Historisch Archief 1877-1940
l l
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
3 Aug. '18. No. 2145
i t
i:
3
Utrechtscho Schietschuitenveet*
TEL, IHTERC. 5181 H.
AMSTERDAM, SINGEL 273 ~
Dagelijkscho Motordienst
Amsterdam - Utrecht - Zeist - De Bilt - Huis ter Heide
Bosoh en Duin - Rijsenburg - Driebergen - Doornen*.
Op den Economischen Uitkijk
Twee commissies ?
Met de actualiteit mijner onderwerpen
geraak ik voortdurend achterop: het artikel
van dr. Eringaard, in verband met de jaar
vergadering der Maatschappij van Nijverheid
in de laatste Juni-dagen, leidde mfl tot het
, stelten van de vraag: kern en (of)
vakvereeniging. Inmiddels waren in het begin van
|uli twee commissies geïnstalleerd, die voor
de Economische Politiek", door den Minister
van Landbouw, Nijverheid en Handel en de
.Commissie van Advies voor den dienst der
economische voorlichting in het buitenland"
door den Minister van Buitenlandsche Zaken.
Over beide heb ik iets te zeggen.
In het nummer der Groene van 22 December
heb ik de eerste dezer twee commissies be
sproken als de collectieve audiëntie"; die
kenschetsing was geen vondst van mij, doch
van mr. Cort van der Linden, die deze com
missie in de Tweede Kamer aldus had aan
geduid, toen hij de voornemens der Regeering
op dit stuk uiteenzette. Maar ik raapte het
woord op en oordeelde dat de kenschetsing
volkomen juist was en tevens de instelling
van dit lichaam veroordeelde: ik zag geen
heil in het plechtig college, waarin vijf
ministers onder presidium van een hunner
zouden bijeenkomen met eenige daartoe
aangewezen vertegenwoordigers van handel
en nijverheid. Nu heeft het mij zeer getroffen
dat de Minister van L., N. en H. bij de in
stallatie van deze commissie op 2 Juli ook
overdieaanduiding als collectieve audiëntie"
gesproken heeft; hij zei er dit van:
De tijdelijke voorzitter van den minister
raad heeft in een tweede rede aan de T wede
Kamer t.w. op 28 November 1917 de ver
gaderingen der commissie gekenschetst als
een collectieve audiëntie door de ministers
aan de vertegenwoordigers van gewichtige
volksbelangen verleend. Die kenschetsing,
-toewei door sommigen misverstaan, en
daarobor tot onjuiste gevolgtrekkingen aanleiding
gegeven hebbend, is toch. volkomen juist,
maar slechts niet volledig. Het is niet een
audiëntie in dien zin, dat belangstellenden
Hun belangen bepleiten en de minister hen
aanhoort en zien zijn oordeel reserveert,
maar het is een audiëntie, aldus opgevat,
dat de regeering gehoor verleent aan hen,
die door hun qualitelt aanspraak hebben
om gehoord te worden en hen verder raad
pleegt. In zoover is dus een vergadering
in pleno meer dan een audiëntie."
Behoor ook ik tot hen, die den term mis
verstaan hebben en daardoor tot orjuiste
gevolgtrekkingen gekomen zijn ? Is dit zoo,
dan moet ik toch zeggen dat de installatie
rede van den Minister mij niet heeft
terug. ' gebracht van de dwaling mijns weegs. Ik
kan in dit apparaat niet zien de gewenschte,
levendige en levende schakel tusschen de
zaken-wereld en de Regeering. Dat de com
missie, gelijk zij is samengesteld en arbeiden
zal, nuttig werk zal kunnen doen en zeker
ook wel doen zal, zou ik waarlijk niet willen
ontkennen. Een harer sub-commissies houdt
zich thans reeds bezig met de wettelijke
regeling der reorganisatie van de Kamers
van Koophandel, een andere zal de econo
mische regelingen 'met het buitenland be
handelen, een derde de economische voor
lichting omtrent het buitenland. Dit zijn
altemaal zeer belangrijke onderwerpen en
de mannen, die hierover advies aan de
Regeering te geven hebben, zullen zeker in
staat zijn daarover waardevolle wenken te
geven en een goeden weg aan te wijzen...
* Maar de zaak is deze: mr. Treub heeft
m De toekomst van Nederland*; (blz, 177
v.v.) terecht gezegd dat de Regeering
driniMiiiiiilmtitH ittiuiimiirmmt»!! uiiiiMiHliiiMiiiiiiMiiiMiiiiiiiitiimiiiiimmumiiiiti
gende behoefte" had aan een!veel beter
ingerichte economische voorlichting" dan
waarover zij thans beschikt. Dat was vol
komen juist. Maar daarbij dacht ik en dachten
met mij anderen aan een voeling tusschen
de Regeering en de vele reeds bestaande
organisaties en vereenigingen, die spontaan
door de belanghebbenden zijn opgericht om
welvaarts-bronnen ruimer voor ons land te
doen vloeien. Mr. Treub echter stelde zich
voor en ontwierp in zijn boek een Raad
van Handel en Nijverheid", welke als twee
druppels water gelukt op de nu ge
nstalieerde commissie. Een college van advies
met vele ministers; een niet organisch ge
groeid, maar van boven af in elkaar gezet
lichaam, dat dan in pleno" iets meer dan
een audiëntie moge zijn, omdat de ministers
(zoowaar!) de vergaderende heeren niet alleen
zullen aanhooren om zich daarna hun eigen
oordeel te reserveeren," doch tevens hen
verder zullen raadplegea..., maar dat ik
dan toch een collectieve audiëntie blijf noe
men en waarvan ik geen rechtstreeksche
voeling tusschen Regeering en zakenwereld
duif verwachten.
Het was een pittige, friesche redevoering,
waarmee de heer Loudon de commissie voor
economische voorlichting in het buitenland
heeft geïnstalleerd; zij ging recht op den
man, op de zaak af. Wij kunnen, zoo zei
hij, thans nog slechts ons voorbereiden tot
het economisch offensief na den oorlog",
maar juist daarom heeft mijn departement
deze commissie nu reeds noodig als een band
tusschen dit ministerie en de economische
gemeenschap. De Staat organiseert de.i
verkenningsdienst", dien de grootere producent
niet noodig heeft, maar die onmisbaar is
voor de vele kleineren. De ambtelijke ver
kenner moet gegevens aan den producent
brengen, maar die ook bij hem halen. De
Regeering ziet reeds den berg van econo
mische moeilijkheden na den oorlog, wil de
hand reiken aan de nijveren om dien berg
te beklimmen, maar kan niet genoeg her
halen, dat initiatief, wil en durf van de
producenten zelven moet uitgaan; zonder
die is elke regeerlngsaciie doelloos."
Onze consulaire dienst moet mobiel
worden"; onze consuls moeten zoo
eenigszins mogelijk door eigen aanschouwing de
overweldigende beteekenis onzer koloniën
voor Nederlands economische uitbreiding''
leeren kennen...
Vierledig is het doel van den
economischen voorlichtingsdienst: de hoofden van
consulaire posten moeten vrij zijn hun res
sort te bereizen om personen en toestanden
beter te leeren kennen; de consulaire ambte
naren moeten orize koloniën kunnen bezoe
ken en ter plaatse bestudeeren; een nieuwe
categorie consulaire ambtenaren in
algemeenen dienst, gord bekend met de toe
standen alhier, moet naar gelang der be
hoefte uitgezonden kunnen worden om het
zij binnen een bepaald gebied inlichtingen
te verzamelen of wel een speciaal onderzoek
in te stellen; en eindelijk daar, waar bij
zondere vakkennis noodig is, moeten tech
nische adviseurs worden uitgezonden in
vasten dienst, of meteen bepaalde opdracht."
Ziedaar het werkprogramma, voor de uit
voering waarvan de Minister de hulp van
de commissie inroept. Terecht kon hij zeg
gen dat niet alleen de Staten-Generaal zich
met dit plan hadden vereenigd, doch dat
ook het Ncderlandsche publiek er zijne
volle instemming mede had betuigd. Wij
mogen den Minister, wiens ambtsdagen,
gelijk hij bij deze installatie zeide, geteld
waren, dankbaar zijn, dat hij de behoefte
aan zoodanig mobiel" maken van onze
consulaire ambtenaren heeft onderkend en
dit werkplan heeft vastgesteld.
Natuurlijk komt het nu op de uitvoering
aan, op de mannetjes" en op hun werk.
Daarmee staat of valt elk zoodanig plan.
Maar ik vlei mij met de stellige verwach
ting, dat de (gelukkig niet talrijke) commis
sie van advies goede wenken in deze aan
de Regeering zal geven en ik kan ook niet
anders denken of onze consulaire
ambtenaiiiiiiiiiEiiiimiiiiiiiiiiiitii
OPENLUCHTTHEATER HILVERSUM: Pop
penkast, door Bernard Canter.
De Tweede Kamer, de scholen en de
kunstcritiek... misschien zou het aanbeve
ling verdienen ze voor eenige jaren stop te
zetten. Om eens te komen uit de verwarring,
overlading, overschatting. Om de
middelmatigheid.die in ons land van veel geschreeuw
en weinig wol, de weinigen, die wat kunnen
en wat doen, gestadig vóór de voeten loopt,
naar de vergetelheid te helpen, en de mis
kende genieën een kans te geven. In elk
geval behooren de Tweede Kamer, de scholen
en de kunstcritiek gedurende de zomer
maanden, en retraite, te zwijgen, en te
bidden. Van dezen redelijken eisch door
drongen, - kost het mijn lijdzaamheid
eenige zelfoverwinning op verzoek der
Redactie nochtans de pen op te vatten, ik
beken: met het gebaar van Staring's kleine
Piet, die van Aagt Morsebel zfjn vork niet
neer mocht leggen vóór het bord met twij
felachtige spinazie verwerkt was.
Onder ons gezegd, geloof ik aan de
hopeloosheid van alle critiek en zelfs van
alle bemiddeling. Maar het is nu eenmaal
een slechte gewoonte, en de zomerspelen,
die in ons vochtig klimaat tieren als de padde
stoelen en den kiem inhouden van
als-nogmaarmeertoo»eelgezelschappen,bestendigen
liiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinmiiiti iiiimiiiii
Invalid-Portwijn
DE BESTE MIDDAGDRANK 13.-p. flesch
Wfjnhandil ds B&rbanson, 51 Amstel, Amsterdim
deze. Het vaderlandsch bosschage, als
kweekplaats voor den ontijdig geboren
tooneelleider en als podium voor Aagt Morsebel,
komt mij niet zoo onschuldig voor als de
gasten van Mon Repos", welke met de
musschen, het ruischend looveren de Kunst
dweepen, wellicht zouden wenschen; maar
dit is dan ook het eenige wat mij in deze
bedenkelijk stemt. Voor het overige... ons
land is mooi, de tooneel-vacantie over het
algemeen te lang, de niet-te-vermoeide spe
lers van het tweede en derde plan vinden
in het zomerspel bezigheid, buitenverblijf en
bijverdiensten, en de dames en heeren die
graag aan het tooneel zouden willen maar
niet mogen of niet durven, wagen op
het reine mostapijt den eersten stap, qui ne
coüte rien. Feitelijk komt het er, bij onder
gaande zon, maar weinig op aan waar, wat
en hoe er gespeeld wordt. Als het maar
droog blfjft. Het stortbad uit den hemel
beschaamt den aarschen criticus, die slechts
een inktpot tot zijn beschikking heeft, en
bederft de artistieke japonnen der hooge
beschermvrouwen.
Een van de bekoorlijkste en meest doel
matige natuur-tooneelen in ons land is het
openlucht-theater in het Suzannapark te
Hilversum, gesticht door mevrouw Grothe
Twiss. Men zou er een verkwlkkenden
avond of middag kunnen doorbrengen ook
al werd er niets vertoond; het ongeschoold
geluid draagt er voldoende en de stilte
heeft er teeren klank. En misschien is het
ook wel een kunst-ontroering wanneer bij:
De vogeltjes zingen verlangend een lied",
een echte merel punctueel invalt, en een aan
doening a la Edgar Allan Poe om daarop: De
kikkertjes springen als zijn ze verblied,"onze
rokken bfj elkaar te griezelen. Niettemin
geloof ik, dat het eigenlijke poppenspel van
Canter, de kern van het werkje, niet juist
deze lyrische omgeving vraagt de lyriek
is zijn sterke zijde niet - en beter zou
voldoen op een oud dorpspleintje, waar de
toeschouwer zIch?HetAnket" en het
Zwaanren zullen met graagte de gelegenheid, hier
hun geboden, aangrijpen om hun werk be
langwekkender, vruchtbaarder, veel meer
dlrect-nuttlg, in n woord mooier te maken
dan tot nog toe het geval was en zijn kon.
Wanneer het dien kant uitgaat (moge des
heeren Loudon's opvolger er zijn schouders
onder zetten om dat te bereiken), dan zal
hier veel gewonnen zijn. Initiatief, wil en
durf, de heer Loudon zei het volkomen
terecht, moet van de producenten uitgaan,
daarvoor kan geen Regeeringsactie in de
plaats treden, maas die actie kan als steun
van het eigen initiatief der handelaren en
industrieelen van zeer groote waarde zijn.
Deze nieuwe dienst" kan groote belangen,
kan onze economische toekomst groote
diensten bewijzen. SMISSAERT
P. J. BLOK, Geschiedenis eener Hollandsche
stad. Eeni Hoüandsche stad in den
nieuweren tijd. Met een kaart.
's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1918. 8°.
Met begrijpelijke dankbaarheid constateert
prof. Blok in de voorrede van dit boek, dat
thans de tweede bewerking van het werk
van zijn jonge jaren is voltooid. Het eerste
gedeelte, dat de beschrijving gaf van een
Hollandsche stad in de Middeleeuwen, ver
scheen in 1883; sedert zijn dus 35 jaarver
loopen en is er ook zeer vegl op historisch
gebied gedaan, niet het minst door prof.
Blok zelf. Toen dan ook de Leidsche
hoogleeraar in 1910 de tweede bewerking van
dat eerste deel uitgaf, was die een geheele
omwerking geworden. Ook van het tweede
deel verscheen een nieuwe bewerking; zfj
beschreef onze Hollandsche stad in den
Bourgondisch-Oostenrijkschen tijd. Daarna
ging prof. Blok verder dan hij vroeger had
gedaan; maar zijn oorspronkelijk plan uit
voerende, schonk hij ons als een geheel nieuw
boek de geschiedenis van een Hollandsche
stad tijdens de Republiek. En eindelijk wordt
de serie thans voltooid met de beschrijving
van onze stad in den nieuweren tijd.
De Hollandsche stad is Leiden. De vraag
rijst onmiddellijk, of Leiden de eeuwen door
de type van een Hollandsche stad mag gelden.
Met eenige beperking kan het antwoord op die
vraag zeker bevesligend luiden. Met e?nige
beperking, zoowel van algemeenen als bijzon
deren aard. De algemeene beperking is deze,
dat Leiden zoo goed als nooit
buitenlandschen handel van beteekenis heeft gedreven
en dus weinig was opgenomen in het groote
complex van ontwikkeld handelsleven, dat
voor Holland zoo kenmerkend is. Maar daar
staat natuurlijk weer tegenover, dat in Leiden
zich al vroeg een lakenindustrie heeft ont
wikkeld van zoo groote beteekenis en zoo
moderne allures, dat in dat opzicht de stad
wel den hoogsten groei van Holland beteekent.
De bijzondere beperkingen zfjn verschillend,
al naar de opvolgende eeuwen. In de Mid
deleeuwen had Leiden een burggraaf, die
gezag over de stad uitoefende; dat verschijnsel
was in Holland althans een uitzondering van
beteekenis. Sedert het laatst der zestiende
eeuw was Leiden een academiestad, de eenige
in Holland; vooral in dat opzicht was «Ie
stad geen type, maar eerder een zeer bij
zonder geval. Dat is in onzen modernen tijd
zoo gebleven. Ook in een ander opzicht is
Leiden tegenwoordig weinig typisch; het
vertoont niet dien krachtigen opbloei, die
zoo kenmerkend is voor de meeste Holland
sche steden van dezen tijd.
Dat niettemin prof. Blok, Leiden gekozen
heeft als object van onderzoek, toen hij
zich zette aan de bestudeering van het Hol
landsche stedeleven, is begrijpelijk genoeg.
Het is een uitwendige omstandigheid dat
het middeleeuwsche Leidsche archief zeer
rijk is, rijker dan die van de meeste andere
steden; maar ook van meer intieme betee
kenis was zfj toch wel. Want waar niet is
heeft de keizer zijn recht verloren; en waar
veel is, daar komt de historicus eerst recht
tot ontplooiing. Zoo kon prof. Blok de
voldoening smaken uit een overvloed^ van
bronnen te kunnen scheppen, toen hij den
historischen ontwikkelingsgang van Leiden
ging teekenen. Hij hïeft dat gedaan met
vaste hand, zoodat een historisch beeld
wordt verkregen van ons stadsleven, dat
zijn waarde zal behouden.
Perzische tlopijfen
ALLE SOOKTEN OOSTERSCHE
TAPIJTEH, z ELFS BESCHADIGD,
WORDEn TEGEN ZEER HOOGE
PRIJZEn IflGEKOCHT
DoOR GEHEELhEDERLAMD
TE OIÏTBIEDEtl
BAZIR.Importeur. Zoufmansfrcwtó/ Den HAAG.
lllliiiiiiiiiiiililititliliimiii
tje" nader verwant voelt dan de Villa Corvin.
Om nochtans dit marktspel aan te passen
aan de voorhanden natuur, heeft Canter een
kader moeten verzinnen van een bruiloft
op een landgoed met een deugdelijke
douairière en twee potjes Bengaalsch, en kregen
wij poëzie te genieten van dezen aard :
Ik ben zoo blij, dat voor ge, kind, U geeft,
Aan d'ernst des levens, dien het huwelijk
brengt,
Nog eenmaal met uw speelgenooren U,
In d'onschuld van een onbewuste jeugd,
Vermaakt..."
Terwijl we aan de nagedachtenis van den
overleden graaf, allesbehalve een losbol,
deze woorden plengden:
Hoe schoon is rouw, wanneer het rouwen
geldt
Een waardige, wiens leven 't krip verdiend'
Dan wordt, zooals bij U, de rouw een statie
Van eerbiedwaardigheid en hoogere gratie".
Een aanduiding in de richting van den
snellen vliet, ter kenschetsing van het hooge
gezelschap, zou voldoende zijn geweest,
doch om de natuur van het Suzannapark
te eeren, de omgeving als het ware van
boom tot boom te benutten, spon Canter
deze bombast uit en verliep de persiflage.
Het spel, dat zich binnen de omlijsting
van de poppenkast zelf vertoont, heeft
kerniger kanten. Al blijft ook dit, onder
schijn van diepzinnigheid, veelal aan de enge
oppervlakte en al is het wat hinderlijk ge
stemd op de lier van den In eigen oogen
Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck
DE SPAANSCHE GRIEP
Het vierde deel van de geschiedenis eener
Hollandsche stad is minder lijvig dan het
voorafgaande. Geen wonder waarlijk: van
de beteekenis van het Leiden in de dagen
der Republiek was dat der negentiende eeuw
niet. Van de twee grondzuilen van het wel
varen van Leiden, zooals de la Court het
beschrijft, de lakenindustrie en de academie,
staat alleen de laatste nog stevig overeind
en vastgeworteld in den Leidschen bodem.
Voor het overige is Leiden nog wat het
de eeuwen door geweest is, de marktplaats
van Rijnland en als zoodanig een stad van
beteekenis. Maar een toongevende stad is
het als economisch centrum niet meer. Het
is een vriendelijke, rustige stad, waar het
aangenaam is eenigen tijd te vertoeven, in
menig opzicht het ideaal van een acade
mie stad. Maar het moderne leven van dezen
tijd bruist niet over de stille wateren van
het Rapenburg.
Dat dat zoo is, is aan het laatste deel
van het groot werk ook duidelijk waar te
nemen. Naar het schema, dat in hoofdzaak
ook in de vorige deelen is toegepast, be
schrijft prof. Blok het Leiden der negen
tiende eeuw.
In het eerste hoofdstuk wordt
topographisch de stad in deze periode nauwkeu
rig omlijnd. Dan wordt de omwenteling
van 1795 verhaald, vervolpens het stads
bestuur van Leiden onder Fransch regime
geschetst. Daarmede komen wQ dan aan het
herstel der onafhankelijkheid; in het vijfde
hoofdstuk geeft prof. Blok het beeld van
het stadbestuur onder het koningschap der
Oranjes. Nu volgt een hoofdstuk over de
Leidsche nijverheid, een over de ook in
dezen tijd glorleuse academie, een over
kunsti en letteren te Leiden. Het slothoofd
stuk geeft een beeld van het stadsleven
omstreeks 1900.
Er is in deze compositie stellig zeer veel
gceds, hoewel een zekere onevenredigheid
niet valt te ontkennen. Dat de periode van
1795 tot 1813 drie hoofdstukken vraagt,
terwijl verder de dan volgende eeuw het
zoo gewichtigen kunstmartelaar, het zijn
Viotte zwenkingen van een vaardigen geest;
een levendige dialoog van stelling en te
genstelling; er is lijn in, gebondenheid,
en hier en daar, zooals bijvoorbeeld bij het
afscheid van Pierlala en Claslna, iets van
beminnelijker! eenvoud:
P. Vaarwel, hoofsch Glaasje, 'k ben voor
eeuwig boos,
C. Vaarwel, en hier hebt gij een
afscheidsroos."
Met dat al kan ik toch niet vinden, dat
een werkje als dit nu van zooveel meer
fantasie" zou getuigen dan het
hedendaagsch tooneelwerk dat in de huiskamer zijn
uitgangspunt vindt. Wel noodt de vorm
van Poppenkast, waaruit ons blijkt dat de
auteur het abelspel en de clute, Calderon,
Shakespeare *en Beaumarchais om beurten
gelezen heeft, tot vergelijking met werk
dat onsterfelijk bleek, maar of dit op zich
zelf eenige waarborg biedt betwijfel ik.
Waar de chablonen ophouden, kleeft
Canter's verbeelding aan den Hollandschen
bodem, de adem, die al dit oude nieuw
leven in moet blazen, is zwak. De classieke
modellen dienen hem tot dragers van eigen
schrijvers-grieven, doch het leed van den
Pelikaan is te vaak op edeler, geestiger en
schoener wijze bezongen dan Canter het ver
mocht, om ons daarmede voor Jan, Katrijn
en Pierlala, deze dierbare afgesletenen, op
nieuw te kunnen bezielen.
Nu heeft, het moet gezegd, de vertooning,
door voor het rneerendeel liefhebbers welke
voor het uitbeelden van een rol het talent
niet bezaten, aan het werkje ook meer ont
nomen dan toegevoegd. Tooneelverbeelding,
die een tekst als deze slechts als bazis
behoeft om er met de fijne naald overheen
te borduren, zou er op eigen en onnaspeur
bare wijze iets van hebben gemaakt, dat
ons voor het minst verraste, te gemakkelijker
waar zij aan geeterlel werkelijkheid gebon
den was. Verbeelding, waarvoor de namen
met n hoofdstuk moet doen, is wel ver
klaarbaar, maar wordt toch niet geheel ge
motiveerd door het gewicht der gebeurte
nissen. Dat de nijverheid in ongeveer even
veel bladzijden wordt beschreven als de
academie, komt niet met de werkelijke be
teekenis van beide overeen. Het hoofdstuk
over kunst en letteren is wat schamel uit
gevallen, maar zelfs zoo geeft het den indruk
van onevenredig te zijn aan het belang der
feiten en verhoudingen.
Intusschen dat alles neemt niet weg, dat
dit boek als geheel groote waarde heeft.
Het heeft zijn groot nut b.v. om de geheele
omwentelingsperiode beschreven te vinden,
niet zooals zij zich aan de hooger hard
openbaart in hetalgemeenlandsbestuur, maar
zooals zij zich reflecteert in een kleiner milieu;
nog beter dan in Den Haag zien wij in Leiden
de praktijk der revolutionaire beginselen.
Eveneens van groot gewicht is de schets
van het gemeenteleven in de negentiende
eeuw; iets dergelps bestaat eigenlijk nog
niet en wij mogen prof. Blok dankbaar zijn,
dat hij het ons heeft geschonken. Evenzeer
van beteekenis is het laatste hoofdstuk, de
schets van het stadsleven omstreeks 1900.
Op ons tijdgenooten moge het den indruk
maken van wat te veel bij het uiterlijk
der dingen te blijven staan, hoe ouder het
wordt, hoe meer men het zal waardeeren;
op den duur zal men dit gedeelte van het
boek stellig onder de gewichtige gegevens
voor de geschiedenis van onzen tijd rang
schikken.
Zoo is dan het groote werk van prof. Blok
voltooid en kunnen wij hem van harte
gelukwenschen met de afsluiting van een
boek, zooals wij er nog geen bezaten. Het
dankt oorspronkalijk zijn ontstaan aan het
voorbeeld van Fruin, die ook op dit gebied
nieuwe banen wees en nieuwe lijnen trok.
Voltooid zal deze geschiedenis eener Hol
landsche stad weer nieuwe impulsen geven
voor de studie van ons zoo belangrijk
stedeleven.
H. B R U G M A N S
i iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiii-tn
Amiante, Liane, Guldenmond en Rijklofeen
wereld vol weelde en bevalligheid ontslui
ten, en die het groteske, als laatste uit komst
voor den geplaagden geest.niet vreest...Thans
speelden allen als de ongelukkige Pierlala
hun gansche rol op n snaar, en deze snaar
klork vol noch diep.
Beeldend vermogen toonde alleen Gezag,
de deurwaarder, stijlbegrip: Berüno, de
parvenu. Hulde komt toe aan Katrijn voor
de wijze waarop ze met middeleeuwsch
aplomb den bezem hanteerde, aan Glaasje
voor de manier waarop ze zich in haar
apenpakje menschelijk handhaafde. Het
figuurtje, aan de uiterste grens van het pot
sierlijke, verkreeg daar de poëzie van het
sprookje, herinnerde aan Riquette met de
Kuif en de Gelaarsde kat.Spiritio.in
phosphorlichtend gewaad, had zich een Indruk wekkend
masker gemaakt, een indruk echter door
houding noch reciet gestand gedaan. En van
het paar, Swanhilde en Hildago, miste zij,
schoon zij het vers beheerschte, het kinder
lijke, bij den houterigen zwier van den
roraantischen humor.
Edele vrouwe," zei Jan Klaassen, niet
tot mij maar tot de Gravin Amiante, critiek
is de kunst zichzelf weg te cijferen ten einde
in het kunstwerk op te gaan."
De edele vrouwe stond bij deze kardinale
waarheid met den mond vol fanden, maar
ik mag mrj wel veroorloven Jan op te merken :
dat het kunstwerk dan ook de macht moet
bezitten de critiek re onttrekken aan
zichzelve, aan het redelijk inzicht, en aan alle
reminicensen.
TOP NAEFI
Levensverzekering Maatschappij
H A A R L E M"
Wilsonsplein 11
DE VOORDEELIGSTE TARIEVEN