De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 3 augustus pagina 7

3 augustus 1918 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

3 Aug. '18. No. 2145 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM l A B 'M B M A B M A B M MEEREN-ARTIKELEN, UITRUSTINGEN. A B M A B M A B ABMABM.ABM.ABMABMABMABM.ABMABM.ABM.ABM.Ae M niiiiiiiiimiuiimnii SCHILDERKUNST KRONIEK TE HEEZE,'BIJ EINDHOVEN 's Zomers worden de tentoonstellingen needrig ze trekken, stapvoets, naar de kleine plaatsen. Ze huizen in tentjes, die op armelijke maneges lijken (te Beek-en-Dal); ze wonen in bescheiden ateliers (te Heeze, bij Zon); ze rusten uit in huizen waar ze anders niet te vinden zijn, en niet hooren (te Veere); ze komen onder de hoede van hotelhouders (te Laren, te Heeze en op den Plasmolen) en worden dan minder nederig zooals in het Gooi; ze zijn op reis, en niet meer baas, en voornaam, in de bteden en in de hoofdstraten der sleden; ze werden de .rijke koningen uit het Oosten, uit het Morgenland, trekkend over de hei... Een dergelijke tentoonstelling, nederig geworden, vond ik te Heeze, bij Eindhoven. Zij is uit tweeërlei inzicht te beschouwen: als actie en als verzameling. Als actie is zij ten «enenmale te prijzen, want zij ontgint onontgonnen land; zij kan sluimeringen opheffen en zij kan bewegingen doen ontstaan, waar alles te stil lag. Zoo zij n persoon het ontwaken der gevoelens aanbrengt, heeft zij al wat bereikt.... Als verzameling was ze klein (Zon's atelier is niet groot); ik vond er werk van Briöt, intérieur; studies van Bastert, twee soorten werk van Zon, Moerkerk met huisjes en een Studiekop, Oerder met Stillevens, Hoger waard (Fr.) met em besneeuwd landschap, Seckel Stilleven en fi guur, de G root landschap, Snoeck's kerkgezichten, bloemen van L. van Bain van Isselt en landschap van Bleckmann, PULCHRI STUDIO-GROEP RlTSEMA. Er zijn in deze groep van R i t s e m a verrassingen. Het werk is ongelijk; ongelijker dan dat van zijn zuster; niet zoo breed, niet zoo groot, niet zoo geschakeerd, maar er zijn verrassingen. Zeker een drietal; n studie, en twee schilderijen. Ritsema is sterk, werkelijk vurig in een schilderij (studie) als dat van de Huisjes. HU is daarin niet zoo uitbundig van macht als Verster in dergelijke studies zijn kon (denk aan de Sneeuwen" van den Leidschen schilder, en aan de Boerderij bg Noordwijk," met het wit, blauw en blauwend van reflexen, enz. en met het bronzen groen van het loof, een werk waarvan ge den invloed bij Van der Nat vindt), maar het is een zuivere schildersuiti»g wat de Haarlemmer «af. Hij, Ritsema, is krachtig in de groep Kalveren", en meer open, meer ontspannen in de Ploeg", die in 4e voor bleef steken. Natuurlijk vindt ge bfl hem niet de mengeling van gevoel em menschelijkheid en natuur, die Millet in z ij n ploeg gaf en moest geven, maar er is toch eenzaamheid in deze studie, die meer van een schilderij heeft. Er is n fout in, die ge in het werk met de Kalveren eveneens vindt. Het accent vooral in de Kalveren" is zoo sterk, dat er daardoor het gevoel-ontstaat dat de grond waarop ze staan onder hen wegglijdt, en de beesten eraf rollen; het is een fout in de verdeeling der intensiteiten van het werk... Van de overigen, die met hem tentoonstellen, neteer ik afzonderlijk een bloemstnk in een groen vaasje van F. Arntzenius, van W o 11 e r, een vaart (92, waarvan de kleur naar het grijze gaat) en constateer ik, dat het tijd wordt dat Hetty B roedele t zich gaat vernieuwen; haar werk wordt te ondoorschijnend, te mat, te veel een procédé.. WOORDEN EN POËZIE The Spirit of Japanese Poetry, by YONE NOQUCm (J. Murray, London). Herhaalde malen heb ik reeds, in dit Week blad en elders geschreven, dat wij in de kunst onnoemelijk veel van het Oosten te leeren hebben. Een hoekje van Yone Noguchi denzelfden, die The Spirit of Japanese Art" schreef heeft mij opnituw doen begrijpen, hetgeen aan onze Westersche poëzie ontbreekt, of eigenlijk, hoeveel overtolligs er in is. Deze dichterlijke Japanner begint met te zeggen, dat de engelsche (en hij bedoelt in 't algemeen de europeesche) dichter te veel energie verspilt in words, words, words", en daardoor hun innerlijke beteekenis ver lamt. Hij durft dan zelfs zeggen, dat de geschreven gedichten, zelfs als zij goed heeten, toch altijd minder zijn dan de onge schrevene, en dat het ware criterium voor een dichter moet gevonden worden in zi]n zelfbedwang, om te weerstaan aan de lust tot uitgeven. Een gedicht te doorleven is het vooinaamste ding, niet er een te schrijven. Daarom schat hij Basho Matsuwa, den be roemden BHakku"-dichter f ven hoou. omdat deze, toen hij oud stierf, slechts 100 blad zijden van gewone grootte naliet als zijn gansche werk. Hij vindt een Kruistocht noodig tegen Westersche poëzie, en het eerste wat hierin te doen valt is leaving the words behind or ? making them return to their proper places". Er is een japansch spreekwoord: Het ware hart zal door de Goden beschermd worden, zelfs al biedt het in 't geheel geen gebed aan"; zóó, zegt hij, zal poëzie voor zichzelf zorgen, zonder hulp van woorden, rijmen of maten. Zijn ideaal ik zal straks nader omschrijven waar»m is het z.g. Hokku"-vers, een driereg-lig gedicht van maar 17 syllaben, dat ten onrechte wel eens met epigram vertaald is; de eerste regel heeft 5, de tweede 7, de derde 5 syllaben, dat is alles, en het is zonder rijm. De waarde van dit Hokku, en van alle LEDEN VAN DEN HAAOSCHEN KUNSTKRING DEN HAAG. De verzameling vertoont niet veel nieuws maar de wijze, waarop het verzamelde werd voorgedragen geeft haar toch fleurigheid. Er is een schilderij van Huysman van een levendige ouderwetschheid; van derMinne's naakt is vermakelijk door het Hondje dat er bij zit. Coert's sneeuw is een g«ede uiting van dezen romanticus. Mej. Vlielander Hein heeft een naakt en bloemen, Ernst Leyden een voorstelling met paarden (deze zijn te zwaar) en bloemen, waarvan de kleur beter is. Pieter de Zwart's Stilleven, tin met appelen, is te waardeeren; Weyns Huisjes zijn te noemen. Van de inzending van S m eer s is het kind met het gele jurkje het fijnst, een ander zwak van Gogh-achtig. Dorine van Oyen begint een groot schilderij van figuren en bloemen; Reus' figuren zijn een groote aanzet. Mastenbroek's rivier ij bekend; een phantaisie van Y. Wenning (6S) is te vermelden. Wittenburg is fijn, maar te zwak (zie pooten van den Maraboet). Smissaert land schap is hier te noemen en het Duintje van Bron. Edzard Koning heeft een hut, en een vrouwtje erbij, »iet zoo goed als wat hij eens op Pulchri vertoonde, Jan Poorte naar 't stilleven is ietwat modern van intonatie. Brockmeulen zag ik veel beter. Breman, het best in zijn Baai, is te rood in zijn pointillé, etc. zooals Nibbrig te wit zijn kon. Heyenbrock is altijd troebel en feitelijk zwak; Bieling, nu Cubist, blijkt het sterkst in No. 7. Van Duffelen, de eenlgszir,s bekende etser, gedraagt zich nu als een Extravagant; Lucie van Dam van Isselt zond bloemen in, Ruys figuur; als Willy Sluiter Dit alles sommeerend moet ik herhalen dat het een tentoonstelling met geen een belangrijk werk, maar die in zijn eer opper vlakkige verschijning fleurig toch is... KUNSTHANDEL HOLLAND (SCHÖRN) DEN HAAG. Het type van dezen nieuwen kunsthandel is: niet veel, maar goed. Ge vindt dit in de Breitner's, van wien ik hier de Vrouwen tegen de Sneeijw" zie, een uiting van dezen schilder, niet genoeg gewaar deerd, maar die, om den psychologischen inhoud, mijn voortdurende belangstelling heeft. Ge ziet er een G a b r i l, een vaart met daarboven een wolkenlucht vol kracht, en een eigenaardigen achterkant van een huisje, met potten en pannengerei enz., een gegeven, dat Tholen zonder het huis, ook als stilleven eens geschilderd heeft. D e Bock is te leeg-decoratief in zijn grooten vijver, en beter, in zijn wegje met hoornen en schuren, niet diep dan nog, oppervlakkig altijd vergelekrn met den eerbiedige voor den Akker, Miilet. Van de drie schilderijen van I s ra el s is de Brief" niet alleen het grootste, maar het is een belangrijk werk. Het stelt voor een vrouw, met bruin haar, lezend; een licht op haar wang. Het is zonder moedwilligen of niet moedwilligen persoonlijken stijl, eenvoudig-weg gegeven, en daarom alleen is het te waardeeren, maar het is tevens groot, en innig; de aan dachtigheid is er-in. Bosboom's kerk te Delft is uit zijn meer objectieve periode. De persoonlijkheid en het licht er-in zijn niet zoo kenmerkend als in later werk. Een schoon détail erin is de haast niet meer gele vlag, gezien tegen 't wit der muren. Tholen is zuiver in zijn besten aard vertegenwoordigd door een schip; T o o r o p, eigenaardig, hoewel niet on verwacht door een spa-dragenden man. D. O yen s vertelt breed-geestig. Het onder werp: zijn broer met tandpijndoek om zit in een vertrek te lijden. De humor is tast baar in het goedgeschilderd, vroolijk werkje. Kever's ne Violen (gele, witte, blauwen) andere Japansche gedichten, is dat zij nooit uitleggend zijn, maar vanzelf een beroep doen op de verbeelding van den lezer, die er vrij spel in heeft. De lezer van poëzie, zegt Yone Noguchi wordt geboren, zooals de dichter geboren wordt. De uitdrukking der woorden misleidt altijd, schrijft hij, zij maken zichzelf dikwijls een beletsel voor een stemming of een illusie, en het zal dus duidelijk zijn, welk een literaire verdienste het is, ware poëzie te uiten in een zeer klein bestek. Zulk een prestatie kan alleen bereikt worden door rejectlon of in-essentialsfrom the phrase and the insistence upon economy of the inner thought". Een zijner vrienden vermaande hem altijd: cut short, cutshort and again cut short l" Poëzie behoort alken geschreven te worden voor het eigen hart, als een dagboek van de ziel, of een waar gebed, waarvoor een paar geuite woorden genoeg zijn. Evenals het geval is bij sommige der alleifijnste japansche en chineesche teekenlngen (zwart en wit), waarin met slechts enkele vage lijnen en tinten, een oneindigheid van vergezichten en kosmische principes wordt aangegeven, zóó, dat het Niets", (men denkt aan Lao Tsz's Tao Teh King), de leege, eningevulde ruimte, er het essentieele van is, zóó zal iedereen een outsider" in Japansche ge dichten blijven, die niet van zelf voelt en verbeeldend aanvult hetgeen zij niet be schrijven. En Yone Noguchi geeft hier, met eene variatie op een tekst uit La» Tsz' zijn kunst-wtt aan: Express In non-expression". De groote Basho Matsuwa dacht nooit aan literatuur" of zoogenaamde literatuur" als hij van poëde sprak, en hij haatte, evenals Yone Noguchi en mag ik even zeggen: even als ik? het begrip letter kundige''. Hij zegt van Japansche poëzie What I am thankful f«r is that it has never degenerated inta mere literature". De Wes tersche poëzie, zegt hij, is in de handen van men of letters", en het grootste gevaar voor deze poëzie is juist de gemakkelijkheid, waarmede zij in couranten, weekbladen en tijdschriften gepubliceerd wordt. Zekere is een dier teedere bloemstukken, zooals hij er wel een goed getal heeft geschilderd, in een goeden tijd. BY KLEYKAMP IN DEN HAAG. Lizzy Ansingh's kleine poppenportretten zijn beter te zien bij Kleykamp dan te voren. Ge gevoelt, dat deze dingen spon taan weg ontstaan zijn (?ik zou er duizend kunnen schilderen") en dat ze, hoewel niet te beschouwen als meer dan snelle obser vaties, waarnemingen, toch allerlei psycho logische inhoud hebben. En dat hebben ze. Ge vindt er de teederheid van Lizzy Ansingh, het romantische in haar, haar ironie, haar sarkasme, haar mensche-kennis, die niet immer zacht is van zin. Ge vindt er haar kleur". Natuurlijk drukt ook die haar romantischen aard uit, maar ge vindt haar hier meer geschakeerd dan in de groote schilderijen. Dat kan, en dat zal niet storen. In het groote werk moet ze zoo sober mogelijk zijn, wil ze zoo juist mogelijk zijn (lichtwending en ruimte moet ook hier het einde zijn); in de kleine portretten, rechtstreeksche studies, behoeft dat niet zoozeer. Ge vindt haar bij Kleykamp wat Spaansch; ge vindt haar vol zilten zin (de beste lijken mij toe no. 55, met het licht geel, no. 7, baker, om de ironie, n». 8, de roode rok (groot), no. 13 de gele Spaansche; curieus is de juffrouw met het fonteintje, het hollend kind (om het rood; de herder en de herdeiin zijn groen en rose; er is een juffrouw met afgevallen hoed; tragisch is werkelijkde eenzame; oude vrouw; Spaansch no. 10.... De Oude Wflven Molen (1918) heb ik besproken. Ik herhaal hier alleen, dat ze voor daarmSènoch de Verst«otene, noch het Verzonken Beeld overtr«f, noch den scherpen, schrillén Hoveling Evenals Lizzy Ansingh is Nelly Bodenheim romantisch, en dus soms ironisch (noodzakelijke steun), soms teeder; zij is vol haat tegen het burgerlijke, dat ze kent, haat, en tech niet ten eenenmale af wijst. Ze vindt een aardig ornament als met Haken-enoogen; zij is te waardeeren in Het vinnich stralen"; in haar silhouetten, en die zijn er vele, is het contour mij wat te schudderig; niet strak genoeg, of niet gul genoeg zoo ge het aan den anderen kant woudt zien. Haar schermen (geborduurd) zijn, behalve dat uit 1899, sterk van dezen tijd; hetkleurenspel, de verdeeling der kleuren, is niet anders dan expressionisch te noemen.... De Baseleer's pastels en aquarellen, hebben Venetiëals voorstelling. De rij wer ken bij Kieykamp, meer of minder geslaafd, soms luchtig genoeg, soms te zwaar, zijn te bezien, zooals een serie bladen van een dagboek bij een schrijver te lezen zijn. Ze hebben daarvan de spontaniteit, soms het misvatten, soms het juist aangrijpen, dan weer zijn ze frank en vrij, dan is de mate rie niet overwonnen. Als geheel beschouwd zijn de werken te saam niet van den eersten rang, maar tech van een begaafd schilder. DE PAUWEN VAN REMBRANDT IN BOYMANS MUSEUM TE ROTTERDAM. In dit werk vindt ge niet ten eerste de pathetische Innigheid, of den romantischen zwier van Re m brandt. Die is, en die zijn elders aan te treffen; ge vindt er evenmin zijn vorstelijke eenvoudigen, vorstelijk soms vermoed, omdat eens de Koningen golden ais de menschen, de volledige menschen, volle dig naar Hartstochten en naar. macht. Het is iets anders, dit schilderij. Is het een schilderij? Het hangt af van uwe meening omtrent zulke zaken. Zoo ge ieder werk met olieverf gewerkt een schilderij noemt, dan is natuurlijk, van uit de materie, dit werk zulk een ding. iMaar vindt ge pas een be zonnen werk een /schilderij, een gecompo neerde eenheid, of een bezonken ontroering, dan zijn deze Pauwen, dit menschelijkgroote stilleven, ntet ten eenenmale een schilderij. En waarom niet? Niet om de voorstelling op zich zelve, maar om iets anders; om de verdeeling op en van de voorstelling. Rechts hangt een pauw, beneden ligt een. Links ontstaat een rechten hoek, een opening. Het is dus iets, dat meer gezien is en meer gemaakt werd. Maar het gat was te groot, te leeg, in het geheel. Rembrandt zag dat, het schilderend, of al eerder, het werk voelende ontstaan. Hij moest dit aan vullen. Hij vulde het aan met een figuurtje, een kop van een jeugdig mensch. Maar ik heb het geschreven naar aaeleiding van de verhouding tusschen het voetstuk en het europeesche actrice (hij zegt er niet bij dat het Eleonora Duse was) verklaarde eens dat de ware redding van het tooneel zou be ginnen als al de bestaande theaters ver nietigd werden. Welnu, zegt hit, ietsdergelijks zou ik willen verklaren met het oog op eene herleving der poëzie. Laat de dichters alle gedachten aan publicatie vergeten en in poëzie leven, zooals de dichters van vroeger. Indeed, to live in poetry isfirst and last! When one talks of the union of poetry and life I am sure that so it should be in action and practice, not only in print. Ihaveseen so many poets who only live between the covers and die when ink fades away l" En hij vertelt van Basho Matsuwa, die zijn kracht vond in het afstand doen van wereldsche goederen, en die geld weigerde van zijn leerlingen, omdat het de hebzucht van dieven kon opwekken. Een zijner leer lingen, Hokushi, zond hem de volgende regelen, toen zijn huis was afgebrand: Het is neêrgebrand: Hoe sereen de bloemen in hun val!" Een Westerling zou den zin niet direct begrijpen, maar de Japansche vers-gevoelige begrijpt den ziele-staat van Kokushi er uit, die zijn geest sereen kon houden als vallende bloemen, terwijl zijn have en goed neerbrandden. Hokku" beteekent letterlijk een enkele uiting, of de uiting van een enkel vers. Die uiting behoort te zijn als een moon light playing on reallty's dusk1' of an art hung, as a web, in the air of perfume swinging soft in music of a moment". Hij haalt er ook Walter Pater's omschrijving van lyrische poëzie bij aan: de eigenlijke perfectie van zulke poëzie schijnt dikwijls, gedeeltelijk, af te hangen van een zeker verborgen heuden of een vaagheid van louter onderwerpen, zoodat de bedoeling tot ons komt langs wegen, niet direct na te speuren door het begrijpen." De Hokku verzen zijn de uitdrukking van de stijlen of krachten van des schrijvers poëtische Inspanning en hun doel, als zij HOOGERE WISKUNDE Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaa Nolens: Die drommelsche onbekendt!" iiiiimiiiimimiiiiiH beeld van Jan de Witt: er bestaat een sub tiele regel van aangename proporties die regel is hier, voor miin zoekend en tastend gevoel, geschonden. Het gat is feitelijk niet verkleind; dat is maar schijnbaar; het is grooter geworden, het drukt het figuurtje neer, beneden de maten der aangename verhoudingen. Dit is wat steortindit werk als schilderij. Als studie, als m e n s c h e l ij kgroot stilleven, herhaal ik, is het een te waardeeren bezit. Het vertoont Rembrandt's diepen aard op open wijze; het is geschil derd en geteekend, met iets Italiaansch in de grootheid, en met Noordelijks in de soberheid. IN HET BOYMANS-MUSEUM TE ROTTERDAM; HET DISPUUT VAN SlNTE CATHARINA, D OR JAN PROVOOST (Zie ile afbeelding in ons vurig nummer.) Vincent van Gogh heeft het, naar ik meen in zijn Brieven, ever de Primitieven, en over hen als heidenen. Natuurlijk spreekt de schilder alleen over de schilders, en het zou kunnen zijn zoo ik den text en het verband met het omringende van dien text me juist herinner, dat aan Vincent de klaarte der kleur hen he'denen, dat is wel vreolijken, deed lijken. Het Is eene beschouwing, die te verdedigen zou zijn, zelfs al had Vincent ze niet als de zijne geopperd. Maar deze kleur, deze helderheid is niet te vinden in het werk van Jan Provoost, in zijn schilderij nu in Boymans, het theologisch twistgesprek van Sinte Catharina. De kleur daarvan is niet helder; misschien was ze daar voor te kunstmatig volgehouden. Het gegeven van het werk is het volgende. De keizer, overrompeld door Sinte Cathrijn, door haar wetenschap verslagen, wilde haar overrompeld, verslagen zien, en in haar het een doel hebben, staat nauwelijks in ver band met het ding of onderwerp dat actueel vermeld wordt, maar het schijnt een licht over den poëtischen toestand, waarin de schrijver zich bevindt. De dichters er van zijn the poets of attitude who depend so much on the intelligent sympathy of their readers." Hun werk is als een stille klok van een boeddhistischen tempel; voor som migen kan zij in 't geheel mets beduiden, zooals een klok, die in 't geheel geen stem heeft. De klok klinkt allén als iemand haar aanslaat, en die iemand is hier de lezer of hoorder; als dis lezer niet medewerkt blijft het Hokku-geclicht zwijgen, in deze Japan sche poëzie krijgt de lezer een even ver antwoordelijke plaats als de dichter, hij wordt erin zekeren zin de mede-sch?pper van. Hoe moeilijk zulk een Hokku-vers in een europeesche taal te vertalen is kan blijken uit het volgende. In het Japansch staat er niets dan dit: Asagawo ni Tsurube torarete Morai mizu" In 'tengelsch werd deze simpele, essestieele Hokku vertaald met: The morning-glory Her leaves and bells has bound My bucket handle round I could not break the bands Of these soft hands. The bucket and the well to her Icft, Lst rne some water for I come bereft." (Edwin Arnold) en met: All round the rope a morning glory clings; How can l break its beauty's dainy sprll? I beg fjr water from a neighbours well." (Miss Walsh) Daarom, vraagt Yone Noguchie, zooveel inkt te verspillen voor zooiets eenvoudigs ? En hij geeft de engelsche Hokku: The well-bucket taken away By the morning-glory Alas, water to beg!" geloof der Christenen. Hij ontbood daarom vele zijner geleerden, en spitsvondigen, zij zouden sluwelijks of openbaar Sinte Cathrijn vangen in hun .betoog, redeneering, en trant, maar de legende, en de waarheid ook wel, wou dat niet, en de Heilige bekeerde hen allen. Toch tot haar schaê; ze moest sterven. Het deel van deze historie, dat ge in Rotterdam vindt, is het Dispuut zelf. Voor aan links zit de Koning, barsch en wreed in zijn mantel van g«ud en zwart, ge ziet dan Sinte Cathrijn, met de engel (een vrouw) die haar inspireeren zou; rechts staat de protagenistes der betwisters, die verder naast den Koning in een rij, en aan den overkant van hem in een groep eveneens aangetroffen worden. Bij den koning staat zijn dwerg, met een hond ; vlak vooraan op het schilderij. Achteraan ziet ge doer bogen een kerk. Terecht is gewezen op de groote ver scheidenheid der koppen van de disputeerende geleerden en slimmerikken. Terecht, want deze verscheidenheid is groot. Zij is meer naar het karakteristieke dan naar het schoone zoekend, echt uit het Noorden. Ze geeft een vreemde verzameling menschen te zien, allen eigenzinnlg-leelijk, zopals ge dat ook soms ziet in dorpen, waar de karakters minder genivelleerd worden, en allen staan ze eigenaardig kort op de beenen (zooals de schilder?) De schilderij der stof fen is niet van de grootste gedegenheid noch kostbaarheid; de kleur mist de mailglans der belangrijkste Primitieven. Het verworven werk, belangrijk om zijn zeldzaamheid in onze musea, en om den tijd, waarin het gemaakt werd, is dan deswege rneer te waardeeren dan om de enkele, loutere voortreffelijkheid. PLASSCHAERT De lezer, als hij dichter genoeg is.moet zeif het teedere, van echten boeddhis tischen eerbied, en mededoogen voor al wat leeft vemilde sentiment hierin voelen van het mei^e, dat geen water in haar emmer uit 4e put wilde halen om niet de ineenges'rerigelde ranken van de convulvulus te kwetsen, die zich om touw en emmer had den gevonden. Maar eigenlijk is zulk een Hokku in 't geheel niet (e vertalen, want het is broos en vaag als een spinnenwebdraad, beladen met zomer-dauw, wiegelend tusschen de takken van een boom." Die wiegeling eigei Irjk, niet de draad zelve is de schoonheid van het zeventien-syllabige gedicht. Hier zijn twee regels van Browning, die een mooi Hckku zouden zijn: God's in his Heaven All's right with the world." En hier is nog een mooie Japansche van Buson: Haru no voya Yoi akebor.o no Sono Nakani." (?The night of the Spring ? Oh, between the eve And the dawn...") Noguche vergelijkt Japansche poëzie nog met hetgeen Arfhur Bransome zegt in zijn Kinetic and Potential Speech:" Htt is als een vlinder die bloemen heeft bezocht en hun geur verspreidt in zijn vlucht. Liie geur en het fladderen van zijn bloesembs'adeu vleugels zijn belangrijker dan de richting of sfi«ed van zijn vliegen." En ook Poëzie wordt gemaakt door eene combi natie van kinetische met potentiale spraak. Neem een van beide weg, en het resultaat is niet langer poëzie." Ik heb met dit artikel vooral niet willen zeggen dat wij nu in Europa óók maar Hokku's moeten gaan maken. Maar hetgeen Yone Noguche zegt over ons te veel aan woorden komt mij van't hoogste belang voor. HENRI BOREL

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl