De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1918 23 november pagina 11

23 november 1918 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

23 Nov. '18. No. 2161 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND H DE EX-KROONPRINS NA'AR WIERINGEN TeeVxning voor ,de Amsterdammer" van Joh. Braakensiek Ex-Kroonprins: Moet dat nu m ij n St. Helena worden ?" llllltllllllllltllllllllltllllllllllllMII iiiiiiiiiiiiiiiniiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriliiiiiiiiii iiHiiiiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiititiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiifiiiiiiiu K.A. Ik denk, dat we voor die man de ?draaibank wel zullen noodig hebben. We zullen beginnen, hem zijn hoofd vier en -twintig maal om te draaien in de richting, tegenovergesteld aan die van de aarde. Als de kop er dan nog epzit, zullen we htm een paar maal tusschen twee koperen bollen, met electricitelt geladen, laten overspringen. Ik denk, dat hij dan wel voor de ontleedkundige kritiek gereed zal zijn. K.C. Het verschijnsel schijnt me intressant genoeg, een ernstig onderzoek in te stellen. W.S. (tot K.A.) Collega, je ketel! je kookt. ik geloof, dat je het wel af kunt nemen. K.C. Heel goed, collega. Dorus, breng jij me het keteltje eens, Maar brand Ie vingers niet. Voor moderne muziek in kooktoestand moet je oppassen, vriend. Dorus brengt het keteltje, waarin de partituur kookt. K.C. ontvangt het, vischt de kokende partituur er uit en begint zijn bewerking. K.C. (tot K.A.) Collega, sprak je niet van een oplossing in zuiveringszout voor deze partituur? K.A. Ja, dat scheen me voorlooplg het veiligst. K.C- (bestrooit de partituur met het zout en kgkt er oplettend naar). Goeie hemel, dat smelt weg als sneeuw voor de zon, precies een slak, die je zout op zijn lijf strooit. Collega, kijk eens. Wat zullen we er nu van zeggen? K.B. Dat, schcon de details geen onwel luidende effecten maken, het stuk toch als geheel wel geen blijvertje zal zijn. Er is niets meer van over, wel? K.C. Ja wel, de notebalken eu de maat strepen. En hier en daar een kwart-rustteeken, meer niet. K.A. Zie je wel, zuiveringszout is een puik middel als waardebepaler. Verdient aanbeveling bij de beoordeeling van veel oorspronkelijk-nederlandsche muziek. K.B. (zeer in zijn werk verdiept). Kijk, ik heb gedaan, zooals jQ mij aangeraden had collega. Hier heb ik het hoofd van den man met de cirkeltheorie (hij vertoont een mannenhoofdje ter grootte van ten appel, dat hij tusschen een pineet houdt). Tusschen de electrische bollen heeft het ook al gedanst. K.A. Dan zouden we nu eens kunnen nagaan, of de hersens nog op hun plaats liggen. Zoo ja, dan is de theorie sterker dan we gedacht hadden, zoo niet. dan verdient het aanbeveling, de afwijkingen nauwkeurig te onderzoeken. K.B. Heel goed, collega. Heb je daar ook een trepaneermes ? K.C. Ja, hier, collega. Dit is eigenlijk wel een instrument voor grootere zoogdieren maar net minder zul je wel niet kunnen volstaan. K.B. Dank je, collega. De bol Is verdui veld hard. K.A. Dat dacht ik wel. Iemand, die zulke manifesten uitdenkt. W.A, (het frappante denkbeeld onder de microscoop onderzoekend) Ei zijn nog al wat vrij schadelijke, bekende bacteriën in de kern van dit denkbeeld. En toch is er ook een substantie, die geloof ik nog nooit gedefinieerd is. W.B. (met wantrouwen en afgunst) Zou er werkelijk wat nieuws zijn? W.A. Ik geloof wél, dat we een nieuw serum zullen moeten aannemen. Die jonge schrijver is niet onverdienstelijk. Dat kan wat worden. W.B. Maar laten we het dan eenvoudig serum humanum quintum noemen. Dan valt het niet zoo op. Het komt toch niet te pas, dat een ander wat nieuws uitvindt. W.S. Zeker, collega, onder dien naam van vijfde menschelijk serum" is het een heel aardig aanhangsel van de vier door ons uitgevonden serums. W.D. Zeker, dat schijnt mij ook aldus voor onze reputatie het best. Het mannetje zendt Dorus met tien zware deelen naar de wetenschappelijke tafel. Daarna met een roman naar rechts, en met een pak couranten naar links. L.A. (nog altijd bezig hef smartdenk beeldje van den armen dichter te onderzoeken roept plot seling triomf eer end uit:) Kijk, hoe aardig. Zie collega, nu heb ik het denkbeeldje binnenst buiten. Kijk nu eens hier. Daar tegen het bovenrandje, vlak bij dat cholerische adertje... een klein puistje. L.B. Dat zal wel een gal-blaasje zijn. L.C. Ik denk eerder, een vereelte gevoelsultstorting. L.A. (met zijn pineet en een allersierlijkste handbeweging er vtorzichiig tegen aankloppend). Om je de waarheid te zeggen, collega's, ben ik het met jullie opinies niet eens. Ik voor mij ben overtuigd, dat dit niet anders kan zijn, dan een .... een verkropte smart, een ongelukkige liefde, een doodelijke beleediging, een vernietigende kritiek of iets van dien aard. L.B. Prik het eens open. Misschien vinden wij onze eigen woorden nog terug, die zich best in de ziel van dien gevoeligen dichter ingevreten kunnen hebben. L.A. Ja, laat ons eens zien. (Alle drit L.A., L.B. en L.C. /steken hun htofden vlak bij elkaar, om goed te kunnen zien, wat er wel binnen In dat puistje in tiet denkbeeldje uit de ziel van den verguisden dichter mag verborgen zijn). L.A. Maar voorzichtig. Plotseling snellen de drie hoofden hevig ontzet terug: zij hebben alle drie een groen en bitter bijtend spatje vocht uit het puistje op hun neuzen gekregen. L.A. Hé! L.B. Sapristi. L.C. Heerel Zij beginnen zeer ostentatief en uiterst zorgvuldig hun neuzen af te vegen, met steelsche blikken telkens hun zakdoeken bekijkend. L.A. Waar is sublimaat, collega? L C. Ja, sublimaat? L.B. We moeten neo.lt meer kritiek leveren, zonder een veiligh'eidsmasker. Het is werkelijk wat gevaarlijk. L.A. Ik rook duidelQk iets van mijn geest. Maar, zeer verbittterd, zeer wrang. L.C. Ik geloof, dat je geest in dien tijd nog al verbitterd was, collega. L.B. Hoe lang is het geleden, dat we dit exemplaar voor het laatst onder het mes hadden? L.C. Ik geloof twee jaar, bij zijn vorigen bundel. L.B. Hadden wij toen ook niet alle senti menten binnenst buiten gekeerd? L.A. Ja, maar we konden nergens een vlekje vinden. L B. Wat onaangenaam, dat we nu juist dat puistje in dat smartdenkbeeldje moesten aantreffen. L.C. Ja, dat doet de tijd heeren, die laat onze voorhoofden niet ongerimpeld en onze denkbeelden niet zonder puistjes, hij neemt het boek op, dat de bediende op tafel heeft gelegd. W.A. (neemt het eerste der tien zware deelen in de hand) Hier heb ik de . . . nieuwe Ontwikkelings geschiedenis van het begrip God bq de Arische, en Sinezische rassen en de bewoners van de polynezische eilanden door onzen duitschen collega professor doctor den werkelijken geheimraad Willem Wondensis uit Gotha, in acht deelrn, twee aanhangsels over de beteekenis van het begrip mensen bij de afrikaansche negerstammen en den mensch uit het steentijdperk, benevens een algemeen register. W.B. Is er ook een zoadenregister bij over de denkbeeld betreffende de hoofd zonden bij die verschillende volken, collega ? W.A. Neen, collega, tot mijn verbazing bemerk ik, dat dit zeer gewichtig- aanhang sel ontbreekt. Het werk schijnt dus wel niet volledig. W.S. (formuleerend in den kritiek-stijl) Gaarne hadden wrj het werk van onzen geachten collega nog iets vollediger gewenscht. Een beknopt overzicht bijvoorbeeld van de verschillende denkbeelden over de zonden .... W.A. Ik lees hier in het inhoudsoverzicht, dat onze collega zijn stof verdeeld heeft in drieën: Romeinsche I, II en III. Ieder van deze is onderverdeeld in vijf tot zeven onderdeden, Groote A, B, C, enz. Deze groote A, B, C, enz. zijn elk weer onderverdeeld in vijf tot vijftien kleinere afdeelingen, kleine a, b, c, enz. en deze op hun beurt in hoofdstukken en paragrafen. Op zich zelf schijnt mij deze methode niet onoverzichtelijk. Maar ik voor mij, zou bijvoorbeeld gaarne gezien hebben, dat de romeinsche I, II en 111 in blauwe, de groote A, B en C in roode en de kleine letters bij voorbeeld in groene inkt gedrukt waren. W.B. Zeker, het komt mij voor, dat de indeeling dan veel aan duidelijkheid ge wonnen zou hebben. W.S. (formuleerend terwijl hy schrijft) De methodische indeeling schijnt ons niet onpraktisch, evenwel .... W.A. Ofschoon het geheel een voortref felijk boek is en van noesten vlijt en on overtroffen waarheidsliefde getuigt, geloof ik toch, dat mijn geachte duitsche collega nooit op de polynezische eilanden geweest is. Want ik lees hier op bladzijde 783 boven aan, dat de zon der beschaving nog niet is opgegaan voor deze volken. Dit dunkt mij toch een zeer valsch beeld voor een land, waar de zon het geheele jaar door zoo weldadig schijnen kan. W.B. Zeer juist, collega. W.S. (fomulïerend). Of de geachte schrijver door eigen ondervinding.... K.A. (de krant lezend plotseling) Daar be weert mijn collega, de tooneelcriticus, dat onze acteur D. een te dikke buik heeft, om Othello te spelen, (tot K.B.) Collega, moeten we zuik een bewering als een smet voor de toeneetkritiek beschouwen, of als een blaam voor den acteur? KB. Dat wordt kritiek ep collega's. Daar moesten wrj ons, als eerlijke en welmeenende critici van onthouden, te meer, daar er nog genoeg andere stof is om onzen geest aan bot te vieren. K.C. Ik raad aan, den acteur een'anoniemen masseur te zenden en den criticus een pseudonieme opstapper. K.B. Pseudoniem ondec collega's is onkameraadschappel?jk. K.C. Dan een gemeenschappelijk souper bij het eerstvolgende jubileum. K.A. en K.B. Dat is een zeer verstandige raad. L.C. Hier heb ik een roman. Laat ons beginnen met te bepalen, voor hoeveel per cent het werkelijk een roman is. (tot L.B.) Och, collega, wil je me even het distllleertoestel aangeven? (het boek komt nu in een ondoorzichtige glazen bol, die door een slangetjs in ver binding staat met een kleine retorte, die zich gedurende de bewerking met een roodachtige vloeistof vult). L.C. Collega, heb je daar nog wat geest van literaire kritiek in die flesch? L.A. Neen, we hebben alles opgebruikt. De flesch is leeg. L.C. Och, kïjk dan eens in de wateremmer MISS BLFVNCHE ^feuClC PVRETTES naast je. Daar zal nog wel wat in zijn van gisteren. En de kracht gaat daar zoo gauw niet af. Acht dagen na gebruik heb ik de menschen er nog van hooren niezen. L. A (schept wat geest van literaire kritiek in een bakje en reikt dat zijn collega). Als je blieft, collega. Er is nog genoeg voor een heele Comédie humaine. L. C. Dank je collega (slet den Inhoud in de zwarte bak). Zie zoo. Kijk, het begint al te werken. O, dat gaat vlug. KQk, kijk (als de retorte half vol is neemt hij hit slangetje eraf en houdt het tegen het licht). Kijk, kijk, zuivere romantiek ongeveer 10 pCt. (tot L.B.). Och, collega, wil j g me een genoegen doen ? Onderzoek dan eens de droesem. Wat daar nog bij is. L.B. (neemt de ondoorzichtige pof op). Goed (hij schudt hem leeg In een witten kom). O, wat een massa bombast komt daar uit. L,A. (tofziend). Heele brokken, zie je wel? L.B. (onderzoekend met tusschenpoozen). Hémerkwaardig, en ook een massa goudstof van zuivere sentimenten en mooie kristallen van edele beelden. En ook iets slijmerigs, dat niet erg lekker ruikt. L.A. Dat vind je overal. Dat is de in beelding en de ingenomenheid van dea auteur met zijn werk. Je moet de boel zeven, collega. Dan houdt je het goede over. Ik heb hier het romantische gedeelte. Niet onaardig. Merkwaardig toch, hoe dat in alle tijden precies eender is. De beweging der ziel, zou men het kunnen noemen of de ge voeligheid van den geest. Alleen maar wat gewijzigd nu en dan naar den geest des tijds. (hij houdt een ander retorte glaasje tegen het licht, tegelijk met het onderhavige en vergelijkt beide). KQk, hoe dat op elkaar lijkt. Dit is de romantische essence van Chateaubrlands René. Het is een tintje donkerder dan dit, omdat er nog niet zoo veel cynische zuren in zijn. Ze hadden toen toch nog meer Idealen dan tegenwoordig. L.B. KQk, hier vind ik ook de overblQfsels van wat monumentaal kunst-cement. Het is jammer, dat we dat nog niet zuiver en ongeschonden kunnen reconstrueeren. Dat moeten we ons altijd maar zoo'n beetje voorstellen. L.C. Dat komt van de analyzen, collega. Plotseling stijgt uit de groote papiermand een duidelijk, schoon niet luid gekreun op, zich bij tusschenpoozen herhalend. De heeren aan de lit. tafel houden een oogenblik met hun arbeid op en worden een weinig bleek rondom hun neuzen. De heeren aan de andere tafels blfjven onverstoord in hun arbeid verdiept. Zij doen voortdurend proeven met hun instrumenten en houden aanteekeningen van hun bevindingen. De lit. heeren houden allen het hoofd schuin slinks in de richting van de papiermand. Als het gekreun toeneemt in kracht en culmineert in de weemoedig gefluisterde woorden: Mijn God, gij zrjt de ziel van mijn gedachten Schenk mij voor deez' verdoemnis leniging, Dat ik in vrede weer en stilte zing Voor eigen heil mijn schoonheldsteedre [klachten". spitst het mannetje in het midden de reeds zeer spitse ooren, wendt met een snelle beweging zijn hoofd in de richting van de papiermand, trekt de wenkbrauwen op, springt uit zijn stoeltje op, neemt van de tafel links een groo te in jectiespuit.snelt er mee naar de pa piermand en begint driftig te spuiten. Het gekreun neemt hierdoor af en ver stomt ten slotte. Hetmannetjebrengt vervolgens de in jectiespuit weer op zijn plaats en her neemt zijn zetel. Van onder de tafel bij de heeren links laat zich nu echrte een klarinet klagend vernemen. Het klagen zwelt aan en eindigt met een paukenslag. De K-heeren springen op. Het mannetje springt weer overeind en ziet snel rond; maar op dat oogenblik worden de heeren aan de wetenschappelijke tafel onder een regen van brochures be dolven, zoodat ze van het tooneel (achter hun tafel) verdwijnen, nadat ze zich heftig, maar vergeefs met hun armen zwaaiend verdedigd hebben. Het mannetje, de situ atie suel overziend, springt over de weten schappelijke tafel heen en plaatst zich op een der verlaten stoelen. Dan slaat hij op de tafel en roept schel en doordringend: Dorus! Hier. Dorus, met zijn groote handen en groote voeten komt aanzeulen en op een herhaald commando: Hier l begint hij onhandig over de tafel heen te klauteren. Op dit oogenblik valt snel het gordijn. BILJARTRUBRIEK verschijnt in ons volgend nummer.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl