De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 31 augustus pagina 8

31 augustus 1918 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

. «r,*? DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR N.EDERLAND / 31 Aug. '18. - No. 2149 Utrochtscho Schietschuitenvoer AMSTERDAM, SINGEL 273 - TEL. IMTERG, 5181 M. Dagolijksche Moto r d lenst tusschen Amsterdam - Utrecht - Zeist - De Bilt - Huis ter Heide Bosoh en Duin - Rtjsenburg ? Driebergen - Doorn en*. iiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinitiiii Op den Economischer! Uitkijk Een noodige hervorming Het is reeds vele maanden geleden, dat M*. A. S. Oppenheim in de Industrieele Club te Amsterdam een rede hield over verouderde bepalingen in ons Wetboek van Koophandel en daarbij verschillende voorbeelden aan haalde van onder weipen, welke in dit wet boek niet waren geregeld overeenkomstig déeisenen van het moderne handelsverkeer. Zijn taak was in zekeren zin een dankbare en een gemakkelijke en het-behoef de hem zeker niet veel moeite te kosten, zulke voor beelden te vinden. Bij die, welke hij gaf hfj noemde o.a. ons verouderd vennootschaps recht had hij kunnen voegen de geheel verouderde en volkomen onvoldoende en onvolledige bepalingen, welke de instelling der Ie vensverzekering heeten te regelen; men behoeft waarlijk in deze materie niet diep te zijn doorgedrongen om te beseffen dat de enkele artikelen, die in genoemd wetboek aan de overeenkomst van levensverzekering zijn gewijd, inderdaad niet gezegd kunnen worden een regeling daarvan te bevatten. En zoo had de spreker in de Industrieele Club nog wel meer sterke paraven van verouderde en gebrekkige wetgeving kunnen meedeelen. Intusschen, wat hij zeide, was reeds genoeg om zijn hoorders er van te overtuigen zoo zij dit nog niet wisten dat er op dit gebied een allerbedroevendste achterstand is, dien wij hoe eer hoe beter moesten inhalen... Allerbedroevendst, noem ik dien achterstand. Het geldt hier, om zoo te zeggen, ons nationaal fatsoen. Er is iets diep beschamends in, wanneer een volk, dat «r aanspraak op maakt met zijn tijd mee te gaan, ten achter is 'en blijft op een zoo belangrijk stuk als de wetgeving. Wanneer men in een particuliere vereeniging voortging een reglement van Anno dazumal" te handhaven, een reglement, dat in 't geheel niét meer beantwoordt aan de tegenwoordige werkwijze en inrichting van die vereeniging, dan zou men van haar zeggen, dat zij is een ouderwetsch gezelschap, een organisatie, die achterblijft, omdat zij voortdurend uit'stelt het hoog noodige werk van statuten wijziging. Maar het staat niet anders met onze nationale wetgeving. Wij blijven daarin achter, zijn daarin bespottelijk ouderwetsch; w(j leven voorts onder de bedeeling van het jaar 1838, waaraan wij reeds sedert lang zijn ontgroeid en wij slaan met onzen antiquarische wetboeken een dwaas figuur tegenover andere landen, die wel er voor hebben gezorgd, dat hun regelingen bij" bleven, d.w.z. telkens herzien werden volgens de elschen van den tijd. Maar bedroevend in hooge mate is die achterstand ook, omdat hij is hinderlijk en schadelijk. Wij willen, wij moeten nu eenmaal in ons geschreven recht de regelen vinden voor ons doen en laten; die regelen zullen voor ons bepalen wat recht" is inzake van koophandel en door de vaststelling, door het vaststaan van die regelen zullen wij 'hebben de rechtszekerheid, die wij bij de allergewichtigste handelszaken, waarom het hier gaat, behoeven, zoowel tegenover landgenooten, met wie wij handelen, als tegen over vreemdelingen. Nu weet ik zeer wel, dat de praktijk met eenig gemak zich heenzet over het gemis aan behoorlijke wetgeving en allerlei middelen vindt om dit kwaad te verhelpen, maar een kwaad is en blijft met dit al dat gemis, niet alleen een kwaad in theoretischen zin, maar ook een wezenlijk nadeel, een bron van onzekerheid, van misverstand, dus van processen, ook van knoeierijen en min of meer (soms zelfs zeer) bedenkelijke praktijken. Er is dan ook geen ernstig zakenman, geloof ik, die niet dit kwaad als zoodanig erkent. Toch blijft het (voorloopig) bestaan. Wij wordens telkens en terecht herinnerd aan de komende tijden, waarin ook van ons land een bijzondere krachtsinspanning zal worden gevergd om de schade in te halen, die ook ons land in economisch opzicht heeft geleden door dezen rampzaligen, langdurigen wereldoorlog. Men be zweert ons, toch nu reeds paraat te zijn, om straks alle goede kansen te gebruiken, van alle gelegenheden partij te trekken, op dat wij de slagen zullen te boven komen, die aan de bronnen van onze volkswelvaart thans worden toegebracht. Wij hooren de aan sporing en ik voor mij vertrouw dat zij, tot wie die aanmaning wordt gericht, haar zullen ter harte nemen. Maar men moet het hun dan ook niet moeilijker maken dan noodig is; het zal ook zonder dat reeds moeilijk genoeg zijn overeind te komen. Onze Regeering be grijpt dit ook wel. ZQ heeft reeds meer dan eens bij de aanprijzing van door haar aan bevolen maatregelen (bv. bij de instelling van het handelsregister) gewezen pp de toekomst en betoogd hoe wenschelijk het is dat straks, bij den grooten wederopbouw Van onze staats- en volkshulshouding, de wetgeving steun biedt aan de bouwers," aan hen, van wie men daden verwacht, waardoor het herstel der vroegere welvaart, als het kan, zal worden bevorderd. Zoo vaak de Regeering in dien geest sprak, was mij dat geluid heel sympathiek en zoo dikwijls zij door die gedachte zich liet leiden tot het indienen van practlsche ontwerpen, was haar daad mij nog veel sympathieker dan baar woord. Des temeer betreur ik, dat die daden zoo weinigen zijn geweest... Waarom waren die daden zoo weinige en staan wij nog steeds voor het aangezicht van Europa met een in zooveel opzichten verouderde wetgeving? Een vorig maal heb ik erop gewezen, dat de onderwerpen, die in de (politiek) neutrale zone" behooren, geregeld in het gedrang komen en blijven, iiltiiuiil'u Hifimiiiiiiiimiiiiiiiimiiiiii omdat elk politiek kabinet de politieke winst wil binnenhalen en dus laat liggen wat buiten den partijstrijd is gelegen. Maar we hadden nu immers niet een politiek kabinet", doch een regeering, die .op den volkswil" steunde. Wees dan de volkswil niet in de richting van practische hervor mingen? ... Doch ik vrees, dat men dit een naïeve beschouwing en een naieve vraag zal vin den. Ook ligt de politiek niet binnen het kader van den economischen uitkijk". Ik weet heel wel, dat sedert 1913, er zooiets als grondwetsherziening aan de orde is ge weest met algemeen kiesrecht en met de onderwijs-quaestie. Ook is mij niet onbe kend, dat regeering en volksvertegenwoor diging bovendien de handen (en de hoofden) vol hebben gehad met de zeer vele en zeer zware binnen- en buitenlandsche beslom meringen, die het woeden van den oorlog rondom Nederland voor ons land meebracht. Het zou dan misschien ook wel onbillijk zijn, iemand er eenig verwijt van te maken dat in de laatste vier of vijf jaren onze verou derde handelswetgeving verouderd is ge bleven. Maar al kan men de zaak aan nie mand verwijten, de zaak wordt er helaas niet anders en niet beter om, maar blijft even bedroevend, ergerlijk en bedenkelijk als zfj voor jaren reeds was! Nu weet ik wel men ziet: ik streef er naar, billijk te zijn dat de hervorming van de handelswetgeving waarlijk niet is een eenvoudige zaak. Ik weet ook, dat men meenen kan eerder tot een goede uukomst te geraken wanneer men niet alles tegelijk overhoop haalt, doch zich met gedeeltelijke wetswijzigingen tevreden stelt. En dat er pogingen zijn gedaan om tot gedeeltelijke wetswijzigingen te kome", is mij niet onbe kend. Ik herinner mQ jaren geleden een ontwerp tot (nieuwe) regeling van ons ven nootschapsrecht te hebben bestudeerd. Wat daarvan geworden is, weet il^niet, wel: dat het geen wet is geworden. Is het ontwerp ingetrokken of berust het nog bij de kamer? Ijdele vraag, want de zaak sluimert. Mis schien zijn er nog wel meer zulke ontwer pen ingediend of voorbereid en wellicht is er van onze talrijke staatscommissies de eene of andere bezig met eenig onderdeel van ons gecodificeerd te herzien. Maar men weet, hoe het met het werk van staatscommissies gaat, wanneer niet bijzondere aandrang tot het verkrijgen van spoedige uitkomsten drijft. Inmiddels is er nu een particuliere vereeni ging ontstaan, die zich dit belang wil aantrek ken en die aanstuurt op wijziging van ons handelsrecht. Loffelijk initiatief, zeer zeker en waarvan men het beste moet hopen, al ver wacht men daarvan ook geen onmiddellijk succes. Wellicht dat deze heeren de zaak zullen warm" houden. Waarmee reeds betrek kelijk veel zal zijn gewonnen. Zooveel ge wonnen, als er voorloopig hier te winnen is. Want men is niet al te mismoedig, wanneer men zegt, dat wij in dit opzicht wel nooit verder zullen komen, zoolang niet de roep van vernieuwing van het ouderwetsche alge meen wordt. En algemeen zal die roep eerst dan worden, wanneer daarvoor stemming wordt gemaakt, wanneer In wijde kringen en in breede lagen het besef wordt gewekt en levendig gehouden, dat het zoo toch waarlijk niet langer kan, dat het ergerlijk en hinderlijk Is en dat opheffing van dezen misstand" toch waarlijk ook is een alge meen belang. Zoolang nog zeer velen blijven denken, dat herziening van een wetboek... nu ja, misschien een heel belangwekkend ding is voor juristen in de Kamer, maar overigens iets, dat buiten groote, wezenlijke volksbelangen om gaat, zullen wij niet spoedig den dag beleven, waarop de band wordt geslagen aan den ploeg. Maar ziet men algemeen in welke groote, algemeene belan gen door het voortdurend uitblijven van zulk een hervorming worden geschaad, dan zal on der den drang van het zich verbreidend besef der noodzakelijkheid de zoozeer gewenschte vernieuwing niet meer van heden op morgen en van morgen op overmorgen worden uitgesteld. Spoedig zie ik de gelukkige toekomst op dit punt nog niet dagen. Want het besef dat dit noodig is, hebben nog slechts weinigen. Men kan voor 't oogenblik niet meer doen dan trachten dit besef te wekken en wakker te houden. Daarom heb ik voor heden deze zaak besproken. SMISSAERT CORRESPONDENTIE MET EEN DAME door een BESCHAAFD ONTWIKKELD HEER In langen tijd heb Ik het avondblad van mijn geliefden Rotterdammer niet met zoo veel bevrediging dicht gevouwen, als toen ik uw vereerende uitnoodiging had gelezen. Dat was, te midden van al de oorlogs telegrammen, voedselnood-voorstellen en relletjes-berichten nog eens een verademing, een dame te ontmoeten, die zich door al deze buitenissigheden niet uit haar even wicht heeft laten slaan, en op den dag des oordeels haar belangstelling voor litteratuur, spiritisme engodsdienstheef t weten te redden. Gij vermoedt niet, voorshands onbekende dame, hoezeer gij op dien avond mijn be schermengel zijt geweest. De nood der tijden" had mij er heelemaal onder gekregen, In huls hoorde ik niets dan klachten over broodkaart en brandstofcommissie, een heidsworst en regeeringserwten. Ik vluchtte de straat op, maar in den stillen lente avond, waarop buurvrouwtjes en grijsaards over het tuinhekje een praatje houden, ving ik uit dien vredigen kout geen andere klanken op, dan: aardappelen, boonen, schoenen, klompen en sajet. Een minnend naartje, dat me in de schaduw voorbijstreek, fluisterde zoete geheimpjes, waarvan het woord theebon" slechts tot me doordrong. Ik ging op reis om de dreigende dwang gedachte te ontvluchten. In de volgepropte coupéwerd het gedreun van den t rein over schreeuwd door een paar mijner mede reizigers, die in voor mij slechts ten deele verstaanbare termen zaken deden in kettinghandel-artikelen. Toen zij op een tusschenstation uitstapten en de stilte na hun schreeuwerige stemmen hoorbaar werd, drongen door de wand uit een neven-coup gedempte klachten op over regeeringsvlsch en banketbakkersmeel. In de hoofdstad aangeland, kon ik me nog steeds niet van mijn nachtmerrie be vrijden. Want daar werden mijn oogen ge trokken naar lange rijen, die wachtten voor slagerswinkels, en ik moest me een baan breken door het grauw, dat bakkerskarren bestormde. Helaas", zuchtte ik, 's avonds weer thuis, er is geen ontkomen meer aan: de bakker en de slager beheerschen de wereld der geesten." Ik zocht den laatsten troost in mijn krant. En waarempel, ik vond ze ten slotte, den troost, bij u, voorshands onbekende dame! Want daar las iktemiddenderaanbiedingen van blikken doozen en asbest-cemenlplaten; draaistroommotorenenijzerenhoutschreeven; schrijfpapier en puntdraad, kortom tusschen heel deze materialistische zaken-rommel ont dekte ik daar de oase van nw idealistische uitnoodlging: DAME zou gaarne CORRESPONDEEREN met beschaafd HEER(liberaleopvattingen) over Litteratuur, Spiritisme, Godsdienst, etc. Br. No Bur. dezer Courant NOG ALTIJD GEEN MINISTERIE Teekenlng voor ,de Amsterdammer" van fordaan .Verdwaald gelijk een slet in een danshuis" (zie het artikel in Nullokratie") Goddank l" riep ik uit na het lezen van deze advertentie, er i's dus nog idealisme in de wereld! Er valt nog over iets anders te praten dan over den hoogen prijs van stopgaren en zeemlappen." En daarom gevoel ik mij gedrongen, al vorens verder op uw uitnoodiging in te gaan, u dame, n\qn erkentelijkheid te be tuigen voor den dienst dien ge mij hebt bewezen met op het juiste oogenblik mijn levensredster te willen zijn. Gaarne verklaar ik mij tot wederdienst bereid. Ik wil u geven, al wat ik u heb aan te bieden, en ik hoop, dat u dit niet te gering zal zijn. Gij vraagt voorlichting van een beschaafd^ ontwikkeld heer". En stelt me daarmee voor de moeilijkheid mijn natuurlijke bescheidenheid te overwinnen. Laat ik u dit alvast ter voorloopige kennis making verklaren, dat ik nog nooit een huwelijks-advertentle heb geplaatst noch ooit op een dergelijke advertentie heb ge schreven. Wat mij daarvan teruggehouden heeft, is voornamelijk het bezwaar geweest, mij uit te geven voor de verpersoonlijking van al die deugden, welke de steller van zulk een advertentie zich moet aanmatigen. Zoudt gij, dame, uzelf publiekelijk durven kenschetsen als zacht van humeur, lieftallig en knap van verschijning? Maar gij dwingt mij. Wil ik de kans op geestelijk verkeer met een idealistisch ge stemd gemoed als het uwe niet verkijken, dan dien ik mijn hinderlijke bescheidenheid op zij te zetten, en te verklaren, dat ik beIIIIIIIIIIIIIMIIII iiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiirMiiiii miimiiiiiiiimi umi JIIIMIIIIIIIII IIIIMIIIUMIIIII »,iiiiiiiiiiiiiniii. iiiiiiijiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiii TJIT IHIET IKIL^JDSOIHIIR/riFT VA-ILST «J-A.IS'TJ'IE schaafd en ontwikkeld, kortom, dat ik een heer ben. Ik hoop, dat ge mij zult verschoonen van het bijbrengen van goede getuigen in dezen, en ik grond deze hoop op de kieschheid, die u in uwe advertentie heeft doen afzien van het gebruikelijke z. g. a- onnoodig zich aan te melden. Dat ik liberale opvattingen heb, spreekt als vanzelf uit het beantwoorden van uw uitnoodiging. Is er beter bewijs voor mijn liberaliteit, dan dat ik, huisvader en man van positie, zonder schroom mij in verbin ding stel met een mij geheel onbekende dame, die mijn voorlichting vraagt? Maar zfj t ge mij geheel onbekend? Uw advertentie onthult mij reeds veel van uw wezen. Huisvrouw kunt ge niet zijn, want welke huisvrouw bezint zich in den inmaaktijd over geestelijk verkeer met een heer? Of zijt ge misschien toch een huisvrouw, maar dan zijt ge mQ boven allen lof verheven. Want dan durft ge de vernedering van den ir maak tarten door u boven het stof te verheffen, om in de hoogere sfeer van litteratuur, spiritisme en godsdienst schade loosstelling te zoeken voor hetgeen uw ziel daarbeneden ontbeert. Hetgeen mij zoo in u aantrekt, is, dat ge eenerzijds geen hulssloof wilt zfln, doch evenmin anderzijds wilt ontaarden in een blauwkous, die van de superioriteit van eigen sexe boven het onbenullige mannengeslacht overtuigd is. Waart ge een geëmancipeerde in den bedenkelijken zin van het woord, ge zoudt voorlichting gevraagd hebben bij een uwer geleerde sexegenooten. Het wemelt van doctoressen en doctoranda's, niet waar, dame? Maar gij zoekt het bij een heer, en legt u daarbij neer bij die tallooze geslachten uwer voorgangsters, die Paulus' inzicht deelden, dat de vrouwen behooren te zwijgen, en zoo ze iets willen te weten komen, moeten ze thuis hun man om op heldering vragen" (l Kor. 14:35). En niet waar, dame, wanneer ge nu thuis peen man hebt, die u opheldering kan geven? Wat blijft u dan over, dan in de courant zulk een voorlichter te zoeken? Ach, misschien hebt ge ook Goethe ge lezen, en ingestemd met zijn opmerking: De natuur schijnt te willen, dat het ne geslacht het goede en schoone het ge makkelijkst van het andere aanvaardt." Ook ik meen deze ervaring wel eens te hebben opgedaan, en durf het derhalve met u wagen, dwars tegen de waarschuwing van de Genestet, overigens mijn lievelings dichter, in: Zoo te theologiseeren Met een lieve vrome deern, Waarlijk neen, dat schikt zich niet: Het schikt wat goed, vindt u niet? Zuilen we 't maar probeeren? Goethe, de Genestet van litteratuur en godsdienst hebben we dus al een snuifje gehad, en't spiritisme zal op zijn tijd ook welaan de beurt komen. Maar wat bedoelt ge met dat: etc.? Dat opent vergezichten, grenzeloos ! l Op dat: etc. heb ik al mijn verwachting gebouwd. Vraag mij dus wat ge wilt, op welk gebied en waarover, ik hoop beschaafd, ontwik keld en liberaal genoeg te zijn, u te kunnen beantwoorden. Ten slotte, dame, ik ben gemobiliseerd noch geïnterneerd en zal geen van beide waarschijnlijk ooit worden. Is dit een be zwaar u tot mijn marraine te verheffen ? Ook een niet-gemobiliseerd of -gtïnterneerd heer heeft aan een marraine wel eens be hoefte. Marraine, ma reine! en thans is het woord aan u. B(ESCHAAFD) O(NTWiKKELD) H(EER) Naschrift. Gij zijt natuurlijk liberaal ge-, noeg om deze correspondentie in het open baar te voeren; dan heeft een ander er misschien ook nog wat aan. < B. O. H.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl