De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 24 augustus pagina 9

24 augustus 1918 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

T 24 Aug. '18. No. 2148 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND AMERIKANEN AAN HET FRANSCHE FRONT Teekening voor .de Amsterdammer" van Joh. BraakensM NeüerL Munt Holland» meest gewilde Sigaar DROOMBEELD XV De Citroen-importeur Ho land's Positie (New York Herald) Hindenburg: Goede Hemel, dat ding wordt aldoor grooter" IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMHIIIIHMIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIMIIMlMIIIMIlllllMllllllllMllltlllllllllllllllllllllllll Illllll ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM l A £ 'M A Tusschen den Duivel en de Zee" on M A B M are h A. de tl&S Sy fan&n. MEERE.N-ARTI KELEN, UITRUSTINGEN. B M A B ABMABM.ABM.ABM.ABMABMABMABM^Bt-LABMABMABM IIIIIMMIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIillllllllN Illllll tlllll iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniKiiinuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiMtiiiiiiiMiiiiniiiiiiiiiiiiiiii Nieuwe Duüsche Boeken Aus Konrad Sulzers Tagebuch. Roman van JAKOB BÜHRER. A. Francke, Bern 1917. M. 5. Een roman in dagboekstijl. De los saamgevoegde fragmenten storen echter niet, zij vormen een vloeiend geheel. Zij vertellen ons de ontwikkeling van een karakter in den modernen, veelbewogen tijd, waarin de menschen een drang gevoelen tot klaarheid te komen over levenstaak en levensbeteekenls. De moderne mensch, die het veilige huis van den godsdienst verlaten heeft en een andere woning zoekt, passend voor zijn gedachteleven, waar hij zich rustig en veilig zal voelen in innerlijk evenwicht. Hoe moeilijk dat zoeken is en hoe onbereikbaar dat evenwicht, daarvan hooren wij hier bij Konrads levensgang, van af het oogenblik, dat hij aan Pfarrer Howald het briefje schrijft, dat hij onmogelijk de gelofte kan afleggen die van de aannemelingen bij de opname in het kerkgenootschap verlangd wordt. Het dagboek begint in de jongensjaren, die Konrad doorbrengt in het armelijk steegje, waar zQn moeder na vaders dood met wasschen en werken den kost voor beiden moet verdienen. Geestelijke steun vindt hij thuis niet. Al spoedig zoekt hij zijn eigen weg door het leven en komt geheel onder den invloed van zijn vriend Geszier, die sterk zijn moeilijken weg gaat en alles offert voor zijn ideaal: de opheffing van het prole tariaat tot een menschwaardiger bestaan. Konrad bewondert zijn vriend, wordt diep doordrongen van de schoonheid van diens streven en hoopt niets vuriger, dan zjjn schrijverstalent eens te mogen gebrui ken om dit ideaal te dienen en te bevorde ren en daardoor deze wereld tot een betere te maken, 't Is een moeilijke gang, die weg opwaarts, waar allerlei hindernissen en lok kende zijwegen het doel haast ultdeoogen doen verliezen. In dit gedeelte, bij zijn innerlijken strijd om tot meerdere .klaarheid te komen en een vaste levensbeschouwing te winnen, treffen ons dikwijls fijngevoelde uitingen over verschillende begrippen, die ons altijd last bezorgen, als we onze meening daar over eens duidelijk moeten formuleeren. Zijn overpeinzingen over vaderland", heimwee" stemmen ons onwillekeurig tot denken. Dan komt langzamerhand een omkeer, die we ook zoo vaak in de werkelijkheid zien. Een omkeer, die ons of wijsgeerig weemoedig stemt over het mensshelijk kun nen of liever niet kunnen, of ons de men schen te gauw doet veroordeelen: hij is niet sterk genoeg, zijn idealen trouw te blijven. Hier is het de ijdelheid van den dichter, die zijn innerlijk ik bedriegt en hem lang zamerhand meesleept, verblind door het uiterlijk succes. Hij glijdt steeds verder in zijn zelfbedrog en wordt ten slotte maar liever redakteur van een konservatief blad, dan nog langer in armoede te moeten leven. Het succes van zijn artikelen, de macht die hij met zijn pen over de menigte heeft, brengen zijn gewetensbezwaren steeds meer tot zwijgen, zoo zelfs, dat hij eindelijk bij den stembusstrijd lijnrecht schrijft tegen zijn vroegeren vriend Geszier, terwijl hij diep in zijn binnenste het toch geheel met dezen eens is. Zijn uiterlijk leven is in strijd met zijn Innerlijk, zijn woorden met zijn ge dachten. In het drukke werk is het, alsof beide levens, het innerlijke en het uiterlijke, samen komen, maar in oogenblikken van rustig den ken is de kloof, die belden scheidt, dieper dan ooit. Met zijn huwelijk is het al precies het zelfde. Hij praat zich zelf voor, dat het zoo zijn moet, en dat het zoo goed is, doch in zijn diepste binnenste voelt hij de onoprechtheid van zoo'n leven. Dan breekt de oorlog uit en schudt hem wakker. Hij overziet den tweespalt in zijn leven en komt haast tot wanhoop door de in hem woelende gedachten, die als verwoede en wrekende geesten zijn ziel komen pijnigen en kwellen. Het einde van het boek laat ons geheel onbevredigd, omdat het heel zwak is in vergelijk met het voorafgaande. Tot zoover was het, of we meeleefden, of de schrijver ons alles, wat hij zelf doorgemaakt had, liet meevoelen. Verder weet hij echter geen weg meer en plakt er een slordig slot aan. Haastig lost hij het kon likt op, waarmee we Konrads verstandshuwelijk bedreigd zien, doordat Alice Romer, de vrouw, bij wie hij het hoogste levensgeluk hoopte te vinden, de boeïende, fijngevoelige vrouw, zich plotseling als een onbeduidende egoïste ontpopt bij de komst van haar hoedenrekening! Gelukkig Iaat de schrijver het bij deze ne afmaking", en laat ons bij de andere bijfiguren, die hij niet verder noodig heeft, maar in het duister over hun verder lot, wat verreweg te verkiezen Is boven zoo'n prullige wending, die de teekening van deze zoo goed opgebouwde figuur geheel en al bederft. Er zouden nog meer zwakke punten te noemen zijn. Rijpe kunst is het werk niet, maar het biedt zooveel frischheid in stijl n in inhoud, dat men met verlangen naar een volgend boek van dezen schrijver zal uitzien, waar zijn kunst zich klaarder zal uiten. Want het is hier, bij zooveel echt doorvoeld leven, of de werkelijkheid nog te dicht bij hem staat, en hem zelf weer meesleept, als hij 't vertelt, zonder dat hij zich den tijd gunt, genoeg aandacht aan afwerking en gave afronding te besteden. Den indruk, dat het zijn eigen geschiedenis is, die de schrijver ons vertelt, krijgen we ook heel sterk in het begin, waar hij over het ontstaan van het dagboek spreekt en vooral ook bij de beschrijving van het steegje met al zijn bewoners. Die is geheel van iemand, die daar geleefd heeft en met fijne opmerkingsgave dadelijk het typische van de verschillende bewoners opmerkt. Bij strenge kritiek zouden nog verscheiden dingen op te noemen zijn, waar wat op af te dingen valt, maar dat neemt niet weg, dat de jeugdige frischheid van het werk ons hart al stormenderhand heeft veroverd, voordat onze bedenkingen kunnen beginnen. En daarop komt het toch i» de allereerste plaats aan. 't Zou jammer zijn dien eersten indruk te bederven. Clemens und seine Mddchen. Ein kleiner Roman. Von ARTHUR KAHANE. Berlin. 1918. Erich Reiss. M. 3.50 (5.?). Een boek om vlug door te lezen en dicht te klappen met het gevoel, dat men even een kijkje heeft genomen midden in het woelige groote stadsleven. Kahane plaatst ons dadelijk voor het stationsgebouw van de Duitscr.e hoofdstad, »p het uur, dat de kantoren gesloten worden, de lantarens opgloeien en de stad zich als het ware bewust wordt van het [even, dat ze omsluit. Zoo staat de jonge ClemeBS met al zijn wenschen en verwachtingen, zijn vertrouwen en zijn ongeduld tegenover de toekomst, die het hem nog geheel vreemde Berlijn hem brengen zal. In hetzelfde uur beleeft hij het wonder, dat zijn gehefle wezen zal vervullen; een schoone onbekende wandelt met hem door de stille avonduren. Zij spreken over hun ontwakende liefde en ver geten de wereld en de werkelijkheid. Dan is alles voorbij. Nergens kan Clemens de innig gellefJe terugvinden. Op radelooze zwerftochten door de stad zoekt hij overal naar haar lieve verschijning. Na eindeloos zoeken treft hij een andere, die door vluch tige gelijkenis hem een oogenblik boeit. Zij wil hem vasthouden, en, evenals een spin haar prooi langzamerhand steeds vas ter en vaster in haar net wikkelt, zoo gelukt het dit elegant, liefdoend, maar valsch en duivelsch wezentje, Clemens geheel in haar macht te krijgen. Heel goed geteekend is deze kleine Lily, die steeds volbrengt, wat zij zich eenmaal voorgenomen heeft, en of schoon Clemens, neg geheel vervuld van zijn eerste reine en teere liefde, haar eerst van zich stoot in een alles overheerschenden afschuw van haar opdringerigheid, toch gelukt het haar hem geheel te bekoren. Zij verraadt zijn politieke geheimen en kan hem toch niet missen, zij bekent hem ronduit haar slechtheid en valschheid, en weet in het volgend oogenblik hem weer geheel voor zich in te nemen. Zij speelt de hulpelooze en hulpbehoevende en lacht hem dan weer uit om zijn goedheid en zijn eerlijk karakter. Als een demonisch wezen, zeker van haar macht, speelt zij met haar prooi, drijft het zelfs tot het uiterste, maar wil hem vrijlaten, omdat hij de eenigste is, dien ze werkelijk liefheeft. Het milieu, waarin Lily haar spel speelt, de familie van den Polizelkommissar Quadderbacke, zoo eng begrensd als het is in het huurwoninkje op de vierde etage van een Berlijnsche Mietskaserne", is grenzeloos wat iragiek betreft, door het tot een hoopje ellende vervormde menschelijk wezen : Lily's zuster. Uit haar levensverhaal grijnst het leed ons tegen, een leven zonder eenig licht, van een vreuedelooz?, onderdrukte jeugd tot het huwelijk vol vernedering en bedrog. Eenvoudig is alles beschreven. Geen groote woorden of lange zinnen. Ook als Clemens tot het uiterste gebracht wordt door de afschuwelijke werkelijkheid, die bij de gedachte aan zijn rein liefde-droombeeld nog schriller kleuren aanneemt, en hij op het punt staat een moord te begaan op dat verachtelijke wezen vóór hem, daar blijven de woorden vol rust. Ze zijn overal sober en eenvoudig, maar zeo zuiver gekozen en met fijnheid geplaatst, dat de stijl van een groote buigzaamheid is. Het verhaal gaat op zekeren afstand aan ons veoibij. 't Is een brok werkelijkheid, dat als een visioen voorbijtrekt. De schrijver Ueft niet met zijn personen mee. Hij staat er boven en blikt ietwat spottend op het menschelijk doen en laten neer. Er is veel fijnheid in de teekening van personen en het weergeven van stemmingen; handeling biedt het verhaal heel weinig. Zou een beeld, een schilderij den schrijver hebben geïnspi reerd tot zijn verhaal? De fijne teekening op den omslag doet het mij nog sterker vermoeden. E. M. BOL AND En Vo^ue (Punch) O. Wsche: Is U er zeker van, dokler, dat ik absoluut den laatsten vorm van influenze heb gehad?" : Dokter: Zeer zeker, mevrouwtji, U hoestte volmaakt gelijk als de Hertogin de Wessex." VAN PAPIERNOOD GESPROKEN! 't Is wel opmerkelijk, dat in dezen tijd van regeeringswege een statistisch boek werk is uitgegeven, bevattende de Ongevallenstatistiek over 1911 en 19121 272 bladzijden dik, 33 c.M. lang en 31 breed, in honderden van exemplaren ver zonden, is dit nu wel een zeer opmerkelijke vrucht van Sint Bureaulalia. De een'ige verontschuldiging is, dat deze publicatie door de Wet wordt vereischt. Doch al moge dus de betrokken administratie niet anders dan haren plicht heb ben gedaan, van regeeringswege had men tijdig kunnen ingrijpen, om deze over tollige en onbelangrijke publicatie te besparen!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl