De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 7 september pagina 10

7 september 1918 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 7 Sept. '18. - No. 2150 r K Wie bij de keuze van een rijwiel in het oog houdt, welke eisenen aan een goed rijwiel mogen wor den gesteld en een ver gelijking maakt tusschen de verschi l Ier de fabrika ten, kiest een FONGERS BiGroningerRijwieienfabriei[A,FOII6ERS lltlllllllllllllllllll CORRESPONDENTIE MET EEN DAME door een BESCHAAFD ONTWIKKELD HEER II Daar hebben we 't al! Ik was er al bang voor. Dus Is, naar u schrijft, de oorlog de motor geweest, die de pen in beweging heeft gebracht, waarmee gij de advertentie geschreven hebt met het verzoek om geeste lijk verkeer met een heer. U beschouwt deze begeerte als een der vele openbaringen van geestelijke hernieu wing, door den oorlog teweeg gebracht. Tevoren, zegt u, was uw bestaan door en door materialistisch, en de groote levens vragen gingen volslagen buiten u om. Het was de zin voor stoffelijk genot, die uw doen en laten beheerschte. Uit materialisti sche overwegingen trouwde u zelfs, en te laat bemerkte u... ... Doch stil, niet waar, laten wij daarover zwijgen! Wij zullen die pijnlijke huiselijke omstan digheden in onze correspondentie bulten bespreking laten, teneinde onze sfeer van zulver-geestelijke verheffing niet door beu zelarijen te bederven. Maar toch, even moet ik op uw man terugkomen, om hem te ver dedigen. Uit reactie hebt u uw advertentie gesteld, schrijft u mij. Zijn plat genoegen in de oorlogswinst, die hij maakte; zijn verhoogde belangstelling in zaken, beurs en markt betreffende; zijn vermeerderde drang naar bitter en sigaren hebben bf] u een terugslag verwekt en hebben u vatbaar gemaakt voor de dingen des geestes. U snakte naar be vrijding. En zoo ben ik dan uw oorlogswinst ge werden. Doch nu bid ik u, bij uw erkente lijkheid voor <v oorlogswinst: gunhèmhet genot van de zijne. De heer, dien gij vroegt, moest toch liberaal zijn? Welnu, ik ben liberaal en weet, dat ieder diertje zijn pleiziertje heeft. Gij verloochent uw materialis tisch verleden voor belangstelling in gods dienst, kunst en spiritisme, wees nu niet boos over het spiritualistisch genot van uw man en laat hem met rust tij zfjn bittertje. Den oorlog aldus verheerlijkt ge mij in uw eersten brief. Omdat hij niet alleen u geestelijke bevrijding gebracht heeft, maar gansch de menschheid hernieuwt, zoodat zij wars van geleerdheid, techniek en koopmans ges j ache r, weer omhoog streeft naar den blauwen hemel der idealen. Vergun mij echter, dame, op n punt in uw geestdriftig betoog om nadere op heldering te vragen. In 't bijzonder ver heugt ge u in de geestelijke vruchten der wereldellende, omdat zij meer eenvoud ge bracht hebben in de leefwijze, meer soberheid in de huishouding, omdat, naar gij het uitdrukt, die zielenbedervende weelde nu praktisch onmogelijk is gemaakt". Ik kan me begrijpen, dat gij in dezen omkeer in de leefwijze een troost hebt kunnen vinden voor alle misère rondom u. Maar voor mij, en velen met mij, is die troost buitengemeen schraal. Want ik ben niet soberder noch eenvoudiger gaan leven, dewijl ik niet soberder of een voudiger leven k n. Ik heb geen luxe laten varen, omdat ik geen luxe bezat. Laat ik u mijn leefwijze van vóór den oorlog uiteenzetten. Mijn ontbijt bestond uit een paar boterhammen, belegd met kunstboter, en een sneed je roggebrood met kaas. Ik dronk twee koppen koffie, die behalve op Zon- en feestdagen tamelijk slap was. Mijn middagmaal was: vleesch, groente en aardappelen met een bord pap na of des Zondags een bord soep vooraf, 's Avonds herhaalde ik mijn ontbijt en tusschen de bedrijven rookte ik een pijp of dronk een kop thee. Concerten bezocht ik niet en naar den schouwburg ging ik alleen met kermis; nooit had ik in een auto gezeten en behalve in mijn korte vacantie ging ik nooit uit rijden of en pension. Mijn garderobe bestond uit n fatsoenlijk p»k benevens een huisjasje voor de och tenduren. En de toiletten van mijn vrpuw... Maar 't is waar, over dergelijke pijnlQke bij zonderheden zouden we tijdens ons geestelijk verkeer niet spreken. Mfln ondergoed..., iiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiimimiiiiiii (Vervolg van pag. 3) Paul Om armoe te lijden... A n n i e Neen... om elkaar lief te hebben.. en om te werken... Paul Werken...! Ik! A n n i e Ja, jij Paul! Maar ik ook! Ik zal hard werken, met jou en voor jou! Ik zie ons kleine huisje al, ergens buiten... En hoe ik 'smlddags op je zal wachten, in ons kleine tuintje, als je van je werk komt... Paul In een blauwe kiel zeker!... A n n i e Je zou toch ergens op een kantoot kunnen komen! Paul Nou... dan zeker met inkt aan m'n boordje... A n n i e En al was er ook inkt aan je boordje, Paul wat zou dat hinderen! En 's avonds zullen we buiten zitten, op de bank voor 't huis, als het heel stil is en de zon ondergaat... achter de heg aan den overkant... Paul Wat praat je toch... welke heg? A n n i e O, dat heb ik allemaal zoo ge droomd! Het is een wit huisje, tusschen groote boomen, en aan den overkant is een breede, groene heg... Paul Heb je dat allemaal zoo gauw gedroomd... dwaas vrouwtje ? A n n i e O, neen... al veel vroeger... Maar hoe kon je nu zeggen, dat ik je veru bent immers liberaal genoeg, om ook daaromtrent 't naadje van de kous te aan vaarden?; welnu: een paar verschooningen kan men toch ook al geen luxe noemen! Nu moet ge weten, dame, dat Ik nog tot de weleestelden" behoor. Mijn schoenmaker van vóór den oorlog leefde tienmaal zoo eenvoudig als ik; en de soberheid van de werklieden, die 's morgens mijn woning voorbij trokken naar veld en fabriek, was honderdmaal treffender dan de mijne. Ik weet niet, dame, of onder het enz." waarmee gij de reeks onderwerpen onzer correspondentie besluit, ook de statistiek behoort. Een paar jaar voor den oorlog noteerde ik daaromtrent eenige cijfers. Zoo waren er toen i» ons goede landje 300.000 woningen, die slechts uit n kamer be stonden en 600000 menschen, die van de armen bedeeld werden. Nu kan men over het begrip luxe" van gevoelen verschillen, maar ik geloof, dat die 300.000 ge '.innen, die alles?eten,slapen, kin deren krij gen en converseeren inén vertrek moesten doen, toch even moeilijk den oorlog erkentelijk kunnen zijn als die 600000 be deelden, wijl de oorlog een eind heeft ge maakt aan hun zielenbedervende weelde". De luxe van dezen troost, dame, is weg gelegd voor u en de uwen, wier ascese, uw man is immers O. W'er?, bovendien eigen verkiezing is. Maar, zegt ge, er zijn toch in tegenstel ling met de O. W. 'ers, die ge vanwege hun materialistische verlekkerdheld als de slacht offers van de misère beschouwt, ook velen door den oorlog tot den bedelstaf gebracht, en hun stoffelijke ontbering is geestelijke winst. 't Kan zijn, dat u gelijk hebt, maar zegt niet Maeterlinck, want we zouden het geestelijk karakter onzer correspondentie bijna uit het oog verliezen niet waar?, dat de levenslotgevallen op zichzelf de ziel niet verheffen of verlagen, maar dat omge keerd de gebeurtenis het zuivere water is, dat de gestalte en de kleur aanneemt van het glas, waarin het wordt opgenomen? Ook vóór den oorlog was dat het geval en ik geloof niet, dat de oorlog deze levenswet heeft gewijzigd. Ik had een rijk bankier tot vriend, maar hij kreeg de mot in zijn brandkast en al zijn bankpapier werd ver teerd. Later stond hij met lucifers voor het centraalstatlon, maar ik kon in geen enkel opzicht merken dat die nederige staat de ziel van dezen nieuwbakken luciferskoopman geadeld had. Dat uw ziel anders gereageerd heeft op het noodlot dat ons in den vorm van deze wereld-catastrofe heeft getroffen, pleit voor de schoone gestalte en de zuivere kleur van het glas, waarin gij het water van den zondvloed hebt opgevangen. Over uw vragen Intusschen een volgenden keer. Geloof mij, enz. Uw muiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii B. O. H. lllilllliilifiiiilffifiiiliii Provinciaal Patriotisme in Friesland? Antwoord aan mr. J. de Vrieze Bovenstaand artikel, afgedrukt in De Amsterdammer van 24 Aug. '18, noodzaakt ons een kort woord van verweer tot den schrfjver te richten. Wij hebben de over tuiging gekregen, dat de schrijver niet van een breed standpunt uitgaat en patriottisme meent te ontwaren, waar slechts een ge zonde en krachtige nationale opleving opge merkt diende te worden. Hetgeen in deze woelige tijden in Friesland bruist en woelt is niet een breed-uitgemetene provincieliefde, maar een gezonde en schoone geestdrift voor een verheven ideaal, dit ideaal namelijk: Friesland een eervolle plaats te doen innemen in de gemeenschap der volkeren, wat de Jong Frlesche Miensklp aldus geformuleerd heeft: de onbelemmerde ontwikkeling van den Frieschen geest. Ons schijnt het toe, dat de schrijver niet volkomen op de hoogte is met de leidende gedachte, zooals die tegenwoordig door het Frlesche intellect wordt aangehangen, nog veel minder kennis draagt van het breede Jong-Friesche streven, waar hij betoogt, dat de Fries het Neder landerschap behoort te stellen boven het Fries-zijn, waar hij een verlangen meent te moeten constateeren naar een Frieschen Staat, omvattende alle landen langs de Noordzee. Dit laatste is er vrij zeker door den schrij ver bijgehaald (ons is dit tenminste in geen enkel verslag over het Friesch-natlonale congres opgevallen) en gesteld, dat dit ver langen bij een enkeling bestond, zoo durven we gerust verklaren, dat dit niet als een gangbare meening zal moeten beschouwd worden, en uit Jong-friesch standpunt met beslistheid veroordeeld wordt. De strijd voor de geestelijke belangen van het friesche geven moest... Dit is het gelukkigste ooeenblik van m'n leven! Paul. Deze heele avond is net een be nauwde droom. Ik begrijp er niets van ... Annie. Neen ... een mooie droom ... Heelemaal geen droom... Maar heerlijke werkelijkheid... Ik heb nog nooit ons ge luk zóó werkelijk gevoeld als nu (stilte). (Zij ia opgestaan). Weet je wel, dat je nog nooit zóó bij me gezeten hebt als nu? Paul. Als nu... hoe meen je? Annie. Dat er niets anders was dan deze kamer cm ons heen... dan wij beiden. Je gedachten gaan geen oogenblik w eg van mij... van ons... De couranten liggen daar nog dichtgevouwen... en de brieven van je vrienden heb je niet .opengemaakt... Je hebt geen plannen voor morgen en je maakt geen aanmerkingen op m'n toilet... je eigen dasje hangt zelfs los... O Paul. ?. lieve, lieve Paul... nu is er niets anders meer dan jij en ik... Paul. Dus je meent werkelijk... Annle. Ik wét het... Ik wét dat je nu zult gaan werken, en dat ik iets voor je zal zfjn... Paul. Jij bent alles voor me... Annie. En jij voor mij de heele wereld... Paul. Waarom zou het ook niet kun nen ... Ik zou heel goed een betrekking kunnen krijgen aan de Provinciale Bank... TJIT lEÏIET CL^IDSCiEIIR/IIFT volk is een zuiver ideëel streven en draagt nergens de sporen van staatkundige bedoe lingen. De wenschelijkheid om frieschzinnige statenleden te \erkiezen, is niet een dwaze eisoh doch een noodzakelijke en onverbiddelijke consequentie. Dit zal den heer de Vrieze eerst duidelijk worden zoo dra hij de Friesche taal niet enkel als om gangstaal, maar als cuituurtaal beschouwt, een opvatting, die erkend en voorgestaan wordt door deskundigen uit detaalkringen. Ten aanzien van het Friesch als leervak op school, kunnen we den geachten schrijver in zooverre geruststellen, dat bij de invoering van het Friesch als leervak op scholen er geen overlading der leerstof plaats heeft, maar dat integendeel het onderwijs in het Friesch bevorderlijk aan dat in het Hollandsen zal zijn, immers, in de onderwijswereld wordt algemeen de stelling gehuldigd, dat het aanleeren eener vreemde taal gemakke lijker en voorspoediger gaat, wanneer de leerling zijn eigen taal meester Is. Aldus zal de Fries een voorsprong op den Hollander hebben, omdat hij naast zijn eigen iaal ook nog in het Hollandsen onderwezen wordt, zunder dat deze hierdoor aan waarde en beteekenis zal verliezen. Nog kunnen we het laatste bezwaar, dat de heer de Vrieze oppert, ontzenuwen: de Fries, die zijn werkkring in Holland zoekt, zal zich in de toekomst evengoed voor die taak bekwamen als thans reeds het geva is, terwijl het voor den Hollander, die zich vestigt in Friesland, raadzaam is, de lands taal zich eigen te maken, want slechts dar alleen, zal hij het Friesche volk in zijn diepste leven en fijnste uitingen leeren verstaan. Ons wil het toeschijnen, dat de schrijver goed zal doen de Fries:u2 beweging, en vooral het Jongfriesche element ervan, in al zijn omvang en draagwijdte te leerer kernen, en dan ook twijfelen wij niet, ol de Heer de Vrieze zal met ons inzien, dal hetgeen hij voor friesch patriottisme door doet gaan, niets anders is dan een gezond, krachtig-oplevend geestesleven, dat, werkend aan eigen opbouw, de cultuurschatten der wereld meteen vermeerdert. Ha t tem en Zwolle, j. P. WiERSMA W. TH. ZWART of aan een bijkantoor, ergens buiten ... A n n i e. O ... zeg ... in Baar n! Paul. Neen, dom vrouwtje... Baarn ligt in Utrecht... maar in Bussum is er een! Annle. Bussumi Dat is immers ook heerlijk... Zeg... dan kunnen we mis schien in Laren gaan wonen... in zoo'n beeldig boerenhuisje, aan de hei... Paul Neen, niet in Laren! Met al die gekke menschen met lange haren ... dan in Blaricum... Annie Wat kunnen ons die menschen schelen, Paul... Maar wat je wilt... alles vind ik heerlijk... al wou je naar Huizen gaan, of op Marken... Paul In een paalwoning zeker... Annle Al was het een paalwoning... Met jou zou ik gelukkig zijn in een nestje, ergens boven in een boom! Paul (lachend) Ik zie ons al zitten... Piep ... piep... piep"... Annie En ik fladder tusschen de tak ken. .. Piep... piep... piep.., piep"... SCÈNE 111 (gedurende het laatste is de gastheer binnen gekomen, stom verbaasd en nog onbemerkt slaat hij Paul en Annie gade) Gastheer Dit lijkt me wél het uur Bestuursleden fongfriesclie Mienakip. Wij ontvingen nog meerdere artikelen in denzeifden geest als het bovenstaande maar wij zullen ons bepalen tot plaatsing hiervan. (DE RED.) en de gelegenheid om je als twee dwazen aan te stellen ! Annie Uoeie hemel... het is al bij half vier. Gastheer (nadrukkelijk tot Paul) En de eerste dag van een nieuw leven is voor je aangebroken.... Paul (b(j wien plotseling degeheele werkelijkheid is teruggekeerd) God... Hoe konden we zoo dwaas doen... Annie Een heerlijke nieuwe dag oom! Gastheer Daar weet je niets van schaap. Zou je het erg onaangenaam vinden, om f'aul en mij even alleen te laten ? Annie O, u hoeft u anders voor mij niet te geneeren, Ik weet alles. Paul en ik hebben al ons geld verloren. Gastheer God-beware-me. Ze praat er over of... En ze weet alles... Paul, hoe kon je haar midden in den nacht... Je bent toch wel de lichtzinnigste mensch die ik ooit... Het is onverantwoordelijk... Paul U vergeet dat Annie en ik jonge menschen zijn, die het leven aandurven, oom! Gastheer Een kwajongen durft ook een leeuw aan, wanneer hij niet weet dat die tanden heeft.,. Jullie kent het leven niet eens, jullie beiden... Annie En u dan, oom? Hebt u ooit het harde leven gekend? Toen u vier maande n getrouwd was, liet u tante drie weken alleen VERBETERING In Een Vleugje Haagsche Wind", Onze Auto's, in het vorig nummer, zijn enkele woorden weggevallen, waardoor de beteeke nis van het stukje eenigszlns gewijzigd werd. Er had moeten staan (over de nog rij dende auto's): Daar zijn er de diplomatieke, die Chineesche, Japaneesche, Roemeensche, Perzische, Braiiliaansche en andere exotische poten taten rondvoeren, daar zijn er, die Hollandsche groote zakenlieden en ministers naar en van kanfoor rijden, daar zijn er die IJ. M. C. A. Tommies naar American-bars brengen, daar zijn er die hooge ambtenaren van de Einkaufstelle vervoeren, en daar zijn er die leden van belangrijke regeeringscommissies rondreiden, en dan nog de ontelbaren, die door een leek niet vallen onder te brengen, onder eenige catagorie welke volgens het leekenverstand recht op toewijding heeft. om faisanten te gaan schieten in Frankrijk... Gastheer Eerstens had ik een jacht in Duitschland, en ten tweede zijn dat dingen, die hier niets mee te maken hebben ... Annie Dat zijn dingen die hier wél mee te maken hebben. Wanneer u arm was geweest, net als Paul en ik, en u had niets anders dan een klein wit huisje in Blaricum, zooals wij, om met Tante in te wonen, en een heel klein laag betrekkinkje aan de Bussumsche bank in Utrecht.-.. Gastheer Wat praat ze toch... Het arme kind ... ze is heelemaal in de war... Paul Annie... lieveling... Laat oom en mij nu even alleen, wil je? Annie Als jij het graag wilt, Paul, dan zal ik het doen... Nietwaar? We zijn nu toch heelemaal gelukkig... ? Paul fkust haar) Ja, vrouwtje... heele maal ... Maar ga nu... Annie Oom... als u een betrekking weet aan die Utrechtsche Bank, voor Paul... iet hoeft maar een heele lage te zijn... Gastheer Ja... maar laat ons nu... Ga maar slapen... Je bent veel te opge wonden ... Annie Tot morgen dan... O..... tot vandaag bedoel ik. . het is al haast licht! Dag! (af). (Zie vervolg pag. 12) ?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl