De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 28 september pagina 1

28 september 1918 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H°. 8153 Zaterdag 28 September A8 1918 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per No. f 0.20. Per 3 mnd. f 2.25. Abonn. loopen per jaar Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën omslag 10.40 p. regel, binnenpag. f 0.50 p. regel INHOUD > Bladz. 1: Bettuurskunst en Bestnorsevolutie, d»or v. H. Baitenl. Overzicht: Confessie, door dr. W. O. O. Byvanok. 2: De Turksehe Nederlaag in Palestina, teekening van Jordaan. Krekelzang, door J. H. Spetnhoif. Spreekzaal: Het Japansche Gevaar, docr van Huls van Taxia. Hond- en Klauwzeer, door M. v. d. H. De Academie voor Practisohe Wfcsbegeeita, door dr. Fred. van Eeden. 3: Feuilleton: De Torenklok, door Elise Bntgers. Leekeaspiegel. 5: Voor Vrouwen (red. Elis. M. Bogge) Onze Prijsvraag, door Elis. M. Bogge Het vijfde Pooije, door Geertmida Carelsen. Ons Kookboek. Tijdbeeld, teekening van Gunrtje Winter. Uit de Natuur: De Tentoonstelling in het Concertgebouw te Amsterdnm, door Jao. P. Thijsse. 7: Gem. Zorg voor Kunst- en Wetenschap, door W. Martin. Schilderkunst Kroniek, door Plasschaert.?Inde Avondbtüte, door Magda Pe eters. Dramatische Kroniek, door Top Sasfi. De Vredesduif die maar niet meer terug-komt.teek.v. George v.Baemdonck. 8: Het Bevolkingsregister van Amsterdam en een Jubileum, door F. A. Itter Jr., met teekeoingen van Feiix Hess. Op den Economischer! Uitkijk: Uit de Troonrede, door jhr. mr. H. Smissaert. De Chinieeohe Bepnbliek, door Henri Borel. 10: Uit het Kladschrift van Jantje. Kleine Prijs vragen. Uit de Ameriksaneche Mail. door J. D. Santilha.no. I. van Baalte Jr. Zangen van den Bnitenman, door Melis Stoke. Znm lïhein! Zum Bheiu, door VI. 11: Bravo !... hoe noemen ze in Dnitscbland zoo'n overwinning ook weer? teekening van Joh. Braakensiek. Biljartsport, door B. Het Waterkamp in 1918, door P. Tjebbes.?Nieuwe Boeken voor Kinderen, door v. D. Bijvoegsel: De Nieuwe Huurder, teekening van Joh. Braakensiek. iiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiii llllliiiiilliiiiimiiiiiiiniiiiiiii BESTUURSKUNST EN BESTUURSEVOLUTIE Het zijn twee geheel verschillende dingen: denkbeelden te hebben, en te maken dat zij pp de deugdelijkste wijze worden ten uitvoer gelegd! t Eene is de zaak van den wijsgeer. Het andere van den bewindsman. Niet iedere philosoof of rechtsgeleerde is daar om ook de kunstenaar in het realiseeren, dat toch voor de praktijk van het staatsieven noodig is. Zoolang de wereld be staat, heeft de ervaring, vaak bitter, geleerd dat de beste denkers nog lang niet altijd de beste regeerders zijn. Regeeren en organiseeren, leiding geven en zorgen dat de dingen naar tevreden heid gebeuren, is een afzonderlijke eigen schap: het is bestuurskunst. Ten onzent is die eigenschap veelal weinig gecultiveerd. De sensus politicus, het bestuurlijke zintuig" heeft weinig beoefening gevonden. Het wordt meer beschouwd als iets van minder beteekenis en dat den menschen wel aanwaait. Vandaar bijvoorbeeld ook, dat wij ten tijde van de oude Republiek twee eeuwen lang in eenen staatsvorm hebben verkeerd, die wat organisatie en zakelijkheid betreft, beneden alle kritiek was. Slechts aan het toeval was 't te danken, wanneer daarin soms iemand naar voren kon komen, die de eigenschappen van den staatsman had. Ook onder het vertegenwoordigende stelsel dreigt hetzelfde. Men kan uitstekend partijleider, prachtig kamerlid, ongeëven aard politicus zijn, etftoch geen regeerder. Nademaal echter het parlementaire stelsel zijn departementshoofden uit de corypheeën der politieke wereld recruteert, is CONFESSIE In waarheid, ik zit verlegen en weet nauwlijks hoe te zeggen, wat ik heb te vertellen, te vertellen naar aanleiding van een boekje dat het toeval mij in handen heeft gespeeld. Het dingie van een honderd blad zijden en wat meer getft op den omslag de , beeltenis van een gewonden soldaat op krukken, het hoofd en de blik omhoog ge richt naar een fantastisch rood en grijs en zwart gestreepten hemel. Het is uitgegeven door een domiréen draagt tot titel: And behold we live. De jonge Engelsche militair wiens ervaring, door hemzelf opge steld, het meedeelt, is aan zijn wonden ge storven. Vermoedelijk is het dus als een stichtelijk boek bedoeld. En stichtelijk is het ook, vooral zooals de voorrede door den dominégeschreven erkent voor dominés. Maar laten wij ons losmaken van al dat stichtingrijke en de bladzijden die voor ons open liggen, eenvoudig aanzien voor een document van menschelijkheid Er is daarin iets dat de aanstaarde nadering van den dood voorzegt: de behoefte om het leven dat achter ons ligt, als een geheel voor onze verbeelding te laten voorbijgaan. Zoo, naar men wil, komen voor den drenkeling in het moment van het verdrinken de tooneelen op van zijn aardsch bestaan in een sne' voorbijschieten voor den ontvai kelijken geest. Hier in dit Engelsen boekje is het een overlegd terugzien op het verleden en een zoeken en een terugvinden van de ziel die een beteekenis moet schenken aan de losse f;iten wier opvolging bij het door leven hun zin niet had kunnrn uitspreken; maar nu gaat ze in een schemert: g hun beteekenis duidelijk maken onder de scha duw der vleugels van den dood. 't lukraak, of daarmede de leiding van zaken ook aan goede bewindslieden wordt toevertrouwd. In 't gemeentewezen kan het evenzoo zijn. Een Thorbecke, die niet alleen voor treffelijk staatkundig denker, maar ook begaafd bestuurder en organisator is geweest, is een meevaller. Iemand als Dr. Kuyper heeft het voorbeeld van het tegendeel gegeven. ** * Het genie van de Hollandsche natie ligt niet in de praktijk der staatszaken. Ieder volk is in dit opzicht verschillend. De Franschen bijvoorbeeld zijn ook geen natie, aan welke de bestuurskunst in het bloed zit. Bij de Duitschers is de patri archale vorm van bestuur onnavolgbaar ontwikkeld. De eigenlijke democratische bestuurs kunst heeft zich evenwel steeds geopen baard in het genie van het Engelsche ras. Daarom is ook alleen in Groot-Brittani het parlementarisme tot een voortreffelijk bestuursstelsel geworden, dat overal tot nabootsing heeft geprikkeld,- maar oek overal een imitatie of een pis-aller ge bleven is. Ook in hun koloniaal bestuurswezen en in hun kunst om te annexeeren" zijn de Engelschen weergalooze meesters gebleken. Alleen in de lersche kwestie hebben ook zij gefaald. Maar men moet daarbij bedenken, dat het begrip van besturen in Enge land zeer opzettelijk ontwikkeld wordt. Het onderwijs aan de hoogescholen is er, met hunne historische opleiding en science of government" (waar vindt men bestuurswetenschap" als een zoo speciaal beoefend vak elders terug?) op ingericht. De plaatselijke politiek, tegenwoordig ook die der vakvereenigingen, geldt als een school voor de deelneming aan het rijksbestuur. Niet minder worden de jongelui voorts als particuliere secretarissen" van ministers en vervolgens als ministeriëele adjudan ten (?undersecretaries of state") in den werkkring van staatsman vooruitgebracht. Op die manier brengt de parlementaire wereld bestuurskrachten tot ontwikke ling, waar de menschen ten onzent zoo maar in moeten ploffen! Wat ons land betreft: Holland heeft bestuurskunst getoond in zijne koloniale organisatie. Voor 't overige ligt de be gaafdheid van ons volk in de kunst om zaken te dirigeeren, in commercieel leidingstalent, waarin velen uitmunten. Niet in bestuurskunst voor sraarszaken; en onze staatszaken hebber immer onder dit gebrek geleden. Zou men 't willen ondervangen, dan moest n ons academisch onderwijs, door regeeringsweter,schap tot een vak van vergelijkende en historische beoefening te maken, n de parlementaire praktijk, door daarin de gelegenheid voor vorming te leggen, worden herzien. Maar zou niet om dien weg op te gaan, juist weer 't gevoel voor de waarde van bestuurskunst reeds moeten bestaan, dat ontbreekt? * * De conclusie is niet gewaagd, dat ten gevolge hiervan en in verband met de steeds gecompliceerder wordende eischen van het staatsbestuur, de werkzaamheid Het is, trots zijn onopgesmuktheid en zijn gewoonheid, een aandoenlijk boekje, en dat is het niet door de zekerheid van den afloop van het jeugdige leven, want de aandacht die het van ons vraagt, maakt dat wij het leven van den gewonde niet als afgeloopen oris kunnen denken, daar wij het voortzet ten in onze eigen gedachte; neen, in die aanstaande afbrrking van een levensdraad ligt niet de aar.doenlijkheid van het verhaal, maar in het verlangen van die zoekende ziel, zoo kwalijk opgevoed, om in aanraking te komen met een echte ader van het leven, maar in haar weemoedig biij uitzicht op e< n ruimere wereld, en in haar ver wei kelïjking van een ge'Of f dat nog niet 0,3 een werkelijkheid kan s-teunen. Zoo zie ik dien jongen man voor mij op zijn ziekbed. Ik weet dat hij zich in het begin van den oorlog vrijwillig voor den dienst heeft opgegeven totn hij hoorde v,-n de gruwelen door de Duitschers bedreven bij hun inval in België, maar welke tochten hij heeft mtê>*emaakt, waar hij zijn wonden heeft opgedaan, zou ik niet kunnen zeggen. Is dat ook niet onnoodig? Het is de algemeene ervaring. Ik zie hem geduldig te midden der andere zieken liggen in het hospitaal; zijn voet is verminkt, zijn gezicht is geschonden, hij heeft een inwendigen schok doorstaan ; maar hij is op weg naar de beterschap, z^gt de pleegzuster; spoedig, hoopt /ij, dat hij naar elders vervoerd zal kunnen worden om aan te sterken en de behandeling te ordergaan, die hem zijn oude aangezicht zal terug geven. De geestelijke van zijn compagnie bezoekt hem trouw. Het is de man, dien hij in zijn diensttijd het f t leeren achten; voor hem maakt hij de optet keringen uit zij;i verleden. Niet uit geloovi; heid, want zijn geloof kan hij niet omschrijven, maar als een ge tuigenis van zijn leven. Hij kwam uit een van de achterbuurten van het Eistend van Londen, aan het ho. fd van andere deugnieten, de schrik vai de buurt. Parfitt's h»ette de plek naar den raam van den geestelijke, ril* het kleine k^r!.j: bediende eii P a r f i t t's gard was het van ambtenaren geleidelijk meer op den voorgrond zal treden. In dezen distri butietijd klemt dat nog temeer. Een eigenaardig bewijs is daarvan te zien in het kabinet Ruys de Beerenbrouck, dat in overwegende mate uit ambtelijke personen is geformeerd. Wij willen niet zeggen, dat dergelijke ambtelijke kabinetten in 't algemeen ge sproken denbesten waarborg van bestuurs kunst zullen geven. Maar, aangenomen dat het vrije staatkundige leven in de wer kelijke behoefte niet genoeg voorziet, een man als Mr. S. de Vries Czn. is hiervan wél een goed voorbeeld, maar eene uit zondering, is 't een goed hulpmiddel, mannen te zoeken die in elk geval over bestuurs^ewoonfe beschikken en de waarde van besturen hebben leeren be seffen. _ ^ Is het hieraan toe te "schrijven, dat het tegenwoordige kabinet in dit opzicht activiteit vertoont? Onder 't vorige ministerie was de be stuurskunst zeer in het ongereede geraakt. Er was geen eenheid. De minister-pre sident was niet op de hoogte. Aan Buitenlandsche Zaken heerschte desorgani satie. Ook aan Landbouw heeft men voor den crisisdienst den waren weg niet weten te vinden. Misschien, dat de tegenwoordige re geering, niet om brillante of hoog-staatkundige eigenschappen gekozen, op het toch ook belangrijke gebied der bestuurs kunst nuttig werk praesteeren zal. De behandeling van zaken maakt reeds een vlotteren indruk. De heer Van IJsselstein geeft blijk, den distributiedienst te willen aanpassen aan de algemeene en beproefde provinciale bestuursorganisatie, terwijl onder de heeren Treub en Posthuma meer in het incidenteele is te werk gegaan, 't geen ten slotte psychologisch en administratief verkeerd uitgevallen is. Bedriegen wij ons niet, dan is de nieuwe premier ook, bewust of onbewust, bezig een bestuursevolütie te voltrekken, die onder het vorige ministerie tot veel ver warring aanleiding gegeven heeft. * * * De loop der tijden heeft twee nieuwe bestuursinstellingen gebracht, waar onze tradilioneele politici nog over heen zien of niet aan willen. Het zijn: de ministerraad, en de lei dende minister-president. Vooral de oorlogstijd.Meft van den raad van ministers een voortdurend samenwerkend en regeerend college, iets als de Raad van State uit vroeger tijden gemaakt. De vorige regeering heeft dit nog miskend. Daardoor kwam van de samenwerking toen te weinig terecht. Waarom drinken de heeren niet iederen dag samen koffie, orn tot grondige samen werking te komen," zeide ons een zaken man, die wél met bestuurskunst begaafd is, en door de onbevredigende uitwerking der sporadische ministerraden getroffen werd. Met den heer Ruys schijnt dit regeeringscollege meer een realiteit te worden. Hij heeft zich zelf voor de presidiale leiding van ander werk vrijer gemaakt, de twee nieuwe departementen ont lasten hem sterk en een vasten mede werker voor de werkzaamheid van den plein achter de kerk, waar de deugnieten hun streken uithaalden. Met den ouden Paifitt, die hem had gedoopt en zijn vaccinebewijs geteekciid, verbond iiern zijn eerste g-esteiijke ervaring. De domirébracht een huisbezot-k aan zijn moeder, een waschviouw de vader werkte aan het dok en amuseerde zich in de kroeg; uit verstrooidheid legde hij zijn porternonraie op tafel neer. De jongen zag dat zijn moeder naar de beurs keek, en terwijl zij de aandacht van den bezoeker bezig hield, stak hij stil de poitemonoaie bij zich. Zoozeer was de oude Parfitt verdiept ge raakt in het gesprek met de moeder dat hij zijn geld vergat e~. het bezoek in de buurt ging voortzetten, terwijl de gelukkige be zitter van c!e buit t r dadtlyk op uitging om lekkers en ballen voor het spel ie koopen. Maar o wee toen hij ihuis kwam! Daar vond hij een heele vergadering bijeen in de lamer, zijn moeder hartstochtelijk aan de andeie vrouwen betuigende dat zij nooit haar kind voor ^u!k een gedrochi had kunnen houden om te .stelen, zijn vader met den riem gereed o r» hem een afstraffing te geven en !e midden van dat lawaai den ouden Paifitt gemoedelijk ais een engel die ver zocht de zaak geheel aan hem over te laten en hem den jongen mee ie &eve<i naarde pastorie. Daar had Atiy laat or>s den j >ngen zoo noemen -?zijn geestelijk avontuur. De dominéhad andere kinderen bij zich, zij werden or t naald op garnalen en marmelade. Atiy kre«'g ook zijn portie, htt was iets nieuws voor h rn, want hij behoorde niet tot Paifitts gemeente, hij ging naar de kapel van domiréSchraap een bij naam waar ieder K istmi» een hnellen hemd werd uitgebeeld aan de arme kindert n, om dat hemd i aiuuilijk. Maar rsu zat hij daar bij de» ouden Patfi'.t en haalde zijn hart op aari het lekkers, m afwachting van wat loei1- morst komen. Met hen allen woonde hij den avonddienst in de kerk bij, da/-n a zou de dorrm.ëeen apan onderhoud hebben met Atfy. Ik wil naar moeder toe," zei de jorgen. Maar de domir liet hem nkt los en bracht hem op zijn eifetn kamer. ministerraad gezocht: zijnen secretarisgeneraal. Een oogenblik heeft men dezen, verkeerdelijk, met de Duitsche of Engelsche staatssecretarissen, die echter zelve ministers zijn, vergeleken. Men had dichter bij huis kunnen blijven ! Nederland zelf heeft onder de staats regelingen der Bataafsche Republiek een algemeenen Secretaris van Staat gekend, en ook Koning Willem I heeft er mede ge regeerd tot 1840 toe. Belangwekkend is, dat de functie toen door Willem II wegens de invoering der ministeriëele verant woordelijkheid is afgeschaft geworden, doch tégen het advies der toenmalige ministers in. Hun uitvoerig rapport aan den Koning (van 24 September 1840), dat ook uit een oogpunt van bestuurs kunst merkwaardig is, bepleitte het be houd der staatssecretarie als een punt van eenheid tusschen de verschillende departe menten, zonder welke men gevaar loopt, dat er b ij het eene departement dikwijls geheel andere beginselen zouden gevolgd worden dan b ij h et ander e, waaruit nood wendig de grootste verwar ring zoude ontsta, a n". Langen -tijd heeft men 't ten onzent vervolgens toch met de betrekkelijk los naast elkaar staande ministeriëele depar tementen gedaan. Doch is 't niet op merkelijk, dat de bestuurs-evolutie nu weer naar den staatssecretaris" schijnt terug te voeren? Het minister-presidentschap heeft in Engeland in den lateren tijd neiging vertoond, 't karakter van den President van de Vereenigde Staten te naderen, wiens functie omgekeerd meer op die van een parlementairen bewindsman is gaan lijken. De behoefte tot zulk eenen algemeenen leider schijnt daartoe ook ten onzent, althans in dezen tijd, te ontstaan. Alle regeeringswerk loopt thans zóó ineen, dat er eene centrale directie noodig is. En daaronder ontwikkelt zich dan ook vanzelf een functie, die op het Washingtonsche Siatcdepariment met zijn Secretary gaat lijken. Binnenkort zal men nader kunnen ervaren, of wij hier inderdaad te doen hebben met hoopvolle proeven van bestuurskunst en van bestuursevolütie ten onzent. v. H. Het Japansche Gevaar voor Onze Koloniën Het Russische dagblad Iswestia is nog maals teruggekomen op de zoogenaamde polit'ek der Entenie ten opzichte van onze Koloniën, doelemde op de o/eretnkomst die de Ertrnte gesloten zou hebben met Japan, waardoor dit rijk voor zijn militaire hulp Waarom was ik niet tang toen Parfitt me daar meenam?" vertelt de gewonde. Ik was r r zeker van dat hij me niet te lijf zou gaan, en ik gelos-f heusch niet dat ik er iets om gegeven zou hebben wanneer hij het had gedaan... De meester bij ons op school zei altoos dat het hem meer pijn deed dan ons, als hii ors sttafte. Ik heb dat nooit geloofd. Had Parfitt datzelfde gezegd, ik zou hem zeker hebften geloofd..." Toen Patfiit zag dat ik naar een portret keek boven den schoorsteenmantel, zeide hij m^, Oat is mijn moeder. Weet je wel, At;y, wanneer ik me ongelukkig gevoel of geen raad weet, kijk ik daarnaar en vooral wanneer ik ondeugend ben geweest." U is nooit ondtugerd," zei ik. Ik niet?'' 'achte de domiré. Wel een heeie boel meer dan jullie kleine bengels. Kijk, Atty, dat ';? rnijn vader" op een ander porirtt w ij'.end en raar hei kruisbeeld op zijn tófcl ziend, dit is mijn oudere broeder. Wanneer ik onc^euge) d ben, geloof ik dat het die drie pijn doet, mijn vader, mfln moeder en je:us, er, hem het meest van allen". Ik begreep er geen stom woord van, maar van een dit g was ik «ecutir, ik kon zijn portemonnaie niet langer in mijn zak houden. ik haaide hem te voorschijn en gaf hem over. Dank je, Atty; dat is goed van je ge daan", zet hij. Ik voelde me niets op mijn gemak. Ik wist dat er veertien shliligs uit waren. Zou u hem niet open doen," zei ik. Alles is er niet meer in. Maar ik zal het terugbetalen, zoodra ik uit weiken ga." Mijn beste jongen," zei Paifitt, wil je dat aan Jezus zeggen?'' Altoos Jezus! Daar kon ik Parfi't niet volgt n. Hij verveelde mij er nnêEn het sch>en bij hem zoo diep te gaan. Zijn stem beef Je t o n hij het woord sprak, hij beef Je httU'maal. Ik srhrok. Ik kon begrijpen dat hij i ijn geld terug wou; ik kon begrijpt n dat ik moest zeggen, hoe 't me speet en ik hei rooit wetr zou dom. Miar waarom Je;'i:s? !ic v/i-1 riet v,ie Hij was. Wit? is Hij?" z<"i ik. IK heb mij dikwijls afgevraagd, wat hel antwoord van den ouden man zou zijn gebeloond zou worden met onze koloniën. De Duitsche pers heeft van deze mededeelingen veel ophef gemaakt, blijkbaar met de bedoeling de publieke opinie in ons land tegen de Entente op te zetten. Het Japansche gezantschap en de Engelsche regeering hebben het bestaan van zulk een overeenkomst ontkend. Het Volk wrjst er op dat, hetgeen door de Iswestia onthuld werd, alleen Russische knoeierijen zijn. Ook de Haagsche Post van 31 Augustus bevat over deze quaestie een artikel, waarin wordt medegedeeld, dat niet de authentieke tekst van het antwoord van Sasonow aan Ruslands laatste gezant in den Haag werd gepubliceerd, doch alleen een resumédaar van, dat op bedenkelijke wijze Vervalsching nadert. Wie bekend is met de politieke verhouding van Nederland en zijne koloniën tot Enge land, zooals die zich na de Fransche overheersching historisch heeft ontwikkeld, zal aan het bestaan van een dergelijke over eenkomst omtrent onze koloniën bezwaarlijk geloof kunnen schenken. Ons koloniaal bezit berust zooals bekend is op het tractaat van 1814, later aange vuld bij dat van 1824, waarbij Engeland aan Nederland zijne koloniën teruggeeft die het tijdens de Fransche overheerschlng had veroverd, met uitzon dering van de Kaap de Goede Hoop en van Ceylon die het voor zichzelf behield. De teruggaaf geschiedde met het doel om van Nederland waaraan Belgiëwerd toegevoegd, een krachtigen bondgenoot te maken als bolwerk tegen het toenmaals veroveringszuchtige Frankrijk. Het tractaat van 1814 rs de internationale rechtstitel waarop ons koloniaal bezit berust. Het werd aangevuld door het tiactaat van 1824 waarbij de moeilijkheden werden opge lost die zich bij de uitvoering van de con ventie van 1814 in Indiëhadden voorgedaan. In verband met de uillatineen van de Iswestia, wcnsch ik de aandacht te vestigen op eene bepaling in het tractaat van 1824 die niet algemeen bekend is n.l. op art. 15 dat luidt als volgt: De Hooge Contracteerende Partijen ko men overeen, dat geen der landen of eta blissementen, bij art. 8, 9, 10, 11 en 12 vermeld, immer aan eenige andere mogend heid zal mogen overgedragen worden. Inge val dat eenige dier bezittingen door eene der thans contracteerende partijen verlaten wordt, zullen hare regten tot dezelve on middellijk op de andere partij overgaan". Dr ze bepaling wil dus zeggen dat de in dit tractaat genoemde koloniën of aan Neder land of aan Engeland zullen toebehcoren en aan geen andere mogerdheid. De bedoelde bezittingen zijn Malakka, Slngapoer en onze toenmalige posten in Voor-Indiëwaarvan wïj afstand deden in ruil tegen Berkoelen en Biliton. De conventie van 1814 bevat eene derge lijke bepaling niet, hetgeen wellicht moet worden toegeschreven aan de overhaasting, waarmede het tractaat van 181 * tot star.d kwam. *) Immers, naar analogie redeneerend, is het inconsequent deze bepaling wel voor een gedeelte, doch niet voor het geheel der teruggegeven koloniën vast te stellen. Het is echter niet twijfelachtig dat, ingeval een derde mogendheid zich van onze koloniën zou willen meester maken, Engeland onder verwijzing naar art. 15 van het tractaat van 1824 te kennen zou geven, dat het de koloniën uitsluitend heeft afgestaan om van Neder land een krachtigen en bevrienden staat te maken, doch niet, opdat zrj door een andere *) Op 9 Augustus 1814 ontving de Nederlandsche gevolmachtigde Fagel te Londen zijne instructies en reeds vier dagen daarna teekende hij het tractaat. J. J. Meinsma. Geschiedenis van N.-I. mm iiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiniiiicMiiiiiiiniiiMi'minimum i ,t %veest, want hij heeft het mij niet gegeven... Ik wist niet dat hfj een hartziekte had. Het lijkt wel een goedkoope scène uit een roman; maar 't is zoo geschied. Hij stond met zijn rug naar me toe bij mijn vraag, en keek naar het kruisbeeld. Misschien dacht hij bij zichzelf: wat zal ik aan zoo'n jongen van tien jaar zeggen, aan zoo'n schavuit van een kleinen dit f. Hoe zal ik hem Jezus be duiden? Hij zakte plotseling ineen, wou zich vast houden aan den rug van den stoel, en was heen. Het tooneeltje is uitvoerig en toch nog ver van volledig door raij weergegeven. De individueele ondeugendheid daarin, die er het leven aangeeft, moest voor een groot deel achterwege blijven. Maar misschien krijgt men er toch een idee door van de opeigende ervaringen van het kind, den jongeling; als de godsdienst hem nadert te midden van zijn kattekwaad en zijn uitj bundigheid, nu eet s onder den vorm van de gevestigde Keik, dan van een afdeeling j van het Leger des Heils, totdat hij eindelijk i zich athtïst gaat noemen en trotsch is op j dien naam en tot de menschen gaat behoo en, die in de parken van Londen over hun leer gaan spreken en disputeeren ... Hij denkt dan in de beweging mee te doen en toch, hij b'ijft geheel buiten het hart der dingen. Hij ziet en hij hoort men schen en zaken en zrj gaan langs hem heen, zooals dat voorval met den ouden Parfitt hem heeft laten staan, onbewust van zijn tragischer) inhoud. Nu, op zijn ziekbed, sttlt hij zich de vraag of de cude dominéhem toch niet langzamerhand een antwoord heeft gegeven op zijn vraag, beetje bij tv e'je, hem tel kens zooveel zeggend als hij in staat was te begrijpen. Want er is hem toch eindelijk een deur geopend geworden tot zijn ziel, maar dat was niet onder licht direct uit de hoogte van den hemel. Wij moeten Atty rog op andere paden volgen, hop moeilijk het ook zal wtzvn zijn wegöuidtlijk te maken. W. G. C. BYVANCK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl