De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 14 september pagina 7

14 september 1918 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

14 Sept. '18. No. 2151 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ABM.ABM.ABM.ABM.ABr-LABM.ABM.ABMABMABM.ABM.ABM l A B on B M A B M are h A.djUÜrts^ $y HEEREN-ARTI KELEN, UITRUSTINGEN. A B 'M A B M A B ABMABM.ABM.ABM.ABMABM^BM.ABM^BM.ABttABM.ABM miiiiiiiiiiiii iniiiiiiiii iiimiiiiiiiiiiiiiiitiii imiiiiimmiiiii SCHILDERKUNST-KRONIEK DE BEELDHOUWERSVEREBNIGING Zij was noodig. en ze is er gekomen. Ik wensen haar heil! Te lang toch heeft de plastische kunst ergens smal en schraal in een hoekje gezeten, niet als een bedelende, maar als een verstootene. En dit was zonder reden. Een tijd geleden kon dat wellicht zonder te veel onrechtvaardigheid, nu ware het een onjuistheid. Om twee redenen: De beeldhouwkunst in Holland herleeft, en is wakker op nieuwe paden. Zij heeft nog niet, als de schilderkunst, de vermoeidheid van vele schoone, voorbije daden aan zich; ze is niet belast met een pas voorbijgegaan verleden; ze ziet naar de verte, en in de toekomst. En ze heeft nog weinig van die lieden bij zich, die, niets kunnend, ijdel zich vertoonen ze heeft noch fratsen makers, noch een staart van armoedzaaiers, in aesthetischen zin, achter zich. Ze is levend, levendig, overmoedig soms, onjuist soms, maar echt. En dat is een goede compagnie om in te verkeeren, en een aantal aardige genooten zijn het om op stap mee te gaan. En daarom is de beeldhouwersvereeniging een aardig ding om te prijzen. Ik weet niet hoe lang het zal duren (genootschappen worden gauw suf) maar ik heb op haar ontstaan gehoopt, en menig keer heb ik er schertsend of ernstig over geschreven. Na tuurlijk hielp dat niet, schrijven helpt nooit (of altijd!) maar daarvoor moet je het toch niet laten en de vereeniging is er. Ik hoop nog iets. Ik hoop, dat ze niet kleinsteedsch zal worden (Louise Beyermankan daar iets tegen), niet Hollandsch in den zin van piet-luttlg. Ik hoop, dat ze fel zal zijn, zuiver, niet akademisch, maar van en voor de kunstenaars, liever van en voor de kunst, elastisch, onrechtvaardig desnoods maar dan naar den goeden kant: niet een vereeniging (dit is te deftig en te gauw ou-bakken) maar een verzameling levende, ageerende, boetseerders en bronsgieters, hoornsnijders en beitelaars in ivoor. LENOIR, PANORAMA, DEN HAAG Ik zal niet over Lenoir schrijven. Dit werk is niet zoo, dat het daartoe dwingt. Het dpet eerder van schrijven zich onthouden. Maar er is iets anders, dat tot schrijven onmiddellijk noopt. Dit werk wordt in een inleiding geïntroduceerd bij het publiek. Dit is een recht van den kunsthandel, dat ik niet betwisten zal. Ik bemin de vrijheid; tot, bijna, ze wordt tot iets ongebondens. Het geeft frlssche lucht in de waereld. Maar juist daarom wil ik ook iets zeggen over deze inleiding. Er wordt daar, op een hoog hartige wijze over rhythme gesproken, en dergelijke kostbare artikelen, die we te weinig bezitten. Er wordt daar geschreven over te beminnen dingen met plompe hand en plomper geest. En omdat ik de vrijheid bemin, en haast het ongebondene eer, wil ik daarover, over de vele inleidingen in de vele katalogi van de vele kunsthandelaars, iiiiuiimiuiiMiiiiiiiiiiiiimiiiiii Nieuwe Fransche Boeken Vacant ielectuu r J.-H. ROSNY AiNÉ, de l'Académie Goncoutt, L'Enigme de Givreuse, roman. CHARLES-HENRY HIRSCH, La grande Caprlcieuse, roman. Beide bij Ernest Flammarion, Parijs, 1917. fr. 3.50. Het raadsel van Givreuse... Een weten schappelijke fantasie van J.-H. Rosny den oudere, den nu reeds 62-jarigen vruchtbaren schrijver, die, met zijn broeder, de schepper is van den praehistorlschen roman en daarbij van vele modern-sociologische, van biolo gische" en van andere fantastlsch-wetenschappelijke romans. Ook dit is zulk een aan Wells herinnerende fantasterij. Aan Wells herinnerend, schreef ik daar; doch men wete dat een Fiansch criticus Wells voorstelt als den schuldenaar van Rosny 1). Het zou niet de eerste keer zijn dat Fransche oorspronkelijkheid miskend werd; ik zal het in dit geval niet trachten uit te maken, tenminste niet hier ter plaatse. Men gelieve zich even voor te stellen hetgeen hier volgt. Een natuurkundige, tevens bioloog en chemicus, heeft een methode gevonden, die hem in staat stelt levende wezens te verdubbelen. Ik belast mij niet met de opheldering dier methode, omdat er zaken als polariseerende energie en atoomsplitsing bij ter sprake zouden komen, zaken die mijn lezers maar half, en die ikzelf in 't geheel niet zou ver staan. Men stelle zich dus nu verder op mijn verzoek, en zonder rechtvaardi ging te eisenen, voor, dat deze geleerde bij ongeluk (want het is een man van zedelijk gevoelen) een in zijn laboratorium verdwaalden gewonden militair tijdens diens bezwijming verdubbelt, niet zoo maar in 't algemeen tot twee maakt, maar dat hij hem tot twee nieuwe menschen maakt, die ieder dezelfde wonden, dezelfde kleeren (met dezelfde vlekken), het zelf de militair zakboekje en daarbij identieke herinneringen, neigingen, genegenheden en verlangens hebben; tot twee nieuwe menschen dus, die eigenlijk niet geheel nieuw en toch ook niet de oude" zijn... Het zijn, om het precies te zeggen, twee jonge mannen die leder vol komen gelijk zijn aan den eenen gewonden soldaat, met dit verschil alleen dat ieder de 1) Florian Parmentier, Histoire contem poraine des lettres frar^aises. geschreven door vele onbekende grootheden, en kleinheden, het mijne niet achter houden. Ik vraag me af: wie zijn die heeren, die op zulke wijze, als verdekt achter een muur de palmen der eerbaarheid en der voortref felijkheid uitdeelen, en de kransen van den roem aanreiken, de kransen met de bladers der Rhytmen, der Moeiten en der Kunde en Kennis? Wat zijn dat voor zedigen, wat zijn dat voor bescheiden leeraars, wat zijn dat voor decente apostelen, die zich uit schroom voor den Heer, dien ze vertegenwoordigen, na meloos aandienen, en zonder naam in de openbaarheid ageeren, waar juist de naam van belang is om de waarde van het oordeel te kritlseeren, en de belangeloosheid van dit oordeel bovenal ? Zijn het de kunsthandelaars zelf, of zijn het de bedienden van den kunst handel, die kritisch optreden in allen ge valle zijn het dikwijls lieden haast even Incompetent als een mevrouw de Haas, die in een groot blad, keer na keer, haar bekende onkunde, haar ieder bekende onkunde in schilderkunst anoniem propageert. Maar, ten slotte, zoo het de kunsthandelaars zijn of hun bedienden, waarom bekennen zij hunne kwaliteit niet; waarom onderteekenen ze hun inleidingen niet desnoods met: de kunsthandel, of de geïnteresseerde bij den kunsthandel, of de geëmployeerde, of een der geëmployeerden... Een opkomend euvel werd op die manier op simpele wijze ge neutraliseerd, en dat is noodig ten opzichte van de goedwlllige, enthousiaste, niet kriti sche koopers. En die zijn er... en die moeten niet door veel leege woorden verward worden. Het zijn onschuldigen, die beschermd moeten worden zooals alle onschuldigen... DE WINTER, BIJ D'AUDRETSCH, DEN HAAG Er is een nieuw feit, dat aanleiding geeft, deze tentoonstelling te bespreken. Bekend was dat De Winter's zuiverste bekoring zijn kleur was; tevens zeker, dat hij zijn zinnelijk geziene Orchideeën haast maakte tot handelende wezens, verwant met dieren. Hij heeft nu, en dat is het nieuwe feit, de Spinnen in de spheer van zijn werk geplaatst, en ge vindt deze voor 't eerst op deze tentoonstelling bij d'Audretsch. Ze zijn, dat was te verwachten na de betrekkelijk kort stondige studie, meer objectief gegeven dan zijn Orchideeën, en zelfs meer dan zijn Anemonen, die in den droom van het licht van De Winter bestaan. En er is nog iets met die Spinnen het logisch geval. Het zinnelijke in het werk van De Winter is een der hoofdkenmerken. Hij heeft dat op niet te loochene wijze gegeven in de vormen dier orchideeën; het is misschien verwant met het Wordende, dat ge i» dit werk vindt. Hij zou het, zoo hij een visschen-schilder was, dat zinnelijke, kunnen geven in een beest als een Rog, die in haar blankheid soms een schaamtelooze Vrouw lijkt hij geeft het tot nu toe, en kan het misschien nooit geven, in de serleën zijner Spinnen. Dat is de beschouwing, waartoe deze ten toonstelling mij opwekte... TE VEERE IN HET SCHOTSCHE Huis Veere is een der plaatsjes (wat huizen, veel lucht en veel wolken, en water) die ge liefiiebt met een durende liefde, d'un souvenir qui dure, zegt de Régnier, of die u onverschillig laten, die ge eigentlijk ver acht (nietwaar, Nelly Bodenheim?) Het is helft weegt van hetgeen de vroegere, totale man woog, doordat nl. ieders beenderen, spieren enz. slechts half zoo dicht zijn... En als men nu nog weet, dat het geheim der splitsing met den grooten geleerden ten grave is gedaald (zooals dat heet), trachte men zich in de positie der jongelui in te denken. Hoe zullen zij zijn tegenover elkaaar, in de eerste plaats (d.i. tegenover... zich zelf!)? En dan, hoe zal de wereld zich gedragen tegenover twee gewonde, afge keurde soldaten, die zij als n dapperen poilu met bloemen aan het geweer heeft zien vertrekken ? Wat zal een (natuur-weten schappelijk denkend) hospitaaldokter, en wat zal een geloovige Christin van hun geval wel zeggen? Wat moet verder b.v. een met theosophie besmette dame noodzakelijk over hen vaticlneeren ? En erger: hoe zal hun verhouding tot hun moeder zijn (én hunner immers is niet geboren; maar wie?), hoe hun verhouding tot hun meisje van vóór de splitsing, en hoe zullen zij staan tegen over de minnares die zij (hopen wij) ter wille van dat meisje hadden verlaten? Men bedenke daarbij dat zij elkander eerst natuurlijk niet kunnen ontberen, daar zij slechts tezamen n zijn, maar dat zij zeer goed langzamerhand zelfstandige menschen kunnen worden, daar immers ieder hunner zich voortaan zelfstandig voedt en zelfstan dige ervaringen heeft. Dat alles te bedenken en zich voor te stellen is een zeer aangename oefening van het verstand en de verbeeldingskracht. Groote vragen, als die naar het mysterie der persoonlijkheid, komen er bij voor den geest. Men spele dit spel eens en als men er genoeg van heeft, dan leze men L'Enigme de Givreuse en bewondere hoe vernuftig dit geval door den schrijver is uitgewerkt, hoe logisch zijn spannend verhaal in elkaar zit. Het is de logica van het ongerijmde... van het voorloopig ongerijmde, want waarom zou niet ns de wetenschap zoovsr kunnen komen als die groote geleerde was? Waarom niet? Wat alleen niet kan, dat is dat zulke ontdekkingen ons eenmaal, wijsgeerig gesproken, de waarheid omtrent het heelal zouden leeren; want daartoe is gén uitbreiding der natuurwetenschappen bij machte. En omdat deze onmacht der wetenschap nu eenmaal zeker is, (onze tijd ziet dit gelukkig hoe langer hoe meer in), mag Rosny's natuurwetenschappelijke fan tasie, hoe vernuftig, boeiend en mooi-inbQzonderheden ook, toch nauwelijks bij de goede kunst worden ingedeeld. Want de goede kunst doet ons de philosophische d.i. AAN DE HINDENBURG-LINIE Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck een plaatsje van bezinning, en het staat gebouwd op een kaap, die uitsteekt in de zee der Trjdeloosheid; of het is een stadje, dood, met kantige steenen, en waar het waait, en waar geen tintelende spheer, de spheer der groote stad is, met het zwaaien van het licht, en 't nimmer duister... Er is niets in Veere voor u, of er is de Tijdeloosheid; de groote zomers over de Schelde, en d? winters, dik van sneeuw, en dichter van stilte, en gedoken, gehurkte al leen i gheid, en eenzaamheid... De tentoonstelling te Veere is de beste, die ik ken, in de kleine plaatsjes; ze is niet vervelend, en dat is al veel. W o 11 e r heeft er zijn vaart met blauwe schuit, een levendig, voor hem fijn van kleur zijnd schilderij; M a n k e s een teekening van een paard, een geschilderd aquarium; er zijn vier de Winter's; twee graphische werken van mej. WichersWierdsma. Vaes is krachtig in een vruchtenstuk, mevrouw Van Dam van I ss e 11 fleurig in Geraniums. Roelof s IIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIMPIIIUIIIIIIIIIII 3-31 October Tentoonstelling van Werken uit de Collectie GOUDSTIKKER in de groote Kunstzaal van FOLCHISÏUDIO", 's-Gravenlage. Gedurende deze expositie wordt de PEmiHTE TENTQQNSTEILING in de Kunstzalen der firma KALVERSTRAAT 73, AMSTERDAM, voortgezet IIMIlllllllllllllllllllllltll eigenlijkste waarheden gevoelen, waarom het ons ten slotte alleen te doen is. En al was het nu bewezen dat atomen splitsbaar zijn, dan nog zouden wij niet daardoor weten wat een atoom, d.i. een deeltje der stof", eigenlijk is. ??* Evenals Rosny is de niet minder vrucht bare en in FranKrijk ook reeds zeer bekende Charles-Henry Kirsch een echt verteller. Welk een smakelijk verhaal is dit! Het blijft toch altijd maar genoegelijk, dooreen luchtig en geestig en te zijner tijd ook wel elegant-diepzinnig verteller, tijdens uwzorgelooze vacantie, waarin gij u zelf zoo vei lig en superieur kunt voelen, te worden ingevoerd in die Parijsche wereld, waar heeren met een jaarlijksche rente van hon derd duizend francs, en meer, zich in keurig en kostbaar ingerichte gar9onnières, met niet minder kostbare en keurige vrouwtjes op vele verfijnde, zoowel als primitieve genoegens onthalen; waar rijke courtisanes, die Grieksch en Latijn kennen en over het bestaan van God weten mee te praten, een hofhouding van hommes du monde en... professoren in de sterrekunde om zich heen verzamelen; waar men niet véór 3 uur 's nachts zijn eerde verlaat, zijn geld slechts telt bij louis d'or en verspeelt bij lapjes van duizend; waar men huizen bezit met oude Venetiaansche spiegels, met chef-koks en met verscheidene gestyleerde lakeien, die in den derden persoon enkelvoud tot hun meesters het woord richten; een wereld, tenslotte, waar men om de geringste haverklappen, als daar zijn onweerstaanbare béguins of een weinig spleen, de langste en zonderlingste teizen maakt, naar Japan, om iets te noemen, of naar Enkhuizen. Dat is een aardige wereld en men leest er met plezier van. 't Is waar: er is oorlog. 't Is niet minder waar: die vrouwtjes zijn wel wat impudiek en nemen een nieuwen amant met hetzelfde gemak als een tweede kopje koffie, 't Is ook waar: die heeren hebben geen zeer ontwikkeld orgaan voor moraal; het zijn geen nuttige leden der maatschappij"; verre van dien; veeleer zijn zij hetgeen een booze, algemeen ontwik kelde heer uit den Enkhuizer middenstand, een heer die dezen roman bij toeval op Zondagmiddag in zijn rood-trijpen salon zou lezen, vast en zeker nietsnutters" of parasieten" zou noemen. Ongetwijfeld... Maar 't vergaat er al die lieden dan ook naar. Da wufte vrouwtjes in de eerste plaats: zij halen zich voor goed de ongeconditi(Alb.) zond een schilderij, een aquarel, een pastei, kundig, met de hem gewone eigen schappen ; Wittenberg's eenzaam boompje is zijn beste. Eekman, een begin niet zonder kracht, had beter gedaan met figuur te zenden; Anna Abrahams' vruchten zijn een genoegen van kleur. P e i z e l' s Oosterling is typeerend gegeven, mevr. Enthoven heeft wat gevoeligheid, en breed heid in haar kleur. Bij deze werken vindt ge portefeuilles met etsen van Vaes, Eekman, Derkzen van Angeren, Schelfhout, Bron en anderen... Het geheel, ik herhaal het, is geschakeerd genoeg om niet te vervelen,.. PULCHRI STUDIO, DEN HAAG Van der Hem's Volendammer Visscher is, zeker, een der meest gelukte werken uit zijn laatsten tijd. De persoonlijkheid van dezen schilder is hier echter niet aller-eerst en bovenal in een kantige formuleeting ge openbaard, waarin elke wezentrek, als met een hard potlood geteekend, definitief vast gelegd is; er zijn invloeden. Het Spaansche, zoo onmiskenbaar in vele schilderijen, enz. in Amsterdam, pas of pas geleden geschilderd, vindt ge in Van der Hem niet voor het eerst. Voor het eerst vondt ge dat in zijn Katwijker figuren (de personen vlak vooraan, daarachter het land schap als phantaisie vol decor gewild) maar daarin was het noch eerlijk genoeg, noch overtuigden enkele volvoerde détails van de strakheid van het overige. Het Spaansche is in den Volendammer Visscher", in Pulchri nu, in den man, die gehurkt zit; dien ge pal van voren ziet, en waarachter een fond is van zeilen van schepen. Maar dit Spaansche is Van der Hem langs de Amsterdammers hier gekomen: de kleur van Sluyters en anderen leeft hierin. Daaren boven zoudt ge, wildet ge analyseeren, nog kunnen zeggen (maar het was gedeeltelijk onjuist), dat er eveneens teekenen van het cubisme zijn in de vulling van dien achter grond. Er zijn dus invloeden, maar toch is het werk, een seiie van rooden'' te prijzen. Er is, hier en daar, het gevaar der vlotte losse hand en der Duitsche kleur, die oneerde geringschatting op den hals van alle gegoede dames uit Warfum, dames die elk parfum onnatuurlijk" vinden (be halve at van gesteven katoen). De heeren vergaat het niet minder slecht; en hun straf is zelfs de hoofdzaak in dit boek. Zoo hebben ze soms berouw; en het is hoogst pijnlijk berouw te hebben. En, wat nog erger is: zij putten alle genoegens uit en verliezen daardoor elke bekwaamheid tot genot. Het is een vreeselijk iets om tot elk genot onbekwaam te zijn. Er blijft u dan slechts over aan u zelf te denken; en een kind, ja zelfs een philosoof weet dat dit nagenoeg onverdraaglijk is. Men komt er toe naar den dood te verlangen en 't is zelfs niet ondenkbaar dat twee veertigjarige vrienden, zulke als ons hier worden afge schilderd, tot de meest bevreemdende af spraken besluiten, als b.v. om na drie maanden te trachten elkander het leven te benemen. Datisdandestrafderneurasthenischebuitensporigheid, volgende op de zonde van hoog moed en ledigheid. En men ziet meteen hoe de uitgave zoowel als de lectuur van dit in 1913 geschreven boek zelfs in oorlogstijd gerechtvaardigd zijn; want nietwaar, geen Franschman is het thans meer, als bovengenoemden twee vrienden, geoorloofd zich van alle particuliere of openbare belangen te desinteresseeren ; een gemeenschappelijke aspi ratie zuivert hen allen; en weinige hunner behoeven nog den dood te zoeken: de dood zoekt hen. Zoo geeft ons deze goedgeschreven, boeiende, romaneske roman, vol afwisseling, vol aardige figuren en fijne opmerkingen (slechts hier en daar zijn uitdrukking en verwikkeling wat onduidelijk), zoo geeft ons dit boek een helder inzicht in de vreemde verwildering van sommige kringen, vóór den oorlog, en tevens het begrip van de genezing dóór den oorlog; bovendien geeft het ons het inzicht dat de mensch niet met zichzelf alleen schijnt te kunnen zijn, dat hij niet buiten divertissement" kan, zooals Pascal zeide; en tenslotte geeft het nog iets anders. Als de beide hoofdpersonen besloten hebben elkander, drie maanden na dato, naar het leven te zullen staan, als zij dus het einde van hun leven nabij zien, gaan zij beiden plotseling houden van een vrouw, en dat met een hevigheid waarop ze in geen geval meer hadden gehoopt. Zoo begrijpt men eens te meer dat het leven vooral genoten wordt, omdat wij het kennen als beperkt. Een eeuwig leven zou alle saveur verliezen. geen kleur is maar dik insisteeren op een groen". Als geheel handhaaft het zich door een lenigheid, die de kracht niet uitsluit; als geheel is het luchtiger van wezen, leven diger dan wat Van der Hem dikwijls ge maakt heeft, het is inderdaad minder Duitsch; en de achtergrond bezit phantaisie in regel matigheid. En dat is bij hem zeer veel... HAARLEM, FRANS HALS Natuurlijk is elk raken aan een schilder!] van belang iets, dat zooveel mogelp moet worden vermeden. Dit is te vanzelf sprekend, dan dat ik het hier meer dan memoreeren zou. Maar er is n geval, waar, wanneer voldoende kunde en voldoende zorg aan wezig zijn, het wegnemen van een oud geel vernis noodzakelijk wordt. Dit is wanneer er door dat vernis een aperte leugen ontstaat; wanneer het schilderij door het gele vernis zich voordoet, als behoorde het tot een zekere rubriek, terwijl het inderdaad tot een andere behoort. Dit was, en is nog het geval bij sommige der Halsen. Hals is een klaar schilder van klare kleur, die niets te maken heeft met de eenheid van het romantische, met de gulden eenheid van het noordelijk romantische. Toch kon deze meening bij sommigen, en bij velen, ontstaan, wanneer ze naar Haarlem gingen om den schilder er te zien in zijn serie werken. Die meening moest zelfs bij de ook eenigszins onkundigen tot een zeker heid worden, en als traditie haar foutieven invloed uitoefenen. Het is echter een zeker heid voor iedereen met eenig inzicht, dat de gangbare meening, ontstaan door de met een gele laag bedekte werken, Hals on waar zag, onjuist, en hem in een verkeerde rubriek zette. (Waar bleef zijn verwantschap met Velasquez als schilder?). En om deze redenen vind ik de behandeling van het schilderij, zooals deze plaats gehad heeft in Haarlem, een her stelling die te waardeeren is, een nood zakelijk iets, een juist doen tegenover een leugen, die ontstaan was door een vernis, dat alles in verhouding en wezen falsifieerde. PLASSCHAERT llllllllMIllllllllllltlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll Charles-Henry Hirsch blijkt dus een schrij ver, niet onbekwaam om ons vrij belangrijke waarheden omtrent het menschenleven te doen gevoelen, en het ware zeker mogelijk, te dezer plaatse nog eenige wijsgeerigheid aan te brengen. Maar het is vacantie. Laat ons niet te diepzinnig worden. Te meer omdat wij niet eens zeker weten of CharlesHenry Hirsch er oorspronkelijk wel zooveel bij gedacht heeft. Misschien heeft hij alleen eens een plezierig verhaal willen schrijven. Nu, dan is hem dat gelukt al loopt het met de hoofdpersonen leelijk af. JOHANNES TlELROOY ONTVANGEN BOEKEN (Het geestelijk leven in Frankrijk staat nog niet stil): Aurel, Les salsons de la mort, Figuière 1916. F. Strowski, La flèche d'or, Récit de la première invasion des Baltes en France, roman, Perrin, 1917. M. de Villiers, Reine Audu (geschiedkundig) Emile-Paul, 1917. P. Mac-Órlan, Les bourreurs de crane, Renaissance du livre, z.j. Idem, Les Poissons morts, Payot, 1917. M. Dekobra, Grain d'cachou ou Montmartre pendant la guerre, roman, Renaissance du livre, 1918. I.-F. Fonson, Le sergent Beulemans, Re naissance du livre, 1918. Ch. Baret, Le Théatre en Province, Re naissance du livre, 1918. Geo And ré, Ma captivitc en Allemagne, Renaissance du livre, 1918. L. Dumont-Wilden, Anthologie des crivains belges, poètes et prosateurs, 2 deelen, Crès 1918. Paul Fort, La lanterne de Priollet, EmilePaul, 1918. (Zie over Paul Fort De Amsterdammer" van 13 Oct. 1917). AndréSuarès, Remarques II tot en met VIII, Nouv. Rev. Fr., 1917-'18. (Zie over Suarès De Amsterdammer" van 11 Mei 1918). J. des Vignes Rouges, AndréRieu, Officier de France, roman, Flammarion. 1917. (Zie over J. des Vignes Rouges, De Amsterdammer" van 22 Juni 1918). AndréPézard, Nous autres a Vauquois (1915-1916), Renaissance du livre 1918. Louis Sonolet, Pour tuer Ie cafard (met aardige 111. van Marcel Capy), Renaissance du livre, 1918. Met vele andere die hier binnenkort worden besproken.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl