De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 22 juni pagina 8

22 juni 1918 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

'O.'J* 8 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VpOR NEDERLAND 22 Juni '18. No. 2139 JUNI IN VLAANDEREN We sluiten het venster van het heden. En door het raam van het verleden kijken we op Vlaanderen. In de onbedaarlijke warmte-lawine die uit de hemelkrone neerpijkelt gaat de heer lijkheid der Zomer-maanden aan ons ont roerd oog voorbij. Het is een wonderbare weeldestoet van gulden dagen en fluweelen nachten, waarin ? de geweldige schaaiaards zingen voor de in 't gras verzonken kudden, van de krobbedevolde beemden van het Hageland tot aan de overvloeiende meerschen van het Bloote en het Ambacht. De groene halmenzee laat baar fonkelroode kollen met de felblauwe korenbloemen dansen en deint zelve in lange trekken op de maat van haar voor name zuster, de Zee van het Noorden. De steden orgelen van het zinderend be drijf; hef zomerleven zoemt In de ijverige dorpen;, op de landouwen bukken de bezige wiedste'rs, rollebabollen de hooiers met het uitbundige gras; aan de «golden r i ver" lacht het vlas met miljoenen blauwe kijHer tjes: straks vangt de slameur aan van slijten en rooken; de wagenaar j u jokt en doet zijn djakke ketsen over de blanke, golvende wegen van Dietschland. De sterke, viije Vlaming en zijn frissche, stevige vrouw buiten, van 't were genietend, den blijden Zomer uit. Te midden van hun vrienden,* de boomen, en op 't vruchtbare land dat ze voedt, klinkt minder luide den weezang van Vlaanderen, dien alleen man nen van quaeden wille" niet hooren.... ZQn het de maanden van de neerstige werkdagen te velde, het zijn ook deze, van de Zondag-leute langs de straten. Daar stapt de Frietel-Processie vanRonsse aan (3 Juni). De belleman loopt vóór, roe pende: De Fietel komt l En we volgen, in blekkering van blank heid en goud en flambeeuwen, in frisehheid van witte maagdekens, in deun van fanfaar en zang, de ontelbare processie-stoeten van den Sacramentsdag, gevolgd van de na cfgeloovige schare dorpelingen. Te Yperen: daar hadden want ik meen dat het gebruik een tragen dood gestorren is de Kantwerksters dien dag haar eigen feest. Maar we kijken door de ruiten van 't verleden. En zie, warempel! daar komen de zingende wagens der kantwerksters aan gerold. Ze rijden de streke af, gebloemd en gepaleerd. Haar koninginne hebben ze vandaag gekozen: en deze is de rijkste van alle gemooid en getooid. Schrijdt daar Medard, de dikwijls zoo kwa-geluimde niet aan? Ja, hij is het. Maar hij kijkt vroolljk, en hij laat het zonneke giunderen.'t Zal Zomer blijven in Vlaanderen. Dit is de begankenlsse van Slnte Alena, . van Vorst-bij-Brussel (18 Juni), gedood wreedelfjk en smartelijk door haar heidenschen vader. En dit is de neloovige bede-schare die naar het kapeileke gaat van Linneke Mare, te St. Pieters-Woluwe, aan den rand van het Zoningen-Woud. Unneke Mare Is de Ellendige Maria die, door een verliefden, afgewezen ridder valschelijk beschuldigd werd van diefstal, en levend begraven, en dan nog met een vierkanten balk, dwars door haar jonge lichaam, in het graf werd vastgeheid. En die later, haar beschuldiger mirakuleus genas, toen hij, erg ziek, op , haar graf kwam knielen. « En wat licht er nu, alhier, aldaar op dezen avond van 24 Juni ? Schaarsche St. Jans varen. Ze doen denken aan de aloude Midzomer-vuren. Gisteren hebben de kinderen hout rondgehaald, zingende: Hout, hout, timmerhout l : Wij komen al om Sint-Jans hout. Geeft e wat en houdt e wat, En op Sint Pieter nog e wat. Nu dansen ze er rond. Hoor, hun sterk gerythmeerde voozeken: Daar wandelde e pater langs de kant. Hij greep e nonneke bij der hand... Of het Sint-Janskruid nog aan de zoldering wordt gehangen? Ja! Of kent ge misschien een beter verweer tegen donder en bliksem? tegen hemelsche ijllichten, en heksen gedoe?... Hoor! hoor! Daar jagen door den Sint jans-nacht al de tooveraars uit Lier! Ze gaan te Sabbath! Maar de buren zullen, binst die helsche feeste, de huizen van dat gespuis dichte doen. De tooveraars moeten iiimiiiiiiiiiiriiiimmmiiiii NIEUWE AANWINSTEN VOOR HET BILDERDIJK-MUSEUM door J. F. M. STERCK' Conservator van het Bilderdijk-Museum Deze verzame ling, gevestigd in het Stedelijk Mu seum te Amster dam, die gaande weg een niet on belangrijk archief is geworden voor de letterkunde in Nederland van de 18de en 19de eeuw, vooral voor den kring van Bilderdijk, heeft on langs in een open bare veiling weder eenige aanwinsten gedaan, afkomstig van des dichters kleinzoon mr. M. W. L. S. Bilderdijk, in December te Utrecht overleden. De meeste van deze voorwerpen zQn reeds bekend van de in 1906 gehouden B derdrjkTentoonstelline. Het zfln een aantal ge schilderde miniatuur portretjes en silhouetten van Bilderdijk, zijn vrouw C. W. Schweickhardt, zQn ouders e. a. Hierbij is werk van zijn hand en van zijn schoonvader, den bekenden schilder Schweickardt. Het aar digst zijn evenwel de schetsjes .met rood en zwart krijt door den dichter vervaardigd van zijn zoontje LodewQk Willem Bilderdijk, spelende met een hoepel, van zijn vrouw, als jonge moeder, enz. Van hem en Catharina Schweickhardt bevat de collectie nog twee merkwaardige De schrijver van dit artikel dan buiten wachten tot de roode morgen komt, en dan kent heel de stad ze en moeten ze boet» doen... En al die zegt de reus die komt! De reus die komt l Ze liegen dec om! reuskei reuskel... De beroemde Ommegang van Nieuwpoort nadert (einde Juni). De violen krassen. De gilden zingen. Het is een blijde stoet waar de Reus en de Reuzin koppenhoog boven uitsteken. En vermits we nu toch dicht aan zee zijn, moeten we gaan kijken hoe te Oostende de ,zilten baren" gezegend worden. Daar Is een altaar, daar is een wij water sprankelende priester, daar is een groote schare volks. We kijken zoolang, tot de gepinte wagens aanrollen der van dienst verhuizende meiden en knechten. Zingende worden ze overgehaald naar hun hofstee: ' Naar Rozeland willen wij rijden, Naar Rozeland willen wij mee... Enkele Sint Pieter-vuren rooken nog. De maagdekens en knechtekens springen er rond: Sinte Pieter en Sint Jan! Wat'eet-i-an? Groen en blauw! Wille we roepen ?... Ja-uw l En nu is het varings uit met Juni in Vlaanderen. JOH. DE MAEGT iiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiimiiiiiiiiiitiiiii Een Calvinist over Luihers Reformatie Het orthodoxe maandschrift Stemmen des Tyds heeft destijds in zijn hervormings nummer eenige studiën van vooraanstaande geleerden gepubliceerd. Daaronder is inder daad zeer degelijk en lezenswaard werk. Er is echter in dien bundel n opstel opgenomen, waarover ik, al is het wat laat, toch nog wat zeegen wil, omdat het een kenmerkend staal'je bevat van de wijze, waarop aan de Vrije Universiteit het vak Kerkgeschiedenis wordt onderwezen. Want het is geschreven door den hoogleeraar, die deze historie aldaar doceert, nl dr. H. H. Kuyper. De aanmatigende toon, waarop het Calvinisme in de hoogte wordt gestoken, is even hinderlijk als de kleineerende wij ze, waar op andersdenkenden worden bejegend. Daar om moet dan maar eens precies gezegd, hoe zwaar dr. Kuyper Junior weegt. Hij schrijft in dezen bundel over de reformatie in ons land". Inderdaad was dat van de redactie een voortreffelijke keuze, omdat zij voor de behandeling van het paralelle onder werp: de reformatie in andere landen" den jeugdigen hoogst bekwamen Leidschen hoog leeraar, dr. A. Eekhof uitnoodigde. Daardoor is de vergelijking zoo gemakkelijk mogelijk gemaakt tusschen de degelijke Leldsche historische school en de methode der Vrije. Toegegeven mag, dat Eekhof soms wat houterig in zijn stijl is, ietwat droog. Soms Is hij peuterig. Maar er wordt niets door hem beweerd" en vooral niets nageschreven. Hij geeft de vrucht van eigen zelfstandig onderzoek en hij overbluft door een over stelpende literatuuropgaaf. Wij mogen het tot zijn lof zeggen: Alles wat hij ons mee deelt, wordt behoorlek gedocumenteerd. En Kuyper's opstel? Dat is buitengewoon ge makkelijk te lezen, omdat er heel weinig namen en jaartallen instaan en vrijwel alle documentatie ontbreekt. Maar het Is een voorbeeld van zelfgenoegzaamheid, de be kende eigenschap der ultra's onder de Cal vinisten, die alles uit vorige eeuwen, dat goed is, calvinist rekenen, evenals vader Kuyper, die het zoo graag heeft over onzen" Rembrandt, die bij toeval Doopsgezind was. Het wordt tijd, dat met die zelfgenoegzaam heid een kleine afrekening wordt gehouden. Dr. Kuyper Junior heeft natuurlijk enkele historische werken gelezen, ook over de kerkhervorming. Maar n ding weet ik zeker: een zelfstandige studie van onze Nederlandsche reformatie uit de bronnen heeft hij niet gemaakt. Ik durf het te zeggen, omdat ik die bronnen ken; dr. H. H. Kuyper kent het rijke archief materiaal In ons land niet. Zou hij wel eens een authentiek vonnis hebben gelezen? Niet een' vonnis, dat ergens is afgedrukt, maar: zou hij wel eens het Crimineel Sententieboek van het Hof van Holland aandachtig hebben bestudeerd? Op die vraag mag geantwoord: neen, want dan zou hij zich niet zoo hebben vergist, als hij doet op blz. 136. Zelfs rijst de vraag: Zou hij wel het groote werk van prof. de Hoop Scheffer o/er onze kerk hervorming tot 1531 nauwlettend hebben gelezen, dat hem het verband tusschen de sacramentariërs" en de anabaptisten" zoo geheel ontgaat, dat hij (blz. 137) verklaart ?de wordingsgang van het anabaptisme niet te kunnen naspeuren. Maar in de doopsge zinde literatuur is hij geheel vreemdeling. iimiiiiiuiiii itiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiuiii reliefporfjes in was geboetseerd door den bekenden waskunstenaar Jacob Hagbold, (1775, gest. 1849), die onder Koning Lodewqlr, tal van typische wasprofielen van dezen vorst en van zijn onderdanen heeft gemaakt. Be halve door sprekende gelijkenis en fijne d taiWillem Bilderdijk. leering van kantwerk enz., munten deze por tretjes uit door hun zeldzaamheid, als voor beelden van een karakteristieke kunst uit die dagen. Ook Goethe roemt dit werk bij zonder in zijn «Kunst und Altertum." Het kostbaarste stuk is de groote zilveren Wat gezegd wordt over de excessen van omstreeks 1535 geeft ons zulk een verouderd beeld te aanschouwen, dat haast vermoed worden mag, dat alle kennis steunt op een zestiende-eeuwsch partijschrift van Bullinger of Hortensius. Misschien heeft dr. K. wel eens gebladerd in de werken van Keiler of Cornellus. Zou het geschied zijn in die van Detmer en Krumbholz? en wat ons eigen land betreft: zou de schrijver, die op zulk een kwetsenden toon schrijft over onze martelaren, wel meer gedaan hebben dan de prentjes te bekijken uit onzen Martelaarsspiegel en zou hij weten wat daarover is geschreven door Scheffer, Cramer, ten Cate, Kühler? Het wekt een glimlach, als wij lezen, dat het revolutionnair bedrijf der anabaptisten de reformatie met den onder gang had bedreigd! Want dan denken wij aan dertig jaren later: wie waren het die in 1566 de gouden en zilveren avondsmaalvporwerpen in den zak staken? In het huis van den dief spreke men niet van hangen. Maar het is onbehagelijk te vernemen, dat het anabaptisme tot de reformatie der kerk niets heeft bijgedragen." Zulk een gra tuite bewering wordt het beste gelogenstraft door de herinnering, dat toen het calvinisme hier te lande werd geïmporteerd, er reeds eenige tienduizenden doopsgezinden waren gedoopt en vele honderden hunner door hun ootmoedige offerande hadden getoond te kunnen lijden voor hun vroom geloof. Doch als wij lezen, dat dit anabaptisme is geweest een comedie die u lachen doet om de dwaasheld van den mensch," dan moet mijn be scheid op dat professoraal vonnis zijn, dat dit geveld is door iemand, die de proces stukken in den Haag nimmer onder oogen heeft gehad. Nimmer, want dan was het onmogelijk geweest te schrijven hecatomben" van martelaren. Het gebruik van dat woord is voor den deskundige het absoluut zeker bewijs, dat de auteur het van hooren zeggen" hetft. Trouwens dat mocht ook niet anders verwacht. Want het is wel eigen aardig, dat over het tijdvak, dat het revolutionnaire zou kunnen worden genoemd, nl. 1531 tot 1540, door velen allerlei van elkander nageschreven is, zonder dat zij zich de moeite gegeven hebben den schat van archivaria, die op 't Amsterdamsch doops gezind archief berust, ook maar in te zien, laat staan door te werken. Wat door Scheffer uit de archieven in Nederland en Belgiëin vele jaren moeizaam bijeen gebracht is, wordt voor het eerst in 't jaar 1917 (en dan nog slechts ten deele) verwerkt in een artikelen-reeks, waarvan op dit oogenblik de proef vellen voor mij liggen. Aan een «nder voorbeeld kan worden getoetst, hoe hier nageschreven wordt: Vol komen terecht toch heeft een onzer historie schrijvers gezegd, dat het Calvinisme in Nederland zich heeft gerecruteerd vooral uit de Wederdoopers" (blz. 140). Wie is die historieschrijver? Waarom wordt zijn naam niet genoemd? Dr. K. heeft het van hooren zeggen", want als hij geweten had, dat het Bakhuizen van den Brink was, dan zou hij dezen autoriteit wel met name hebben aan gewezen. Helaas, toen Bakhuizen dat schreef, was hij bezig met Belgische archieven en waren voor den vluchteling de Nederland sche archieven gesloten. Wat inderdaad geldt van België, dat is geheel onjuist van Neder land. Maar dr. K. schijnt niet te hebben ge lezen wat dienaangaande in 1916 door mij in het Nieuw Theologisch Tijdschrift te berde gebracht is. Dr. K. eindigt met de meedeeling, dat de Calvinisten in den worstelstrijd met Spanje de Nederlandsche nationaliteit voor den ondergang hebben gevrijwaard! Wat daarvan waar is, begrijpt men als men weet, hoe Robert Fruln bewees, dat in 1587 nog geen tiende van Holland gereformeerd was en de aanhang der Calvinisten in de overige provinciën nog kleiner was. K. Vos Op den Economischen Uitkijk Oorlog na den vrede? In een mijner vorige beschouwingen roerde ik in 't voorbijgaan de vraag aan, welke houding op het gebied der handels politiek na den oorlog zal worden gevoerd door de twee groote, thans nog tegen elkaar strijdende staten-groepen. Waarom het antwoord op die vraag voor ons land van bizonder groot belang is, behoef ik nu gedenkpenning, vervaardigd bij het 25 jarig huwelijksfeest van den ouden vader dr. Isaac Bilderdijk en Sibylle Duyzentdaalders, een eenig stuk, dat in 't Museum uitnemend op zijn plaats is. Van de handschriftelijke nalatenschap Catharina Wilhelmina Schweickhardt, door Bilderdijk. kwamen alleen te koop, behalve de doctors bul van 1782, ook 8 brieven van Prins Willem V aan Bilderdijks 2 brieven van Prinses Wilhelmina en een drietal missiven van Koning Lodewijk, ook aan den dichter wel niet weer te betoogen. Wel kan het gewenscht zijn, hier na te gaan.... niet: welk antwoord op die vraag zal worden gegeven: dat kan alleen de toekomst ons leeren; maar wat de voeruitzichten zijn voor de beantwoording van die vraag in dezen of in genen zin, m. a. w.: mag men als waarschijnlijk verwachten dat er na den oorlog niet nog weer een oorlog, ditmaal op het gebied der handelspolitiek zal wor den gevoerd, of moet men vreezen dat ook na den vrede de vijanden-van-gister zullen blijven volharden in hun streven elkaar zooveel mogelijk afbreuk te doen? Er zijn zeker gronden genoeg, om het laatste mogelijk en gebeurlijk te achten. Het is bekend dat de Midden-staten reeds plannen tot enge onderlinge aaneensluiting op economisch gebied hebben gevormd; men overweegt de stichting van een MlttelEuropa", dat als 't ware een afgesloten eenheid, een groot tolgebied zal uitmaken tegenover wat daarbuiten is gelegen en dat vooral natuurlijk tegen den invoer van goederen uit de Ententelanden zich zal richten. Bekend is ook, dat die Entente landen, dit gewaar wordend, te Parijs eene economische conferentie" hebben gehouden, waarin strenge maatregelen van tegenweer tegen zoodanigen aanval der Centralen wer den vastgesteld. Men lette er echter op, dat die maatregelen werden ontworpen ter verdediging, gelijk uitdrukkelijk in de over wegingen vermeld werd. Men lette er ook op, dat van de zijde der Centralen het initia tief tot den beraamden aanval werd ont kend en dat men ook daar de voorgenomen organisatie voorstelde als een beveiliging tegen gevaren, waarmee de Entente dreigde. Daaruit blijkt, dat men over en weer niet den schijn wil dragen van aanvaller te zijn. Mag men hieruit afleiden, dat er een mis verstand heerscht en dat men met wederzijdschen goeden wil bereid zal zijn de plannen tot benadeeling van den tegenstan der op te bergen, wanneer maar duidelijk blijkt dat die tegenstander geen booze voor nemens koestert? Voor een deel zullen er in beide statengroepen vele staatslieden zijn, die het be denkelijke van een tarieven-strijd na den oorlog zeer wel inzien, maar die toch dien strijd onvermijdelijk achten wanneer hun land wordt bedreigd. Deze lieden zullen voor overtuiging vatbaar zijn en bereid, de plannen op te geven wanneer vaststaat dat zij als maatregelen van verweer geen zin meer hebben. Maar wanneer zal dat komen vast te staan ? Er zijn naast deze opportunistische voorstanders van een tarieven-strfld en van afsluiting der grenzen voor den vijand", de principieele protectionlsten, die zulk een strijd en zulk een af sluiting toejuichen omdat zij daarin zien den besten weg voor de economische onafhan kelijkheid van hun land. Deze lieden stellen graag de tegenpartij voor als den belager; zij zien met voldoening dat de oorlogsverbittering een sfeer van haat en vijand schap tusschen de volkeren schept, dat het chauvinisme door den oorlog wordt aan gewakkerd, dat nationale idealen meer dan ooit opgeld doen en dat door dit alles de bodem voor protectionistische propaganda beter toebereid is dan misschien ooit te voren. De vraag n der vragen is: of zij met hun propaganda zullen slagen. Dat zal voor een groot deel hiervan afhangen: in welke stemming de volkeren en hun staatslieden zullen verkeeren, wanneer zij, na beëindiging der vijandelijkheden, de lijnen voor de straks te volgen handels politiek gaan vaststellen. Zal men over den vrede gaan spreken in een geest van ver zoening of van blijvende verbittering ? Maar er zijn andere belangrijke factoren, die men, als men de duistere" toekomst op dit stuk tracht te peilen, in aanmerking moet nemen. Mij althans schijnt het feit van groot belang, dat in verschillende officieele ver klaringen omtrent de grondslagen, waarop wellicht een vrede te sluiten ware, telker.s met nadruk is gezegd dat tot die grondslagen moest behooren de over en weer te aan vaarden verbintenis, elkaar niet, na den vrede, op economisch gebied te blijven beoprlogen. Die gedachte is uitgesproken in de Rijksdag motie van Juli '17; zij is bevestigd door den Rijkskanselier Michaëli»; men vindt haar neergelegd in de vredes-nota van den Paus, ook in het door President Wilson daarop gegeven antwoord en in de groote rede voering, waarin Czernin de grondslagen voor een toekomstige ordening der tusschertstaatsche" verhoudingen neerlegde. Van Engels che zijde is het denkbeeld van eco nomischen vrede na den" vrede aanbevolen door Asquith... Dit alles is, ik weet het, in dezen snelvliedenden tijd reeds histoire ancienne", maar ook uit een nog jonger verleden zijn dergelijke uitingen bekend. Ik zou willen gericht, enz. Dit wordt aangevuld door een tinnen inktkoker, waaruit Bilderdijk menig vers heeft geput, met eenige ganzenschachtpennen, die door hem gebruikt moeten zijn. Kort voor de veiling verscheen in het Handelsblad een ingezonden stuk, vol verLouise Sibille, oudste dichter uit Bilderdijks eersten echt. wijten aan de erfgenamen, die het waagden deze stukken, die nationaal eigendom" zouden zijn, publiek te verkoopen! Ik vind, dat de familie geen blaam treft, want z^ zorgt ten minste, dat die reliquiën" niet J. A, H O ET l M G Hofjtmreller - - Amsterdam Paarlon - Colliers Brillanten fiiiiiiiiiiiiniiiii 'T is laat al in de nacht T is laat al in de nacht. Doodstil is 't huis. Niets hoor 'k dan klokgetik en gasgesuis. Met dwaze drukte zie 'k de slinger gaan, Opglanzend, doffer glimlicht, af en aan. 'T is of me in 't kleine domme ding verscheen De wijze tijd, en ijvrig knikte: Neen. De tafel ligt vol opgeslagen boeken: Mijn leven heb 'k vermorst met wijsheid zoeken. De bladengolving lijkt een sneeuwbergketen, De kille toppen van het menschlijk weten. In 't laagland hooptelk 't uitzicht-boven wijd: Steeds wijder welfde zich de oneindigheid. In blauwe slierten hangt sigaredamp] Als vage mijmeringen om de lamp; i Koud valt het licht uit grijsomwolkte kap Op sneeuwgebergt' van starre wetenschap. Zoo zat ik iedere^vond, jaar na jaar: Aan kennis heettelk rijk, ik bedelaar. En 't was, zooals men vaak in droomen ziet: Je moet iets vinden en je kunt het niet. 'K ga naar 't balkon: tichtkevers op de landen, Zie'khier.daar.glndsangstigelichtjes branden: Glimwormpje Blijdschap, waagt het op te zweven, Spartelt zich dood in't smarten web van't leven. Ontzagg'lijk straalt Orlon's majesteit; ik haat, haat,haat zijn zieiloozeeeuwigheid. Glorie van werelden, wat gaat ze me~aan ? Die t meest me lief had, heb'k verdriet gedaan. 'T geluk van 't leven heb ik niet geteld: Die't meest me lief had, heb ik't meest gekweld. 'K had 'eens een troost: die ik heb liefgehad, Bewaart de herinn'ring als een heil'ge schat. En borende sekonden knaagden stuk Beider herinn'ring en mijn grootst geluk. Tot berusting is ook die smart vergleden. Dof hoor 'k de zee, ver, als het dood verleden. En 'k ga weer zitten; luister naar het gas. En 't is zoo vreemd: net of 'k een ander was. Onwerk'lijk staan de dingen om me heen. Het gaslicht suist. De slinger knikt van Neen. ADWAITA vragen: hebben niet allen, die in die rich ting getuigden, gevoeld dat er na beëindi ging van den oorlog geen ware vrede" zijn kan wanneer men daarna voortgaat elkander op het gebied van den handel opzettelijk en zooveel mogelijk afbreuk te doen, d.w.z. niet langs den weg der gewone", eerlijke mededinging, maar door verbods- en belemmerings-bepalingen, in 't bijzonder gericht tegen de nog steeds als vijandig" be schouwde (en dus bejegende) goederen? Hebben zij ook niet ingezien dat zij door het voeren van een dergelijke politiek niet alleen den economischen tegenstander, maar ook zichzelven, hun eigen land zouden benadeelen ? En hebben zij er zich niet reken schap van gegeven, dat het ideaal van den zichzelven-genoegzamen, van den op zich zelven economisch-onafhankelijken staat een utopie is ? Niet begrepen ook, dat groepee ring van verbonden staten tot het geza menlijk voeren van eenzelfde handelspolitiek tegenover een andere staten-coalitie, gegrond moet zijn, wil zij doeltreffend wezen, op handelspolilische overwegingen, niet op de vraag of die verbonden staten sedert Au gustus '14 aan dezelfde zijde van het front hebben gestreden ? Men kan zoo voortgaan met het opperen van altegaar juiste bedenkingen tegen een orde van zaken, waarbij na den oorlog de wereld zou blijven gescheiden in twee vijandige kampen. Men kan met allerlei goede gronden betoogen dat dit eendwaas miiiiiiimiiiiimiiiiiiJiiiiliiiilJliiiiiiiiiiiililliiilliiiliinii Levensverzekering Maatschappij H A A R L E M" Wilsonsplein 11 DE VOOROEELIGSTE TARIEVEN iiHiiMiiiiHiiiiimiiiiiimiiiiiiiiuimiiiiimiimiiiifUiiuiiimiiimitjniiii vernietigd worden, zooals in sommige fami lies gebruikelijk is met oude papieren en archieven. Het is daarbij een geluk, dat het Bilderdijk-Museum tot den aankoop in staat is gesteld, behalve door een jaarlijksche subsidie van de Regeering, vooral ook door een ruim legaat van wijlen dr. C. P. van Eeghen Jr., in leven penningmeester van het bestuu'. Of het van taktisch inzicht getuigt, om vlak vóór de veiling dergelijke nood kreten te gaan uiten, terwijl het toch beleend is, dat het Bildeidijk-Museum steeds waakt tegen het verloren of verspreid raken van Bilderdijkiana, is aan gegronden twijfel onderhevig. Zeker is het, dat zulk een on geroe pen alarmmaker de aanwerving slechts bemoeilijkt en alleen bereikt, dat hij den verkooper in de kaart speelt door den prijs tot een onredelijke hoogte op te drijven; zooals nu is gebleken. Hadde de inzender, die op een Maecenas hoopt, niet beter gedaan met eerst eens te informeeren, of zulk een kunstbeschermer reeds tijdig van zijn be langstelling deed blijken? Dit was toch inderdaad reeds het geval. Heemstede

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl