelden, met eenvoudigen van hart en levensstaat; die u spreekt van oprechte, diepe bewon dering voor de vreemde dapperheid waar mee de gewoonste mannen de ongewoonste pijnen doorstaan, en die u doet gevoelen dat er uit dit al lts ook bemoediging is te putten, omdat zooveel leed toch niet voor niets kan geleden zijn, omdat zooveel reser ves van weerstandsvermogen, zooveel op offering voor een idee toch hoop moet geven en vertrouwen in de menschheid. Wanneer de uit de ellende van Verdun terugkeerende gewonden allen, onder hun gehuil en geklaag door, iets zeggen als dit: lis ne peuvent plus passer, maintenant..."(eenvoudigzóó; men hoort het ze zeggen, zonder grootspraak, zonder panache, alleen met, heel even, een vleugje van bedaarde voldoening, terstond weer door besef van ellende gevolgd), dan moet men wel gele o ven, dat er nog menschen zfjn, bereid te sterven voor een idee. En wanneer een mensch in de medemenschen, waarmee hij in aanraking komt, zoo veel schoons en daarbij zooveel nuances ziet, wanneer hij zoo met hen meeleeft, hun gemoed zoo goed begrijpt en het geziene ep begrepene op zoo bijzondere manier opnieuw in beelden vormt, dan moet hfj ook zelf wel een fijn geschakeerden geest, een goed en liefderijk hart bezitten; immers, bij anderen begrijpen wij vooral datgene goed, wat wfj tevens in ons zelf ontwaren. Duhamel moet in zich zelf wel veel bezitten, en dit wilde ik nog eenmaal zeggen, opdat hij, zoo mo gelijk ook na den oorlog niet worde vergeten. JOHANNES TlELROOY *) voir.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl