De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 24 augustus pagina 2

24 augustus 1918 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 24 Aug. '18. No. 2148 DE KWAKZALVER Teekenlng voor de Amsterdammer" van fordaan Niets zoo goed als een ouderwetsche aderlating miiiimiliMHiiiin Hoe Aardappels te Bewaren voor Winterprovisie. Wie in de gelegenheid zijn, eene hoe veelheid aardappelen op ie slaan, zullen met onderstaande wenken van een landboaw-onderwijzer voorhetgoed bewaren der aardappelen, hun nut weien te doen. Talrijke voorraden winteraardappels zfln verleden jaar bedorven, waardoor men soms eenige dagen zonder aardappels was. Waar 't goed blijven van deze onmisbare vrucht a. s. winter van nog grooter belang zal zijn dan een jaar geleden, in 't kort iets over 't bewaren er van. Oorzaak van 't bedeif is steeds bevriezen of verrotten. Wat 't bevriezen betreft, zoodra de aardappelbewaarplaats kouder dan 4°C. wordt, wordt de knol zoet, omdat een deel van 't zetmeel in suiker overgaat. Hoe nu precies dit proces verloopt is van minder belang; geneeg is te weten, dat tegen zoet worden niets is te doen dan de temperatuur boven 4°C. te houden. Er is wel eens be weerd, dat de zoete smaak weer verdwijnt, als de lage temperatuur weinig onder 4°C. ligt en kort duurt. Officieele gegevens hier omtrent ontbreken, dus mag men hierop niet rekenen. Is de aardappel bepaald be vroren (bij 3°C.), dan is met den smaak ook de duurzaamheid weg. Bijna dadelijk treedt rot op, zoodat ze niet bewaard kun nen blijven, maar «nmlddellQk als veevoer dienen te worden aangewend. Wat 't rot aangaat, alle soorten van rot worden veroorzaakt door schimmels of bacteriën, en hebben als eindresultaat, dat de knol totaal verloren gaat; verrotte aard appelen deugen ook niet meer voor veevoer. Wel kunnen half bevroren knollen gewasschen worden, zoodat de zieke deelen er af gaan, en dan de rest nog aan varkens bijv. gegeven worden, liefst gekookt. De oorCAREL JOHAN WESTENBERG geboren 17 Juli 1862 te Arnhem overleden 27 Juli 1918 te 'sGravenhage door M. JOUSTRA Archivaris van het Bataksch Instituut Indien de beteekenis van iemands persoon steeds moest worden afgemeten naar de woorden, die bij zijn graf gesproken werden, dan zou men gerechtigd zijn, den man, wiens naam hierboven staat, voor een persoon van weinig gewicht te houden. Immers, de eenige woorden, aan zijn groeve geuit, waren een korte dankzegging van zijn oudsten zoon aan de aanwezigen, die den doode de laatste eer hadden bewezen. Sober en eenvoudig was de plechtigheid en daardoor in overeen stemming met het karakter van den doode, die wars was van gewichtigdoeiierij en valsch vertoon. Maar voor wie geen vr-emde is in Indische kringen moest de aanwezigheid van zoovele bekende Indischmannen, onder wie die een hooge plaats bij het leger en bij het bestuur hebben bekleed, een aanwijzing zijn, dat het toch geen alledaagsch man was, die hier grafwaarts werd gedragen. Die aan wezigheid was een stille, eerbiedige hulde aan een man, die als ambtenaar bij het Binnenlandsch Bestuur een eervolle loopbaan achter zich had en gedurende die loopbaan al zijn gaven en krachten, die niet weinige zaken van 't rot zitten in den bouwgrond, zoodat elke knol aan besmetting bloot staat. De beste, vrijwel eenige bescherming ertegen zit in de aardappel zelf. Elke rijpe knol bevat onder de schil een dun kurklaagje, dat al wat er binnen ligt, uitstekend afsluit. Dit laagje, zeer dun bij jonge aardappels, groeit langzamerhand en bereikt eerst zijn maximum als de knollen rijp zijn. Het eenige verschil tusschen jonge en onrijpe knollen is feitelijk dat kurklaagje. Zoodra de aardappelplanten behoorlijk beginnen af te sterven, zijn de knollen rijp, maar eer ook niet. Hierin ligt opgesloten, dat alleen met rooien mag begonnen worden, als de planten aan 't af ster ven zij n. Wat eer gerooid wordt, kan niet goed bewaard blijven. Door on voldoende dikte van de kurklaag worden te vroeg gerooide knollen gemakkelijk aan getast, zoodat ze in massa bederven. Daarom is sterk af te raden half Augustus reeds winteraardapptls op te doen. De z.g. vroegere soorten kunnen dan wel bewaard worden, doch verliezen spoedig hun smaak, de late kunnen nog niet duren. Wie dan bv. Roode Star oplegt heeft grcote kans, dat meer dan de helft ervan bederft. Het spreekt van zelf dat ook beschadigde knollen slecht duren kunnen. Daarom is 't sorteeren van voor winterprovisie bestemde aardappels van 't grootste belang. Alles, waar iets aan man keert, moet uitgeschoten worden, in de eerste plaats knellen, die reeds aangetast zijn. Moeilijk is 't geval rnet z.g. pokkige of licht schurftige knollen, omdat die ver schijnselen lang niet altijd later rot aan wijzen. Zoo 't eenigszins mogelijk is, doet men goed voorloopig de aardappels op een luchtige droge plaats te brengen. Er in werken is niet noodig, zelfs af te raden. Door dit voorbewaren bevordert men 'tnarQpen; de schil sluit nog meer. Boven dien drogon de knollen op. Hoe droger de knollen in de winterbergplaats komen, hoe beter. In den regel treedt kort na hel rooien een lichte broei in, waardoor rot in de hand wordt gewerkt. Door nu nog eens te sor teeren voor de knollen naar kelder of kuilen gaan, kan heel wat onheil voorkomen worden. 't Zijn juist de zwakke knollen, die na een vooraf bewaren van enkele dagen bij tweede sorteering uitvallen, die als besmettings haarden in de bergplaats later zooveel kwaad doen. Voor 't spoedig opdrogen in de voorlooplge bergplaats geen te dikke laag. Bij waren, aan het welzijn van den inlander, aan zijne hoede toevertrouwd, heeft gewijd. Hij vooral was een persoon in wien belichaamd was het gezonde stelsel van ons koloniaal Bestuur: onder ons toezicht, onze leiding en controle den inlander te besturen door zijn eigen hoofden." Wie inlander" zegt, zegt daarmede in verband met den persoon van Westenberg Batak." Daargelaten toch een drietal jaren na zijn ter beschikkingstelling (15 No vember 1863) van den Gouvernements-secretaris, om te worden werkzaam gesteld als hulp bij de bestrijding der veepest, heeft hij zijn heele ambtelijke loopbaan in betrek king tot de Bataks gestaan. In 1886 als as pirant-controleur te Medan geplaatst, werd hij al spoedig gemengd in geschillen, die veelvuldig ontstonden tusschen de Delische tabaksplanters en de inheemsche, Karo-Ba taksche bevolking. In 1888 bevorderd tot Controleur 2de klasse, werd hij tevens spe ciaal, Controleur voor de Bataksche zaken. Zijn fijn rechtsgevoel stelde hem terstond aan de zijde der bevolking, die in hem een taaien kampvechter vond voor haar door de tabakscultuur dikwijls grovelijk miskende rechten, ja, hij ging in zijn strijden voor den zwakke somwijlen zoo ver, dat hij aan den anderen kant ongetwijfeld de rechten van de cutuur min of meer uit het oog verloor. Deze eenzijdigheid was echter zijn kracht. Daaraan dankte hij zijn groote populariteit, bovenal zijn groot vertrouwen onder de Bataks, een vertrouwen zoo groot, dat meer malen hiofden uit de toen nog onafhanke lijke Bataklanden benoorden het Tobameer bij niet te ontwarren geschillen zqn arbitraire bemiddeling inriep;,n. Zoo werd hij als van N.V. PAERELS Meubileering MIJ. COMPLETE MEüBILEELUNGr -: BETIMMERINGEN : Rokin 128 Telef. 4541 N Illllllllllllllll Illl Illlll! Illllllllltllllllllll Illlll Illlllll het tweede sorteeren behoeven licht pekkige niet uit te vallen. Wie aardappels op zolder bewaart moet de temperatuur boven 4°C. houden, dus meestal dekken met tapijten of papier bijv. In de gelijkmatige tempera tuur en 't vorstvrij zijn leent een kelder zich beter, vooral zoo ze luchtig en droog Is. In 't belang van den smaak most men nooit aardappels direct tegen den muur leggen. Afschutten met hout, stroo, desnoods een niet te dunne papierlaag, gaf goede resul taten. De meeste aardappels worden ingekuild. Kuilen moeten zijn vorstvrij en droog, in elk geval vrij vati grondwater. Bij te hoogen grondwaterstand stapelt men de aardappels op den grond op, eu dekt ze af als in kuilen. Zoo mogelijk legge men de kuilen aan op drogen oorlatenden grond en make ze niet te groot, in geen geval dieper dan 75 c.M. In diepe kuilen wordt de laag aardappels zoo dik, dat broei zich sterker doet voelen, dus rot eer optreerit. De in 't midden wat hooger opïestapelde aardappels worden eerst met een flinke laag stroo of riet afgedekt, en hierop grond gebracht, ter dikte van minsttns 20 cM. In strenge winters dringt de vorst meer dan 50 c.M. in den grond; daarom moet de laag riet of stroo vooral niet (e dun zijn, terwijl aan te raden is de kuilei bovendien nog af te dekken, door boven op den grond weer blad of ander dekmateriaal aan te brengen. Eenbladlaag van 30c,M. hield zelfs in den strengen winter van twee jaar geleden de vorst buiten. Hoe meer blad op den grond, des te minder stroo of riet is op de knollen rsoodig. Tegen 't af waaien van blad zag ik rijs aanwenden. Bij 't leeghalen steeds een heele kuil opnemen, en de knollen zoo min mogelijk stooten. Hoe verder in den tijd, des te gemakkelijker ontstaan blonde vltkken, onschadelijk, doch niet prettig te zien. Vooral moet men er ep letten, dat de kuilen zoo hoog liggen, dat bij dooi sneeuw water ervan wegloopt. Ik zag eens een partij bederven, doordat zich 't smeltwater van 't eif om de kuilen verzamelde, erin drong, en de aardappels zoet maakte. Nu heeft menigeen aan dit alles gedacht, en toch waren de knollen bedorven. Zoo ken ik een geval waar alles vorstvrij be waard, met de meeste zorg behandeld was, en niets overbleef. Mijns inziens was hier de opzichter zonder schuld; de toegezonden aardappels waren niet rijp en niet genoeg gesorteerd. DoDr de abnormale toestanden is er groote kans, dat men te vroeg zal rooien. Alle te vroeg gerooide aardappels geven veel afval, en moeten voor den winter geconsumeerd worden. O/erhaasten kan veel bederven, terwijl een behooriijk den tijd afwachten onzen wintervoorraad zeker beter zal doen blijven dan verleden jaar op veel plaatsen. Ingekuild worden alleen goed gesorteerde, rijpe, droge knollen. Blad voor afdekken is ook in stads plantsoenen wel te krijgen, vooral dat van eik en beuk is goed. Een en ander brengt zeker werk en onkosten mee, doch het helpt ons den honger buiten te houden, en is dit stellig niet te duur betaald. M. v. D. H. Provinciaal Patriotisme in Friesland Zonder twijfel zal ik niet de eenige zijn, die met belangstelling en stijgende verbazing in de couranten het verslag heb gevolgd van het Friesch Nationaal Congres. Elke speciale taal heeft iets eigenaardigs en bekoorlijks en het Friesch zeker niet het minst Zelfs is het een feit, dat het voor de Friezen een meer dan gewone bekoring blijft behouden, ook als ze hunne provincie met terwoon hebben verlaten, getuige de vele Friesche vereenigingen. zelf de aangewezen man voor de politieke aanraking met de onafhankelijke Bataks, en velen, waaronderdeaanzienlijksteSibajaks Niemand zal den Frfezen de liefde voor hun taal misgunnen; integendeel in dat ge zamenlijk taalverband ligt iets innlgs en moois. Daar ik zelf Groninger ben en het Gro ningsen dialect goed spreek en versta, be hoor ik tot hen, die beter dan volbloed Hollander" die liefde van de Friezen voor hun taal weet te apprecieeren. De overdadige geestdrift, die men bij de Friezen meer aantreft ten opzichte van de Friesche taal, lijkt mij echter langzamerhand een soort gevaar te worden. De Vaderlandsche Geschiedenis leert ons, dat een te breed uitgemeten provincie-liefde onder de bewoners van eenzelfde land ach terdocht en haat wekt en dat dikwijls ern stige conflicten en twisten er het gevolg van kunnen zijn. Nu vrees ik wel niet, dat deze binnenlandsche twisten zich spoedig zullen herhalen, maar in de tegenwoordige tijden schijnt het beter het Nederlandschap" op den voor grond te stellen boven het zijn van Fries." In de verslagen is te lezen, dat een der inleiders ds. Huisman o.a. het volgende heeft beweert: Met de uitbreiding van het lager onderwijs tot de verschillende vak scholen wordt het gevaar voor de oudu taal des te grooter, want ieder vak heeft zijn eigen termen, die in het Friesch meer en meer doordringen, In het vereenigingsleven wil ieder zijn woo-dje voeren. Dan laat men zijn eigen breede Friesche wieken rusten en fladdert op een paar aangegroeide Hollandsche vleugels." Verder wilde de spreker het Friesch als leervak hebben op alle scholen, en het recht voor onderwijzer en leerling om het Friesch als taal te gebruiken. Waar toch de herzie ning der onderwijswetten aan de orde komt, is thans de goede gelegenheid om hierop aan te dringen. Als de school niet rekent met de maatschappelijke taal der omgeving dan komt zij in strijd met het recht der ouders," aldus spreker. Een ander woord voerder den heer Veendors. wenschte op Normaal- en Kweekscholen onderwijs in de Friesche taal. Ook werd er betoogd, dat er zal komen een Friesche Staat, omvattende alls landen langs de Noordzee. Ten slotte citeer ik nog, dat de wenschelijkheid uitgesproken wordt, om Frieschgezinden te doen aanwijzen als candidaten voor de Provinciale Statenverkiezingen. Deze aanhalingen zijn voldoende, dunkt mij, om zonder commentaar aan te toonen, dat het enthousiasme inderdaad gevaarlijken omvang heeft gekregen en ik stel mij de vraag, of de woordvoerders wel in voldoende mate de eventueel schadelijke gevolgen hebben overwogen, wanneer hunne wenschcn in vervulling zouden gaan Het staat wel vast, dat men een herziening der onderwijs wetten in bevengenoemden geest niet be hoeft te vreezen, maar het wil mij voor komen, dat het gewenscht is, eens te wijzen op de schaduwzijden van dit provinciaal patriotisme. Wanneer inderdaad de Friezen hun taal als omgangstaal te veel naar voren schuiven, zal het idee van zelfstandigheid en zelfvoldaanheid, van uitblinken boven andere provinciën, worden aangewakkerd. Bovendien zou het voor de inwoners van de verschillende deelen van het land moeilijk worden de Friezen te verstaan en omgekeerd. Wel blijft natuurlijk het Nederlandsen als een leervak bestaan, maar men behoeft niet te vragen, hoe de lagere klassen der be volking deze vreemde taal" zullen spreken, als n de ouders n de kennissen n de onderwijzer, kortom de geheele dagelijksche omgeving der kinderen, slechts Friesch spreekt. De Nederlandsche taal, goed gesproken door menschen met ruime woordenkeus, is een mooie taal; de Noordelingen-Friezen incluis hebben bijzonder moeite deze taal goed machtig te worden; hoe meer men de studie van de Nederlandsche taal achteruitstelt, hoe moeilijker dit zal vallen. Er zijn meerdere bezwaren. Hoe moet het de Friezen gaan, die zich naar een ander deel van Holland verplaatsen en hoe zal omgekeerd de Hollander of andere niet-Fries zich thuis gevoelen in Friesland, als het eenmaal het Friesch zal gaan beschouwen als de landstaal? Nogmaals ik ben zelf provinciaal en men kan mij dus niet tegenwerpen, dat ik de eigenaardigheden eener provincie niet op prijs zou stellen, d»ch het wachtwoord be hoort te zijn: Eerst Nederlander, daarna Fries" en niet Eerst Fries, daarna Neder lander." Welk? symphatie men ook voor Friesland en de Friezen moge hebben en deze symphatie heb ik ook laat men zich wachten voor overdreven enthousiasme. Mr, J. DE VR;EZE. Care l Johan Westenberg f j hoofden), waren hem genegen. Natuurlijk had hij, bij de rivaliteit onder die hoofden ook zijn vijanden, maar door zijn eindeloos geduld, waarmede hij de meest ingewikkelde zaken aanhoorde, door zijn door ervaring en studie steeds dieper wordende adatkennis, door zijn integriteit, won hij steeds meer aan invloed en het is ongetwijfeld aan a! die eigenschappen toe te schrijven, dat de geleidelijke annexatie der Karo-Bataksche hooglanden bijna zonder bloedvergieten (ge volg trouwens van een misverstand) tot stand kwam en in 1905 haar beslag kreeg Tijdens zijn verlof (1899-1902) bleek zijn onmisbaarheid. De zaken begonnen er toen bedenkelijk uit te zien. Gelukkig liet de regeering zich bewegen orn de voorgenomen plaatsing op Borneo in te trekken en met een zucht van verlichting vernamen de be langhebbenden, dat Westenberg weer naar de Bataklanden zou terugkeeren. Hij ver kreeg in 1904 den rang van assistent-resident titulair en in 1905 werd, ten behoeve van zijn promotie, een afzonderlijk assistentresidentschap geschapen. Op l Januari 1907 volgde zijn benoeming tot assistent-resident van de afdeeling Simeloengoen en Karolanden. Hij verhuisde toen van Bangoen Poerba (Serdangsche Doesoen) naar Sariooe Dolok op de Karo-hoogvlakte Dezen rang bekleedde hij slechts kort. Zijn groote ver diensten werden beloond door de benoeming (28 Mei 1908) tot resident van Tapar.oeli, als opvolger van resident Welsink. Tot 4 Mei 1911 heeft hij deze betrekking bekleed en het viel hem niet gemakkelijk, door een verzoek om eervol ontslag, dezen post op te geven. Maar diepgaand verschil van in'zicht met den leider van het Bureau voor de Buitenbezittingen in zake de politiek, drongen hem hiertoe. AlstrouwLandsdienaar heeft hij de maatregelen ter voorbereiding BUITEN SMULLEN Wel, Mevrouw van Dam?de Ridder Gaat 't goed met ons pension ? Valt er hier nog wat te kluiven Of komt alles van de bon? Ja, we zijn weer hier gekomen ... Nu al voor het derde jaar. Door die kleine aardigheden, Went men langhaam aan elkaar. Hebt u voor uw trouwe klontje Eitjes in de kalk gezet? Hebt u koffie, thee en boter En nog smeujig rundervet? Brengt dat brave kolenboertje Wel eens stil een bal gehakt, Of een sappig brokje bief stuk In een waterlaars verpakt? Aan uw zwaar beproefde neusje, Nog zoo rood en welgedaan, Merk ik dat uw stille trekpot, Ergens vol met rhum moet staan. Stroopt uw broeder, Jan de koster, 's Nachts nog wel 's een konijn ? Licht hij dan nog palingfuikjes Die van Goddeloozen zijn? Waaien buurmans jutteperen Nog zoo dikwijls in uw schort? Komt uw overbuurman 's morgens Nog wet kuikentjes te kort"? Ach, wat konden we toch smullen In uw zit-, slaap-, eetkantoor, Welke wonder-fijne hapjes Zette u dan blozend voor. Ja, ik heb 't wel begrepen, In uw oog blonk zoete min Ja, ik zag uw hartje kloppen In uw bloote onderkin. Zie, Mevrouw van Dam?de Ridder Ik ben acht en veertig jaar, Sterk van maag, bedaard en zuinig Ongehuwd en ambtenaar. Moge mijne haren grijzen, Waar de uwe ook zoo doen, Heel mijn stille levenswandel Was een voorbeeld van fatsoen. Ik ben huiselijk en sober Zonder kwalen en gezond... Voelt ge iets mijn beste Antje, Voor een liefelijk verbond? Nu de distributie-prijzen Altijd in de hoogte gaan Biedt uw ouwe, trouwe klontje U zijn pen en praatjes aan. J. H. S P E E N H O F F ItMIMMUIMMIIIIIIIIIMIHIlHMIIIMMillMIIIHIIimillimillimillimilllHlIII H.VA DOOREN&Cü. AMSTERDAM DEN HAAG - UTRECHT Bewaart gedurende de Zomermaanden Uw BONT in MOT VRIJ E KLUIS Nieuwe Boeken van deze Week: Le Livre franfais," Sedert eenige maan den wordt door de firma MARTINUS NIJHOFI ' uitgegeven het maandelijksche bulletin Le Livre francais", bevattende eene syste matische lijst van alle nieuwe fransche boeken, welke het Nederlandsche publiek belangstelling zouden kunnen inboezemen. Thans verscheen nummer 4. Regeering en Volksvertegenwoordiging: Ds W. C. POSTHUMUS MEYES verzoekt ons mede te deelen, dat de schrijver van het artikel: Regeering en Volksvertegen woordiging (nr. van 3 Augustus) is de heer: W. C. POSTHUMUS MEYES F. EZN. B L R N C H E lllllllllllMlllllllltlllllllllllllllllllfl van deze politiek nog mee helpen tot stand brengen, maar ze stuitten hem zoozeer tegen de borst, dat hij meende te moeten heen gaan. De loop der zaken in Tapanoeli heeft Westenberg in het gelijk gesteld. De ge beurtenissen der laatste jaren, die o.a. ge leid hebben tot de zending-Liefrinck, hebben de juistheid van zijn inzichten bewezen. Gedurende zijn drukken werkkring heeft Westerberg slechts een enkele maal gele genheid gevonden van zijn groote kennis in zake Bataksche aangelegenheden door het schrijven van een artikel te doen blijken, wat zeker te betreuren valt. Na zijn terug keer in Patria verscheen van hem een door wrochte studie over Adatrechtspraak en Adatrechtspleging der Karo-Bataks; BJjdr. Kon. Inst. 1914. Geen wonder, dat de commissie voor het Adatrecht (schepping grootendeels van prof. mr. C. van Vollenhoven) op zulk een uit nemende kracht beslag legde. E/enmin zal het verwondering baren.dat het Bataksch Instituut den heer Westenberg bereid vond lid te worden van het Dlrectorium. Zoo bleef hij ook in zijn welver diende rust nog werkzaam voor het volk, dat zijn hart had. Op betrekkelijk niet zeer hoogen leeftijd (immers slechts 56 jaar) is hij heengegaan, maar hij heeft in dien tijd veel gedaan en het zóó gedaan, dat van hem mag gelden: il a payéde sa personne.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl