Historisch Archief 1877-1940
7 Sept. '18. No. 2150
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
- ... . -.^ - ? -.-.?_?
DRAMATI/CH-E'KROhlËK
J. H. ROSSINGf
door TOP NAEFF
Zooals den jongen tooneelspeler in een
stuk van Molière geleerd wordt den hoed
af te nemen, zóó ging Rössing ons vóór in
de tooneelcritiek. En als Cyrano droeg hij
zijn veder... Van een twijfelachtig ambt
heeft hij een bijkans argeloos schoonen kant
weten af te vangen, en in een loopbaan,
op misverstand en vijandschap gericht, won
hij zich een wereld vol vrienden. De erger
nis, die de pen spitst, heeft hij haar niet
gekend? Of alleen maar zóó weten te ver
werken, dat wij haar niet herkenden? De
gemelijkheid van een verloren avond in den
schouwburg, den gruwel van een zieltogend
kunstwerk, drie uren aan een stuk... hoe
weinig heeft hij ervan verraden aan het
publiek! Ziet, dit lijkt mij, nu wij de leegte,
die Rössing laat, onverhoeds binnenzlen, het
ergste: dat er nu, ja eigenlijk niercand meer
zal zijn, die zal willen en kunnen... sparen
gelijk hij. Want zijn lief de voor het tooneel was
vaak verteeder ing, en zijn goed hart rustte niet
vóór hij naar de buitenwereld alles ten beste
had gekeerd. En wie ook zal, als hij, de troef
erin houden, niet voor een avond, vooreen
seizoen, maar voor al de jaren waarin ons
tooneel nog vriendschap en steun behoeft?
Bij elke tooneelgebeurtenis stond Rössing
op de bres om aan het eeheele land te ver
tellen : hoe goed het toch is in den schouw
burg, wat men er genieten en leeren kan,
en hoe hartelijk en feestelijk men daar
weder te zamen was. Hij, wij allen, wisten
wel qu 'au sein de la familie... en menig
maal ook bood. ons Rösslng's fantasie den
volgenden morgen nog inniger voldoening
dan het feest zelf ons schonk. Maar de lezers
van het Nieuws van den Dag, van Gronin
gen tot Maastricht, die het jubileum van de
eerste actrice of de oudste ouvreuse ver
zuimden, zullen zeker nooit zonder een ge
waarwording van gemis, hun oogen, waarin
Rössing de lichtjes tintelen liet, hebben
gesloten over zijn rubriek, over den
vriendelijken droom van zijn genegen geest...
Ja, dit is zijn kunst geweest, de kunst
van zijn romantisch hart, dat hij nooit
trachtte het spel naar het Ie ven-van-den dag
te trekken, maar altijd de burgerij opvoerde
tot het spel. Niets was hem wezenlijker dan
deze onwerkelijkheid.
Het schouwtooneel gaf hem de schoonste
vervulling, zijn pen is niet moe geworden
daarvan te getuigen. En zij had de macht
te overtuigen.
Hoe vertrouwd was dezen schrijver de
tooneelatmospheer! Om al zijn critieken hing
warmte van het voetlicht, gelijk een gulden
vlies. Fel speelde zijn verbeelding den ande
ren morgen het stuk na. En dan kon het
wel niet anders of hij, die zooveel groot
spel zag, moest toetsen, het kleine aan het
groote, het middelmatige aan het bijzondere.
Ook dit was zijn kunst. Slechts door ver
gelijking laat zich de waarde van
tooneelspel min of meer bepalen, tot op zekere
hoogte wisselt een rol van gedaante met
eiken nieuwen maker, en het is altijd weer:
openbaring.
Van schoone openbaringen had Rössing's
sterk geheugen den ontroerenden indruk
behouden en zijn hart liet niet licht ios.
Maar het was geen vooroordeel, geen ver
kleefdheid aan de oude vormen, wat Rössing
bond aan de sterren" van een vorige ge
neratie en aan de enkele grooten van thans.
Spel, dat op het tooneel niet meer werd dan
aanduiding in de goede richting", bood hem
een al te gevoelig te-kort.
Voor hem was en bleef tooHeelspelen:
uitbeelden, ten voeten uit. Niet om de schets
ginghij naar de komedie maar om het voldra
gen beeld en geen silhouet" heeft hem kunnen
bekoren zoo lang hij het hart van een mensch
daarin niet kloppen zag. Om den tuin te
leiden was Rössing niet, stellingen vonden
Verzonken Grenzen, door HENRIËTTE
ROLAND HOLST-VAN DER SCHALK.
(W. L. & J. Brusse, Rotterdam, 1918).
«
De verschijning van een nieuw dichtwerk
van Henrlëtte Roland Holst wordt steeds
in ruimen kring als een belangrijke ge
beurtenis beseft.
Niet alleen bij geestverwanten, maar ook
bij overtuigde tegenstanders van het revo
lutionaire socialisme, dat Henriëtte Roland
Holst voorstaat, vinden hare gedichten
liefdevolle ontvangst. Dit vindt zijn oor
zaak hierin dat hare verzen voor het grootste
deel uiting geven aan groote,
algemeenmenschelijke gevoelens, zooals die, onaan
getast door het een-bepaalde-theorie-huldi
gende verstand, uit haar diepste wezen
opwellen.
Voor het grootste deel: want er zijn
plaatsen, waar haar vers den zuiveren klank
der Inspiratie verliest en afdaalt tot een
berijmd betoog, met al de wijsgeerige
oppervlakkigheid die het historisch materia
lisme kenmerkt.
Maar in het groot gezien vormen haar
dicntwerken n stetk, organisch geheel en
tevens een zoo getrouwde en volledige af
spiegeling van den groei harer
persoonQkheid, als het werk van weinig dichters biedt.
Het levensbeginsel van Henriëtte Roland
Holst is de liefde. Reeds als jong meisje
vond zij liefde als de levenswet", en aan
dit besef heeft zij door alles heen vastge
houden. Maar het veld, waarop die liefde
uitstroomde, werd allengs verwijd. Was
eerst haar liefdevolle aandacht uitsluitend
gericht op het binnen-eigen", en bezong
zij in schoone, plechtige verzen de vreugd
der vrome contemplatie,1 later voltrok zich
de Nieuwe Geboort", die wel smartelijk
was, als losscheuring van het oude,
liefgewonnene, maar toch een stijging
beteekende, daar haar liefde nu uitging naar de
menschheid. Vervuld van wat in wezen
zuiver christelijke liefde was, vereenzelvigde
arche
ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM.ABM
l A
B
'M
IA
B
'M
A
B
M
A
B
A
B
M
8y
N EEREN-ARTI KELEN,
UITRUSTINGEN.
ABMABMABM.ABMABMABr'lABM.ABI^LABM.ABMABttABM
in hem geen verdediger; hij was in het vak
gegroeid en kende de (betrekkelijkheid van
strooming en mode tegenover het eenige
waarop het aankomt: talent.
Maar waar hij dit dan ook meende te
speuren., hoe geduldig zocht hij, niets ont
ging aan zijn aandacht, gul prees hij en
zacht was zijn vermaan... Zonder aan de
waarheid, aan datgene wat hij naar zijn
beste weten voor waar hield te kort te doen,
gaf hij, warm en mild, aan elk het zijne, en
nog wat daarbij. Ongaarne zette hij in zijn
oudere jaren het mes in de wond. Want
in zijn diepste gemoed kende hij feitelijk
maar n vrees: in het onhandig
kameniertje de zaak van het tooneel te treffen,
maar n doel: het volk, veel volk te
winnen voor zijn geloof in
Tooneelkunst, zijn kunst. Het spitsvondig woord,
voor den ingewijde peübaar, voor de menigte
licht mis te verstaan, vermeed hij, om niet
te schaden in dien breeden kring. En dan
zeiden wij tegen elkaar: dat Rössing toch
zoo gezellig kon keuvelen", en de
tooneelspelers zeiden: dat niemand hen zoo goed
verstond als hij!"
Schauspie«r deiner selbstgeschaiÏBen Traume,
Ich weis? mein [''reund, dass sie dich Liigner nennen
nd dicb verachten, die dich nicht verstelm
Doch ich versteh dich du mein Zwütingsbrudor/'
Zóó dichtte Hugo van Hof mannsthal. Hoe
vele tooneelspelers bij Rössing's graf zullen
het hem hebben nagesproken: Gij, mijn
tweelingbroeder..."
Aan hen is het groote verlies.
Doch ook wij, die de fakkel overnemen,
zullen zijn verzoenend woord zeer missen, het
hoffelijk gebaar van den ouderen makker,
die het verstond meer mensch dan kunstenaar
te zijn...
Huib Hoste is bouwmeester te Brugge. Een
der weinige modernistische architecten van
Vlaanderen. Hij bouwde het Monument der
Geïnterneerden, te Amersfoort. Bouwkundig
redacteur van De Telegraaf," auteur van
vele brochures en studies in allerlei
Nederlandsche tijdschriften, behoort hij tot de beste
Viaamsche kunstkenners.
ARCHITECTUUR IN VLAANDEREN
Wie deze woorden leest, ziet voor 7 ij n
oogen verschijnen heel de reeks oude
prachtgebouwen waarop wij altijd fier geweest
zijn, en die wij met ijver ach zoo vaak
met een misplaatsen ijver in stand hielden,
ziet vervolgens een gedeelte dier gebouwen
door de oorlogswoede geteisterd of
heelemaal vernield, en eindigt met zich de vraag
te stellen: wat zal er geworden van den
herbouw in Vlaanderen? Zullende Vlaamsche
krachten voldoende onderlegd zijn, en voor
uitstrevend genoeg om het plekje grond
waar de oorlog in ons land het langst gewoed
zij zich gansch met de menschheid en haar
leed; te weiken voor de vestiging van het
rijk van liefde en broederschap op aarde
werd nu haar hoogste levensdoel. Deze
algeheele identificatie met de menschheid
is het die de Nieuwe Geboort" maakt tot
een boek van geweldige, tragische schoon
heid. Sterk spreekt dit karakter uit deze
enkele regels:
Ons hart is ingescheept op 't wereld-woelen,
haar stormen en haar stilten doen ons aan,
haar branding breekt op ons en wij gevoelen
haar rillingen door onze diepten gaan.
Maar deze liefde kon niet werkeloos blij
ven, zij moest zich omzetten in daden. En
nu deed zij, wat verscheidene dichters vóór
en na haar deden: zij sloot zich aan bij de
Sociaal-Demokratie. Haar brandende litfde,
haar onstuimige dadendrang, haar felle ver
ontwaardiging over de ellende en het onrecht
beletten haar te zien, dat zij door dezen
overgang ontrouw werd aan wat ons aller
hoogste Gids moet zijn: het eigen,
diepoorspronkelijk gevoel.
Voortaan zou zij haar daden niet meer
richten naar eigen zuivere neiging en inzicht,
maar volgens het sociaal-democratisch partij
program.
Wie de Marxistische theorie maar
eenigszlns kent, voelt hoe deze op vele punten
lijnrecht ingaat tegen het wezen eener edele,
liefdevolle natuur, gelijk Henriëtte Holst i*.
Vond zij liefde als de levenswet, het histo
risch materialisme beschouwt den strijd, den
ekonoffcischen klassenstrijd als den hefboom
der historie. Geheimzinnige ekenomische
krachten"drijvende maatschappij met ijzeren
noodzakelijkheid" in bepaalde banen; aan
den denkenden, willenden enkeling wordt
allen rlchting-bepalenden invloed ontzegd.
God is een soort hemelsche projectie van
aardsche productie-verhoudingen.
Het aanvaarden dezer leer moest voor
Henriëtte Roland Holst een bron zijn van
de vieeselijkste tweespalt. Want ter wille
van het wenkende ideaal: een blijde mensch
heid op aarde, welks noodzakelijke ver
wezenlijking dit socialisme met wiskundige
zekerheid zeide te kunnen voorspellen
moest zij' «alle zachtheid diep in zich ver
zinken", en pal staan in den harden, vaak
neerhalenden partijstrijd.
heeft, waar alles verwoest is, behoorlijk
weder op te bouwen?
Wanneer ik spreek van wederopbouwen",
dan bedoel ik natuurlijk niet dat er maar
eenigszins kwestie kan zijn opnieuw te gaan
maken in de veronderstelling dat de
noodige gegevens daartoe voorhanden zijn
hetgene voor den oorlog bestond. Dit zou
niet alleenlijk onpractisch zijn, aangezien
de oude aanleg en gebouwen niet meer
zullen beantwoorden aan de eischen welke
wij na den oorlog aan een modern-ingerichte
stad en dorp zullen mogen stellen, het ware
bovendien onvaderlandsch en onsociaal. Of
weet er iemand een kndere benaming voor
het feit dat wij zouden moedwillig uitgesloten
worden van de materieele voordeelen welke
het moderne leven ons biedt, dat wij zouden
verstoken worden van de gelegenheid om
uiting te geven aan onze moderne strek
kingen?
En hier ligt dan ook de eerste struikelblok.
De kracht die vanaf onze oude monumenten
gestraald kwam was zoo groot, dat menig
een bij ons ofwel ongevoelig bleef voor
moderne bouwkunst, of deze nog aanzag
a's de uiting van enkele hoovaardigen, die
zichzelven op een voetstuk wilden tillen, of
van onbekwamen die met de historische
stijlen geen weg wisten. Voor onze
landgenooten die tijdens den oorlog in het buiten
land, en niet het minst voor hen die in
Holland verblijven, zal het licht wel opgegaan
zijn: het bestaansrecht der moderne archi
tectuur zal voor hen een niet te weerleggen
feit zijn, en hun inzichten inzake het
restaureeren van oude gebouwen zullen zich
ook wel eenigszins gemoderniseerd hebben!
Maar dan blijven nog de menigvuldige
Belgen van het bezette gebied: den moed
welke zij daar aan den dag leggen kunnen
wij niet genoeg raar waarde schatten en
bewonderen; zij kunnen zich echter slechts
lijdelijk verzetten tegen den Duitschen dwang
die zich o.m. uit door eenzijdige voorlichiing:
er worden toch noch boeken noch tijd
schriften toegelaten waarmede onze
landgenooten zich kunnen op de hoogte van^Jjn
modernen gedachtengang stellen. Was net
misschien niet om verwarring te stichten
dat er op den te Brussel gehouden
Denkmalpflïgetag verklaard werd dat er tot
dusver geen belangrijke oude gebouwen
zoodanig verwoest waren dat zij niet kon
den in hun vroegeren toestand gebracht
worden! Ten slotte werd gelukkig voor
ons aangenomen dat de Duitsche bezet
ting niets te maken had met den herbouw,
die aan de Belgen zelf kon overgelaten
worden. Gelukkig voor ons" want wij
begeeren met den z.g. Duitschen stijl geen
nadere kennis te maken; gelukkig voor ons,
want het ontzaggelijk werk van den herop
bouw is er een van latere zorgen; het moet
noodzakelijk uitgesteld worden tot dat de
oorlogs ellende achter den rug is; geestelijke
rust is een der factoren die een dergelijk
werk moet tot een goed einde brengen;
het behoort bovendien dat de nationale
ramp die Belgiëtrof ongedaan gemaakt
wordt met behulp van alle Belgische krach
ten : met hen die in Belgiëbleven en die
voor ons het voortdurend verzet vertegen
woordigen; met hen die aan het front strij
den, de mannen van de sterke daad; met
hen eindelijk die uitgeweken zijn en die
mogen beschouwd worden als de aanbren
gers van jeugdig bloed, van jonge gedachten.
Hoe onontbeerlijk dit is bewijst hetgene
te Leuven gebeurt waar volop plannen ge
maakt worden en enkele gebouwen
opgetrokkenzijn gew eest. Volgens die ontwerpen
imnn intimi i MiiiMHiiiiiMHiiiim iiimiiiilliili
En Henriëtte Roland Holst is de leer,
eenmaal door haar aanvaard, met onwrikbare
wilskracht trouw gebleven; strijdend te
samen met de makkers vond zij bevrediging
hierin: een Stem te zijn voor hun begeeren"
en het gouden opstandiagswoord te zenden
o/er de aarde."
Langs opwaartsche wegen1' schreed zij
voort, steeds volgend de ster van het soci
alisme. Toen kwam de breuk met de makkers:
zij verliet de S. D. A. P. De smart dezer
periode zong zij uit in de Vrouw in het
Woud." Maar zij richtte zich weer op aan
de oude hoop en dronk wederom den ster
kenden drank der makkerschap in de
nieuwopgerichte S. D. P., die de Marxistische
dogma's in alle zuiverheid zou naleven. Zoo
verscheen in 1915 haar machtig boek: het
Feest der Gedachtenis", een toekomst-ver
beelding van grootsche schoonheid.
En thans, in een tijd dat de grenzen
tusschen mensch en mensch, tusschen natie
en natie zich wreeder doen gevoelen dan
ooit, verschijnt: Verzonken Grenzen".Toch
is de naam juist gekozen, want werkelijk
zijn voor Henriëtte Roland Holst grenzen
verzonken en scheidingslijnen vervaagd.
De gebeurtenis die zonder twijfel tot deze
levens-verdieping machtig heeft bijgedragen
en die dan oek het uitgangspunt van het
boek vormt, is het heengaan harer
moeder,die zij van alle menschen het innigst lief
had. Aan het stille sterfbed der moeder
hervond zij zichzelf en haar jeugd-verlangens.
De smartkreet, die thans voor elk gevoelig
mensch uit de verscheurde menschheid alom
opstijgt, zweeg even voor haar en zij voelde
alleen de vreemde aanwezigheid van den
Dood en haar smart om de heengegane.
Maar haar herdenkend in liefde vond zij dit
troostend weten: liefde is sterker dan de
dood."
En mocht haar verstand ook zeggen, in
eindelooze herhaling: wij weten niet," haar
intuïtie wist, wist met volkomen zekeiheld:
de Dood kan de ziel niet aantasten, er Is
een leven na den dood." De gedichten, die
dit zachte weten uitspreken, zijn samenge
vat onder den naam in het milde licht" en
behooren tot het schoonste wat Henriëtte
Roland Holst schreef.
Hier volgen eenige strophen uit het derde
gedicht:
Teekenlng voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck
Hindenburg Foch
Gewogen maar te licht bevonden
II1IIIMI lllllllllllinllllll IHIII IIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIII
zouden niet slechts de nu verwoeste gebouwen
der Groote Markt, maar verschillende andere
oude gebouwen aldaar opnieuw verrijzen l
Daar wij steeds onze monumenten aanzien
hebben als een merkwaardige uiting van ons
nationale leven, kunnen wij gemakkelijk aan
nemen dat dergelijke plannen door de Leuve
naars beschouwd worden alsuiting van
vaderlandsche fierheid; wij juichen toe zoolang
die plannen ... niet tot werkelijkheid groeien.
Wat er te Leuven van nieuwe gebouwen
gemaakt wordt, moet volgens de bladen
heel slecht zijn! Daaruit blijkt o. i. afdoende
dat met den herbouw behoeft gewacht te
worden tot dat het nieuwe Vlaamsche bloed
zich met het oudere heeft kunnen ver
mengen.
De tweede groote vraag die zich voordoet
is of het Vlaamsche volk zal bekwaam zijn
bij den herbouw den leidenden rol te spelen
dien het behoort, of het over voldoende
krachten beschikt en of deze door het volk
in voldoende mate zullen gesteund worden.
Een ieder weet toch dat het Vlaamsche volk
sedat jaren in zijn ontwikkeling belemmerd
wordt, en dat dit precies niet bevorderlijk
is voor het aankweeken van mannen die de
grootsche nu voorhanden liggende taak
zullen kunnen aanpakken en tot een goed
einde brengen.
Deze vraag stelt zich inderdaad; maar
hij die de Vlaamsche beweging gedurende
de laatste jaren meegemaakt heeft, weet
dat de periode van geestdriftig klinkende
woorden achter den rug lag en plaats ge
maakt had voor een tijd van rustig maar
hard werken. Een ieder, die de tekortkomin
gen van zijn ontwikkeling als een gapende
wonde gevoelde, vergenoegde zich niet meer
met het roepen om hulp, maar ging zijn
jonge frissche krachten aanwenden tot
zelfontwikkeling. Het was een wondere tijd:
Vlaanderen liet zich aanzien als een
ontzaggelijk groote bijenkorf waar met noeste
vlijt en toewijding gezwoegd werd.
De vruchten van dit groote werk zijn
niet achterwege gebleven en doen zich hoe
langer hoe sterker gevoelen; zoo is het mij
een voortdurende blijde verwondering te
mogen aanschouwen, hoe de jonge
VlaminZoo vaak bracht zg mij weg wanneer ik ging
en zeker zal zij wachten waar ik kom
als ik de stille wateren overzwom
en in/reed, schuchter, tot een nieuw begin.
Ik kan niet denken hoe het wezen zal,
een weerzien zonder oogen, zonder zinnen,
maar ik weet dat zielen elkaar beminnen
en erkennen en dat d'onhoorbrc val
van haar ziel naar de mijne mij zal geven
de heer lij k-w ar me, de ontroerde rust
van thuis te zijn, die voor mij werd gebluschi
toen de moeder gleed uit mijn aarde-leven.
Zoo mijmerend wordt zij weer gevoerd
in de blijde stilte van het binnen-eigen"
en vindt wederom: Liefde is de levenswet.
En niet slechts is liefde de levenswet der
menschheid, maar
Liefde is de zin van 't leven der planeten
en mensche' en diere'. Er isniets watkanstoren
't stijgen tot haar. Dit is het zeekre weten:
naar volmaakte Liefde stijgt alles mee.
Zoo is de grens tusschen Mensch en Al
verzorken onder den vloed der Liefde, en
alles streeft God toe. Want dit is de diepe
zin dien ik in deze woorden lees.
Van zuivere vroomheid is ook het sonnet
dat begint:
Allen te geven goddelijke wijding,
alle zielen naar 't Licht omhoog te dragen
door los te binden wat hen met het lage
vereent: dat is de nieuwe levenstydlng.
Hier spreekt zij, door haar inspiratie ge
dreven, woorden van mystieken aard, die
heenwijzen naar hts, ver verheven boven
het socialistisch ideaal: een gelukkige
menschheid op aarde", naar een transcen
dent doel, met den beeldenden term het
Licht" aangeduid.
Haar bewust streven echter het blijkt
heel duidelijk blijft uitgaan naar het
socialistisch rijk van gelijkheid en broeder
schap. Droomen kan de wereld niet opwaarts
tillen," klaagt zij en staat weer voor het
probleem: Droom en Daad". Hoe is het
nieuw-gewonnen besef, het zich voelen
aangevlijd tegen oneindigheid" te vereenigen
met den strijd'? Want het oude partij-streven
gen die in Holland verblijven, zich ruimer
gevoelen, zich gemakkelijker gaan bewegen
in het moderne leven, hoe zij voor alles
open staan, hoe zij in een woord moderne
Vlamingen worden, die gedroomde Idealen
aan de werkelijkheid durven toetsen, die
zich voortdurend naar verdere ontwikkeling
gestuwd voelen.
Voor mij staat het vast dat de mannen
die Vlaanderen's pulnen moeten herbouwen
er zijn of. het wordingsproces in een snel
tempo doormaken; verder bestaat er een
keurbende van ontwikkelden om ze uit alle
krachten te steunen.
Dit is echter niet voldoende om een mo
dernen herbou * van ons land te doen slagen :
de breede scharen van het volk moeten hun
leiders, hun denkers, hun bouwers steunen
zooniet zal hier ontbreken hetgeen voor elk
dsgelijk werk hoogst noodig is: een echte
grondslag. De herbouw van Vlaanderen moet
geschieden voor en met het geheele Vlaam
sche volk. Zal ons ontredderde volk daaraan
kunnen meewerken?
Ik meen dat wij wel degelijk op de nog
sluimerende krachten van onze menschen
mogen rekenen. Ons volk is ongeletterd,
ontmoedigd, versuft, maar het leeft! Het
draagt in zich een vlam die bij het minste
versterkend windje aan 't groeien gaat en
dat in de naaste toekomst tot een machtig
vuur zal gedijen.
Wie de vergaderingen van het
ViaamschBelgisch Verbond hier te lande gevolgd
heeft, weet daarover mede te spreken. Dit
verbond telt nu boven de zeven duizend
leden, en nieuwe takken worden in Engeland
en Frankrijk gesticht, zoodat een rijke oogst
in het vooruitzicht ligt.
Neen aan het Vlaamsche volk kunnen wij
niet wanhopen!
Maar zullen wij tegenover ons niet een
machtige tegenkanting opgesteld vinden?
Wie durft er de toekomst voorspellen! Zeker
en vast zal er moeten gestreden worden.
Maar wat hindert dat: strijd is heerlijk, strijd
is opbouwend!
Vlaanderen, er staan u heerlijke dagen te
wachten!
HUIB HOSTE
kan zij niet verlaten; nog bloeit strijdbare
liefde rood in haar op." Hier brengt uitkomst
een moderne pantarei"-philosophle, waarin
haar stralend levens- en Godsbesef nauw
kenbaar is versmolten: een leer die strookt
met de Marxistische dialektiek, maar toch,
door behoud der oude, geliefde woorden
(?god", steeds met kleine g") aan de
troostelooae grauwheid wat dieperen glans
moet geven. Zoo loochent zij Hem, dien zij
vond en noemde het Licht" en Volmaakte
Liefde", verklaart alle vastheid voor een waan,
maar kent nu aan de wereld-in-wording,
aan dat wat Goethe der Gottlielt lebcndiges
Klcid" noemde, toe den naam, die slechts
toekomt aan het stil Wezen van al die
bewogenheid.
Zoo wordt.de strijd voor het revolutio
naire socialisme een goddelijke" strijd, en
zoo heeft het probleem Droom en Daad"
weer een, voorloopige, oplossing gevonden.
Hoezeer Henriëtte Roland Holst het onop
losbare van het conflict zelf voelt, blijkt
wel uit het sonnet, dat aanvangt!
O hart dat telkens juicht: ik heb gevonden,
ik heb gevonden d'eenheid van droom en daad."
Maar nu meent zij dan de eenheid ge
vonden te hebben in de offerdaad: de vrij
willige dood in de komende wereld-revolutie
tot heil der menschheid. Als den Stralende"
begroet zij thans den Dood, met bijna hui
veringwekkende liefde:
Wat zijt ge blank en zuiver, en wat lacht
een morgenblijheid in uw trekke' ons tegen.
Met bevende graagte" zal zij hem, .den
wekker van hopger aarde-leven", te gemoet
gaan. Hierin ligt iets wat met de gezonde
menschen-natuur strijdt. Ookdeallervroomste
mensch zal, ofschoon zijn leven willig gevend
waar God dit vraagt, toch, zoo het kan,
liever blijven leven. Vroeg niet Jezus zeil
zijn Vader, den drinkbeker, zoo mogelijk,
aan hem te doen voorbijgaan?
Zoo is dit boek, hoeveel schoons ook be
vattend, als geheel een ongelijkmatig werk,
als noodwendig gevolg van de oneven
wichtigheid der ziel die zich erin uitspreekt.
II. GILT A v