Historisch Archief 1877-1940
. 9 NOV?$8. No. 2159
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
AAG
ROTTERDAM
AMSTERDAM
MEEREN MODE-ARTIKELEN
OHAMPAOME
d* BRIAUOOURT
REIMS
JOS. JACQUES
Wljnhandol - Bi*eifa
STARK'S
'OXYDOL'
(CHLORAS KALICUS TANDPASTA)
45 omnt p. Tube.
Naam!. Venn. STARK & Co.
Cleiischi Fabriek ,,'s-Hagi"
DEM HAAG
1830
HXERENSTRAAT 12, GRONINGEN - I
TELEFOON 1083
HEERENKLEEDIN6
H.J.LOOR, Utrecht
LIBERTY
/J^MANTELPAK VAN WARME MAM wierren vAwie VOLLPI
WOLLCN DOh'CCAI. TWCf.D M tfPCf MCT WOLBORDUURStl.
KLÖMHAKCRM- in vePsaiiLLenne
MCTZ&6
HPAfïCO
AMSTERDAM
iiirilllliMIIlllllllllllllllliPMlllltllllillll
EPAETOGEEN
DAT
//
Er
GEZONDHEID
GEEFT EN KRACHT.
HET KRACHT-PREPARAAT BIJ UITNEMENDHEID.
VERKRIJGBAAR IN DE YOORNAAIMSTE^ APOTHEKEN.
VRAAGT zoo NOODIG RECHTSTREEKS TOEZENDING
AAN DE E. P. N. V. E-XPL. M/J VOOR
EIWIT PRODUCTEN.
KEIZERSGRACHT 79O} AMSTERDAM.
llltHIUIMtimtH
HET SPOOKHUIS
Een oorlogs-verhaal
DOOR
J. BLEEKER
Ik weet niet of, wat ik nu ga vertellen
een droom is geweest of een werkelijkheid.
Maar wat is eigenlijk tusschen deze beide,
het onderscheid? Toen het gebeurde was
mijn brein verward, waren mijn hersenen
ziek als van een deleriumlijder, die door
angstige visioenen gefolterd woidt en lag
ik in de lugubere eenzaamheid van een
verlaten oorlogsveld, omringd door lijken van
pas-gestorvenen waarvan de geesten zonder
twijfel om mij heen waarden. Maar dat doet
er niet toe. Ik heb het doorleefd als iets,
dat werkelQk gebeurde en fantomen
of realiteiten ik zie de gestalten, die er
in voorkwamen nog duidelijk voor met
duidelijker en scherper dan de herinnerings
beelden van gestorven vrienden.
Het was dan . . . maar laat ik even iets
van mezelf vertellen. Ik ben een verminkte.
Mijn eene oog is weg, mijn linkerarm tot
een stompje gereduceerd; en mijn eer, e been
is nu... van hout. Want ik ben soldaat
geweest, soldaat in dezen glorieuzen oorlog,
waarin we met millioenen van menschen
op elkaar aanstormen voor de vrijheid!..
Toen ik in dienst kwam en geoefend werd,
toen greep het militarisme met zijn pracht
en praal, met zijn muziek en remantiek me
aan. Eens zag ik voor het front der troepen
een soldaat décoreeren. Dat gebeurde met
een suggereerend dramatisch effect. Ik werd
bleek van ontroering, er ging een rilling
over m$n tug. Nog zie ik dien soldaat
daar staan, kaarsrecht, als een standbeeld,
te midden van hooge officieren. En wij
moesten onder muziek en tromgeroffel voor
hem defiteeren. O, dan komt er in het
nuchterste gemoed een opstijging van enthou
siasme. Dan gaat men droomen van
krijgsmansroem en van gloiieuse daden.
En toen ik als n der velen, der
oneindlg-vélen, op een goeden dag vervoerd werd
naar een der fronten, toen had ik iets in me
van een jongen, die pas ridderromans ge
lezen heeft. Maar dat verloor ik al gauw.
Want een oorlog van bommen en granaten,
van vloeibaar vuur en giftige gassen, van
onzichtbare vijanden op verre afstanden heeft
geen romantiek in zich.
Maar het is niet daarover, dat ik vertellen
wou. Daarover kan men r a dei oorlog zeker
vél lezen. Geleerden en kunstenaars zuilen
ongetwijfeld over den invloed van dezen
ontzettenden oorlog op de menschen
boekdeelen volschrijven.
Ik ben nu verminkt en geridderd. Een
mooi kruisje versiert mijn borst. Ik heb voor
mijn vaderland en voor de vrijheid gemoord
en gewond, totdat ik zelf door een stomme
granaat bijna vernield werd
Het was na een bloedig handgemeen. Voor
het eerst maakte ik zoo'n dierlijk gevecht
mee. Tot dien dag had ik den vijand nog
maar gezien als kleine zwarte poppetjes, als
speelgoed-soldaatjes, die heel uit de verte
op ons vuurden. Maar nu stormden de vij
anden op ons los met de geweren in de
hand. 't Was een prachtige lichte dag en de
zon blonk in de helmen en scHtterde in de
bajonetten. Maar in onze hoofden was
donkere haat, onze oogen waren
bloed-beloopen van mooidlust. Nog zie ik die vijan
dige, met bloed bevleMe kerels vóór me met
woedende, verwrongen gezichten, schreeu
wend en kermend. Bijna blindelings stootte
ik met mijn bajonet of zwaaide met de kolf
van mijn geweer. Stootte ik iemand de
bajonet diep in het Ifcf, dan trapie ik hem
op den grond en zette mijn voet op zijn
borst om het geweer weer los te rukken.
Soms kwam mijn kolf met een dcffe slag
neer op een hoofd. Maar het ergste was, wan
neer ik met iemand kwam te worstelen. Dat
was f er gemeen gevecht. Dan beet ik, krabde
ik, schopte ik deed alles om mijn vijand
af te makrn. In een handgemeen bestaat
geen pardon. Want men ziet niet meer.
Ik ocht dan ook als een dolle, met een
schemer voor mijn oogen... tot ik plotseling
een dieumnde slag op mijn hoofd voelde
en neerviel, bewusteloos.
Toen ik v/akker werd uit die verdooving,
was het stil om mi] heen. Boven mij strekte
zich wijd en hoog een prachtige staal
blauwe sterrenhemel uit. Lang staarde ik
naar die sereene pracht, vol heilige kalmte.
Maar eindelijk richtte ik me op en betastte
mijn hoofd, mijn hals, mijn beenen. Neen
gewond was ik niet, allén voelde ik mijn
hoofd, zwaar als lood. Ik keek rond. Wijd
om mij heen, lag het slagveld in rorrlooze
stilte. Overal lagen stil en onbewegelijk
lijken en krengen. En in mij kwam een angst
a s van een bang kind op een eenzaam
kerkhof. Er was geen kanongebulder meer,
en geen muziek en geen geschreeuw. Het
was stil, luguber stil. In de verte op een
glooiende hoogte zag ik een huis. Daar
wilde ik heen. Ik stond op en liep behoed
zaam in die richting, stappend over lijken,
bang dat ik er op zou trappen. Eindelijk
stond ik voor dit huis, dat een kasteel was,
uit oude tijden. Ik riep... riep, maar kreeg
geen antwoord. Toen bonsde ik op de go
tische deur, die tot mijn verbazing naar
binnen openweek. Ik ging naar binnen en
kwam in een ruime vestibule met vlak voor
mij een breede trap. Ik sloot de deur achter
mij dicht en riep weer. Hoe verklonk mijn
stem door de ruimten van het gebouw. Maar
niemand antwoordde. Toen ging ik de trap
op en kwam in een groote zaal. Even,
nieuwsgierig, keek ik rond mij. Het was
ongetwijfeld een oude ridderzaal, want aan
de wanden hingen wapenen en grooie por
tretten van geschilderde krijgslieden en
edelvrouwen. Maar uitgeput van vermoeienis
viel ik neer in een gemakkelijke leunstoel
en een diepe slaap ontfermde zich over mij.
Toen ik wakker werd zag ik de zaal,
geheimzinnig verlicht. Het was inderdaad
een ridderzaal. Aan de wanden hingen oude
wapens en groote schilderijen van ridders
met krijgshaftige gezichten en in harnas en
van edelvrouwen in wijde gewaden en breede
kragen van kant. Zij staarden mij alle aan
met hun groote oogen die mij volgden
als ik mij bewoog. Maar plotseling werd ik
i afgeleid door het binnenkomen van een
lobbesachtige dikke verschijning, een man
in Romeinsch gewaad met een kwabwangig
gezicht, dat goedig en bijna onnoozel lachte.
Het was mij alsof ik deze verschijning wel
?eer gezien had.
Ha, ha !... begon dit vreemde heerschap:
Wees welkom. In geen jaren hebben we
hier een levend wezen gezien. Want ge zijt
hier in een spookhuis, goede vriend. Jaren
geleden is hier een vreeselijke moord ge
daan... vreeselijk hè?"
Hij zweeg een oogenblik ... maar keek
mij lachend aan.
Toen vervolgde hij: Gij weet v/t l... in
een spookhuis is altoos een moord begaan.
Daar spookt dan de schim van dep
moor| denaar, omdat zijn ziel geen rust kan
vin! den ... maar scms spookt er ook een ander...
j altoos een m sdadiger. En de menschen
mijden zoo'n huis omdat ze bang zijn voor
spoken. Daaiom ook durven ze hier niet
kernen. Maar nu... nu spookt het daarbui
ten nog meer hè? En daarom duift ge hier
te komen ... Maar kom, ge zult wel dorst
hebben. Kijk eens, ik heb hier nog
overouden wijn, dorker als bloed... als ik u
soms dieren kan ? ..."
Ik greep begecrig naar het aangeboden
glas, want nu voelde ik den brandenden dorst,
die mijn keel verschroeide. En ik kreeg een
groote bokaal vol donkerrooden, wijn, heer
lijk van aroom, die itf in n teug leegdronk.
Dat smaakt, hè? zei de zonderlinge
man. Toen ging hij voor het raam staan
en staarde nadenkend raar het het slagveld.
't Is mooi geweest, vandaag," sprak hy.
Kijk eens naar buiten. Wat een heerlijk
gezicht"...
En hij begon plotseling te schateren van
het lachen; en hield zijn dikke schuddende
bu>k met beide handen vast. Ik kreeg een
gevoel van afkeer. Want wat was er om te
lachen om dat lugubere slagveld, dat daar
wijd uit en verlaten lag, vol donkerten van
doode menschen en dieren ?...
't Is om te huilen... zei ik.
Maar toen lachte deze zonderlinge figuur
nog harder, alsof Ik de grootste aardigheid
gezegd had.
,;Om te huilen l" liep hij. Ha, ha,
die is goed... en gij zelf hebt meegedaan.
En büeiken vijand, die viel, hebt ge ge
juicht ? En nu vindt gij het om te huilen ? ...
Maar kijk daar eens in de verte, dat don
kere heuveltje daar... dat bestaat enkel uit
lijken van uwe vijanden l... Is dat voor u
geen heerlijk gezicht?... M iar lach dan
toch ! Lach dan toch voor cm rionder, en
stel u niet aan. Lach, iach, zo -,'<> ik! .."
Maar wie of wat zijt ge ri.ü. ?'' vrotgik.
Ik...Wie ikben?...ant*o. rdJehij plot
seling ernstig Ik ben niemanu meer ik ben
dood... al eeuwen lang... ik bendercliim
van Nero!... en een
uitdrukkingvan;;r,jr^zen kwam op mijn gezicht... Wis hij -lal ?
Nero, die zijn moeder vermoordde en Rome
verbrandde! Nero, de vreese'.; kste en gru
welikste aller Romeinsche Cae^ren !
Hij zag, dat er iets van af.chuw in mijn
gezicht kwam.
Aha, zei hij, met een minachtend lachje
om zijn breeden mond: ik zie, dat ge mij
vol afkeer aankijkt. Maar beste n.an, kijk
eens naar u ze, f. Gij zit vol van dik en
geronnen bloed, gfl...
Ik, riep ik vol hartstocht. Ik? Zeker. Maar
ik ben een soldaat. Ik vecht en dood voor
mijn vaderland en voor de vrijheid, ik...
Ja, ja, viel Nero in. Dat ken ik. Dat zeg
gen al die millioenen, die elkaar daar op
bevel vermoorden. Nonsens! Gij zoekt
excuses voer uw wreedheden. Dat deed ik
niet. Als ik doodde en verbrandde, deed ik
dat uit loutere wellust en het inspireerde
mij tot schoone zangen. Al de wreedheid
die ik beging, werd in mijn ziel een groote
zarg. Ja, ik was een der laatste Caesaren
en het Romeinsche Rijk was in verval. Ik
kreeg geen gelegenheid om den Rubicon
over te trekken, r.öch om een Carthago te
verwoesten.
O, als ik had geleefd in de dagen van
Julius Caesar, dan had men mij bewierookt
en bezongen. Maar dat kón ik niet. Toch
was dat zelfde Rome even wreed als ik.
Was het niet door zijn gladiatoren in onze
arena's opgevoed tot een volk, dat genoot
bij het zien van pijn en van sterven? En
zqn zoo ook niet door uw militarisme al
die millioenen soldaten geprepareerd tot
willige werktuigen in dezen oorlog? Gij
verafscfcuwt mij?... Omdat uw brave ge
schiedenisboekjes uw eigen oorlogen heili
gen? Maar wat zijt gij? Gij, Europeanen!
Gij moordt en vernielt met middelen, waar
ik jaloersch op kan zijn. ij hebt bommen
en graraten, mijnen in zee en bommen in
de lucht, vloeibaar vuur en vergifiige gas
sen Kortom alle htlsche middelen, die
de Duivel het verstand gaf te maken.
Gij moordt en vernielt maar raak,
raak, op veire afstanden zonder zelfs te
zien wie cf wat ge vernielt. P/achtige ge
bouwen, die vroegere eeuwen van vroom
heid en van kunst nalieten, gij schiet ze plat.
Gij zoudt den man bewonderen en verheer
lijken, die op dit cogenblik het meest helsche
werktuig zou uitvinden, een werktuig dat
heele legers en heéle steden in n slag
zou vernietigen. Gij zcudt hem in stand
beelden vereeuwigen, zijn roem bezingen
als den vrijheidsheld. Is dat waar of niet,
Europeaan ?"
Ik zweeg.
En mij verafschuwt ge. Mij noemt ge een
monster. En wat ik deed was kinderspel,
vergeleken bij wat gij doet gij, met uw
allen, met duizenden en millioenen."
Ik bleef zwijgen. Want de afgeloopen dag
kwam in mijn herinnering terug met zijn
bloedige visioenen.
Ik zag de bleeke, verwrongen gezichten
van afschuwelik verwonde soldaten. Ik zag
oogen vol haat en oogen vol wanhoop. Ik
hoorde ijselijke kreten van pijn «n van woede.
En ik zag me zelf als een a mok-maker te
midden van vechtende waanzinnigen...
En voor me, zag ik het dikke, nu wreede
gezicht van Nero, die mij grijnslachend
aanstaarde.
Kom, sprak deze weer: ik zal u eens
laten zien, wat voor werk ge vandaag ge
daan hebt.
Een huivering ging do«r mijn leden en ik
maakte een afwijzend
gebaarWat ?... zei Nero lachend: Gij wilt dus
niet zien, wat ge voor uw vaderland en voor
de vrijheid gedaan hebt? Maar dat zult ge
toch. En als ge misschien voor al dat mooie
werk gedecoreerd wordt, dan zal ik in uw
geheugen vastleggen, waaraan ge dat ver
diend hebt. Kom, dappere soldaat, niet
sentimenteel... let maar op, daar komt uw
eerste slachtoffer. Hij is nu als ik, een doode,
een schim. Hij kan uw vaderland, noch uw
vrijheid meer belagen.
En binnen kwam met ontzettend droeve
oogen een jonge soldaat, een kind bijna nog.
Zijn gelaat was doodsbleek en in zijn borst
was een ruwe rauwe wonde, diep tot in zijn
hart. En, o, gruwel hij begon te spreken...
Ik ben nu dood" sprak hij: Ik zal
nooit meer terugkeeren tot mijn ouders,
wier eenige hoop en troost ik was. Toen
ik jong was en zwak hebben ze mij met
alle middelen verdedigd tegen den Dood.
En ik werd gezond en sterk. Maar hoe kan
men zijn lichaam beschermen tegen aoo'n
scherpe harde bajonet. Dat kan niet. En
daarom ben ik nu dood... gestorven voor
mijn vaderland en voor de vrijheid...
Ha l Ha l lachte Nero.
De doode zweeg en bleef stil voor me
staan, rechtop verstijfd, luguber.
En naast hem verscheen een tweede sol
daat, verschrikkelijker. Want zijn wond was
opengescheurd tot aan zijn oor en deed
zijn gezicht als grijnzen. Een koude rilling
ging langs mijn rug toen zijn lippen gingen
bewegen, en nu begon men te spreken.
... Ik ben vader van een groot gezin, dat
naar elk bericht over mij angstig alt te
wachten. Mijn God, wij waren zoo gelukkig,
zoo gelukkig. Tot op het oogenblik, dat ik
opgeroepen werd om te vechten voor mijn
vaderland en voor de vrijheid..,
Ha! Ha ! lachte Nero weer.
En nu ben ik dood Mijn vrouw heeft
geen man, en mijn kinderen hebben geen
vader meer. Nog eenige dagen en dan zullen
ze het weten. Dan zal de lach voor goed
wég zijn uit de oogen mijner vrouw en de
kinderen zullen huilen en den moordenaar
van hun vader vervloeken...
En hij zweeg en verstarde, en bleef naast
het andere lijk rechtop tegenover me staan.
En een derde verscheen, en een vierde en
een vijfde. Steeds kwamen er meer...
En ze vertelde van ouders, vtouwen,
kinderen, van bruiden en van vrienden en
van allerlei verloren geluk. Ze bleven vóór
me staan, een onbewegelijke rij van af
schuwelijke dooden, waarnaar ik vol afschuw
staarde. En alle hadden ze gezegd, dat ze
waren gestorven voor vaderland en vrijheid!
En dan had Nero altoos gelachen.
Ik overzag mijn slachierswerk van n
dag. Er waren jonge en oude dooden, en
van allerlei nationaliteit. Voor welk vader
land, voor welke vrijheid hadden ze gevoch
ten ?... Rilt ge nog van mij, soldaat? vroeg
Nero plotseling.
Ik zweeg.
Kom dan,dappere strijder voor de vrijheid,
waarom dan zoo bleek? Zoudt ge willen,
dat zij nog leefden... al die doode gestalten
uit verre landen, die daar nu voor u spoken?
Wacht maar, morgen zullen ze u lauweren
en prijzen, zullen ze u een voorbeeld noemen
van moed en van plichtsbetrachting.
Hadt ge ooit in uw kinderjaren gedacht,
dat ge nog eens zoo'n mooien dag van
moord en van verwonding zoudt meemaken
en dat de wereld, die rilde van Nero en
van Rome, bezig was zich voor te bereiden
tot een slachting van millioenen menschen ?
Kom laten we dan beide gaan zitten tegen
over deze arme dooden en ons vermaken.
Laat ons lachen om hun wonden en hun
bebloede bleeke en doode gezichten. Want
ze waren uw vijanden, mijn vriend! Ze
beklaagden uw vaderland en uw vrijheid.
Kom, zithier nog een beker wQn... heerlijke
wijn... nog heerlijker dan de vorige...
En wederom reikte hij mij een bokaal vol
donkerrooden wijn over. En weer dronk ik,
want mijn brandende dorst, won het van
mijn afkeer. Maar terwijl ik dronk, zag ik,
dat Nero mij onderzoekend aankeek. En nu
proefde ik het. Wat ik dronk was geen wijn,
het was, brr l het was bloed...
Vol afkeer zette ik den beker weg. Maar
Nero lachte, lachte.
Wat?" riep hij uit. Lust ge dat niet.
En het is bloed van uwe vijanden, bloed
van al die mannen, wier spookgestalten daar
vóór u staan! Het is het bloed, dat gij zelf
vergoten hebt, ha ! ha!...
Ik voelde mij misselijk worden. Het begon
te schemeren voor mijn oogen. En de rij
van starre dooden daar vóór me, en de
figuren van de edele vrouwen en de ridders,
aan de wanden, en de afschuwelijke Nero
begonnen in dien schemer te verdwijnen
Een weëe zoete IQkenlucht kwam in mijn
neus, en "in mijn mond had ik die
bloedsmaak...
Hij leeft nog!" hoorde ik zeggen, Ik
opende mijn oogen en zag een paar
roodekruissoldaten belangstellend over mij
heengebogen. Toen voelde ik mij opnemen en
wegdragen. En een tijd later lag ik op een
fiisch bed in een hospitaal. Ik hoorde, dat
wij dien dag den vijand geslagen en terug
gedrongen hadden. Op mijn bed werd ik
gedecoreerd en men noemde mij een edel
so'daat, een goede vaderlander, een strijder
voor de vrijheid!...
Een week of wat later was ik weer beter
en werd weer naar het front gezonden. En
weer vocht ik en doodde Ik en wondde ik
totdat een stomme granaat mij voor altoos
tot een invaliede maakte. En nu zit ik weer
in mijn land, waar weduwen en wezen,
ouders en bruiden al het leed dat de oor
log brengt uitsnikt en waar angst en hoon
beide de harten van millioenen vrouwen
foltert...
Dan denk ik weer aan mijn Cauchemar.
Dan weet ik dat daar ver weg in onbe
kende landen menschen zijn, wier hoop en
levensgeluk door mij verwoest is... dan
komt een schaduw over mijn ziel.