Historisch Archief 1877-1940
16 Nov. '18. No. 2160
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
r*.
IAUOOURT
RCIMS
JOS. JAOQUES
- Breda
STARK'S
?oxrooL'
(CHLORAS KALICUS TANDPASTA)
45 ootit p. Tuba.
Naaml. Venn. STARK & Ct.
Chnischi Fabriek 's-lage"
DEM HAAG
Opgortohi 183O
fi. mm
21 LEIWCHÉSTRAAT 22
AMSTERIAM
TELEFOON M. 1112
HEMDEN
MAAR MAAT
Zooeven verscheen de 2e druk van:
PETER ROSEGGER
De Zoons van den Houtvester
Prflg gebonden f 0.95
Uitgave van VAN HOLKEMA &
WARENDORP te Amsterdam.
'fyenteuwsfe
Qrfisfieke ComtMie
uan
Tot het bouwen van Villa's en Landhuizen ifln prachtige heuvel
achtige BOSCHTERREINEN te koop in HET OOSTERPARK te
DE BILT
fttltÏAH l-ï-lMtl
?utuvn Dir.j.j.
Lage prffzen, mooie vegen, ga»,
electr. licht, water.
TeL Int. 38 & 48
»v\
l
i
Een entelèdruk op de
elecfrische knopen men geniet in
eigen woning van het piano
spel der beroemdsfeRianisten
Hef pianospel wordt
natuurgetrtjuw «n tot in de kleinste
fijnhedsi geheel zelfstandig
CpntumoWsch elecrriachj
weergegeven
In Pion» & Vleugel onzicnK
baar gebouwd
H* rellen als met de hemd
te bespelen.
m&
iJSisat
EENIGE SPECIALITEIT
Km
DAS
de beste hoeden ift Holland
KETTNERs
Heiligeweg 21/25
AMSTERDAM
iiiiiiiiiniiHiiiiiiMiHiiiiimiimiiimimiiimiiiiiiimiiiiiMiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiii
Steno*
?v* grafie
09
RiëntB
Balt
Zelfond. tto ot. in d. Boekh. en na postw. bfl
RIËNTS BALT, Den Haag, b| wien ook mond. en schr. ond.
Ookbij het volgen van de SNELSTE I> t- B A/TTKW
heeft uw Sten. mij nooit in den steek gelaten." (w. g.) O. te A.
DAT GEZOlVDHE'D
GEEFT EH KRACHT.
HET KRACHTJpREPARAAT
BIJ UITNEMENDHEID.
VERKRIJGBAAR IN DE
VOORNAAMSTE: APOTHEKEN'.
\7RAA6T~~ZOO NOODIG
RECHTSTREEKS TOEZENDING
AAN DE. E.P.NV.EXPL.MlJ.
VOOR EIWIT PRODUCTEN.
KEIZERSGRACHT 790 AMSTERDAM.
^1
mitHHmntiiiimiiluilllllli u minimin i m immuun
Nationale
Damproblemen
wedstrijd en Oplossers
wedstrijd
De Amsterdammer" schrijft, in samen
werking met den redacteur der
damrubriek, een Nationalen Wedstrijd uit
voor problemisten, waaraan tegelijkertijd
verbonden is een wedstrijd voor oplossers.
Aan dezen wedstrijd kunnen alle lezers
en Nederlandsche damspelers deelnemen.
De Amsterdammer" stelt hiervoor
beschikbaar een kunstvoorwerp. Dit
wordt als wisselprijs beschikbaar gesteld
en zal door denzelfden problemist twee
achtereenvolgende malen of in 't geheel
driemaal gewonnen moeten worden.
De jury bestaat uit de heeren W. Lisser,
A. D. Querido en K. C. de Jonge.
De inzending moet geschieden vóór
15 Januari 1919 op diagram, onder een
motto", terwijl de naam van den inzen
der in gesloten envelop met hetzelfde
motto moet worden bijgevoegd aan het
adres van den redacteur K. C. de Jonge,
van Woustraat 112n, Amsterdam.
Voor nadere bijzonderheden verwijzen
wij naar de in dit nummer op pag. 11
voorkomende damrubriek.
L. DE HARTOG
IN MEMORIAM
door prof. mr. D. JOSEPHUS JITTA
Lid van den Raad van State
De tijding van het overlijden van den
oud-collega, met wien ik zoovele jaren, die
ik tot de schoonste van mijn leven reken,
in de Rechtsgeleerde Faculteit der Universiteit
van Amsterdam heb mogen samenwerken,
heeft mij diep ontroerd en onder den indruk
van het gevoelige verlies wijd ik eenige
woorden aan zijne nagedachtenis.
Toen ik, in 1894, in de Faculteit trad,
vond ik daarin vele mannen tegen wie ik
als jongere opzag, behalve de Hartog, nog
Cort van der Linden, Max Conrat, G. A. van
Hamel, I. P. Moltzer en H. P. G. Quack.
De hoop, die ik bij het aanvaarden van het
hoogleraarschap geuit had, dat ik op den
steun van mijn nieuwe ambtgenooten zou
mogen rekenen, is ten volle in vervulling
gegaan. De Hartog, de oudste in leeftijd en
in ambtstijd, nam onder hen, tot wie ik mij
vaak wendde, een eerste plaats in. Steeds
heb ik van hem de raadgevingen ontvangen,
dje bij zijn edel karakter pasten. Hj^ zal in
[grainiöroN
ONTMOETING
DOOR
F ABER
Zijn hoofd gebogen boven het onnoozele
papier zat hij te schrijven, 't Was nacht. In
het pension, waar hij logeerde waren de
menschen al naar bed gegaan. Het raam
van zijn kamer stond open en in de verte
lag de zee te ruischen, nu dichtbij, dan of
ze in de eeuwigheid was. Het zingen
vulde zijn kamer. In het licht van de kaars,
waarbij hij werkte, vloog soms een mot,
die dan haar vleugels verschroeide en akelig
om-tuitelde, een vies geklieder maakte van
kaarsvet en vieugelstof.
Buiten was de hemel helder. De blauwe
nacht was niet te zien, daar het licht van
de kaars tusschen zijn gezicht en het raam
was. Het hoofd gebogen schreef hij dnor,
telkens als een nare aanraking met stoffe
lijkheid voelende, dat zijn vulpenhouder wel
eens leeg zou kunnen worden, voordat de
novelle af was. Naast de kaats op de kleine
tafel waaraan h IJ werkte stonden in een glas,
dat op zrjn waschtafel hoorde, wat wilde
camparula's, dien middag in het duin ge
plukt. Op de tafel lag een nuchter kleedje,
wit mtt een roode ruit. En in de heele
kamer was geen weelde, alleen het hoog
noodige om wat comfort te kunnen geven
voor de weinige uren, dat de bewoners er
vertoefden. Hij schreef en probeerde het
geen hij schreef diep in te voelen, maar
het was telkens of een koele hand van
onmacht over zijn voorhoofd streelde. Zijn
hand werd koud, de vulpenheuder werd
een van hem vervreemd voorwerp, dat hij
niet makkelijk meer hanteerde. Met een zucht
lel hrj zijn pen neer. Het vlotte niet het
wou niet vlotten. Wat hij vandaag zoo
intens gevoeld had, lag nu afgeleefd naast
hem, wat hij schreef werd een geraamte,
een schim, maar niet het diepe, levende
leven. Het hoofd gesteund in de handen
gf KRïMPVRïjE l
of GEZONDHEIDS- m
B? J£fi
BI ONDERGOEDEREN {*
N ederlandsch Fabrikaat
-sTRlcoTHUIS
REG.BREESTRAAT.35
TEL. 5066 N.
VERHUIZINGEN ONDER GARANTIE
BERGPLAATS VOOR INBOEDELS
Amsterdam, Frans van Mierisstraat 90. Telefoon Zuid 822
DEN HAAG
Westeinde 48
ARNHEM
Parkstraat 52
inmiiiimiiH tiiiiiiiiiiiiiiiiii:ii
Prof. mr. L. de Hartog. f
mijne herinnering voortleven, n als het
wetenschappelijke opleiding uitmuntenden
en bescheiden hoogleeraar, n als dat van
dtn welwlllenden, gedienstigen, in de aller
hoogste mate betrouwbaren ambtgenoot en
vriend.
Bij den dagelijkschen omgang In een Fa
culteit, kan een lid daarvan noch de maat
van zijn kennis, noch de eigenschappen
van zijn gemoed voor de andere leden
verb'rgen. Zij nemen kennis van zijn weten
schappelijke werken, zij zien hem aan den
arbeid, zij beleven met hem aangename en
onaangename gebeurtenissen, de vruchten
van zijn onderwijs en zijn invloed op de
studenten ontgaan hun niet. Kennis en ka
rakter van De Hartog heb ik in alle
opzlchteleeren hoogschatten. Z$ne werken over het
Staatsrecht, zijn lievelingsvak, getuigen van
de diepte van die kennis en van zrjn gave
tot mededeeling. Bij examens was hij even
zachtmoedig in den vorm, als rechtvaardig
in het oordeel; ik heb in dat opzicht veel
van hem geleerd, vooral als wij beiden, bij
vacatures of bij verhindering van een col
lega, examens moesten afnemen in andere
vakken dan de onze. Zijne bescheidenheid
was voorbeeldig, zijn oordeel over andere
type van den krappen, in de kunst der | docenten, in en buiten zijn eigen vak, steeds
bleef hij een poos in de kaars vlam turen.
Daar was weer een mot. Malle beesten, wat
een noodlot, dat binnen-vliegen op een vlam
aan ! En dan de wanhoop van oe aanraking!
De ontkoombare kracht van het licht, waar
binnen in was: de zwarte, gehitte pit, die
den dood bracht. Wat wonderlijk dat zee
ruischen, nu dichtbij, dan ver... Soms ver
wijdde ie kamer, hem omwevend met een
eeuwigheidsweten, dat zijn eigen wezen
onwezenlijk maakte. Hij wou de kaars uit
doen om maar enkel dat te hooren. De
uitgeblazen kaars liet wat stank van walm
na. HO trad naar het raam, zette zich op het
kozijnen luisterde.Zijn hoofd boog zirh, daar
was het weer het wijde, diepe, hooge, reine
weten van de Eeuwigheid, waarin het tegen
woordige leven lag als iets, dat ja zoo in
je hand zou kunnen nemen, waarin de Smart
wègwischte, waarin het werk een belache
lijke vorm werd, waarin zelfs de Liefde
ontdaan werd van haar kracht, omdat ze te
klein was om in dit groote op te gaan.
Hij wendde den blik naar buiten, daar lag
de zee, groot, wijd, als naar een einder
ongemeten en daar boven al die werelden,
die sterren, die planeten, ramen gegeven
door menschen, die hun aard en reden niet
kenden en hrj, klein, nietig: een donkere
stip in de matelooze ruimte.
Wat zou hrj kunnen bereiken in het leven,
wat was zijn kunst tegenover deze onge
zegde Godheid ? Een wild verlangen greep
hem aan. Het was nachf. Liever niet zou
hij de menschen wekken hierin het pension,
maar hij móést raar buiten, want er dreigde
iets in zijn hoofd als waanzin. Stil ging hij
naar de deur, nam zijn cape, die daaraan
hing, opende ze zacht, liep geluidloos de
trappen af, slaagde er in onhoorbaar de
deur te openen, ze te sluiten en onhoorbaar
het terras af te loopen, tot zijn voeten
waren bij het weeke zand. Hij wist den weg
en ging dadelijk naar beneden tot dicht bij
de zee, waar nog wat strandstoelen stonden,
door de nalatigheid van het dienstpersoneel
daar gebleven.
In n van die stoelen ging hrj zitten,
stil hopend dat de zee nu komen zou al
hooger en hooger, tot hij niet meer weg
zou kunnen en zich zou moeten geven in
het onafwendbare van den dood. Zijn leven
verrees voor hem. Van eenzaam kind, een
zame jongeling geworden, leek het verleden
hem een lange smartweg zonder schoone
rustpoozen. De zee zong eu weefde haar
zang rond zijn hoofd. Zijn oogen sloten
zich en hij voelde, hoe heet van tusschen
zijn oogleden welden wat doellooze
tranen. Toen hrj zijn oogen weer opende
zag hij vlak bij zich een mannen gestalte,
die stil uitkeek in zee. Een plotseling
geveel van broederschap beving hem, die
daar, zou óók een eenzame zijn. Zijn ge
zicht was niet te zien, maar hij voelde, dat
hrj hem niet kende.
Hij stond op uit zijn stoel en deed een
paar schreden in de richting van den
vreemde. De vreemde bemerkte hem. Een
breede zwarte hoed beschaduwde zijn ge
zicht, dat hij nu naar den ander
heenwendde.
Een mooie nacht zei hij.
Vreemd, zwart als twee vreemden, die
elkaar zochten en niel kenden en nooit
zouden kennen, stonden ze daar aan zee.
Wonderlijk dat ik u hier vind zei hrj.
Hoe weet u, dat dit wonderlijk is,
antwoordde de ander.
Ja, wij weten nitt veel... zei hij toen.
Wilt u rooken, vroeg de vreemde, een
sigaren-keker naar hem uitstekend ; hij nam
er een sigaar uit, streek een lucifer aan, en
beiden rookten.
Woont u hier ? vroeg hij.
Neen, zei de ander, ik ben ook
logeergast.
U kon zeker ook niet slapen.
't Is jammer de nachten te verslapen,
de dagen zijn te warm ...
Ik heb u hier nooit gezien.
Er zijn zooveel menschen...
Blijft u nog lang hier ?
Als we elkaar morgen zien, zullen we
elkaar niet herkennen.
Dat is misschien wel gelukkig.
Waarom?
Omdat we ons bij klaar daglicht dik
wijls schamen over de ware dingen, die wij
bij nacht zeggen en doen.
Toch zou ik u wel willen kennen.
Kennen we elkaar ooit ? ...
Neen ...
We weten nog niet eens de wanhoop
in ons eigen hart. Hoe zouden we ooit de
wanhoop weten in het hart van den ander ?
Even was het stil. Het leek of de zee
zijn adem in-hield.
En toch zijn wij broeders, zei de
Vreemde.
welwillend; terw^l hij bij hen het goede
wist te waardeeren en het minder goede op
den achtergrond plaatste, is hrj bij z|n onder
wijs nooit vastgeloopen op een der vele
politieke klippen van het Staatsrecht. Dat
zijn onderwijs voor de studenten vrucht
dragend was en dat zij hem lief hadden,
is meer dan eens gebleken, toen tal van
oud-leerlingen, die hooge betrekkingen be
kleedden of anderszins een groot aanzien
in de wereld verworven hadden, zich om
hem schaarden bij feestelijke gelegenheden.
In de laatste jaren van zijn leven heeft
de toenemende zwakte zijner oogen hem
buiten het openbare leven gehouden. Hij
trok zich terug, als het ware, in het kasteel
zijner hersens, een kasteel dat hij in zijn
werkzaam leven zoo heerlijk gestoffeerd
had, dat hij het er goed in had. In de
Senaatszaal hangt zijn beeltenis, Veth heeft
daarmee een van zijn buitengewone wer
ken verricht.
Moge het vele jaren, in de
Universlteitskringen, de herinnering aan De Hartog
levendig houden, »ok als degenen, die zijn
beeltenis dragen in hun hart, er niet meer
zullen zijn.
miiitiiiiiiiitmiiiiiiiiiiiiiiiiMtiiiiiinmi
den Haag
IIIIIIIIHIHMIIIIIIIIIIIIIIIIII
En toch is dat alleen de Troost, dat
we broeders zrjn, en dat onze wanhoop
een broeder heeft.
Weer was het een poos stil. Toen stormde
de zee hooger op.
We zullen nat worden, zei de vreemde.
Ik zou den dood wilkn zoeken, zei de
ander.
Men kan den dood niet zoeken, want
de Dood is het Einde niet...
De vreemde liep op en de ander wan
delde mee. Hél lang was tusschen hen het
zwijgen van twee mannen; het zwijgen,
dat een oogenblik absolute waarachtigheid is.
. U is nog jong, zei de vreemde. Wat is
uw werk ?
Ik schrijf.
U is dus artiest?
Ik hoop het.
Dan is uw zending moeilijk tusschen
de menschen. een bijna ondragelijke pfln.
Wanneer ik maar zélf gelooven kan in
mijn zending.
Dat u er niet in gelooft, bewijst dat u
gelooft.
Ik begrijp u.
De vreemde stond stil.
Geef me nu een hand en ga heen, zei hrj.
Du sublime an ridicule il n'y a qu'un pas.
Onze zielen hebben elkaar even ontmoet.
We zullen elkander niet vergeten, al kennen
we elkanders aangezicht niet.
De ander stak z'n hand uit, een smalle,
ner>-euzehand,diedevreemdekrachtigdrukte.
Ga v, u heen en wend u niet om, zei hij.
De nu wat langere weg over het zachte
zand leek lichter. Na wat zoeken was de
deur van het pension bereikt. Even moest
een lucifer worden aangestoken om de deur
te grendelen van binnen. Toen weer voor
zichtig naar zrjn kamer, donker, stil, ver
vuld van het zeeë-ruischen. Een lichtend
geluk doortrilde hem. Snel wierp hij zijn
bovenkleeren uit en smeet zich op zijn bed,
de armen onder het hoofd, het gezicht naar
boven gewend. Hij sloot o> ongen. Hij ge
loofde. Hij geloofde in zichzelf. Hij ge
loofde in zijn Kunst, en in zijn Liefde, om
dat zijn ziel zich even gespiegeld had in
n, dien hij voelde, dat zijn
de ziel van
broeder was.
En in het
zee, viel hij
Eeuwigheids-zingen van de
in slaap, zooals enkel een
dichter in slaap kan zinken.
EINDE.