Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
29 Juni '18. No. 2140
Kabinet hebben onmogelijk gemaakt.
Eene vanzelf aangewezen oppositie is
er dus evenmin. Zelfs doet zich het
eigenaardige geval voor, dat de vrijzinnige
richting zich in den laatsten tijd het meest
tegenover de regeering heeft gesteld. De
meeste waardeering voor zijn zwakke po
litiek en den meesten steun voor zijne
fouten heeft de heer Cort van der Linden
sinds geruimen tijd gevonden bij de ker
kelijke partijen en bij de sociaal democra
ten. Terwijl links, terecht, tegenovei het
geheel onvoldoende beleid van zaken
steeds koeler is geworden, hielden Nolens
en Lohman daaraan steeds meer de hand
boven het hoofd; en schreef Troelstra
nog zeer kort geleden een geestdriftig
lofartikel over de gezegende
binnenlandsche en buitenlandsche
staatsrnanswijsheid van den tegenwoordigen leider
onzer zaken. Een toppunt was 't, toen
op den ministerstafel een ruiker werd
geplaatst, op denzelfden dag, dat door
de kaasinterpellatie de warboel in onzen
regeeringstoestand schrikkelijk aan den
dag kwam!
De keskelijk en sociaal-democratische
oppositie zou, kreeg zij 't vóór het zeggen,
waarschijnlijk mér in het tegenwoordige
genre blijven, dan de dusgenaamde
regeeringspartij".
Wie al een aanblijven van 't tegen
woordige kabinet geheel buitengesloten
acht, moet toch vreezen voor den terug
keer van een dergelijk type, van een copie,
in ongeveer gelijken geest. Dit beteekent:
voortgaande in de zwakkelijke,
quasiwijze doch kortzichtige en kleinmoedige
richtingi welke ons nu reeds een eind ver
in 't moeras heeft gebracht.
Het grootste gevaar voor dergelijke
tweede editie's ligt ongetwijfeld in de
richting Nolens en in de richting Troelstra,
waar men voor het oorspronkelijke" de
warmste waardeering en de duidelijkste
ingenomenheid heeft betoond.
Hiermede is natuurlijk, wij wezen er
ook de vorige maal reeds op, niet be
weerd, dat onder de kerkelijke en onder
de sociaal-democraten geen personen
zouden zijn, die tot de zoo gewenschte
regeerkracht kunnen bijdragen. Maar
dit is niet te verwachten krachtens
een door de bedoelde richtingen be
haald stembussuccés, noch door de
leiding thans aan haar gegeven. Men
hoede zich voor de misvatting, dat de
formeele oppositie hier ook de materieele
ommekeer zou brengen. De behoefte en de
drang om in 't algemeen belang tot eene
ingrijpende verandering van regeerings
toestand te komen, leven eerder aan den
anderen kant.
Men kan deze verkiezingen beschou
wen uit tweeërlei oogpunt: óf gaande
voor de punten van bepaalde actiepro
grams; óf wel: tot het verkrijgen van
eene verandering in den regeeringsgeest.
De beteekenis van het eerste onder
schatten wij niet. Daardoor zal praktisch
en nuttig werk worden bereikt, en worden
de volksbelangen gediend.
Maar het tweede doel weegt stellig
niet lichter!
Ook onder het parlementaire stelsel,
dus luidt eene zegswijze, i's het niet
altijd zomer; maar ns in de vier jaar
smelt tenminste de sneeuw.
Waarlijk, er moet heel wat wegsmelten
van den kwijnenden gang van thans;
opdat versche kracht opgroeien kan.
v. H.
?limiÉlIIIIIIIIUIIIIlllllllllllllllllllllllHllllllllllllllllllllllllHI 1IIUII1H
llimilllMIIIIIItMIIIIIHIHMIMI t MINIMI IIMIt Illlll t Illllt miMMIIIIMIMIIHMI
DE VERGISSING
DOOR
HERMAN MIDDENDORP
Door den gelijkmatig-neerdrenzenden mot
regen liep Albert Attema hoofd-gebogen
voort. Hij was in een kleurloos-goedmoedige
stemming; dit gebeurde hem maar heel zel
den en toen hij dat even bedacht, ging er
een vage glimlach over zijnbaardeloos-beenig
gezicht. Hij hief het hoofd op en merkte
dat hij op het Noordeinde was. De Zwijger,
massaal saamgeklompt met zijn paard,
teekende strak den stoeren kop tegen het een
dere grijs van de lage lucht. Albert keek
er even naar; trok toen den breeden rand
van zijn klam Ingezogen vilthoed dieper
over de oogen, en slenterde met een vaag
besef van zich genoeglijk te voelen verder
over het natte asphalt, dat het trage middag
licht met breede glansglijdingen weer
spiegelde.
Allengs helderde zijn denken aan. Uit de
schuwheid zijner ingekeerde natuur op
duikend, keek hij herhaaldelijk om zich
heen. Hij begon, sterk door de onaantast
baarheid van zijn kalm-gemoedelijke stem
ming, critisch te letten op de mensclien, die
hem voorbijgingen. Hij keek naar de fietsende
jongens, die onbevreesd slierden om de
gevaarlijk-glimmende straathoeken, naar een
enkel gelaat, dat bewoog tusschen de ge
tooide onbeweeglijkheid van de winkelkasten
ter zijde. Een rustig pleiziertje tintelde door
hem heen, omdat niemand hem kende. Niets
had hij met dat alles uit te staan, hij liet
zich maar neer in zijn goedmoedige
motN.V. PAERELS
Meubileering MIJ.
COMPLETE MEUBILEERING
BETIMMERINGEN
:
Rokin 128 Telef. 4541 N
Signifische Vertaling
der Tien Geboden
I. Gij zult weeten en ook geen seconde
vergeeten dat uw ziel deel en afstammeling
is van de Alziel welke voor u is liefdevol,
lievenswaard en innig als een minnaar en
een Vader.
IL, Gij zult oover heilige dingen niet
spreeken in afgesleeten of platte woorden,
en niet het onnoembare of onbeeldbare met
name trachten te noemen of te beelden,
noch heilige woorden herhalen tot zij hun
kracht verlooren hebben.
III. Gij zult liefde en verwantschap in u
erkennen voor al wat leeft daar alle leeven
uit den Vader is.
IV. Gij zult nooit geheel opgaan in uw
arbeid maar tijd en aandacht wijden aan
zelf-inzicht en aan het zoeken en kennen
en eeren van den Vader, die u uitgezonden
heeft en tot wien gij weederkeert.
V. Gij zult uwen vader en moeder eeren,
niet slechts 13 den s hun leeven maar ook als
hun lichamen afgestorven zijn, en hun ge
dachtenis bestendigen opdat zij vreede vin
den aan gêne zijde.
VI. Gij zult niet moorden, dat is gij zult
nimmer eenen mensch met opzet dooden,
noch eenig leevend weezen, plant noch dier,
zonder noodzaak van het leeven berooven.
Want het leeven is Gods gave. Den aan
valler zult gij keeren, zoo noodig met ge
weld, maar zijn leeven zult gij sparen tot
het uiterste en liever den dood lijden dan
den dood aandoen.
VII. Gij zult als man n vrouw en als
vrouw n man aanhangen en geen huuwelijk
sluiten zonder liefde en kuisch zijn, ook in
het huuwelijk.
VIII. Gij zult niet aanspraak maken op
meer stoffelijk goed dan gij van noode hebt
voor uw lichaam tot best voor uw ziel, en
eerbiedigen wat uw naaste noodig heeft,
en niet persoonlijk willen bezitten wat toe
komt aan de gemeenschap.
,
IX. Gij zult geen eed zweeren noch ge
loften doen daar geen mensch de toekomst
kent, maar oprecht zult gij spreeken en
oprecht verstaan, bedenkend de ontoerei
kendheid van menschenwoorden.
X. Gij zult niet begeeren naar meer
weelde dan goed is voor uw lichaam en
ziel, gij zult geen oovervloed verlangen zoo
lang uw naaste gebrek lijdt, gij zult geen
goed uitleenen teegen rente, noch voordeel
DE VERSTERKTE" TWEEBOND j
Teekening voor De Amsterdammer" van Jordaan
Donnerwetter, hab'ich mir ganz anders getraumt...!"
IIIIIIMIIIIIIUMHIIIIIMIIIUIIIIIIIII
willen trekken van toevallige macht oover
uwen zwakkeren broeder want deeze
aarde is slechts tot een doorgang op den
terugkeer naar het Vadeihuis.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiitiniiiiiiiii
DUITSCHLAND EN CHINA
PAUL ROHRBACH. WeUpollüsches
Wanderbuch. (Lange wiesche Königstein
a T und Leipzig) 1915-1917.
Van Duitsche zijde zond men mij boven
staand boek, met de speciale raadgeving
iiiiiiiiiiiiiiiiiimiimiiiiiiiiiiiii
Koninklijk
Begeer
regenstemming. Er was geen enkel verlangen
in hem, behalve, nu ja, verlangens, die hem
nooit geheel verlieten, die altijd gereed
stonden om de ledigheid van zijn denken
te bevolken, die hij niet zou willen missen
om het geluk en de pijn tezamen, die zij
brachten. Maar ook die waren nu ver weg
geschoven naar den einder van zijn ge
dachten. Diep-innerlijk genoot hij van het
rustig-onaandoenlüke, dat hem beheerschte;
het was al met het weifelende klaren van
den laten herfstmorgen over hem gekomen
en ook nu bleef het hem bij als een be
minde vriend, wiens bijzijn men inniger
geniet door de zeldzaamheid van zijn komst.
Inde nauwe Hoogstraat zwenkten paraplu's
met vochte glimming vlak langs elkander.
Een drop viel zwaar als de aanraking van
een vinger op Alberts linkerschouder. Hij
trok onwillekeurig zijn lichaam op zij, toen
een uitgeschermd baleinenstel binnen de
groenige holling van een paraplu langs zijn
opgen streek; op heizelfde oogenblik voelde
hij werkelijk een hand op zijn schouder. Hij
schrok op uit zijn ijl gemijmer, keek langs
de gestrektheid van een grijze mouw naar
voren, en zei met een huivering:
Stam!
Hij kent me nog! riep de ander op
een toon van vervoering uit.
Albert voelde dat zijn hand gegrepen en
krachtig gedrukt werd. Tegelijkertijd schrijnde
de klank van den naam, dien hij bij het zien
van het lacherig-onnoozele gezicht had
uitgesproken, nadoorzijn inhoudloos gepeins,
joeg zijn vredige onaantastbaarheid op de
vlucht en trok hem terug in zijn onbehaaglijk
wantrouwen tegen menschep. Stam was de
vervelendste kerel, dien hij zich uit zijn
studententijd herinnerde; hij had een on
veranderlijk goed humeur, en een opdringe
rige belangstelling in dingen waar hij niets
van begreep.
Allemachtig in mijn sas, dat ik j
nog eens tegenkom! begon hij al-dadelijk
terwijl hij Albert onder de bescherming van
zijn afdruipende paraplu nam Da's een
tijdje geleden zeg, dat wij mekaar voor
't laatst gezien hebben. Da's gele jen... dat
is gelejen... dat zal tien jaar gelejen zijn.
Of kan 't elf jaar wezen?
Ik weet het waarachtig niet, zei Aibert
met een zwakke poging tot belangstelling.
Nou, maar dat doet er ook niet toe.
Het voornaamste is, dat ik je nog eens
weerzie. Ouwe vrienden, wat! Hoe maak je
het eigenlijk /eg.
Dank je, perfect.
Ik dacnt direct toen ik je uit het Noord
einde zag aankomen: verdomd als dat Attema
niet is. Allemachtig toevallig. Ik wist dat
je hier woonde; ik^ad a! meer dan eens
naar je uitgekeken ik woon hier ook tegen
woordig; ik ben verleden jaar getrouwd
en ik dacht altijd: eenmaal moet ik hem
toch tegenkomen.
Klets me dan maar dood," dacht Albert
gelaten. Een visioen van zijn studentenkamer
rees in hem op; hij zelf voor zijn rommelige
schrijftafel met boeken en sigaren-asch, en
een Verlaine-prentje; en ergens in de ka
mer, dS beenen languit, Stam, die hem uur
aan-uur van zijn werk hield. Die, ook ra
de duidelijkste toespeling, er niet aan dacht
weg te gaan, en zelfs, ais men hem ronduit
zei dat men hem moe was, met een
ongeloovig gezicht opmerkte: och kom, dat
meen je niet..." Hij was niet te beleedigen.
Kleintjeszich-zelf bespottend dacht Albert,
door Stam's jovialen woordenstroom heen,
aan zijn stemming van gemoedelijke onaan
tastbaarheid, nog geen kwartier geleden.
Wat een onzalig denkbeeld was het geweest
op dit uur in de stad te gaan loopen ; na
tuurlijk moest je op zoo'n tijd kennissen
ontmoeten...
Ik reken er op dat je 's bij me komt!
Graag, zei hij weerloos. n voor het
denkbeeld terugschrikkend, voegde hij er bij:
Maar ik ga zoo weinig uit, zie je. ik
er bij, er vooral eens op te letten, hetgeen
deze bekende Duitsche
historisch-politischsociale schrijver over de cultuur van China
heeft gezegd. Het vierde hoofdstuk luidt
namelijk: Chinesische Kultur".
Inderdaad, hetgeen Rohrbach aver de
chineesche beschaving schrijft is het lezen
overwaartl. Hij is een van de zeer zeldzame
mannen de duitsche auteur met den
franschen naam Alfons Paquet behoort er
óók onder die ingezien hebben, dat de
chineesche leer van Confucius in de toe
komst onontbeerlijk zal blijken voor Europa.
Zeldzaam fijn en juist heeft Rohrbach die
chineesche cultuur aangevoeld, en daarbij
ook ingezien, wat aan de europeesche ont
breekt. Ik heb het onderwerp in mijn werk De
Geest van China" (?Wereld-Bibliotheek")
ook behandeld, en zie tot mijn genoegen,
dat Rohrbach het op zeer veel punten met
mij eens is.
Terecht wijst hij er op wie teilnahmslos
und barbarisch wir noch vor kurzem gegen
die inneren und auszeren Kulturwerte des
ostens gewesen sind", toen b.v. in 1900,
in den z.g. Bokser-veldtocht, mannen als
Waldersee, Seymour en Voyron er niet eens
aan dachten, zich de gelegenheid ten nutte
te maken, die chineesche archieven en bi
bliotheken aanboden, terwijl men astrono
mische instrumenten op den chineeschen
stadsmuur, die niet eens door chineezen,
maar door Jezuitische astronomen waren
gemaakt, naar Berlijn sleepte.
Hoe goed blijkt Rohrbach de
Confuciantische idee te hebben begrepen, waar hij
schrijft: Hij (de chinees) gelooft aan een
geheimvoile betrekking tusschen de orde
ningen van de Natuur en van het
menschelijk-staatkundige wezen: de krachten des
Hemels, der Aarde en der menschelijke ziel,
gelooft hij, zijn er toe bestemd, in harmonie
met elkander te werken. In dezen geest is
het bewegende principe in de leer van Con
fucius de zin: De hoogste deugd maakt
tegelijk het sterkste element der algemeene
wereld-orde uit".
kom nergens.
Maar bij mij wel natuurlijk, besliste
Stam vriendelijk. Jij ben zeker niet getrouwd?
Nee.
Dacht ik wel. Jij ben nou nét een type
om nooit te trouwen.
Niemand wil je hebben, bedoelt Hij",
dacht Albert bitter. En de vent heeft nog
geluk ook."
Hij keek schuw naar den
gewichtig-gesticuleerenden Stam. Dat was iemand om te
trouwen. Dat was een meneer. Hij had geen
enkele zirderlinge eigenschap die wantrou
wen kon wekken bij een vrouw; Stam had
alles vóór wat hij, Albert, tegen had. Over
de schrijning van afgunst die even in hem
opkwam t-treek dadelijk verzachtend het
weten van kunstenaar te zijn, en juist op
dit oogenblik vroeg Stam :
En wat voer je alzoo uit tegenwoordig?
Vroeger schretf j; wel eens van die aardige
gedichtjes; doe je dat nog tegenwoordig?
Och nee, zei hij ontwijkend, even in
wendig lachend, omdat hij met de druk
proeven van zijn derden verzenbundel in
den zak liep.
Daar kan 'k in kome. Daar raak je
over heen, hè? Vroeger heb ik ook wel
eens van die snorrepilperij in de Vox gehad.
Die tijd maak je allemaal door. Maar je
moet toch bepaald es binnenkort bij me aan
huis komen. Dan kan je ook kennis maken
met m'n vrouw. Maar wat daas ik je
kent m'n vrouw wel. Ik ben getrouwd met
Ina Verhulst.
Ben jij met Ina getrouwd? vroeg hij
moeizaam.
Ik ben met Ina getrouwd, bevestigde
Stam zelfgenoegzaam God-ja, jullie ken
nen mekaar ook, hè? Ina heeft het wel eens
over je; ze mag je allemachtig graag. Het
zal haar ook plezier doen als je komt.
Graag dan, zei Albeit met onzekere
stem. Hij bleef stilstaan en Stam overrom
pelend, voegde hij er bij :
EEN OUDERWETSCH
AMBTENAARTJE
's Morgens klokslag negen aren
Zat hij voor zijn lessenaar
Vijf en twintig lange jaren
Was hij nu al ambtenaar.
Altijd deed hij net en zuinig
Nooit had hij 'n cent verteerd,
Rustig zou hij verder werken
Tot hij werd gepensioeneerd.
Eerst las hij de ochtendbladen,
Dan Het Ambtenaarsbelang",
Daarna toefde hij een poosje
Laatste deur, rechts in de gang.
Dan ging hij een loopje maken
Naar het volgende bureau,
Om een beetje kwaad te spreken
Van den Hoofd-kommies, of zoo.
Tegen tienen ging hij zitten
Geeuwend schreef hij dan 'n zin,
Na zijn vier of vijfden regel
Dutte hij gelaten in.
Tegen elven werd hij wakker
En een oogenblik daarna,
Kwam de vrouw van den conciërge
Met zijn kopje chocola.
Alles wat zijn chef hem opdroeg
Was voor hem de hoogste wet,
Zelfs de kleinste dommigheden
Deed hij langzaam, nauwgezet.
Nergens had hij wat te zeggen
Alles deed hij wat men wou,
Op kantoor de knecht der Meeren
Thuis het knechtje van zijn vrouw.
Over hem, zat op zijn krukje
Zijn kollega de kommies,
Jaren hadden ze al ruzie
Altijd ging dat stil en kiesch.
Kalm liet hij 'n touwtje kijken
Met een lusje als een strop,
En die plagerij moest zeggen:
Lamme kerel hang je op".
De kollega, even deftig
Keek dat touwtje grijnzend aan,
Vijf en twintig lange jaren
Had hij dat nu al gedaan
Om zich even zacht te weren
Als zijn trouwe ambtgenoot,
Liet hij dan zijn stoof je vallen
Wat moest zeggen: Valt u dood!"
Bij de jaarlijksche promotie
Was hij altijd gepasseerd,
Jonge, vlugge, knappe klerkjes
Werden wel gepromoveerd.
Haasten vond hij minderwaardig
Voor zijn ambtenaars fatsoen,
Pijpjes rookend, lijntjes trekkend
Ging hij rustig met pensioen.
J. H. S PEEN H OFF.
lllimilllilMmillllHIIIIIIIIMIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUlllllilHMIIIIIIIilllll
H.VANDOOREN&C'f.
AMSTERDAM - DEN HAAG _ UTRECHT
Bewaart gedurende de Zomermaanden
Uw BONT in MOTVRIJE KLUIS
iiiniiiiiuiniiiiiuiiiiiiitiiiiiiiiiiiiii
In korte woorden definieert Rohrbach het
chineesche ideaal, zeer juist, aldus: das
confucianlstische Ideal ist die aufs höchste
verfeinerte Kultur der geistlg-sittlichen
Persönlichkeit."
De zedelijke reinheid" is alles. Kang loe
Wei, de groote chineesche hervormer, schreef
eens op een steenen blad in een tempelhof:
Heeft het Midden-Rijk (China) de zedelijke
reinheid niet, dan is het een barbarenland;
heeft een barbarenland de zedelijke reinheid,
dan is het het Middenrijk."
Rohrbach kent ook de meen ing van ont
wikkelde chineezen, die erkennen, dat China,
Je moet me nu excuseeren, zeg. Ik
heb het bar druk.
Hè, zei Stam teleurgesteld, terwijl hij
Alberts uitgestoken hand nam, ik had zoo
gedacht even een borrel in Victoria
Een anderen keer Albert draaide
zich al om. Adieu zeg, tot ziens dan.
Haastig schoot hij een zijstraat in, vond
zich na een poosje terug op het overplaste
plaveisel van het Spui. Doelloos liep hij
voort, aldoor -/.innend hoe het mogelijk was
dat Ina met Stam had kunnen trouwen. Eén
ding was zeker: dat ze zich ongelukkig
voelde. Een meisje als zQ, en die ellendige
stomme Stam.... het was gewoonweg
onmogelijk.
Voorzichtig overwoog hij of er in zijn
gedachten pok afgunst was. Maar die vond
hij niet. Hij wist het zoo stellig: hij had al
jaren de eens-gekoesterde illusie opgegeven
dat Ina haar leven met het zijne zou doen
samengaan. Ina-zelf had hem van de onmo
gelijkheid overtuigd.
Op zijn kamer verdroomde hij de verdere
uren van den dag met zwaarmoedig gemij
mer. Tevergeefs trach'te hij het raadsel op
te lossen, hoe Ina getrouwd kon zijn met
Stam; het kon niet anders, of het moest
een noodlottige vergissing van haar zijn,
een van die verschrikkelijke vergissingen,
waarvan men het heele leven door de ge
volgen meedraagt. Hij herlas, voor het eerst
na langen tijd, de vele verzen die hij voor
Ina geschreven had; .deaardige gedichtjes"
zooals Stam gezegd had. En plotseling be
dacht hij: zou die kerel dan niet weten
wat er vroeger tusschen Ina en mij geweest
is? Het was toch niet aan te nemen, dat
Ina hem daar nooit iets van verteld had
Misschien was het in de stomme hersens
van dien philister niet eens doorgedrongen,
dat Ina voor een ander ooit iets had kunnen
voelen, behalve voor zijn heerachtig snuit
Ina moest ongelukkig zijn. Vroeger had ze
hem herhaaldelijk gezegd dat in haar een