Historisch Archief 1877-1940
'.?*?'.
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
21 Sept. '18. - No. 2152
KLEINE PRIJSVRAGEN
i
Acrostichon
Wij noodigen onze lezers uit op het woord
GENOEG" .
een Hollandsch gedichtje te maken dat met dit begrip verband houdt en
waarvan de beginletters van iederen regel van boven naar beneden gelezen
te zamen het woord vormen.
Als prijs stellen wij beschikbaar eenige boekwerken.
Inzendingen die daarvoor in aanmerking komen zullen worden gepubli
ceerd, naar verkiezing van den inzender met diens naam of initialen onderteekend.
De inzendingen, duidelijk geschreven, en voorzien van den volledigen
naam en t adres van den inzender(ster), moeten ons in couvert, voldoende
gefrankeerd, onder motto Kleine Prijsvragen benevens het nummer der
prijsvraag, aan het adres: Secretariaat van De Amsterdammer, Keizersgr.333,
Amsterdam, vóór 5 uur 's namiddags van den eerstvolgenden Donderdag
bereikt hebben. &
Onder de jonge Vlaamsche schrijvers, die
zich aan het Belgische Yser-front onder
scheiden hebben, n door hun heldhaftig
gedrag, n door hun literair werk, behoort
Fritz Francken tot de besten. Voor den
oorlog publiceerde hij een zeer gewaardee.rden
bundel liefdegedichten. In oorlogstijd schreef
ntf: De vijf glorierijke wonden'' (verzen),
Het heilige Schrijn" (verzen), den
anecdottschen oorlogsroman De blijde K< uisvaart"
en schetsen en novellen welke de stof van
twee proza-bundels vormen, De vrijbuiters
van de Roode Zee" en Naar W(/d en
Z(id". 't Is van dit laatste werk, dat De
Amsterdammer" het voorrecht heeft eenige
rappe, losse, ter loops van de pen in de
loopgraven neergeschreven en dus niet als
definitief werk te beschouwen verhaaltjes
op te nemen.
NAAR WIJD EN ZIJD
I
ONDER 'T KANON
Te Parus. Middag. Restaurant Au galop!",
ergens in een zijstraat van het eersie arron
dissement.
Quel vin? vraagt de kellner, hoffelijk.
Du Moulin-a-Vent, beveelt de
grijsgebaarde heer, die naast mij, in gezelschap
van twee snoeperige midinetjes, tafelt.
De zon smijt gulden speren op de vensters
der overzijdsche huizen. Drukke menschen
doen de straatplaveien galmen onder den
hiel. Hier op het terras van het gonzende
spijshuis is het koel. Een witte huif spant
haar scherm boven ons hoofd en rondom
zomert het groen van kloeke slingerplanten...
De vorken kletteren op de borden; kris
tallen roemers rinklnken; lachjes parelen.
Stemmig, de aanblik van dit publiek: mili
taire uniformen hemelsblauw, kaki,
olijfgroen en doorschijnende vrouwentoiletjes.
Ook eenige burgers du pèkins en dan
meestal nog gebrekkelfjk of misbakerd.
De oude heer naast mij, van snit een on
uitgegeven Rodin-kop, maar
apoplectierood, bromt in zijn baard:
iiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii i
DROOMBEELD
XVII
De Naderende Winter
iimiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiHiiiiiiMMniiiimmiiiiii
CORRESPONDENTIE MET
EEN DAME
door
een BESCHAAFD ONTWIKKELD HEER
Ui
En nu de beantwoording van uw vraag.
.Gelooft u ook niet, dat de zonde de
oorzaak is van den oerlog, en dat het de
liefde zal zijn, die alles moet goedmaken?"
vraagt gij.
Uw vraag is alleszins Interessant. Ja, wat
de (iefde betreft, ik geloof, dat zij het inte
ressantste onderwerp van onze correspon
dentie zal kunnen uitmaken, al noemt gij
ze niet opzettelijk onder uw opsomming:
literatuur, spiritisme, godsdienst, etc. Maar,
dame, gij begint er te gauw mee. De liefde
moet het slot zijn en niet de ouverture.
Qe herinnert u, hoe ze bij Faust, den
wijsgeer en godgeleerde, nadat hij tevergeefs
vier faculteiten had doorgestudeerd, ook het
slot is geweest. Tien jaar heeft hij zijn
adepten voorgelicht, en toen is eerst Gretchen
gekomen om hem op zijn beurt te
becatechiseeren: daarna eerst zijn zij gezamenlijk,
hij: de beroemde magister en doctor; zij:
het arme, onnoozele schaapje, gaan be
grijpen den zin der eeuwige geheimen,
waarin het Al onzlchbaar zichtbaar nevens
hen en in hen leefde. Maar, dame, dat was
eerst aan 't slot.
P Laten wij de liefde niet als ouverture
misbruiken, dat zou zonde zijn. Want wat
moest er dan terechtkomen van onze
wederzfjdsche voorlichting en wat zou het
publiek, dat wij in onze volstrekte
liberaliteit deelgenoot maken van onze
corresponIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIII
Ben, quoi l Et Ie vin ?
De twee midlnefjes tortelen naast zf]n
breede schouders. Ze zfjn om te schaken,
de eene rosblond, met blauwe, blauwe
kijkers, een sipperlippig mondje en een
aardig neusje dat onder den boog van het
smalle voorhoofd guitig opsteekt; de andere
donkerbruin, een creooische physionomie,
zwarte, vurige kijkers, een mond die belooft,
en een neus, lang, smal, driehoekig, waarvan
het topken als de looveitak van een treur
wilg tot over de bovenste lip hangt, mis
troostig; belden gepoederd en geschminkt,
hals en nek bloot en de jonge borsten fleu
rend onder de neteldoeken, lasse jakjes...
Le voila, kirt de rosblonde.
De kellner ontkurkt de stoffige flesch.
Donnez, zegt de oude heer. Hij zelf
wil schenken.
Klaterend gudst de wijn in de roemers.
A la tienne Etienne, jokt de creooische
deerne. En haar neus dompelt schier In het
glas, als een straatjongen die moedernaakt
zou in een vijver duikelen. Mijn geburen
vermaken me fel. Na vijf maanden
oorlogsleven smaak ik dubbel het daarte ontberen ge
noegen van het burgerswelzfjn in een wereld
stad. Ik voel mijn oude instincten zoetekens
ontdooien: zal het militarisme bij ons dan
steeds een vernislaaeje blijven? Ik sidder
van vreugde. Ik leef in een droom; al de
misere van mijn vrfjbuitersbestaanis vergeten.
Eensklaps; boem! Een doffe slag.
Ik kijk op, een beetje onthutst.
De oude heer naast mij glimlacht.
Encore un, declameert hij waardig.
Quol donc? aarzelt de rosblonde.
Mals, un obus l C'est la grosse Bertha
qui t i re.
Je n'ai même pas entendu, liegt de
creooische...
De rosblonde proest het uit in een luiden
schater, argeloos spelend met de twee saaien
schutsengeltjes Nënette en Rlntintln
welke iedere parisienne nu om den hals
draagt.
De oude heer trekt zijn gulden chrono
meter uit den zak, potsierlijk en zijn woor
den onderlijnend met een breed gebaar:
Ouil bevestigt hij, c'est l'heure. Le
concert commence.
Le concert, dat is het bombardement van
Parijs met het monsterkanon,..
Dans vingt minutes, Ie second arrivera,
gichelt de creooische, ongerust toch en
wispelturig wippend op haar rieten stoeltje.
inderdaad, twintig minuten later, valt de
tweede obus, veel dichter nogthans. De
grond davert Eenige verbruikers springen
recht, reikhalzend. Ik houd me kalm,
professlpnneel-kalm en slurp met bruisende
teugjes aan mijn kopje koffie dat niet den
minsten mokka-eeur verraadt. De koelbloe
digheid der militairen voorkomt de paniek
van het burgerlijk element.
Een schavuit loert nieuwsgierig naar de
lekkere schoteltjes der tafels. De creooische
schoone, schuin over mij, doorkerft hem met
gebolgen blikken. En hij sarrend, zinspelend
op de krakende howitzers, snauwt:
Ohé. Ia móme, attentionl.. .ca pourrïit
ben te dëgringoler sur la facade.
En ongemanierd tokt hrj met zijn beenige,
besmonselde bedelaarsvingeren op zijn vin
nig neusje...
Parijs, Oogst 1918 FRITZ FRANCKEN
Een Vleugje Haagsche Wind
ONZE LIEFDADIGHEID
Tusschen zomer- en winterseizoen,
tusschen strand en salon, kurhaus en cinq a
sept, het afscheid van badplaats in paddock
denlie, aan de lectunr van minnebrieven
hebben?
Gij wilt, met een verwijzing naar
Multatuli, opmerken, dat minnebrieven toch wel
degelijk leerzame stof over allerlei levens
vragen kunnen bevatten? Dat kunnen zij
ook, dame, doch alleen, wanneer de minne
brief als litteraire vorm is bedoeld. Maar
niet, wanneer zij, geschreven met de bedoe
ling, al zij het dan niet naar den trant, van
het brievenboek voor minnende harten,
inderdaad een rechtstreeksche openbaring
wil zijn van de aantrekkingskracht, die het
eene geslacht op het andere uitoefent.
Doch in zoo'n brievenboek zou onze, toch
louter om geestelijke voorlichting begonnen,
correspondentie ontaarden?! vraagt gij en
gij huivert. Dame, wij zijn aan het spiri
tisme nog niet toe, en wij wachten ons,
reeds nu de toekomst te voorspellen. Wat
er van onze correspondentie wordt, weten
ik noch gij. Moet inderdaad de liefde er
het slot van wezen, soit l Maar zij mag
er de ouverture niet van zijn, want dan
vertroebelt zij bij voorbaat de zuiverheid
onzer gedachten waaruit zij ik geef het
toe! tenslotte zou kunnen opbloeien.
Misschien fremmelt ge hier reeds mijn
epistel van boosheid ineen. Welk een ver
onderstelling l, roept ge uit. Infame! hoe
durft ge ?! Is dat de taal van een beschaafd,
ontwikkeld heer jeeens een weetgierige
dame? Kan ik me zóó hebben vergist?
Ik bid u: stel u gerust. Want er is liefde
en liefde. De liefde, die ik bedoel, is van
zuiver-geestelijken aard en heeft niets te
maken met de zinnelijke gevoelens, waarmee
gij uw echtgenoot...!, Pardon !, want daar
over zouden we immers zwijgen. Ik wou
en de dagen, die aan theater en Fransche
opera's, Péral en Dayhrmond voorafgaan,
die eerste herfstdagen van late zo mertoi
letten en fraaie winterhoeden en kostbaar
bont als zwierig garnituur, maar nog niet
in zware pelzen, die dagen, die niet koud
genoeg zijn voor de vlammende houtvuren
in open haarden, maar te koud voor park
en terras, in die dagen, wordt ons mondaine
leven gaande gehouden door weldadigheid,
aangenaam aangepast aan de scheidende
sport en de voorboden van het komende
kunstgenot.
't is bijna onze drukste tijd, met al deze
feesten voor Ie sou du mutilé, Ie tabac
du soldat Beige, lesaveugles de guerre, Ie foyer
des orphelins, en de tallooze miserabelen,
voor wie we vriendelijk glimlacherd onze
bescheiden gaven offeren aan de dames van
het comitéin den uitbundigen luister van
najaarstoilet en fourrures.
Voor we het levendige winterseizoen In
gaan, zijn we te zamen geweest op
Duindigt, op het groote Hippische
weldadigheidsfeest, met den kleurigen kostbaren optocht,
equlpages in kleurige, geurlooze pracht van
heftig en fel uitbloeiende najaarsbloemen,
van grootbloemige, belle dahlia's en gril
lige vurig vlammende gladioli, en groote
gele schijven van zonnebloemen met breede
ronde zwarte harten.
Za hadden de weelde en kleur der najaars
toiletten, gelijk de avondkleeding met d
colleté's de teerheid kunnen hebben van
kasbloemen in de weldadige hitte des win
ters in onze salons en theaters.
En toen het op Duindigt koud en
herfstig en buiig was, toen de zeewind op het
buiten van den heer Bignel door het ver
kleurende loof van boomen en struiken
gierde en de arme, half verkleumde Indische
Prinsjes in hun baatjes, terwijl ze voor het
Roode Kruis hun gamelang en wajang
speelden, wel achtergebleven trekvogeltjes
in een sneeuwbui geleken, of op kasplantea
die men verzuimd had op tijd bimen te
halen, en toen we over het Gevers
Deynootplein blikten, waar de regrn woest
neerzwiepte, terwijl we in het Pavillon Vieux
Doelen nog juist een stukje matinee genie
ten mochten van Belgische sterren voor
het komend seizoen, bespraken we reeds
minzaam oppervlakk'g alle feesten, die we
den laatsten winter genieten mochten, en
verheugden we ons met voorname reserve
op het genot, dat komen moest. En intusschen
bestreden we met onze beleefde gaven de
eerste onkosten der kostbare feesten.
O, veel liefdadigheid mogen we onge
twijfeld nog meemaken, in den loop van
den winter, veel elegante, veel wereldsche
liefdadigheid met diplomatieke en politieke
en adellijke eerecomité's. We zullen er wei
nige verzuimen, want warm klopt ons
hart voor mondainiteit en oorlogsblindheid,
voor flirt en verminktheid, voor beau-monde
en croix rouge, voor theater en looograaf,
voor de upper ten, die uit Belgiëvluchtten en
de ongelukkigen, die er achterbleven, voor
elk voornaam geldverteeren met verren
llefdadigen achtergrond, die ons in onze
gepaste feestvreugde niet vermag te deren...
maar deze eerste feesten, die onzen herfst
veraangenamen, die mogen we niet ver
zuimen, omdat ze de voorbereiding van
ons groote winterseizoen, een revue van
onze mondaine legerschare, zijn.
Als een algemeene vergadering van een
groote onderneming, die een boekjaar te
sluiten heeft en een nieuwe exploitatie be
gint, zoo komen wij afrekenen in deze herfst
dagen met Scheveningen en Dulndigt, met
paardensport, golf en tennis, en bereiden
ons voor op bals, comedies en opera's en
offeren,speelsgewijze...voor iets, dat onge
lukkig is en vér weg.
ARI
DE SCHOENTJES
Naar 't Fransch van Kap. SIMONS
Te Dr Gr in het vroege voorjaar
van 1915.
Tusschen een opeenhooping van ruïnes,
in de hoek van het kanaal en de groote weg,
een enkele schuilplaats. Ik overdrijf wanneer
ik die wankele woning de naam van schuil
plaats geef, want als eenige beschutting was
lltllllMMIIIIIIIlllllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIEIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP
MotordienstvanTetenburg
DAGELIJKSCHE MOTORD1ENST
UTRECHT LEIDEN DEN HAAG DELFT
Vleutensdiewep. Utrachtscheveer26. FynjékadtS. HouttuininS
VICE-VERSA
maar zeggen, dat die twee naast elkaar
staan en met elkander gepaard kunnen
gaan, zonder tot zonde aanleiding te geven.
Maar hoe kwam ik ook alweer op de
liefde? O ja, gij vroegt: Gelooft u niet,
dat de zonde de oorzaak is van den oorlog,
en dat het de liefde zal zijn, die alles moet
goed maken ?"
Dame, ik geloof heelemaal niet in d e
liefde, net zoomin als ik aan de zonde
geloof. Ik geloof in liefden en zonden.
Gelijk ik boven in mijn afdwaling reeds heb
aangetoond, bestaan er verschillende soorten
van iliefde. Daar is de zinnelijke liefde en
de geestelijke als tusschen broer en zuster";
daar is naastenliefde; ouderliefde en kin
derliefde ; daar is apenliefde en liefde van
de kat voor de muis.
Gij kent Plato en zijn ideeënleer ? Welnu,
liefde" Is een idee, gelijk de bekende idee
boom". In werkelijkheid bestaat er geen
boom". Wel de kastanjeboom en de linde
boom, het rozeboompje in uw bloemenperk
en de boom dien wij hier opzetten. En ook
zijn geen twee kastanjeboomen noch twee
opgezette boomen gelijk. Zelfs zijn er geen
twee gelijke blaren aan denzelfden boom.
Zoo is het ook met de liefde. Nemen wij
deze In den meest gebruikelijken zin van
het woord: die van aantrekkingskracht tus
schen man en vrouw. Ik heb, voordat ik
met mijn tegenwoordige vrouw kennis
maakte... Maar 't is waar, daarover zouden
we niet praten. Welnu, ik heb, welgeteld,
zeven keeren bemind. En de liefde liet zich
steeds weer van een kant bekijken.
Doch laten we mijn bescheiden persoon
buiten 't geding houden. Goethe dan, de
groote Goethe. Denkt ge, dat zijn liefde
UIT HET KLADSCHRIFT VAN JANTJE
?x ? M/W-? ,,-O'
^/^WKV|V
&f^^rWflf
?»-
^^i^<3^é^ &*rx^ .^& *%*" ' &*J^^ ^ 2*óv&?^
^'^--- ^^ ??"' /-o "^ ^v^-""
W,
'-«> t\jï. A»?Sc5ï-v}
i -^ M -^ i ^$*-'</. fz^'Sn
i^p, ,-, /f, / i j l . -v- , t l LU
k^ir^ w ]^- "üv-rn.7^ y^
L^pUU-^J -?-Si \ '^-'\iM^ ?*>s'£*
~"^.-,,p .-.=- -\:C 'l \ ' ''f^'^" ^S, f^^f , ,
DE /^MSTERD/=1MSCHE
HEERENGK/ICHT 111
LEVENS-OMGEV/lLLEMVÏ/WSPI?flKELUKHEIC>5
ZIEKTE VERZEKERIMGEM
IIIIIMIIIIIIMmlIIIMMtlllMlllllllllllllllllllllllltllll
er een planken wand, met groote s:heuren
en van kogelgalen doorzeefd, waar men de
blauwe hemel door heen zag. Zoo laag van
zoldering was deze woning dat wij om te
kunnen zitten, de pooten der stoelen korter
hadden moeten maken. Bovendien was er
niet de kleinste bos stroo om ons op uit te
strekken; waartoe zou ook een bos stroo
gediend hebber, daar wij geen oog konden
sluiten gedurende heel ons verblijf in die
vreeselrjke streek, waar wij ieder oogenblik
gevaar liepen verrast te worden en gedood
tot den laatsten iran, zonder hoop op hulp,
Het geweer in de vuist, stonden de mannen
op wacht...
In de hoek van de kamer lag een
ruwharen ransel, met witte vlekken overzaaid.
Cet ours" behoorde aan geen der poilus
die bij mij waren en ik liet hem openmaken.
Ik verwachtte niet anders dan den inhoud
van iedere scldaien-ransel te vinden: schoe
nen; een broek, schoon ondergoed, veters,
spijkers, een of twee Stukken kaars, patroonen.
verbleekte portretten, vuil geworden brieven
en les souvenirs de la guerre".
Niets.... in de ransel was geen enkel
voor de domineesdochter van Sesenheim en
zijn liefde voor de deftige mevrouw von
Stein, die zeven jaar ouder was dan hij en
zeven kinderen had, en zijn liefde voor
Christiane het bloemenmeïsje en de liefde
van zijn ouden dag voor de danseres Suleika
en voor het jonge ding Ulrike altijd dezelfde
liefde" is geweest ?
Maar gij bloost en zegt: Het is zonde op deze
wijze met een dame over de liefde te praten.
Hier heb ik u vast! Want is het deze
zonde, die naar gij gelooft, de oorzaak van
den oorlog is? Neen, nietwaar? Hoeveel
verscheidenheden zijn er dus ook van het
merk zonde"! Als een inbreker het ge
hamsterd vat slaolie van een oude juffrouw
steelt, doch te juister tijd wordt betrapt,
roepen beiden tegelijkertijd: Zonde!"
Maar de juffrouw bedoelt, dat het ont
vreemden van andermans eerlijk gehamsterd i
soldatenstuk; maar zorgvuldig in een grauw
papier gewikkeld vond ik een paar kinder
schoentjes, heel klein, heel lief met hun
bleek-blauwe strikken...
S'elt u mijn verwondering voor...
Urenlang bleef ik verloren in de mijme
ringen die deze vondst in mij had opgewekt.
Ik laat het aan u over, mijn lezer, een roman
te verzinnen, zooals ik het deed, om de aan
wezigheid van die schoentjes in de ransel
van een poilu te verklaren, en het doe' van
de diefstal gepleegd door de onbekende
vader, die zijn bébéniet zal terugzien...
De Dood heeft hem meegenomen toen hij
vol verwachting zich in de vreugde indacht
om ne zijn kind aan te trekken, dat nu stellig
nog iederen avond op de schoot van zijn
moeder de handjes vouwt om van den hemel
de terugkeer van zijn vader af te smeeken.
goed indruischt tegen de goddelijke geboden,
en de dief geeft met deze uitdrukking te
kennen, dat hij het naar vindt, dat de nacht
wacht niet juist nog n minuutje later is
gekomen, wanneer hij zijn buit binnen zou
hebben gehaald.
Om dus op uw vraag terug te komen. Ja
ik geloof evenals u, dat de zonde de oorzaak
is van den oorlog, en dat het de liefde zal
zijn, die alles goedmaken moet. Alleen: we
moeten, elk op onze wijze probeeren, de
hier gebezigde begrippen zonde" en liefde"
nader te omschrijven.
Ik heb een professor in de philosophie
eens hooren zeggen: Alle begin der wijs
begeerte is scherp definieeren. En dame, zou
ook hier niet weer alle begin moeielijk zijn?
Inmiddels verblijf ik, antwoord wachtend,
Uw
B. O. H.
Itll Illlllll
Koninklijk
Begeer