Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
20 Juli '18. - No. 2143
Hoe eerder men besluit
tot de aanschaffing van
een FONGERS, des te
spoediger kan men pro
fiteer en van de vele
goede eigenschappen,
die dat rijwiel bezit.
DeGroningerRijwieleniabrieklLFONGEIlS
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiii
iiiiiiiiiiiifffiiii
dezen zin kan men zeggen dat meer dan
eens een kern aan de vak-organisatie den
wind uit de zeilen wegneemt.
Het is waarlijk wel te begrijpen, dat deze
ondervinding de vak-organisatie, haar be
stuurders, haar leden, haar voorstanders
moet ontstemmen. De vak-vereeniging be
schouwt zichzelve als de geroepene, de
eenig-julste instelling tot behartiging van
de belangen der werknemers tegenover de
werkgevers. Zij streeft, wat ook heel be
grijpelijk is, naar haar eigen uitbreiding in de
diepte en in de breedte, naar vermeerdering
van haar invloed en gezag, naar voortdu
rende versterking van haar ledental; zij wil
zfln de eenige organisatie tusschen den
patroon en de arbeiders, en dus het eenig
orgaan van aanraking tusschen die beiden.
Daartoe wil zij zoo goed en zoo sterk
mogelijk zijn ingericht. Zij wijst er de
arbeiders op, dat deze Inrichting voor hen
de beste waarborg is, dat hun belangen bij
haar in goede, in de beste handen zijn, dat
zij uitsluitend naar den vollen elsch die
arbeiders-belangen kan voorstaan en ver
dedigen, door strijd als het moet (waarbij
haar stevige weerstandskassen ter beschik
king staan en waarbij het geducht wapen
der solidariteit onwaardeerbare diensten
kan bewijzen) of als het kan door overleg,
waarbl) alweer de ook met dat werk
ultmuntend-betrouwde bestuurders de hoogst
bereikbare voordeelen voor de arbeiders
zullen weten te verwerven...
Tegenover deze voorstelling van wat de
moderne vakvereeniging vermag (krachtig
bovendien door haar aansluiting bij een
vakbond, die zelve weder bij een
vereeniging van vakbonden ruggesteun vindt),
staat nu de van die zijde gegeven voor
stelling van de kern als... ja, eigenlijk als
een poging van den werkgever om door
een schijn-tnstituut zijn arbeiders af te hou
den van de eenlg-ware, voor hen dienstige
organisatie, een manoeuvre" is, waarvan
een bewust" arbeider niet het willig slacht
offer behoort te zijn.
Maar bovendien: in de stemming en in
den gedachtengang van de leiders en leden
der vak-organisatie is die organisatie
vanzelve de eenig aangewezene, zoodat het zoo
iets als een verraad is aan de zaak der
arbeiders, daarnaast een ander instituut te
willen aanwijzen, dat ook iets zou vermo
gen, waartoe de vakbeweging met uit
sluiting van alle anderen dienen wil. Wie
een ander middel, een anderen weg bruik
baar acht, tornt aan het .monopolie" (als ik
het zoo mag noemen) der organisatie, laadt
den schijn op zich van aan haar afbreuk te
willen doen..'. Ik spreek nu niet van hen,
voor wie de organisatie, welke toch slechts
een middel moet zijn, wordt of is geworden
een do:l op zichzelf.
Van de zijde der vakbeweging wordt,
gelijk ik boven zeide, op de instelling van
een kern gesmaald, omdat men daarin ziet
een geheel ondeugdelijk middel voor behar
tiging van arbeidersbelangen. De bedoeling
is natuurlijk, dat de in een kern vertegen
woordigde werklieden minder zullen bereiken,
minder invloed op hun patroon zullen kunnen
uitoefenen, dan wanneer de vakvereeniging
aan hun eischen haar vollen steun geeft.
Beziet men dit argument goed, dan moet
men, dunkt mij, tot de slotsom komen, dat
het hierbij gaat om een vraag van vertrou
wen en van zelfvertrouwen. Wanneer de
arbeiders vertrouwen, dat hun patroon, ook
zonder dat hij door de machtsmiddelen der
vakvereeniging wordt geïmponeerd, wel
tegemoet zal komen aan voor inwilliging
vatbare verlangens zijner werklieden; en
(vooral) hebben dezen laatsten zelfvertrou
wen genoeg, achten zij zich voldoende
mans" om zelven, persoonlijk, rechtstreeks,
zonder hulp van buiten, hun belangen bij
den ondernemer te bepleiten en te verde
digen, dan zullen zij door hun vertegen
woordiging in een kern die belangen ge
noegzaam gewaarborgd vinden.
Op den bodem van deze vraag ligt daar
om, dunkt mij, het standpunt, dat men in
neemt ten opzichte van den klassenstrijd".
Ziet men een onverzoenlijke tegenstelling
van. belangen tusschen werkgever en werk
nemer, ziet men in den eersten den natuur
lijken vijand van de laatsten, dan moet de
slotsom wel zijn dat men in dien strijd zich
van scherpe wapens desnoods moet bedie
nen, macht moet stellen tegenover macht.
In die opvatting is geen plaats voor ge
moedelijke overwegingen, kan men slechts
zijn schouders ophalen voor zulke
ouderwetsche begrippen als vertrouwen". Dan
is het verklaarbaar dat de arbeiders meenen
dat de waarborging van hun belangen alleen
veilig is bij eene organisatie, die den strijd
zoo noodig tot het bittere einde" van uit
putting aan een der beide zijden kan voeren;
dat zij het bepleiten van hun wenschen
alleen willen opdragen aan mannen, die
daarvan hun werk maken, dat zij oordeelen
slechts dan sterk te staan, wanneer zij in
laatste instantie, als het zoover komen moet,
het geheele met hen solidaire arbeiders
leger in den rug hebben.
Dit is de , moderne" opvatting. Zij ver
oordeelt de kern, beschouwt haar als een
verouderd ding. Ik voor mij kan niet inzien,
waarom overleg tusschen den werkgever en
zijn eigen arbeiders door middel van een
daartoe gekozen vertegenwoordiging niet
zou zijn toe te juichen, ja zelfs te verkiezen
boven onderhandelingen van dien werk
gever met vreemden, die zich als pleitbe
zorgers van zijn personeel aanmelden.
Vruchtbaar overleg zoo meen ik is
altijd gemakkelijker te bereiken wanneer
men onder ons" is en elkaar kent, dan
wanneer partijen" reeds dadelijk hun
advokaten op elkander afzenden. En voor den
TJIT HET
moeizamen wederopbouw van onze nijver
heid in komende jaren is het van zeer groot
gewicht of bij moeielflkheden tusschen werk
gevers en arbeiders de beste weg tot vrucht
baar overleg zal worden gevonden en gevolgd.
SMISSAERT
JULI IN VLAANDEREN
Op dezen gebloemden, door de zonne
getinten Julidag kijken we weer door 't
venster van 't verleden op Vlaanderen.
Kent gij Sf/tf Godelieve va/2 Ghistel? Haar
boosaardige man vermoordde haar. Maar
toen hij later van zijn tweede vrouw, een
kindje had, en dit kwade oogen kreeg, wees
Godelieve aan het kindje, in een droom,
een bron aan: en daar genazen de kranke
oogen.
Wie nu aankomen, zijn juist de vrome
bedevaarders, ter kerke van Qhlstel (6 Juli)
waar eens in de honderd jaren, de
relikwiekast der heilige Godelieve wordt open ge
maakt tot meer stichtinge der geloovigen.
Nu treedt te naargange de herdenkings
stoet van West-Roozebeke (17 Julii: moet
de zege van Lodewijk van Male op de Gen
tenaren in 1382 niet telken jare herdacht
worden ?
Hoed af! Daar wapperen de schoon uit
ziende Vlaamsche vlaggen, met de Vlaamsche
Leeuwen, zwart op gouden veld. De Vla
mingen gedenken den slag der Gulden
Sporen (11 Juli).
Het klinkt uit kloeke borsten:
Ze zullen hem niet temmen!
en het rolt dat de Vlaamsche hnizekens
daveren:
Alhier, aldaar, aan lange lansen
De leeuwen dansen!
Eens zullen die klanken, voor immer, den
weezang van Vlaanderen overstemmen. En
dan zal alles goed zijn in ons Vlaamsche huis.
Komen de vodderapers niet aan? En de
naaisters? de linnennaaisters ? de
kantwerksters? de hulshoudsters? de bezemmakers?
de stalknechten? de schrijnwerkers? de
meubelmakers? de draaiers? Ja! zij zijn
het! Ze vieren Sint Anna (26 Juli). Wee
heden de ongetrouwde meisjes die drie
kruiskens achter den rug hebben! Onbarm
hartig worden ze met lach en spot, in de
denkbeeldige Sint- Anna-Schaptaai of Kapel
leken ter zij gezet...
Met stangen en kruisen, met beelden en
vanen, met schilden en banieren gaat de
Boetprocessie van Veurne, de alombekende,
door de straten der oude stad: ze boet de
onteering, in 1647, van het kerkhof door
twee Fransche soldeniers (einde Juli). De
boetelingen gaan blootsvoets, in haren kleed,
kap over 't hoofd, en verbeelden de Passie,
het spel van den levende en den doode.
Wilt ge uw stichting bewaren, kijk echter
niet te nauw toe op de boetvaardigheid
der processie-gangers...
Met opzet heb ik u afgeleid van de paden
bewandeld door den plezierigen, jubelenden,
helsterkadeister-stoet der Vlaamsche Kermis
sen. Maar nu willen wfl er heen. Feestklokken
in heldere lucht. Kraaknette boeren en
boerinnen stappende uit de pronkkamers.
Een vlotte van geurende taarten en malsche
vlaaien. Liedjeszangers op de markt. Straat
hercules. Wipschieters Kramen. Mallemolens.
Dansende paren, drinkende trossels. Muziek
van harmonika, viool, orkest, orgel in
dansschuur of tente...
De voornaamste kermis van al, deze der
Hoofdstad: de foor van Brussel (einde Juli).
Manneke-Pis in gala-kostuum. Kleurige,
stralende, electrische bogen over de boule
vards. Een eindelooze reke van kijktenten
en schitterende muziekmolens. De Minieme)]
en de Marollen in volle leute...
Op den doezeligen achtergrond ontwaren
we de Franschmans: de Vlamingen, die
tegen hooger loon, hun huis voor weken
verlaten om den zwaren oogst- en
landararbeid in Frankrijk te verrichten. Grauw
van gelaat en kleedij, met den blauwen
knapzak op de schouders gaan ze... En
we zien ook de touwslagers, de
mandenvlechters, de zeeldraaiers, de Kempische
schapers, de heidekleuters, de leemkruiers,
de wevers, de steenbakkers, de
huidbewerkers, de zwingelaars door de zomermaanden
van Vlaanderen trekken.
Zang en rabuizen van beschonken
pallulen en lokkedutten of fokkedijzen, zoo we
de straatvrouwen ten onzent wel eens noe
men, rijst soms langs de wegen. ?.
Intusschen hooren we ook reeds het runende
geluid van den wetsteen op de reis die den
rijpenden oogst aanvallen zal.
Zoo hebben we gezien en afgeluisterd
door 't raam van 't verleden, hoe het leven
voorbijging in Vlaanderen:
In eynen dall scoen ende lucht,
Effen ende wael ghedaen,
Daer twee water tsamengaen,
Eyn groot ende eyn cleyne,
Claer, scoen ende reijne.
De bittere venster van 't heden laten we
gesloten. Want dan zouden we zien de
menschen die in Vlaanderen trage slepen
langs de wegen en vreezen te bezwijken
van ontbering en verdriet vóói het Vrije
Leven weer daagt over hun lieve land.
JOH. DE M AEG T
H. v. d. Velde
CAMERADERIE
Na de repetitie draaf ik, als gewoonlijk,
door de stad om boodschappen te doen:
'n hoed voor het nieuwe stuk, 'n
corsagebloem, poeier; probeeren wat Engelsche zeep
machtig te worden en al die duizend kleinig
heden waarmee een actrice het zoo druk
heeft. Eindelijk, op den beschaduwden Singel,
matig ik mijn vaart. Nu ben ik er bijna en
komt het rustig uurtje van vijf tot zes.
Pas de cing a sept, mes chers lecteurs l
Als ik aanschel en meteen naar boven kijk,
zie ik een paar zolen op de vensterbank.
Natuurlijk Dolf, die half buiten het raam
bungelt, als gewoonlijk. En, als gewoonlijk,
trekt Dick de deur open en ik weet wat hij
zeggen zal, zijn zwaar geluid verzacht als
sprak hij tot een kind: Bén je daar?" En
iederen middag als ik hoor dat zachte: ben
je daar", valt mijn moeheid weg en spring
ik vlug de trap op.
Beau Jean en Dolf, ter onderscheiding van
Dolf senior gewoonlijk Dolfje genoemd,
liggen in hun meest luie houding in mak
kelijke stoelen.
Ieder heeft zijn eigen plek. Dick heeft
recht op de eene helft van de ouderwetsche
canapéen ik op de andere. Ik nestel me
lekker in een hoekje, maar lang duurt de
rust niet. Heb jij nog sigaretten?", word
ik van drie kanten aange traliën. Het is het
eind van de maand, maar ik heb nog siga
retten.
Gsweldig", zegt Dolf. Leuk. Flink. Beste
meid." Bleau Jean heeft nog een restje
vermouth en sherry, we rooken sigaretten en
zijn koninklijk gelukkig. Dick laat nu en
dan een geknor hooren als van een tevre
den beer.
Ik vertel van mijn nieuwsten hoed, laat
de fluweelen papavers zien, zet met den
bleau een gesprek op over huidkleurigepoeier,
wat onderbroken wordt doordat Dolfje asch
morst en Bleau Jean dit netjes op gaat vegen.
Hij is heelemaal zoo keurig. Zijn haar is
keurig. Zijn tint is keurig, zijn dassen zijn
keurig. Ik veronderstel hetzelfde van zijn
nethemden en zijn liefdeleven. Dolfje zit
met kleine beetjes te grinniken om ons ge
sprek en*beglnt zelf enormiteiten te beweren.
Dick is Dick, d. w. z. de eenige van
ons viertjes die altijd harmonisch geniet
van de stemmingen. Ik ken hem zoo in z'n
canapéhoek, de oogen half dichtgeknepen,
zoetjes rookend, weinig zeggend, vol onuit
gesproken teederheid, die zelfs mij stil kan
maken.
Annetje, het mielpatje (mllle-pattes of te
wel duizendpoot) komt dekken. We kijken
allemaal wat er te eten is. Vleesch l En dat
in deze tijden!
Hat Hoerahl Dolfje en ik voeren een
Indianendans uit, hij maakt er zelf muziek
bij. Bleau veegt de lepels en vorken met
een doekje af. Dick glimlacht.
We eten. Eigenlijk vinden we het zeer
merkwaardig dat we eten. Soep, aardappelen,
Vlèschü! Groente. Pudding. .Goed voer"
zegt Dolfje. Dickie en ik herinneren ons
onze zwerftochten in restaurants voor de
juffrouw van Beau en Dolfje zich over
ons ontfermde.
Plotseling wordt er gesproken over het
nieuwe stuk en de rolverdeellng. We brengen
den misdadiger tot zwijgen en de maaltijd
verloopt verder in vrede.
Weer zitten we in ons hoekje. De juffrouw
brengt koffie en houdt een verhandeling
over bonnen waarvan we niets begrijpen.
Nog maar tien minuten" zucht Dick. De
laatste tien minuten genieten we zwijgend.
Dan loopen we gevieren den Singel af naar
den schouwburg. Hél, hél langzaam, 't is
nu juist geen pretje den zoelen zomer
avond in Tivoli te spelen. Na afloop gaat
ieder naar zijn eigen huis, in onze
rustige, keurige stad. Maar den volgenden
middag, 'n Zondag, is er réuni bij Dick.
Om drie uur kom ik aanzetten. Testa,
de kleeder, ontvangt me aan de deur. Hij
is gekleed in een beeldig llvreipak, zoo uit
het magazijn en spreidt een overstoorbare
waardigheid ten toon. Ik ben er dadelijk
in", bestapel hem met heeden mantels,
voile en ruisch binnen. Daar is de ontvangst
eenigszins anders. Kan jij een bed op
maken", vraagt Dickie met een wanhopig
gezicht. Ik slik een ondeugend antwoord in,
en mompel iets van: ja, zie je, op school
moesten we het altijd zelf doen, ik zal het
nog wel kunnen, denk Ik".
Uick komt aansjouwen met een stapel
lakens en sloopen. Dan hoor ik de heele
misère: de werkvrouw er in een heele week
niet geweest, Testa, die stof afgenomen
heeft en kopjes gewasschen enz. enz.
In een oogwenk ben ik aan het
huismoederen en als de andere, jongens komen,
is alles prachtig in orde. We zitten gevieren
op de veranda. Dick heeft geraniums gekocht
en de spichtige roze en roode mirakels
worden geweldig gehoond.
Testa bedient. Hij heeft twee witgaren
handschoenen aan.
We drinken de wonderlijkste dranken door
elkaar, uit iedere flesch wat.
Dan verschijnt ook perle-a-cochon, die zijn
bijnaam dankt aan een somber oogenblik
waarop hij verklaarde zijn paarlen niet lan
ger voor de zwijnen te werpen. Hij heefi
zijn guitaar bij zich en een verwonderlijk
groote dosis melancholie.
We gieten hem vele dranken in en dan
komen de liedjes los. De beau heeft een
nieuwe das aan. Dick zit te stralen. Ik zei:
zit als een poes in het zonnetje. De Zondag
middagstilte houdt ons omvangen. Uit de
tuinen rondom komt geen geluid. Perle be
gint zacht te zingen, een melancholiek liefde
liedje; de anderen zoemen het refrein mee
Tes yeux, mon amour font pleurer de
chagrin... Tes yeux..."
De tijd verglijdt. We rooken veel en praten
wat. Zachtjes poog ik Perle te troosten, die
verdriet heeft om een vrouw. En toch houdt
ze van je," zeg ik. Dan glimlacht hij, kijkt
naar Dick en zegt: Hij heeft het goed."
De uren verglijden.
Om half acht komen we eindelijk met een
auto in het Tivoli-steegje. Dadelijk is er
geloop en gedraaf, geroep om kapper en
kleedster. Het werk begint weer.
JO AN
BOEKETJES SOFIST1EK
x
VACANTIE BUITEN
Hoe genoeglijk rolt het leven des
gerusten landmans heen", komt Poot ons,
stedelingen, in dezen tijd herinneren, en in
de 9ppervlakkige meening, dat deze
genoegelijkheid inhaerent is aan het buitenleven
terwijl zij toch inderdaad meer haar oor
sprong vindt in de veronderstelde gerust
heid des landmans pakken we onze
koffers teneinde ons min of meer bescheiden
deel dezer vreugde deelachtig te worden.
Op de heenreis naar ons vacantle-oord
bewaren we angstvallig de nonchalante,
would-be-boersche houding van wie zich
gesuggereerd hebben heel het steedsche
bestaan resoluut de gebogen ruggen toe te
keeren en bij de natuur zelf te gast te gaan.
Maar reeds tijdens het uitladen onzer ba
gage en het stallen der meegevoerde rijwielen
in een comfortabele hotel-garage of een
primitief pension-schuurtje, zakt de kunst
matig opgewekte geestdrift ineen als een
niet geslaagde ] omelette soufflée. En nog
denzelfden avond, of althans den volgenden
ochtend na een moeizamen nacht op
ongewende bedden, begint de ontnuchtering te
komen die dat soort mistroostigheid teweeg
brengt welke men, schijnbaar terecht en
karakteristiek, landerigheid" noemt, maar
die met den naam stederigheid" juister
schijnt aangeduid.
Voor welke niet onderkende realiteit ver
dwijnt toch onze naïef gekoesterde illusie
z«o hopeloos gauw en volkomen, en waar
om beantwoordt het buiten-zijn", ondanks
zijn vriendelpen rustleken klank, zelfs niet
ten deele aan de telkenjare
tegen-beter-wetenin weer opnieuw gespannen verwachting?
Is het, omdat wij buiten" zijnde, niet
buiten zijn? Wijl wij uit de groote stad,
waar de natuur niet is, geraakt zQn in een
ersatz-buiten, waar de natuur een
dlngvan-exploitatie is, versteedscht, dus geen
Natuur? Groeit onze onvoldaanheid op uit
het pijnlijk besef dat wij den ondergang
van het dorp", dien van Meerkerken ons in
zijn boek deed beleven, nu om ons heen
verwerkelijkt zien, ja, door onze aanwezig
heid als pensionnaires zelf mede bedrij ven?
Och kom! meent ge, schouderophalend.
En waarlijk, voor zóó fijngevoelig behoeven
we ons niet uit te geven. De enkele, die
zich deswege bekommerd gevoelde, wist
wel het echte buiten te vinden, waar nog
Vrouwe Natuur, welig-naakt, haar vrucht
baar lijf rekt In de brandende omhelzing
van haar zomer-bruidegom, heel den langen
zomerdag.
De oorzaak der desillusie schuilt blijkbaar
elders: niet in de omgeving, maar in ons
zelf. De cultuurmensch, z'n spoorkaartje
nemend naar de plaats zijner sommerfrische,
vergat zichzelf thuis te laten met al z'n
hebben en houden van 20-eeuwsche be
schaving. En toch schijnt dit mér dan
het opzetten van een sportpet (of, wat nu
weer modieus is: blootshoofds te f lanceren),
het aantrekken van strandschoenen, het
omstrikken van een winderige cravate eerste
voorwaarden, zelfs conditio sene qua non,
om wezenlijk in staat te geraken de schoon
heid van het land in zuiveren eenvoud te
savoureeren.
De leus van ons innerlijk leven is nu een
maal, sinds ettelijke generaties, niet meer
ingesteld op de natuur-zonder-meer en de
moderne mensch, dat verworden kruisings
product van onderling-onevenwichtige
natuurlijke en cultureele krachten, is een
vreemde geworden aan de taf el zijner moeder.
En in plaats van nu, arm en ontvankelijk,
de gaven van zon en zomer, van zee en
bosch als schoone geschenken te aanvaar
den, omringt hij zich met middelen der ver
strooiing uit zijn beschaafd, onnatuurlijk
milieu. Hij mengt de hem gratis aangeboden
melk met dure trlple-sec, en verbaast zich
over den wansmaak van dien groc; defrissche
lucht vult hij met parfum-geuren, en ver
wondert zich over zijn teleurstelling. Hij
verveelt zich zonder een strijkje dat den zang
der golven overstemt, en 's avonds als de
stille glans der verre sterren en het mysterie
van den nacht zijn kleinheid harder doen
gevoelen, leest hij in een tochtigen
verandahoek zijn avondblad en benijdt z'n compagnon
die in een groote bad"-plaats verblijft en
wien tenminste cabaret en bar ten dienste
staan. En in het gunstigste geval delft hij
Pallieter" uit zijn koffer op, en beseft niet
dat op zulk een avond dien lofzang op de
natuur te lezen de ergst denkbare smaad is,
die dezen
verliefde-op-de-schoonheid-vanden-buiten kan worden aangedaan...
Laten we 't maar eerlijk bekennen dat wij,
tot de natuur gaande, zeer onbeholpen om
en langs haar heen stuntelen, en nooit recht
weten wat met haar aan te vangen. Mij
spreekt het al een tale, dat God geschapen
heeft", nu, dat kon een Gezelle getuigen;
wij echter, Couperianen doen maar alsof.
Op een schilderijen-tentoonstelling weten
we een Mauve wonderwel te apprecieeren
maar de hei zelf is ons wat te eenzaam om
daar genoegen aan te beleven. Ook voelen
we ons bij de geschilderde boomen op den
achtergrond" veel meer op ons gemak dan
in een heusch bosch, waar het kleintje-koffie
trouwens langer op zich wachten laat dan
in de pauze tusschen het tweede en derde
bedrijf.
Toch kunnen we de geijkte
conversatievraag-in-September: .Waar we dit jaar naar
toe geweest zijn," niet onbeantwoord laten,
en zoo trekken we ook in deze Jull-maand
jetrouwelQk naar bulten", als menschen
die weten hoe het hoort.
Dit alles, mijn bijna-geï'ndigneerde lezer,
geldt natuurlijk alleen uw buurman en
zijn gezin. U kan ik een ongehuicheld
pret'ige vacantie buiten" toewenschen!
GERM. v. D.