De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 27 juli pagina 7

27 juli 1918 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

27 Juli '18. No. 2144 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM A B A B Kl A B M A B M MEERE.N-ARTI KELEN, UITRUSTINGEN. M A B M A B M A B ABMABMABM.ABM.ABMABMABMABMABMABM.ABM.ABM Brieven uit Parijs GENERAAL FOCH De Held van het oogenblik door Prof. S. ROCHEBLAVE Een tiental jaren geleden had ik een onderhoud met generaal Millet in het appar tement in de Avenue de Breseinb waar hij zich nadat hQ gepensionneerd was, had ge vestigd. Generaal Millet, die het legeicorps te Orlearre had gecommandeerd, nadat hij eerst kolonel der zouaven was geweest en les in de taktiek had gegeven aan de Hoogere Krijgsschool, telde toen onder de meest bekwame leden van den oppersten krijgs raad. Wij spraken, naar ik mi) herinner, over Marokko en over de wolken die zich reeds aan den horizon samenpakten, toen ons ge sprek door het binnentreden van een be zoeker onderbroken werd. Flink van gestalte, van iets meer dan middelmatige lengte, slank en jeugdig in zijn bewegingen, met heldere, schitterende oogen, den knevel op getrokken door een vroolijken glimlach, zoo was de officier die met uitgestoken hand op ons toetrad, met een mengeling van eer bied en vastberadenheid, die me trof. Mag ik u mijn opvolger aan de Krijgsschool voorstellen, mijn vriend generaal Foch," zeide generaal Millet, en voegde er na een korte pauze bij: de generaal der toekomst, dat zult ge zien Generaal Foch protesteerde! Ik ben de onwaardige opvolger van mijn meester", zeide hij, want wat ik weet en wat ik ben, dank ik aan u. Wat de toekomst betreft..." en zijn hand maakte een vaag gebaar. Ik blijf bij wat ik gezegd heb en Ik ben er zeker van dat ik gelijk zal krijgen". zeide generaal Millet, als de omstandigheden er gunstig voor zijn." De omstandigheden zijn gunstig geweest voor de profetie van generaal Millet, den uitstekenden soldaat en leeraar in de taktiek, die eerst door zijne lessen en later door zijn bestuur (hij was later onder directeur) een grooten invloed heeft uitge oefend op de Krijgsschool. En hoevele malen sedert den tweeden Augustus 1914, zijn zijne woorden mij in de gedachte ge komen ! Hij heeft de volle glorie van zijn vroegeren leerling niet mogen zien, daar hij in het begin van den oorlog overleden is. Maar hij heeft de overwinning van de Marne nog beleefd, dat wil zeggen: het eerste wapenfeit van Foch. Zeker, de oveifjjiiiiifijjjiiiimiiiiiiiiiifuiiiiiii' iiiiiiiiiimjiiiii'iiiiiiiiiiimtiiiiiiiimji Fransche Kunst" NOS. Hl en IV (?B bliotheek van Fransche letterkunde, schilderkunst, muziek, enz.", onder redactie van dr. P. VALKHOFF) III. CORNELIS VETH, Fransche caricaturisten, met talrijke illustraties in en buiten den tekst, 129 blz., ? 1,90; z. j. [1918]. IV. JAN VAN NIJLEN, Francis Jammes, (studie en bloemlezing; geïllustreerd), 120 blz., ?1,50; z. j. [1918]. Te Leiden, bij A. W. Sijthofl's Uitg.-Mg. Een boekje als dit van den heer Van Mijlen is weldadig. Terwijl men het las, heeft men geleefd met een man die dichter is, Francis Jammes, en met een man die dichter is en daarbij tegelijk een kundig en gevoelig criticus, Jan van Mijlen. De een deed u zijn stille zangstem hooren, de ander ontrolde voor u zijn rustig, smedig proza. Gij hebt geleefd met twee menschen, wier liefden en zorgen verheven zijn boven de preoccupaties der meesten, boven het jaar verdeeld in betaaldagen en de dagen die verdeeld zijn in de vakjes der verscheiden besogne. En het beantwoordt, dit boekje, aan het doel dat alle goede critiek zich moet stellen. Nu ik het gelezen heb en wederom gelezen, bezit ik niet alleen een begrip en een weten van Francis Jammes, van zijn leven en zfln werken"; ik weet niet alleen dat hij in 1868 werd geboren, dat hij over" boeren, over korenvelden en over de Antillen heeft ged'cht; dat hij geen symbolist" is, dat hij misschien wel invloed onderging van Rousseau en van Mme Desbordes?Valmore, dat hij tot de R. K. belijdenis behoort en in de Pyreneeën woont ; maar ik zie hem, hij leeft in mij, er is in mij een beeld van hem, een vaag beeld, maar toch een beeld dat com pleet is; hij is niet langer een notie voor mij, maar hij is geworden: een gevoel. Ik houd nu van Francis Jammes, omdat hij zoo zuiver van aard is, immers volkomen op recht; hij interesseert mij omdat hij de dichter is die, aandachtig en liefdevol, kijkt (iets dat niet zoogeweon is) en omdat hfl, die eerst sentimenteel was en vrij onbeholpen schreef, later verzen dichtte die, naar gevoel en vorm, van haast klassieke soberheid zijn. Ik ben hem dankbaar omdat er onder al de verzen die hij maakte enkele zeer goede zijn, hartroerend van eenvoud en gemeendhdd: enkele slechts, maar het is genoeg. Ik glim lach nok wel eens om zijn onnoozele en stichtelijke verhalen, om zijn kinderlijke meisj:sfigurea a la Virginie (de geliefde van Paul) en om haar wijze en brave ooms. En ik vind hem ook zoo aandoenlijk als hij, de goede dichter, goed als versche kaas en honing, als deze ware natuurmenscb, die niet denken kan, op rijper letflijd een religie gaat belijden, welke voor mér eischende geesten niet zonder bezwaren en lacunes is, maar welke toch ook een rust des gemoeds biedt, die de sterkeren slechts kunnen missen. Ik vind hem zoo sympathiek om die zwak heid en ook omdat h^ tegelijk zoo menschelijk blijft. Ik bewonder hem omdat hij een manier van zeggen heeft, die de geestige preciesheid van LaFontaineenJulesRenard, maar ook een zekere langoureuze harmonie" vertoont, en omdat daarbij zijn toon die van niemand anders is. Ik koester ontzag voor winning van de Marne komt aan den opper bevelhebber Jcffre toe om de geheele voorbereiding van dien roemrijken tegen aanval en om de uitstekende keuze van het uur, het oogenblik waarop hij plaats had. Een dergelijk feit na Charleroi, na de uitputtende dagen van den terugtocht in massa, volbracht in meesterlijke orde, toont een energie, een zekerheid van oor deel, een geestkracht, die zonder voor beeld zijn in de militaire geschiedenis der wereld. Maar er kan door meer personen roem behaald worden in een overwinning Gjmraa! Foch op zoo'n uitgestrekt front met zulke uitge breide gevolgen. En, al was Joffre de cen trale regelaar van dezen reuaachtigen en beslissenden slag, er waren twee mannen onder hem en met hem de groote over winnaars in dezen ongelijken strijd, waar de Franschen een tegen drie streden en overwonnen: twee uitstekende chefs, eerst Mannoury op den linkervleugel in wat men den slag van de Ourthe" noemt, en Foch in het centrum, dat in het Duitsche front doordrong en het vervolgens naar beide zijden in wanorde terugjoeg. Hij was het, die met zijn alles beheerschende vermetelFrancis Jam mes als hij op een geheel per soonlijke wijze die de heer Van Mijlen uitnemend demonstreert het leven op het land beschrijft, in zijn Gcorgiques C/ir tiennes, en daarmee niemand minder dan Vergilius vernieuwt. Genegenheid, belangstelling, dankbaar heid, een (wat glimlachende) sympathie, bewondering en ontzag voor Francis Jammes, ziedaar wat de heer Van Mijlen, bij mij althans, beurtelings heeft teweeggebracht. Ik schrijf het daaraan toe dat hij een goed criticus is, een criticus nl. die in staat is het innerlijk van zijn object intuïtief te voelen en synthetisch te beelden. Hij beeft zich voor hem geplaatst en hem doorzien; toen beeldde hfl zijn uiterlijke trekken af, en tegelijk zijn ziel, zooals pok een schilder doet. Hij maakte een gelijkend en tevens sprekend portret. Iets wat de goede critiek altijd heeft gedaan; maar er is zoo weinig goede crit'ek in ons land, er is hier vooral eruditie en fijne smaak zonder meer. 1) Het is een vaag portret, zeide ik zooeven. Inderdaad, de lijnen zijn niet scherp of dik, d. i. hier: het zieleleven is in zijn ontwik keling niet op intense wijze meegedeeld, het is meer aangeduid of gesuggereerd en causaal verband is niet altijd aangegeven. Het kon misschien ook niet anders, waar het een schrijver betrof die nog leeft en pas 50 jaar is, een man die nimmer dacht en wiens ge voelens waarschijnlijk niet zeer zij n veranderd. Niettemin werd het een portret dat wel eenigszins wazig, maar niet verward, dat ontroerend en toch volledig is. De heer Van Nijlen schrijft een mooie taal. Ik zal dat hier niet met voorbeelden waar maken, want ik wil graag dat zijn werkje wordt gelezen en ik vestig de aandacht der lezers op de blz. l, 2 en 3, 13, 36, 59 en 63. Aangenaam zullen zij worden aangedaan door den rustigen gang en de dichterlijkheid van dit proza, door den rijkdom en de weigekozenheid der termen. Staat de auteur mij echter toe eenige kleine aanmerkingen te maken ? Door het verkeerd plaatsen van een enkel woord misschien, lijkt het betoog op p. 24 mij ietwat verward. Verder schrijft hij, op p. 34: .Dit is niet zoo vanzelfsprekend dan het wel lijkt"; 11 regels lager is dan nog ongewoner gebruikt. Op p. 75 staat: Noch de sentimen eele aanbidding van Rousseau, noch de enthousiaste vereering van Chateaubriand zijn niet meer... de indirecte bronnen /ijner inspiratie". Is dit alles Vlaamsch? Hollandsch niet. Maar ongaarne zou ik langer bij zulke kleinighed-n stilstaan; te meer omdat ik den heer Van Nij'en nog iets wilde zeggen, dat ik voor veel belangrijker houd. Wanneer ik een boek overeen kunstenaar ter hand neem, interesseert de auteur van dat boek mij evenzeer als de besprokene. Ik hoop dan dat hij rijk zal blijven van geest en gevoel en ik begeer een dialoog te hooren tusschen twee, kan het zijn, gelijkwaardigen, den kunstenaar en den kun stenaar criticus. Welnu, Van Nijlen is niet alleen een weter en berichtgever; hij heeft ook zijn eigen gevoelens en idealen en hij weet ze, bescheiden doch duidelijk, te zeggen. Als hij Jammes sentimenteel vindt, begrijpt men dat ook hij gevoelig is, maar niet gevoelig allén; en te zijner tijd laat hij blijken wat hij zelf wil: de hoogste har monie, die het evenwicht is tusschen geest en gevoel" (p. 21). Hijzelf, Van Nijlen, wil van goeden smaak en tevens beheerschtheid en drang tot aanvallen, de Pruisslsche garde In de moerassen-varftStv ond dreef, vervolgens, toen zijn linker- en zijn rech tervleugel bogen onder den woedender) tegenaanval van den vijand, met zijn centrum toch doordrong en den opperbevelhebber deze beweging berichtte met de woorden: overvleugeld rechts, overvleugeld links, val ik met het centrum aan, toestand uitstekend. Die twee woorden teekenen den man. Zoo was het kritieke oogenblik dat over de overwinning aan de Marne besliste. Buitengewoon krap aanvoerder in den vollen slag, toonde Foch zich terstond daarna een superieur strateeg in de toebereidselen tot den langdurigen slag aan den IJser in wat men noemde, den tocht naar de zee". Na de Marne, waren weinig bevelhebbers geneigd de verantwoordelijkheid van een uitbreiding van het Fransche front naar het Noorden op zich te nemen Foch alleen durfde het aan, bij eerte discussie in den Krijgsraad waarvan de bijzonderheden voor de geschiedenis zullen bewaard blijver. Aan hem dankt men het denkbeeld, de uitvoering en het succes van deze verlenging or.zer linies,: die toen zoo dun, zoo zwak waren, dat zij telkenmale dreigden doorbroken te worden; telkens strekten zij zich verder uit, al liep het noordelijk uiteinde ook steeds gevaar overvleugeld te gorden. Als ik het nog acht dagen houdorkan, schreef F ch tijdens dien gevaarvolle» marsen, zal alles goed gaan." En hij hield het, zoolang het noodlg was, uit; men weet wat er volgde. De Duitsche stormloop brak tegen zijn voorzorgsmaatregelen, tegen zijn ijzeren wil. Later toen het Italiaartsche front plotseling week onder den Duitschen druk, was het Foch die te hulp kwam, die onmiddellijk de verbinding tusschen hft Italiaansche en het Fransche leger, waarop hij sinds lang aangedroneen had, bewerkstelligde, en hier door het Duitsche succes beperkte en de gevolgen er van verijdelde. Ook hier zag zijn ruimen blik ineens de kwaal en het geneesmiddel en stelde het Italiaansche leger in staat zich te herstellen om de revanche die nu reeds Is begonnen, te nemen. Als een groote geest, als een vast karakter heeft hij zich doen kennen, de bevelhebber, die Clemenceau van af zijn aanvaarding van het ministerschap in reserve had als opperbevelhebber van morgen om hem bij het eerste alarm aan het hoofd der gealli eerde legm te stellen. Men weet wat het eerste alarm van 21 Maart was, de vreeselijke aanval der Duitschers tegen de Eng«-lschen. Toen kwam het erop aan het bevel in n hand te brengen of het gevaar te loopen alle verband tusschen de legers te verliezen. Foch werd tot opperbevelheb ber benoemd en door de geallieerden als zoodanig erkend, en dadelijk werd de angst wekkende bres, die in de richting van Parijs gaapte, gestopt met eenige uitgezochte regi menten onder bevel van generaal Fayotte; de handige invoeging van den Franschen soldaat tusschen de gelederen der Engelschen en van den Amerikaanschen soldaat tusschen de Franschen versterkten het geheel en smeeddehet front overal aaneen.Tevergeefs verdubbelen nieuwe Duitsche troepen hunne gevoelig, hij wil klassiek; zijn. Dit is een scho&n" fdea~al en het is een vreugd het aangeduid te zien naast en tegenover het vaak louter-gevoelige van Jammes; dit komt er des te beter door uit. Maar geen vreugde is het om te zien, dat de heer van Nijlen, als hij klassiek wil zijn, alle eigenaardigheden aanneemt van een groep neo-klassieke, tevens veelal Katholieke Fransche auteurs, welke gewoon zijn ont zettend te overdrijven en onvoldoende te studeeren. Waar hij over Jammes spreekt, heeft hij gelijk: van Jammes heeft hij werk gemaakt. Maar wonderlijk! komen andere schrijvers, komen met name de romantici of Rousseau ter sprake, dan zegt hij er de meest onhoudbare dingen over. Jammes heeft hij bestudeerd; Rousseau echter.., kent hrj uit Lasserre! Pierre Lasserre nu is een fanatiek royalist, die een schitterend, een amusant, een boeiend maar ook een onbekookt, een paradoxaal, een hier en daar louter gezondverstandig" boek over de romantiek heeft geschreven 2). Over de romantiek? Tegen de romantiek. Maar wie schrijft er nu tegen de romantiek, zoo zal men vragen, waarom dan niet ook tegen den slag bij Hastings of tegen een onweer van verleden jaar ? Lasserre heeft tegen de romantiek geschreven: uit zeer onklassieke geest- en dwarsdrijverij. En de heer Van Nijlen neemt zijn oordeel vellingen over. Rousseau, zegt de heer Van Nijlen, was larmoyant", sentimenteel", onredelijk" en rhetorlsch" (p. 10); hij was een vreugdelooze prediker" (p. 13); hij verhief de sentimentaWeit" tot een systeem" (p. 37); hij was afgunstig (p. 56); op later leeftijd was hij voor vele emoties van schoonheid" niet langer ontvankelijk (p. 56); hij en zijn beschermster Mme de Warens waren typi sche symbolen van een decadenten tijd" (p. 57), Van wien hef ft de heer Van Nijlen dat alles? Van Chuquet 3). van prof. H ffding 4), van prof. Lanson 5), van... Rous seau zelf 6) ? Neen, van Lasserre. jV\me de Warens, zoo zegt verder de heer Van Nijlen, had de mentaliteit eener idea listische, hysterische kostjuffouw" (p. 9), zij was huichelachtig, sentimenteel, zinnelijk en kinderachtig" (p. 57). Waar vindt men dat alles? Bij Chuquet, bij Höffiing, bij Lanson, bij Roussean zelf? Neen, bij Lasserre; ten minste ongeveer, De romantische dichters, beweert eveneens de heer Van Nijlen, waren geestesziek (p. 45); elke romanticus vertoont ten minste op n punt eene geestelijke afwijking" (p. 52). Wie of wat heeft hem dat geleerd ? Een aan dachtige en onbevangen lectuur derromantici zelf ? Neen, de lectuur van Pierre Lasserre. BO Lasserre staat dat alles, en nergensanders. Raadpleegt men daarentegen bovenge noemde, algemeen als betrouwbaar erkende critici en zoovele meer! leest men, vooral, de aangevallen auteurs zelf, dan krijgt men heel andere indrukken. Zoo bijzonder afgunstig b.v. kan Rousseau niet geweest zijn, hij die er op stond zQn vijand Voltaire door het zenden van een bijdrage te helpen huldigen. Hij had andere en vele karakter fouten, dat is zeker; maar zij stempelen hem perder tot een zieke dan tot een schuldige. En al wat in zijn geestes- en gemoedsleven buitensporig was, hangt samen met zijn ongewone positie in het cultuurleven van zijn tijd Hij was wel eens sentimenteel en rhetorisch; maar hij is nooit het symbool Tekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck aanvallen op de Fransche linies ten koste van onnoemelijke verliezen. Foch, die zijn mannen zooveel mogelijk wil sparen, en zuinig is op zijn reserves, vangt de aanval len op, buigt zonder te breken, zonder ooit de gelegenheid te laten voorbijgaan tot een succesvollen tegenaanval, die de halve over winning van den vijand onzeker maakt en door een kleinigheid die overwinning in een nederlaag kan doen veranderen. Hij stelt tegenover de hoornstooten van den stier, ed elastische verdediging van den matador, die het te bestrijden dier door en door kent en hem op het juiste oogenblik, den doodelijken dolksteek op het kwestbare punt zal toe brengen. Buitendien voelt de vijand wel onder zijn voorbijgaande successen hoe hij wordt bewaakt en van nu af aan als overheerscht door den scherpen geest, die al zijn bewegingen volgt en beoordeelt. Laten wij ons niet vergissen, de ware held van het oogenblik is Generaal Foch. van een decadenten tijd geweest, omdat hij integendeelde zegevierende bestrijder was van een decadentie welke tweedehandsche kunst en dor verstandelijk geschrijf aanzag voor de allereerste kunst en philosophie, omdat hij integendeel deinluiderenhetsymbool was van een nieuwen en frisscheren tijd, waarin de menschheid, met geleerdheid en geredetwist bestoft, terug verkoos te keeren tot de per soonlijkheid, tot het Godsgeloof en tot alle oorspronkelijke waarden der samenleving, in n woord tot de Natuur. En de werken van Rousseau, waarin hij de deugd ver heerlijkte (o klassieke en Katholieke be strijders van het a-moralismel), de plichten van het moederschap in 't licht stelde (o vijanden van het vivre sa vie"!), de heilig heid van het huwelijk verkondigde (o ordelievenden!), het pessimisme van Voltaire bestreed (o optimisten1), de vaderlandsliefde aanbeval (o patriottardsl), mochten u wel dierbaar zijn om duizend redenen. Gij mocht dan ook wel inzien dat hij zoo dwaas niet was, de man die aan ware geestesbeschaving de voorkeur gaf boven van buiten i geleerde kennis en daarom gezegd werd de menschen te willen verlagen tot dieren; gij mocht hem wel eerbiedigen, den man die, op hoogen leeftijd, in een geheel nieuw en ongeëvenaard frisch en meesleepend proza, die beide poe men van liefde tot de natuur, van vrijheidsdrang en van levenslust, de Confesslons en de Rêveries schreef, welke alle gemoederen terstond voor zich innamen en nog voortgaan in te nemen. En respecteert dan meteen Mme de Warens, die zeker wel allerlei ondeugden had, maar dr.' juist niet zinnelijk was (is zmneiijk>>eid trouwens een ondeugd?) en niet hysterisch: dat blijkt wel uit haar liefdeleken. Erkent overigens met prof. Höffding, dat wij met zekerheid niet veel van haar weten, tenzij dan dat zij brillante et distinguée" was en laat haar met rust, haar wie Rousseau zelf zoo dankbaar was, dat hij later een gouden hek had willen zetten om de plaats waar hij haar het eerst had ontmoet. En vraagt u toch eens in ernst af of de romantici werkelijk alle ziek zijn geweest. Is men ziek wanneer men, als Vigny, smar telijk klaagt dat G )d zit h niet duidelijk aan ons allen openbaart ? Is men ziek als men, gelijk Vigny alweer, zich door zijn begaafd heid, ziji ongewoonheid, vereenzaamd ge voelt? Zou de heer Van Nijlen de schrijver zijn die hij is, als er geen Vigny en geen... Rousseau waren geweest? Hij duide mij dit p'eidooi voor schrijvers die ik zie als historische verschijnselen, maar die mij lief zijn, ten goede en sta mij toe nog n opmerking te maken, welke even min als dit pleidooi, aan de waarde van zijn boekje veel ontneemt, maar welke eveneens verband houdt met zijn litterair katholieke sympathieën De parallel tusschen Paul Claudel en Francis Jammes aan 't eind van zijn studie vind ik mooi en juist; Paul Claudel is een groot dichter en zfln ballade in den Mercure de France van l Juni j.l. is weer prachtig (ofschoon hardvoch ie); maar is Paul Cbudel een groot denker?" Geen zijner beide bewonderaars, Jarques Rivitre 7) en Georges Duhamel 8), hebben mij dat aan nemelijk kunnen maken. Is men een groot denker wanneer men er zich, in hoofdzaak, toe bepaalt, een eeuwenoud dogmenstelsel dat b.v. noch Kant noch Bergson heeft kunnen bevredigen, opnieuw onder woorden te brengen? Intusschen, als gezegd, het doet er eigen lijk niet veel toe: Francis Jammes door Jan van Nijlen blijft een mooi boekje. *.' De velen in ons land die Daumier, Doré, Gavarni, Willette, Caran d'Ache, Forain, Steinlen, Toulouze-Lautrec, Ibels, Sem, Rouveyre, Carlègle, Jean Véber uit repro ducties, boekillustraties of bladen kennen, zullen in het boekje van Cornelis Veth elk dier kunstenaars, treffend in hun werk gekarakteriseerd, terugvinden, en zulks in de rake, keurige, sierlijke taal die men van den heer Veth kon verwachten. Van vroegere, minder bekende figuren zullen zij, n door de illustraties, n door de aanschouwelijkheid van den schrijftrant, een goed denkbeeld kunnen krijgen. De kennis van den heer Veth op dit ge bied is, wij wisten het, eerbiedwaardig; te beoordeelen in hoeverre zij compleet is, ligt buiten mijn bevoegdheid. Wel zou ik willen vragen of hij den rijken, zwierigen Willette (overigens zoo juist gekenschetst: zijntypen zijn altijd echt, zijn situaties zij n dat nimmer") niet wat onderschat, evenals den machtigen Rouveyre en den dikwijls zoo treffend-veelzeggenden Jean Véber, en of hij daarentegen niet wat te veel eer geeft aan den toch wel wat gemakkelijk perversen" ToulouzeLautrec ? Maar deze vragen beteekenen natuurlijk alleen een klein verschil in smaak. Met meer klem zou ik willen vragen: ware het niet mogelijk geweest, ten eerste het verband van de evolutie der caricatuur met de groote geestesstroomingen nader of nadrukkelijker aan te duiden en, in de tweede plaats, de werken van zeer groote kun stenaars als Daumier, Steinlen, Forain, meer van uit een centraal punt in hun gemoeds leven te verklaren? Met andere woorden, zou niet, zelfs in een werk van dezen aard, grooter eenheid te brengen zijn? Dat ware misschien de taak van een essayist, meer synthetisch aangelegd dan de geleerde fijn proever Cornelis Veth. Een boekje als het hier aangekondigde had vooral daarom een register van personen en zaken moeten be vatten, omdat de groote lijnen er zoo zeer in ontbraken. Als botk om na te slaan zou dit met lief Ie en kennis geschreven werkje dan nog nuttiger, en niet minder bekoorlijk zijn. JOHANNES TlELROOY 1) Vgl. over goede critiek Herman Poort, Literatuur. Wereldbibl. 1918. 2) Le Romantisme francais, essai sur la révolution d ms les sentiments et dans les idees au XI Xe siècle. Parijs, Mercure de France, 3Je druk 1907. 3) Arthur Chuquet, }.-]. Rousseau (Collection des Grands Ecrivains ftariQais.) 4ie druk, Parijs, Hachette, 1913. 4) Harald Höffding,/-/. Rousseau et sa philosophie (uit het Deensch) Parijs, Alcan, 5) Gustave Lanson, Histoire de la lltt rature /ranfüise, 13de druk. Parijs, Hachette, 1916. 6) Confessions. 1) Paul Claudel, poéte chrétien, in Etudes, Parijs, Nouvelle Revue Franchise, 24e druk 1911. 8) Paul Claudel, Parijs, Mercure de France, 1913.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl