De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 16 november pagina 8

16 november 1918 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 16 Nov,.'J8. No.,2160 VEREENIQING VOOR NEDERLANDSCHE MUZIEKGESCHIE DENIS 1868?1918 De Vereeniging voor Nederlandsche Muziekgeschiedenis" heeft op Zaterdag avond 9 November haar 50-jarig bestaan herdacht met een feestelijke uitvoering in het Amsterdamsche Concertgebouw. Het is mceilQlr, voor dergelijke gelegen heden een geschikt programma op te maken. Men wil voor variatie zorgen, men streeft naar doelmatige indeeling, maar vóór alles poogt men ieder genre vertegenwoordigd te doen zijn. En daar schuilt dan de klip, waar men zoo gemakkelijk op strandt. Nauwelijks staat van een lied of eenig groeier stuk de keus vast, of iets anders komt de aandacht vragen, iets anders, dat toch ook zijn eigenaardige verdiensten heeft. En vooral waar dan weer e«n zeker onderscheid in stijl, in bewerking de toe voeging aan het reeds gekozene uit een oogpunt van afwisseling aanlokkelijk doet voorkomen, bezwijkt men allicht voor de verleiding. En ten slotte is het programma te lang. Zoo ook hier. En laat men nu de lijst nog eens langs-gaan en probeeren aan te geven, wat er wel had kunnen worden weg gelaten. Ik wil wedden, dat 't niet lukt... Zooals het nu liep, trof Averkamp's a-cappella-koor het al heel slecht met de slotnummers. Een groot deel van 't publiek was verdwenen. Omdat 't over half elf was. Doch óók het valt niet tegen te spre ken , omdat de koorvoordrachten van vroeger op den avond maar matig hadden geboeid. Dit ensemble, met hoeveel zorg en bekwaamheid ook geleld, stelt in menig opzicht te leur. Het telt verschillende goede en welgevormde stemmen, maar ze blijven los van elkaar staan en maken bovendien de medewerking van de minder begaafden onder de broeders en zusters bijra waarde loos. Er is te weinig samensmelting van klank, er is ook te weinig opgewektheid en pittigheid in de voordracht. Er wordt te veel en te eenzijdig gewerkt met het middel van crescendo en diminuendo. Aan den anderen kant: er is*) slagvaardigheid genoeg, en ook ware toewijding. Wat ik voor mij zér gewaardeerd heb, dat was de luchtigheid en de levendigheid in de voordracht van Petite Camusette" van Jofquin des Pres. Het groote succes van den avond was voor Mevr. Noordewier, die zelfs de haar van nature minder goed liggende liederen maakte tot juweeltjes van voordrachtskunst, en voor Jullus Röntgen met zijn bekende en geliefde Oudhollandsche Boerenliedjes en Contradansen. Zeer aantrekkelijke en fijn en geestig bewerkte stukjes, waarvan de titels in hun soort op 't punt van sug gestief effect niet onderdoen voor de geraffineerd-gestelde opschriftjes van, een Debussy. De fragmenten uit de 6e Suite van Joban Schenk, door Marix Loevensobn met veel zekerheid en goeden smaak op de Viola da gamba voorgedragen, zouden stellig meer indruk hebben gemaakt, wanneer Röntgen Dr. J. P. Heye Oprichter der Vereeniging voor het cembalo had afgezien van de krachtsontwikkeling, die zijn solo-spel op den Bechstein-vleugel zoozeer ten goede kwam. Bovendien leken zuiver-muzikaal deze composities niet bijster belangrijk. Veel Interessanter waren de Fantasia en de Toccata van Sweelinck, waarmee de heer A. van der Horst het concert op het orgel opende. Ze zijn in voornamen eenvoud en in klaarheid geconcipieerd, en ze werden uitstekend gespeeld. Zoo is deze avond dan, schoon hier en daar wel bedenkingen opkwamen, geworden tot een waardige viering van het gouden feest der vereeniging, die de toonkunst der oude Nederlanders heeft doen herleven. Zij werd den 19en November 1868 opge richt, nadat zér geleidelijk meer stelligheid verkregen was omtrent de beteekenis van muzikaal Nederland in vroeger eeuwen. Het was begonnen met vage vermoedens in den aan van? der 19e eeuw. Burney en Hawkins (1776) hadden enkele bij zonderheden gegeven betreffende sommige mid eleeuwsche Nederlandsche componisten. En in 1792 gaf Forkel blijk van 't vertrouwen, dat een gezet onderzoek zou kunnen uit wijzen, dat niet de Italianen, geluk algemeen aangenomen werd, maar de Nederlanders in waarheid de leermeesters der muziek van Europa waren geweest. Het was op 't lofwaardig initiatief van twee landgenooten, Cornelis Anne den Tex en Jacob de Vos Wz., dat In 1824 de 4e klasse van het Koninklijk Nederlandse1! Instituut een prijsvraag uitschreef naar de verdiensten der Nederlanders vooral in de 14e, 15e en 16e eeuw in het vak der tootkunst". Eerst na in 1826 herhaald uitschrijven had deze prijsvraag succes: de antwoorden van Kiesewetter en Fétis legden betrouw bare grondslagen voor verder onderzoek. Hoewel op bescheiden scnaal, begonnen hier te lande mannen als dr. Kist, Mr. Lagemans, Nieuwenhuyzen, Dodt van Flensburg en Boers het resultaat hunner nasporingen te publiceeren. En de Maatschappij tot be vordering der Toonkunst bediende zich van de medewerking vanden Berlijnschenorganist Franciscus Commer, om in de jaren 1844 1859 de 12 deelen tellende Collectie operum musicorura batavorum" tot stand te bren gen. Welhaast kwam de Maatschappij, die ook omtrent wat de l Ge en de 17e eeuw hadden Jhr. Mr. J. C. van Riemsdijk Voorzitter der Vereeniging in 1880 opgeleverd, kennis wenschte te verspreiden, met een drietal nieuwe prijsvragen: I. His torische schetsen, die als bouwstoffen tot eene kunstgeschiedenis zouden moeten dienen; II. Een naamlijst van toonkunstenaars der 17e eeuw in de Noordelijke Neder landen; III. Een monographie over J. P. Sweelinck. Eerst in 1868 kwam er een ant woord in op No. 2 en wel van Robert Eitner te Berlijn. Het werd bekroond, doch voor uitgave ongeschikt geacht. Andere buitenlanders zetten zelfstandig hun onder zoek voort; Fétis gaf in 1834 zijne Biographle universelle des musiciens" uit, die in 1860, uitgebreid en aanmerkelijk verbeterd, opnieuw verscheen, terwijl ook de geleerde werken van De Coussemaker en Von Winterfeld opzien baarden. En eindelijk kwam A. W. Ambros, een neef van Kiesewetter, in zijn bekende muziekgeschiedenis met de volgende, sindsdien veel geciteerde uitspraak: Das Jahrhundert von 1450 bis 1550 verdient in der Musikgeschichte recht eigentlich den Namen des fahrhunderts der ftiederlander. Die Niederlande galten für die Hochschule der Musik selbst noch dan», als Italiens musikalischer Ruhm schon in vollem Glanze strahlte". Een dergelijke erkenning zonder voorbe houd van volkomen bevoegde zijde moest hier in Nederland, inzonderheid in den kring der Maatschappij tot bevordering der Toon kunst, wel leiden tot verdubbelingen tevens tot concentratie van energie. Op 19 No vember 1868 werd, als filiaalstichting der Maatschappij, de Vereeniging voor Neder landsche Muziekgeschiedenis" opgericht. Het hoofdbestuur werd als volgt samen gesteld: Prof. W. Moll, voorzitter; Frans Coenen, onder-voorzitter; Dr. J. P. Heije, Ie secretaris; Emil Mohr, 2e secretaris; Mr. J. A. Sillem, penningmeester; H. Tiedeman, bibliothecaris (allen te Amsterdam); J. C. Boers (Delfl), P. Leendertz Wz. (Medemblik) en H. Q. Rogge (Leiden). In het eerste tijdperk van het bestaan der vereeniging was Heije de groote man. Dat wil niet zeggen, dat er voorrame ontdek kingen op zijn rekening te boeken vielen of dat de wetenschappelijke opper leiding bij hém in plaats van bij Prof. Moll zou hebben berust. Neen l Maar van hem was de practische opzet der samenwerking van de velen, wier vondsten zouden leiden tot meer diep gaand onderzoek, hij was de onvermoeide, vurige propagandist, hij hield naast de groote dingen ook de kleine aanhoudend in 't oog, Hij wist te verhoeden, dat wie dan ook het werk moede werd onder den druk der on vermijdelijke bezwaren. De Navorscher" werd tot orgaan gekozen en het onderzoek in negen groepen verdeeld, waarvan elk der bestuurders er een voor zijn rekening nam. Heije zelf Het zich .het volksleven" toewij zen, wat nu nog niemand verwonderen kan. Er zouden zijn: adviseerende leden, corre spondenten, beschermers, en een eigen biblio theek zou worden bijeengebracht. In het bijzonder zou men zijn aandacht wijden aan het tijdperk Obrecht?Sweelinck (1450 1621), zonder evenwel de voorafgaande pe riode, van Radboud (900) af, te verwa-irloozen. Krachtigen steun vond men al da delijk bQ den Minister van Blnnenlandsche Zaken, door wiens bemiddeling het pro gramma aan ruim 1100 gemeentebesturen werd verzonden, met verzoek om te be richten, wien men tet medewerker aan de nasporingen had kunnen aanstellen De R. K. Bisschoppen werden eveneens officieel uitgenoodlgd, het streven der vereeniging te bevorderen. En toen ging men aan 't werk. De heer H. A. Viotta bracht het Regina Coell" van Sweelinck in partituur, welke bewerking de allereerste uitgave der vereeniging vormde (1869). Een biografische schets werd door de goede zorgen van F. H. L. Tiedeman er aan toegevoegd. Inmiddels waren in Januari 1869 de maandelijksche mededeelingen in den Navorschei" be gonnen en werd er in April een begin gemaakt met bet uitgeven eener reeks Berigten." Dat alles werd later door Heije's vaardige hand, en bestraald door het licht van zijn enthousiasme, samengebracht in een jaarboek, Bouwsteenen" getiteld' waarvan het eerste deel einde 1871 ver scheen. Wij laten", zegt Heije, l efst den Dr. D. F. Scheurleer Tegenwoordig Voorzitter der Vereeniging inhoud van bet boek voor zich zelven spreken. Dit enkel voelen wij ons gedrongen in het licht te stellen: dat het ons gelukt is een tal van werken onzer oude meesters, die geheel verloren schenen, op te sporen... en daardoor, thans niet meer in historisch overgeleverde phrasen, maar in en door de gewrochten zelve, het bewijs te leveren, dat de oad-Ualtaansche school der toon kunst, die tot op Palaestrina voor Zzztó-nederland wortelt in den Oostvlaming Okeghem (f 1513)... voor Noo d-nederland wortelt in de scheopingen van onzen Utrechtschen Obrecht (f 1507)... dat de nieuw-duiische school, van Bach tot Beet hoven, mér dan in den zuid-nederlandscben bodem (en bijna eeniglp) wortelt in de scheppingen en in de onderwijs methode van onzen Deventerschen Swee linck (f 1621). Dat die eere ons nu nlet weer te ontrooven Is, danken wij aan ODze Vereeniging voor (noord)Nederlandschc Muziekgeschiedenis...", danken wij &&a zoovelen als met het g«ud hunner weten schap en het zilver hunner schatkist ons in staat gesteld hebben u aan te bieden, wat ge hier ontvangt'" Behalve de hierboven reeds genoemden zonden mannen als Kramers, Rammelman, Elsevier, A. C. de Graaff, Leendertz, Qrégoir en J. de Vries herhaaldelijk bijdragen. En zoo kon in het begin van 1874 een tweede jaarboek der Bouwsteenen" volgen, niet minder merkwaardig dan het eerste. In 18?1 verscheen van Dr. A. D. Loman een bewerking van 19 liederen uit den Nederlandtschen Qedenck-clanck" van den met geschiedschrijversaanleg begaafden notaris Valerius, die nog steeds door velen ten onrechte voor een componist wordt ge houden. Een jaar later volgden Twaalf Qeuzenliedjes. Het bekend maken en alom doen Ingang vinden van deze verrukkelijke oude liederen blijf t Loman's onvergankelijke verdienste. In 1871 verschenen tevens, bewerkt door Robert Eitner, Zeven Orgelstukken", en in 1873 Twee Chansons" van Sweellnck, voorafgegaan door Drie Madrigalen" van Corn. Schuyt. In 1875 sloten zich daarbij aan: Acht zesstemmige psalmen" en in 1877 een Chanson", alles van Sweelinck en wederom door Eitner bewerkt. Intusschen was Heije, op 24 Februari 1876, overleden. En welhaast volgde, nu de grcote stuwkracht weg was, een periode van inzinking, die gerekend Van worden te hebben voortgeduurd tot 11 November 1880, toen, naast Prof. J. P. N. Land, Jhr. Mr. J. C. M. van Riemsdijk in 't bestuur kwam. Van Riemsdijk's naam blijft verbonden aan een tweede bloeitijdperlr. Hij paarde geestdrift aan grondige kennis, en zfjn in nemende persoonlijkheid maakte overal vrienden. In de reeks der uitgaven was reeds J. Wanning aan de beurt gekomen met een Bloemlezing uit de 52 sententiae", en Obrecht met zijn Missa Fortuna desperata". Nu kwam Van Riemsdijk aller eerst met een bewerking a quatre mains van Oude Nederlandsche danswijzen", een uitgave, die onmiddellijk overal insloeg. Voorts bewerkte hij Reinken's Hortus Mu sicus" en diens Partlte diverse", waarna in 1890 ..24 Liederen uit de 15e en 16e eeuw" volgden, welke laatste bundel ook weer groote populariteit mocht verwerven. En ten slotte werd Van Riemsdijk de kloeke stichter der groote Sweelinck-uitgraaf! Op aanbeveling van Prof. Spltta werd Dr. Max Setffert te Berlijn voor de bewer king aangezocht, en D F. Scheurleer, de derde groote figuur in de geschiedenis der vereeniging, kwam zijne waardevolle mede werking aanbieden bij het bijeenbrengen der noodige gelden. Scheurleer is het geweest, die, bijgestaan door mannen als J. W. Enschedé, Ant. Averkamp en Julius Röntgen, o k Danièl de Lange, die door de schitterende uitvoe ringen van zijn a-cappella-koor steeds weer nieuwe belangstelling wekte voor onze oude muziek , Scheurleer is het geweest, die de vereeniging een tweede periode van moedeloosheid, ingetreden bij Van Riemsdijk's onverwacht overlijden op 30 Juni 1895, heeft doen te boven komen. Hij heeft, hoewel zeer in beslag genomen door zijn werkzaamheid als chef van een groot Haagsch bankiershuis, den tijd weten te vinden om als schrijver over muziekge schiedenis op te treden, een ongemeen be langrijke muziekbibliotheek aan te leggen en daarnaast een wijd en zijd vermaarde verzameling van oude en zeldzame muziek instrumenten. De Senaat der Leidsche Universiteit verleende hem eenige jaren ge leden onder algemeene instemming de onderscheiding eener benoeming tot doctor honoris causa. Hij is thans voorzitter en heeft in het tegenwoordige bestuur naast zich: Ant. Averkamp, onder-voorzitter; Dr. E. D. Pijzel, secretaris; Mr. A. de Stopprlaar Fz, pen ningmeester; S. Bottenheim, bibliothecaris; Prof. Dr. Paul Bergmans, S van Milligen, Jul. Röntgen, Prof. Dr. Max Seiffert en J. H. Sikemeier. De Amsterdamsche Universiteitsbiblio theek verleent gastvrijheid aan de belang rijke boekerij der vereeniging; aan een nieuwen catalogus wordt de laatste hand gelegd. Onder Scheurleer's aanvurende leiding is de Sweelinck-editie gecompleteerd en de uitgaaf van het werk van een anderen groote onder de grooten, Jacob Obrecht, ter hand genomen. Binnenkort zal ook deze gewichtige taak tot een goed einde ge bracht zijn. Wat er dan volgen zal? Men wachte af, en steune alvast naar vermogen deze ver eeniging, die den steun van iederen be langstellende behoeft en verdient. H. J. DEN HERTOG IHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII, iiiiimiiiiiiiiiui umi t mum ^ SCHILDERKUNST-KRONIEK EEN QUASI BELGISCHE TENTOONSTELLING TE AMSTERDAM, IN HET SUASSO MUSEUM Deze tentoonstelling is een Middelmatige. Dat behoeft niet te verwonderen: Degou ve de Nuncques, Rik Wouters, Va es, Vermeijren, en andere/), worden er gemist. En deze afwezigheid is, naar mij bleek, geen toeval. Niets ishinderlfjkerdan de vermenging van niet-aesthetische en aestheti«che elemen ten. Dat is hier gebeurd, en de alleen ad tiinistratief-begaafde directeur, de heer Baard (tenminste zoo hij in deze richting begaafd is) heeft hier een flater begaan, die niet te pas komt bij een leider van een museum, en in HET MILITARISME EN jG OPPERMACHT Teekenlng voor de Amslerdammer"^van Qeorge van Ratmdonck Het Militarisme: Waarom moet /* verdwijnen en wordt aan hem geen aandacht geschonken?" ARTI ET AMICITI/E Rokiri hoek Spui COLLECTIE GOUDSTIKKER 24 November tot en met 26 December mum iiHiiiiiilimiiiiiiiiiiij ililtil imiiiimililimilllliimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMmiliiliiiiuiimiiii dit geval zekrr niet bij een leider van een Hollandsen museum. Misschien zal hij zeg gen, dat hij in de minderheid was, maar ik vrees, dat hij zoo iets niet zal kunnen vol houden ; een briefwisseling in mijn bezit, waarin hij zich aanmatigend gedraagt tegen over een inzender (die om zijn handelwijzr, Baard's handelwijze) een schilderfj terug wou, bewijst het tegendeel. Waarom zijn de genoemde schilders, beeldhouwers, niet genoodigd of geweigerd ? De reden was dat zij ten opzichte van zekere staats-verplichtingeri (dienst etc.) niet en régie zouden zijn, zooals dat handig heet, en zeker is, al strijdt het zelfs met de officiëele gegevens. Met het officiëele dezer tentoonstelling is het even eens eigenaardig gesteld. Ze is niet dui delijk officieel, daar zorgt de heer Geesener wel voor (een duitsche naam) maar ze is, naar ik verneem, op den achtergrond toch daardoor btinvloed, hoewel, wanneer men baar vast pakken wil, het cfficieele weg glipt. De niet aanwezige, genoemde, niet genoode of geweigerde beeldhouwers en schilders, waarbij de Smet te voegen is, hebben volgens Baard cum suis (dat is Opsomer nog, en Guilbert en den totaal, schilderskunstig totaal overtolllgenWrjtsman) zich misdragen, en waren niet goed genoeg om zich te laten zien. Zij hangen er dus niet met hun werk, staan er niet met hun sculptuur. En is, wat ge er vindt, wonderlijk, en van zulke hoogheid, dat je de misse lijkheid van deze offideelen en half officieelen kunt verontschuldigen? Ik schreef in het begin: deze tentoonstelling is middel matig. Zij is dat. In plaats van de innigheid van Degouve de Nuncques vindt ge er hoopen overtolligheden der Wytslieden; in plaats van Rik Wouters een zwakken nabootser als van Tongerloo; Posenaer, van den derden rang, In plaats van Vaes, Marcotte in plaats van de Smet, vage beeld houwkunst in plaats van Vermeyren's werk, En daardoor wordt de handelwijze van Baard cum suis dubbel hinderlijk, dubbel! belachelijk. Daarom zijn deze namen in het geheugen te noteeren; daarom is met allen klem de administrateur Baard hier te ver melden, die zich op aesthetische paden be geeft, zich niet aesthesisch gedraagt; daar om hoop ik dat zij, die zeggenschap hebben over de handelwijzen van dezen heer, niét een tweede verkeerdheid zullen begaan (de eerste was zijn benoeming) en hem met scherpen nadruk zullen wijzen op wat hij is, hoort te doen, hoort te laten, waar hij af moet blijven en wat hij mag aanraken. PLASSCHAERT 005TEEBEEK MEUB1LEER1NÖEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl