Historisch Archief 1877-1940
H°. 8153
Zaterdag 28 September
A8 1918
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per No. f 0.20. Per 3 mnd. f 2.25. Abonn. loopen per jaar
Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën omslag 10.40 p. regel, binnenpag. f 0.50 p. regel
INHOUD > Bladz. 1: Bettuurskunst en
Bestnorsevolutie, d»or v. H. Baitenl. Overzicht: Confessie,
door dr. W. O. O. Byvanok. 2: De Turksehe
Nederlaag in Palestina, teekening van Jordaan.
Krekelzang, door J. H. Spetnhoif. Spreekzaal:
Het Japansche Gevaar, docr van Huls van Taxia.
Hond- en Klauwzeer, door M. v. d. H. De
Academie voor Practisohe Wfcsbegeeita, door dr.
Fred. van Eeden. 3: Feuilleton: De Torenklok,
door Elise Bntgers. Leekeaspiegel. 5: Voor
Vrouwen (red. Elis. M. Bogge) Onze Prijsvraag,
door Elis. M. Bogge Het vijfde Pooije, door
Geertmida Carelsen. Ons Kookboek. Tijdbeeld,
teekening van Gunrtje Winter. Uit de Natuur:
De Tentoonstelling in het Concertgebouw te
Amsterdnm, door Jao. P. Thijsse. 7: Gem. Zorg
voor Kunst- en Wetenschap, door W. Martin.
Schilderkunst Kroniek, door Plasschaert.?Inde
Avondbtüte, door Magda Pe eters. Dramatische
Kroniek, door Top Sasfi. De Vredesduif die maar
niet meer terug-komt.teek.v. George v.Baemdonck.
8: Het Bevolkingsregister van Amsterdam en een
Jubileum, door F. A. Itter Jr., met teekeoingen
van Feiix Hess. Op den Economischer! Uitkijk:
Uit de Troonrede, door jhr. mr. H. Smissaert.
De Chinieeohe Bepnbliek, door Henri Borel.
10: Uit het Kladschrift van Jantje. Kleine Prijs
vragen. Uit de Ameriksaneche Mail. door J. D.
Santilha.no. I. van Baalte Jr. Zangen van
den Bnitenman, door Melis Stoke. Znm lïhein!
Zum Bheiu, door VI. 11: Bravo !... hoe noemen
ze in Dnitscbland zoo'n overwinning ook weer?
teekening van Joh. Braakensiek. Biljartsport,
door B. Het Waterkamp in 1918, door P.
Tjebbes.?Nieuwe Boeken voor Kinderen, door v. D.
Bijvoegsel: De Nieuwe Huurder, teekening van
Joh. Braakensiek.
iiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiii
llllliiiiilliiiiimiiiiiiiniiiiiiii
BESTUURSKUNST EN
BESTUURSEVOLUTIE
Het zijn twee geheel verschillende
dingen: denkbeelden te hebben, en
te maken dat zij pp de deugdelijkste
wijze worden ten uitvoer gelegd!
t Eene is de zaak van den wijsgeer.
Het andere van den bewindsman. Niet
iedere philosoof of rechtsgeleerde is daar
om ook de kunstenaar in het realiseeren,
dat toch voor de praktijk van het
staatsieven noodig is. Zoolang de wereld be
staat, heeft de ervaring, vaak bitter,
geleerd dat de beste denkers nog lang
niet altijd de beste regeerders zijn.
Regeeren en organiseeren, leiding geven
en zorgen dat de dingen naar tevreden
heid gebeuren, is een afzonderlijke eigen
schap: het is bestuurskunst.
Ten onzent is die eigenschap veelal
weinig gecultiveerd. De sensus politicus,
het bestuurlijke zintuig" heeft weinig
beoefening gevonden. Het wordt meer
beschouwd als iets van minder beteekenis
en dat den menschen wel aanwaait.
Vandaar bijvoorbeeld ook, dat wij ten
tijde van de oude Republiek twee eeuwen
lang in eenen staatsvorm hebben verkeerd,
die wat organisatie en zakelijkheid betreft,
beneden alle kritiek was. Slechts aan het
toeval was 't te danken, wanneer daarin
soms iemand naar voren kon komen, die
de eigenschappen van den staatsman had.
Ook onder het vertegenwoordigende
stelsel dreigt hetzelfde. Men kan uitstekend
partijleider, prachtig kamerlid, ongeëven
aard politicus zijn, etftoch geen regeerder.
Nademaal echter het parlementaire stelsel
zijn departementshoofden uit de
corypheeën der politieke wereld recruteert, is
CONFESSIE
In waarheid, ik zit verlegen en weet
nauwlijks hoe te zeggen, wat ik heb te vertellen,
te vertellen naar aanleiding van een
boekje dat het toeval mij in handen heeft
gespeeld. Het dingie van een honderd blad
zijden en wat meer getft op den omslag de ,
beeltenis van een gewonden soldaat op
krukken, het hoofd en de blik omhoog ge
richt naar een fantastisch rood en grijs en
zwart gestreepten hemel. Het is uitgegeven
door een domiréen draagt tot titel: And
behold we live. De jonge Engelsche
militair wiens ervaring, door hemzelf opge
steld, het meedeelt, is aan zijn wonden ge
storven. Vermoedelijk is het dus als een
stichtelijk boek bedoeld.
En stichtelijk is het ook, vooral zooals
de voorrede door den dominégeschreven
erkent voor dominés.
Maar laten wij ons losmaken van al dat
stichtingrijke en de bladzijden die voor ons
open liggen, eenvoudig aanzien voor een
document van menschelijkheid Er is daarin
iets dat de aanstaarde nadering van den
dood voorzegt: de behoefte om het leven
dat achter ons ligt, als een geheel voor
onze verbeelding te laten voorbijgaan. Zoo,
naar men wil, komen voor den drenkeling
in het moment van het verdrinken de
tooneelen op van zijn aardsch bestaan in een
sne' voorbijschieten voor den ontvai kelijken
geest. Hier in dit Engelsen boekje is het
een overlegd terugzien op het verleden en
een zoeken en een terugvinden van de ziel
die een beteekenis moet schenken aan de
losse f;iten wier opvolging bij het door
leven hun zin niet had kunnrn uitspreken;
maar nu gaat ze in een schemert: g hun
beteekenis duidelijk maken onder de scha
duw der vleugels van den dood.
't lukraak, of daarmede de leiding van
zaken ook aan goede bewindslieden wordt
toevertrouwd. In 't gemeentewezen kan
het evenzoo zijn.
Een Thorbecke, die niet alleen voor
treffelijk staatkundig denker, maar ook
begaafd bestuurder en organisator is
geweest, is een meevaller. Iemand als
Dr. Kuyper heeft het voorbeeld van het
tegendeel gegeven.
** *
Het genie van de Hollandsche natie
ligt niet in de praktijk der staatszaken.
Ieder volk is in dit opzicht verschillend.
De Franschen bijvoorbeeld zijn ook geen
natie, aan welke de bestuurskunst in het
bloed zit. Bij de Duitschers is de patri
archale vorm van bestuur onnavolgbaar
ontwikkeld.
De eigenlijke democratische bestuurs
kunst heeft zich evenwel steeds geopen
baard in het genie van het Engelsche ras.
Daarom is ook alleen in Groot-Brittani
het parlementarisme tot een voortreffelijk
bestuursstelsel geworden, dat overal tot
nabootsing heeft geprikkeld,- maar oek
overal een imitatie of een pis-aller ge
bleven is. Ook in hun koloniaal
bestuurswezen en in hun kunst om te annexeeren"
zijn de Engelschen weergalooze meesters
gebleken. Alleen in de lersche kwestie
hebben ook zij gefaald.
Maar men moet daarbij bedenken,
dat het begrip van besturen in Enge
land zeer opzettelijk ontwikkeld wordt.
Het onderwijs aan de hoogescholen
is er, met hunne historische opleiding
en science of government" (waar vindt
men bestuurswetenschap" als een zoo
speciaal beoefend vak elders terug?)
op ingericht. De plaatselijke politiek,
tegenwoordig ook die der
vakvereenigingen, geldt als een school voor de
deelneming aan het rijksbestuur. Niet
minder worden de jongelui voorts als
particuliere secretarissen" van ministers
en vervolgens als ministeriëele adjudan
ten (?undersecretaries of state") in den
werkkring van staatsman vooruitgebracht.
Op die manier brengt de parlementaire
wereld bestuurskrachten tot ontwikke
ling, waar de menschen ten onzent zoo
maar in moeten ploffen!
Wat ons land betreft: Holland heeft
bestuurskunst getoond in zijne koloniale
organisatie. Voor 't overige ligt de be
gaafdheid van ons volk in de kunst om
zaken te dirigeeren, in commercieel
leidingstalent, waarin velen uitmunten.
Niet in bestuurskunst voor sraarszaken;
en onze staatszaken hebber immer onder
dit gebrek geleden.
Zou men 't willen ondervangen, dan
moest n ons academisch onderwijs, door
regeeringsweter,schap tot een vak van
vergelijkende en historische beoefening
te maken, n de parlementaire praktijk,
door daarin de gelegenheid voor vorming
te leggen, worden herzien.
Maar zou niet om dien weg op te gaan,
juist weer 't gevoel voor de waarde
van bestuurskunst reeds moeten bestaan,
dat ontbreekt?
* *
De conclusie is niet gewaagd, dat ten
gevolge hiervan en in verband met de
steeds gecompliceerder wordende eischen
van het staatsbestuur, de werkzaamheid
Het is, trots zijn onopgesmuktheid en zijn
gewoonheid, een aandoenlijk boekje, en dat
is het niet door de zekerheid van den afloop
van het jeugdige leven, want de aandacht
die het van ons vraagt, maakt dat wij het
leven van den gewonde niet als afgeloopen
oris kunnen denken, daar wij het voortzet
ten in onze eigen gedachte; neen, in die
aanstaande afbrrking van een levensdraad
ligt niet de aar.doenlijkheid van het verhaal,
maar in het verlangen van die zoekende
ziel, zoo kwalijk opgevoed, om in aanraking
te komen met een echte ader van het leven,
maar in haar weemoedig biij uitzicht op
e< n ruimere wereld, en in haar ver wei
kelïjking van een ge'Of f dat nog niet 0,3 een
werkelijkheid kan s-teunen.
Zoo zie ik dien jongen man voor mij op
zijn ziekbed. Ik weet dat hij zich in het
begin van den oorlog vrijwillig voor den
dienst heeft opgegeven totn hij hoorde v,-n
de gruwelen door de Duitschers bedreven
bij hun inval in België, maar welke tochten
hij heeft mtê>*emaakt, waar hij zijn wonden
heeft opgedaan, zou ik niet kunnen zeggen.
Is dat ook niet onnoodig? Het is de
algemeene ervaring.
Ik zie hem geduldig te midden der andere
zieken liggen in het hospitaal; zijn voet is
verminkt, zijn gezicht is geschonden, hij
heeft een inwendigen schok doorstaan ; maar
hij is op weg naar de beterschap, z^gt de
pleegzuster; spoedig, hoopt /ij, dat hij naar
elders vervoerd zal kunnen worden om aan
te sterken en de behandeling te ordergaan,
die hem zijn oude aangezicht zal terug
geven. De geestelijke van zijn compagnie
bezoekt hem trouw. Het is de man, dien hij
in zijn diensttijd het f t leeren achten; voor
hem maakt hij de optet keringen uit zij;i
verleden.
Niet uit geloovi; heid, want zijn geloof
kan hij niet omschrijven, maar als een ge
tuigenis van zijn leven.
Hij kwam uit een van de achterbuurten
van het Eistend van Londen, aan het ho. fd
van andere deugnieten, de schrik vai de
buurt. Parfitt's h»ette de plek naar den raam
van den geestelijke, ril* het kleine k^r!.j:
bediende eii P a r f i t t's gard was het
van ambtenaren geleidelijk meer op den
voorgrond zal treden. In dezen distri
butietijd klemt dat nog temeer.
Een eigenaardig bewijs is daarvan te
zien in het kabinet Ruys de Beerenbrouck,
dat in overwegende mate uit ambtelijke
personen is geformeerd.
Wij willen niet zeggen, dat dergelijke
ambtelijke kabinetten in 't algemeen ge
sproken denbesten waarborg van bestuurs
kunst zullen geven. Maar, aangenomen dat
het vrije staatkundige leven in de wer
kelijke behoefte niet genoeg voorziet,
een man als Mr. S. de Vries Czn. is hiervan
wél een goed voorbeeld, maar eene uit
zondering, is 't een goed hulpmiddel,
mannen te zoeken die in elk geval over
bestuurs^ewoonfe beschikken en de
waarde van besturen hebben leeren be
seffen. _ ^
Is het hieraan toe te "schrijven, dat
het tegenwoordige kabinet in dit opzicht
activiteit vertoont?
Onder 't vorige ministerie was de be
stuurskunst zeer in het ongereede geraakt.
Er was geen eenheid. De minister-pre
sident was niet op de hoogte. Aan
Buitenlandsche Zaken heerschte desorgani
satie. Ook aan Landbouw heeft men voor
den crisisdienst den waren weg niet
weten te vinden.
Misschien, dat de tegenwoordige re
geering, niet om brillante of
hoog-staatkundige eigenschappen gekozen, op het
toch ook belangrijke gebied der bestuurs
kunst nuttig werk praesteeren zal. De
behandeling van zaken maakt reeds een
vlotteren indruk. De heer Van
IJsselstein geeft blijk, den distributiedienst te
willen aanpassen aan de algemeene en
beproefde provinciale bestuursorganisatie,
terwijl onder de heeren Treub en Posthuma
meer in het incidenteele is te werk
gegaan, 't geen ten slotte psychologisch
en administratief verkeerd uitgevallen is.
Bedriegen wij ons niet, dan is de nieuwe
premier ook, bewust of onbewust, bezig
een bestuursevolütie te voltrekken, die
onder het vorige ministerie tot veel ver
warring aanleiding gegeven heeft.
* *
*
De loop der tijden heeft twee nieuwe
bestuursinstellingen gebracht, waar onze
tradilioneele politici nog over heen zien
of niet aan willen.
Het zijn: de ministerraad, en de lei
dende minister-president.
Vooral de oorlogstijd.Meft van den
raad van ministers een voortdurend
samenwerkend en regeerend college, iets
als de Raad van State uit vroeger tijden
gemaakt. De vorige regeering heeft dit
nog miskend. Daardoor kwam van de
samenwerking toen te weinig terecht.
Waarom drinken de heeren niet iederen
dag samen koffie, orn tot grondige samen
werking te komen," zeide ons een zaken
man, die wél met bestuurskunst begaafd
is, en door de onbevredigende uitwerking
der sporadische ministerraden getroffen
werd.
Met den heer Ruys schijnt dit
regeeringscollege meer een realiteit te worden.
Hij heeft zich zelf voor de presidiale
leiding van ander werk vrijer gemaakt,
de twee nieuwe departementen ont
lasten hem sterk en een vasten mede
werker voor de werkzaamheid van den
plein achter de kerk, waar de deugnieten
hun streken uithaalden. Met den ouden
Paifitt, die hem had gedoopt en zijn
vaccinebewijs geteekciid, verbond iiern zijn eerste
g-esteiijke ervaring.
De domirébracht een huisbezot-k aan zijn
moeder, een waschviouw de vader werkte
aan het dok en amuseerde zich in de kroeg;
uit verstrooidheid legde hij zijn
porternonraie op tafel neer. De jongen zag dat
zijn moeder naar de beurs keek, en terwijl
zij de aandacht van den bezoeker bezig hield,
stak hij stil de poitemonoaie bij zich.
Zoozeer was de oude Parfitt verdiept ge
raakt in het gesprek met de moeder dat hij
zijn geld vergat e~. het bezoek in de buurt
ging voortzetten, terwijl de gelukkige be
zitter van c!e buit t r dadtlyk op uitging
om lekkers en ballen voor het spel ie koopen.
Maar o wee toen hij ihuis kwam! Daar
vond hij een heele vergadering bijeen in de
lamer, zijn moeder hartstochtelijk aan de
andeie vrouwen betuigende dat zij nooit
haar kind voor ^u!k een gedrochi had kunnen
houden om te .stelen, zijn vader met den
riem gereed o r» hem een afstraffing te geven
en !e midden van dat lawaai den ouden
Paifitt gemoedelijk ais een engel die ver
zocht de zaak geheel aan hem over te laten en
hem den jongen mee ie &eve<i naarde pastorie.
Daar had Atiy laat or>s den j >ngen
zoo noemen -?zijn geestelijk avontuur.
De dominéhad andere kinderen bij zich,
zij werden or t naald op garnalen en
marmelade. Atiy kre«'g ook zijn portie, htt was
iets nieuws voor h rn, want hij behoorde
niet tot Paifitts gemeente, hij ging naar
de kapel van domiréSchraap een bij
naam waar ieder K istmi» een hnellen
hemd werd uitgebeeld aan de arme kindert n,
om dat hemd i aiuuilijk. Maar rsu zat hij
daar bij de» ouden Patfi'.t en haalde zijn
hart op aari het lekkers, m afwachting van
wat loei1- morst komen.
Met hen allen woonde hij den avonddienst
in de kerk bij, da/-n a zou de dorrm.ëeen
apan onderhoud hebben met Atfy.
Ik wil naar moeder toe," zei de jorgen.
Maar de domir liet hem nkt los en bracht
hem op zijn eifetn kamer.
ministerraad gezocht: zijnen
secretarisgeneraal.
Een oogenblik heeft men dezen,
verkeerdelijk, met de Duitsche of Engelsche
staatssecretarissen, die echter zelve
ministers zijn, vergeleken. Men had dichter
bij huis kunnen blijven !
Nederland zelf heeft onder de staats
regelingen der Bataafsche Republiek een
algemeenen Secretaris van Staat gekend,
en ook Koning Willem I heeft er mede ge
regeerd tot 1840 toe. Belangwekkend is, dat
de functie toen door Willem II wegens
de invoering der ministeriëele verant
woordelijkheid is afgeschaft geworden,
doch tégen het advies der toenmalige
ministers in. Hun uitvoerig rapport aan
den Koning (van 24 September 1840),
dat ook uit een oogpunt van bestuurs
kunst merkwaardig is, bepleitte het be
houd der staatssecretarie als een
punt van eenheid tusschen
de verschillende departe
menten, zonder welke men
gevaar loopt, dat er b ij het
eene departement dikwijls
geheel andere beginselen
zouden gevolgd worden dan
b ij h et ander e, waaruit nood
wendig de grootste verwar
ring zoude ontsta, a n".
Langen -tijd heeft men 't ten onzent
vervolgens toch met de betrekkelijk los
naast elkaar staande ministeriëele depar
tementen gedaan. Doch is 't niet op
merkelijk, dat de bestuurs-evolutie nu
weer naar den staatssecretaris" schijnt
terug te voeren?
Het minister-presidentschap heeft in
Engeland in den lateren tijd neiging
vertoond, 't karakter van den President
van de Vereenigde Staten te naderen,
wiens functie omgekeerd meer op die
van een parlementairen bewindsman is
gaan lijken.
De behoefte tot zulk eenen algemeenen
leider schijnt daartoe ook ten onzent,
althans in dezen tijd, te ontstaan. Alle
regeeringswerk loopt thans zóó ineen,
dat er eene centrale directie noodig is.
En daaronder ontwikkelt zich dan ook
vanzelf een functie, die op het
Washingtonsche Siatcdepariment met zijn
Secretary gaat lijken.
Binnenkort zal men nader kunnen
ervaren, of wij hier inderdaad te doen
hebben met hoopvolle proeven van
bestuurskunst en van bestuursevolütie
ten onzent.
v. H.
Het Japansche Gevaar voor Onze
Koloniën
Het Russische dagblad Iswestia is nog
maals teruggekomen op de zoogenaamde
polit'ek der Entenie ten opzichte van onze
Koloniën, doelemde op de o/eretnkomst die
de Ertrnte gesloten zou hebben met Japan,
waardoor dit rijk voor zijn militaire hulp
Waarom was ik niet tang toen Parfitt
me daar meenam?" vertelt de gewonde.
Ik was r r zeker van dat hij me niet te lijf
zou gaan, en ik gelos-f heusch niet dat ik
er iets om gegeven zou hebben wanneer
hij het had gedaan... De meester bij ons
op school zei altoos dat het hem meer pijn
deed dan ons, als hii ors sttafte. Ik heb dat
nooit geloofd. Had Parfitt datzelfde gezegd,
ik zou hem zeker hebften geloofd..."
Toen Patfiit zag dat ik naar een portret
keek boven den schoorsteenmantel, zeide
hij m^, Oat is mijn moeder. Weet je wel,
At;y, wanneer ik me ongelukkig gevoel of
geen raad weet, kijk ik daarnaar en vooral
wanneer ik ondeugend ben geweest."
U is nooit ondtugerd," zei ik.
Ik niet?'' 'achte de domiré. Wel een
heeie boel meer dan jullie kleine bengels.
Kijk, Atty, dat ';? rnijn vader" op een ander
porirtt w ij'.end en raar hei kruisbeeld op
zijn tófcl ziend, dit is mijn oudere broeder.
Wanneer ik onc^euge) d ben, geloof ik dat
het die drie pijn doet, mijn vader, mfln
moeder en je:us, er, hem het meest van allen".
Ik begreep er geen stom woord van, maar
van een dit g was ik «ecutir, ik kon zijn
portemonnaie niet langer in mijn zak houden.
ik haaide hem te voorschijn en gaf hem over.
Dank je, Atty; dat is goed van je ge
daan", zet hij.
Ik voelde me niets op mijn gemak. Ik
wist dat er veertien shliligs uit waren.
Zou u hem niet open doen," zei ik.
Alles is er niet meer in. Maar ik zal het
terugbetalen, zoodra ik uit weiken ga."
Mijn beste jongen," zei Paifitt, wil je
dat aan Jezus zeggen?''
Altoos Jezus! Daar kon ik Parfi't niet
volgt n. Hij verveelde mij er nnêEn het
sch>en bij hem zoo diep te gaan. Zijn stem
beef Je t o n hij het woord sprak, hij beef Je
httU'maal. Ik srhrok. Ik kon begrijpen dat
hij i ijn geld terug wou; ik kon begrijpt n
dat ik moest zeggen, hoe 't me speet en
ik hei rooit wetr zou dom. Miar waarom
Je;'i:s? !ic v/i-1 riet v,ie Hij was.
Wit? is Hij?" z<"i ik.
IK heb mij dikwijls afgevraagd, wat hel
antwoord van den ouden man zou zijn
gebeloond zou worden met onze koloniën.
De Duitsche pers heeft van deze
mededeelingen veel ophef gemaakt, blijkbaar met
de bedoeling de publieke opinie in ons land
tegen de Entente op te zetten.
Het Japansche gezantschap en de Engelsche
regeering hebben het bestaan van zulk een
overeenkomst ontkend. Het Volk wrjst er
op dat, hetgeen door de Iswestia onthuld
werd, alleen Russische knoeierijen zijn.
Ook de Haagsche Post van 31 Augustus
bevat over deze quaestie een artikel, waarin
wordt medegedeeld, dat niet de authentieke
tekst van het antwoord van Sasonow aan
Ruslands laatste gezant in den Haag werd
gepubliceerd, doch alleen een resumédaar
van, dat op bedenkelijke wijze Vervalsching
nadert.
Wie bekend is met de politieke verhouding
van Nederland en zijne koloniën tot Enge
land, zooals die zich na de Fransche
overheersching historisch heeft ontwikkeld, zal
aan het bestaan van een dergelijke over
eenkomst omtrent onze koloniën bezwaarlijk
geloof kunnen schenken.
Ons koloniaal bezit berust zooals bekend
is op het tractaat van 1814, later aange
vuld bij dat van 1824, waarbij Engeland
aan Nederland zijne koloniën teruggeeft
die het tijdens de Fransche overheerschlng
had veroverd, met uitzon dering van de Kaap
de Goede Hoop en van Ceylon die het voor
zichzelf behield.
De teruggaaf geschiedde met het doel
om van Nederland waaraan Belgiëwerd
toegevoegd, een krachtigen bondgenoot te
maken als bolwerk tegen het toenmaals
veroveringszuchtige Frankrijk.
Het tractaat van 1814 rs de internationale
rechtstitel waarop ons koloniaal bezit berust.
Het werd aangevuld door het tiactaat van
1824 waarbij de moeilijkheden werden opge
lost die zich bij de uitvoering van de con
ventie van 1814 in Indiëhadden voorgedaan.
In verband met de uillatineen van de
Iswestia, wcnsch ik de aandacht te vestigen
op eene bepaling in het tractaat van 1824
die niet algemeen bekend is n.l. op art. 15
dat luidt als volgt:
De Hooge Contracteerende Partijen ko
men overeen, dat geen der landen of eta
blissementen, bij art. 8, 9, 10, 11 en 12
vermeld, immer aan eenige andere mogend
heid zal mogen overgedragen worden. Inge
val dat eenige dier bezittingen door eene
der thans contracteerende partijen verlaten
wordt, zullen hare regten tot dezelve on
middellijk op de andere partij overgaan".
Dr ze bepaling wil dus zeggen dat de in
dit tractaat genoemde koloniën of aan Neder
land of aan Engeland zullen toebehcoren
en aan geen andere mogerdheid.
De bedoelde bezittingen zijn Malakka,
Slngapoer en onze toenmalige posten in
Voor-Indiëwaarvan wïj afstand deden in
ruil tegen Berkoelen en Biliton.
De conventie van 1814 bevat eene derge
lijke bepaling niet, hetgeen wellicht moet
worden toegeschreven aan de overhaasting,
waarmede het tractaat van 181 * tot star.d
kwam. *) Immers, naar analogie redeneerend,
is het inconsequent deze bepaling wel voor
een gedeelte, doch niet voor het geheel der
teruggegeven koloniën vast te stellen. Het
is echter niet twijfelachtig dat, ingeval een
derde mogendheid zich van onze koloniën
zou willen meester maken, Engeland onder
verwijzing naar art. 15 van het tractaat van
1824 te kennen zou geven, dat het de koloniën
uitsluitend heeft afgestaan om van Neder
land een krachtigen en bevrienden staat te
maken, doch niet, opdat zrj door een andere
*) Op 9 Augustus 1814 ontving de
Nederlandsche gevolmachtigde Fagel te Londen
zijne instructies en reeds vier dagen daarna
teekende hij het tractaat. J. J. Meinsma.
Geschiedenis van N.-I.
mm iiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiniiiicMiiiiiiiniiiMi'minimum i ,t
%veest, want hij heeft het mij niet gegeven...
Ik wist niet dat hfj een hartziekte had. Het
lijkt wel een goedkoope scène uit een roman;
maar 't is zoo geschied. Hij stond met zijn
rug naar me toe bij mijn vraag, en keek
naar het kruisbeeld. Misschien dacht hij bij
zichzelf: wat zal ik aan zoo'n jongen van
tien jaar zeggen, aan zoo'n schavuit van
een kleinen dit f. Hoe zal ik hem Jezus be
duiden?
Hij zakte plotseling ineen, wou zich vast
houden aan den rug van den stoel, en was
heen.
Het tooneeltje is uitvoerig en toch nog
ver van volledig door raij weergegeven. De
individueele ondeugendheid daarin, die er
het leven aangeeft, moest voor een groot
deel achterwege blijven. Maar misschien
krijgt men er toch een idee door van de
opeigende ervaringen van het kind, den
jongeling; als de godsdienst hem nadert te
midden van zijn kattekwaad en zijn
uitj bundigheid, nu eet s onder den vorm van
de gevestigde Keik, dan van een afdeeling
j van het Leger des Heils, totdat hij eindelijk
i zich athtïst gaat noemen en trotsch is op
j dien naam en tot de menschen gaat
behoo en, die in de parken van Londen over
hun leer gaan spreken en disputeeren ...
Hij denkt dan in de beweging mee te
doen en toch, hij b'ijft geheel buiten het
hart der dingen. Hij ziet en hij hoort men
schen en zaken en zrj gaan langs hem heen,
zooals dat voorval met den ouden Parfitt
hem heeft laten staan, onbewust van zijn
tragischer) inhoud.
Nu, op zijn ziekbed, sttlt hij zich de
vraag of de cude dominéhem toch niet
langzamerhand een antwoord heeft gegeven
op zijn vraag, beetje bij tv e'je, hem tel
kens zooveel zeggend als hij in staat was
te begrijpen. Want er is hem toch eindelijk
een deur geopend geworden tot zijn ziel,
maar dat was niet onder licht direct uit de
hoogte van den hemel. Wij moeten Atty
rog op andere paden volgen, hop moeilijk
het ook zal wtzvn zijn wegöuidtlijk te maken.
W. G. C. BYVANCK