Historisch Archief 1877-1940
.' A.
on»* bekende
"
Ssa'-JW'
MRMMjHfmr
?bwchavtags.
ttltmteten te e«u
beft' leven,
waarauuii tütdttitkan
geOvertitlfstu vw de
------ volken in
f w li t**:
i dan BMDBOC
' '
fluds be»
Wte
engefetj ia een, opper*
van VerscWJnselen
"*~ : perspectief.
Jatk
overw
b.v. schri
Oppidum
een boek overtuigt, maar, prikkelt
tot tegenspraak, beter, tot nadere
dag en oaderzoek. Wat dr. Holwerda
|ft over de ligging vaa bet bekende
, Batavorum, dat naar Tacitns be
dekt door Claudius Civiius ia JO n. C. is
ia bfaad gestoken, voordat hf naar de
Betaal terugtrok, dat is Inderdaad zeer
overtuigend; hier spreekt de bodem zoo
duldelfc dat het Oppidum thans voorgoed
op bet Kopsche plauteau bfj Ubbergen is
' aUseerd. Ten Westen daarvan moet dan
bet Remetasche Nijmegen, Noriomages,
(B ontstaan. £00 staat het ook aangegeven
te beroemde Pentinyer-kaart en wel als
bijzonder gewichtig punt. Op deze kaart,
altijd voor zoover ons land betreft, staan
nog twee zulke marquante punten aange
geven, belde in het Westen bfl de Zee, bij
den middelste Rijnarus Lugdunum
Batarorum, wat meer naar het Zuiden Praetorium
Agrijsjodnae. Dit laatste, blijkbaar een
casteüum met een haven, das een soort
binnenduinsch vtootstation, wordt door dr.
Holwerda op inderdaad zeer aannemelijke
gronden geplaatst op het bekende
Arentsburg bfj voorburg, -waar sedert meer dan
een eeuw zeer belangrflkeRoineiiuche over
blijfselen van allerlei aard zijn gevonden.
Minder zeker is kjjrvan Luydunum
Batavornar. Dat het Leiden niet is, inag men aanne
men ook al is de traditie op dit punt nog zoo
beslist. Maar wat het dan wel Is, heeft
pok dr. Holwerda niet opgelost; vaag ver
wijst hfj ons naar de Waaldorpsche duinen
ea noodlot ons hoffelijk daar de onvind
bare vestiging en vesting tegelijk te gaan
zoeken. Van het BrUtenburg wil hij niets
weten; hij viadt niets Romeinsch ia wat
er la teekening van deze sterkte over is.
Wij zoude» daartegenover willen vragen:
zBa deze afbeeldingen wel volkomen be
trouwbaar? en ook: indien het Brittenburg
geen Romeinsch cedellum is, wat is het dan
Vel ? Een mtddeleeuwsch kasteel zoo dicht
aan de duinen, dat het in 1500 aan de
zeezflde weer boven komt, dat lijkt wel heel
onwaarschijnlijk.
Hoeveel wij nog van oudheidkundige
onderzoekingen kunnen leereri, wordt met
name bewezen door wat dr. Holwerda
mededeelt over de Bataven, naar de oudste
fleMtar van da bom te Vlengendaal
rtrime mate te
vaadr.üolwerda,
«staat. Daawan
ttbrijven, dat het zich
tezen. Ook hieraan
da me* smaak
potevcroaderde
meenin., . ~~. zoo levendigheid in
NOf weer iets anders maakt het
vaa'dtt boek tot een aantrekkelijke
er Ulikt tejkea* la door de vreugde
B Jrwter WJ zfjn arbeid, die
ttrlge vondsten hun hoogte»
.?,_ Dt Holwerda moet dit werk
boek vaa machtige arbeid, sterke
_ÜBfaB-«a« ook een kloeke
verheuia, Jnet tanige gemoedsbeweging, maar
- met iusfige zekerheid hebben
geANNA VAN GOÓH?KAULBACH. jet-Lle.
Amsterdam, 1918. Ent. Quérido.
|c f!*, / Jo,VAN AMMERS?RULLER.Kruispunten.
" , Haarlem, 1918. R D. Tjeenk Willink
en Zoon.
Nico RO«T. Het Troosteloozt. (Met
een woord vóóraf van Ellen Forest).
Baara, 1918. Hollandia-drukkerij.
\ Waaneer men de lange rij romans van
mevrouw Van Oogh?Kaulbach overziet,
ortdekt ?eadaariBfemakkelfjk een leidende
iaT Haie roatami zfjn werken van
wflsrealisme, of misschien ware het
voorte xegfen, dat ze dat pogen te
maar zelden is in hare boeken
F dualisme tnsacbeo beschouwing en
uitbeefcUag, tuasche» bet bespiegelend overzien
- m, bat ontledend tadringen opgeheven.
Waar inevro«w Van Gbgh-Kaulbach literair
, Ma bafe«t,1a dat meacnl, doordat een der
belde tendenzen, die in hare werken parallel
? volkomenheid uitschiet;
m Moeder" ontleenen
, waardea aan.
das deze tchrfjfster tot nog toe
barmoiiisch kunstwerk kunnen
hare boekea verdienen toch zeer de
' OJB bet merkwaardige streven dat
r,T_:_":, 3eatroomlngenvan
gecrtcsUvtn trekken baar aan,
i waarnatr gansche geslachten
«B dat auwkt bare werken
taa df^aatomische lessen in
die de letterkundige kunstwerken
"~ «w dikwijls opleveren.
die de enkelingen
«e pötariteü, die de individuen
_ z)I alet. Daardoor
K-..; bitvfa hare boeken aan den buitenkant van
"4Mt zielkundige leven, zij geven zelden Iets
voorstelling onzer oudste en ook brave en
edele voorouders, jaren lang is de
vaderlandsche jeugd grootgebracht met de we
tenschap, dat omstreeks 100 v. C. de Bata
ven, Friezen en andere Gerraaansche stam
men zich in ons land hebben gevestigd.
Waar zQ vandaan kwamen, is bekend ge
noeg: uit het iand der Chatten, de tegen
woordige Hessen; wfl hebben bovendien
de sage van Baeto, door Hooft ver
eeuwigd. Deze sage is natuurlijk geleerde
fantasie naar een geijkt model; maar
dat de Bataven den Run afkwamen, is zeer,
aannemelijk. Maar het jaartal 100 v. C. d-w.z.
in de dagen van de Cimbren en Teutönen,
is eenvoudig een slag in de lucht. Integen
deel, het is zelfs onzeker of Caesar
deBataven op ftun eiland aantrof en met hen
een verbond sloot; althans volgens dr.
fel en werkelijk te doorleven, zij laten ons
uit de verte de verbeeldingen der schrQfster
beschouwen, en dan nog alleen als wfj
scherpzinnig genoeg zijn, om met eigen
intuïtie te belichten, wat de visie van
mevrouw Van Gogh-Kaulbach in den
schemer Uet.
In haar jongste werk, Jet-Lie", heeft de
schrijfster zich in schijn van het moderne
leven afgewend. In schijn want zonder
de uiterlijkheden als namen en historische
data, zouden wfj zeker niet op de gedachte
komen, dat dit verhaal in een anderen ttjd
gebeurt dan de onze. In zekeren zin is dat
een gebrek van eiken hlstorischen roman.
De uitkomsten hebben duidelijk genoeg
aangetoond dat het vrijwel onmogelijk is,
het geestelijke leven van een vroeger tijd
vak zóó dicht te benaderen, dat men in die.
sfeer menschen kan beelden, zóó levend
als démenschen van nu, die we om ons
heen zien, tenzij men het tijd vak van vroeger
naar zich toe haalt, en het geestesleven van
den eigen tijd giet in de vormen van vroe
ger eeuwen. Zoo deed de schrijver van mo
derne historische romans bfj uitnemendheid,
Couperus; zoo deed ook, zij het minder
opzettelijk, zij het geheel onbewust wellicht,
Mevrouw Van Gogh-Kaulbach in haar
roman Jet-Lie."
In wezen is dit werk aan hare vroegere
romans volkomen gelijk. De schrijfster koos
een tijdvak, dat gelijkenis vertoont met de
laatste jaren, vóór den wereld-oorlog; de
jaren, die vooraf gingen aan de Fransche
revolutie. Beide tijdvakken zijn perioden van
gisting, van worsteling om te stijgen tot
fiooger geestelijke waarden, van zorgeloos
heid en aan het Misdadige grenzende weelde
daartegenover. DuidelQk blijkt, dat de schrijf
ster de eigenaardigheden van dien tijd ziet,
even duidelQk haar onmacht om er zich-zelf
en dus hare lezers doorheen te laten léven.
Holwerda moet de plaats bij Caesar, Waar
hf] van de Bataven spreekt, geinterpoleerd
zfln. Is dat zoo, dan Is het ook zeer
waarscmtnUHt, dat dat volk eerst tusscheo 55 en
10 v. C. naar ons tand is getogen, waar zff
in ieder geval reeds geruhnen t(jd woonden
in Tacitus' tijd. De hier gegeven voorstelling
houdt verband met den beschavingstoestand
Mer Bataven, zooals dr. Holwerda die naar
de resten van hun vestigingen, de woerden
in de Betuwe, beschrijft. Het blflkt dan, dat
deze Bataven waarlijk geen ruwe barbaren
meer waren, zelfs niet, toen zij zich hier
vestigden. Waarschijnlijk waren züreeds
toen grootendeels geromaniseerd en ging
dat proces na hun aankomst aan de monden
van hun groote rivier, den Rijn, geregeld
voort. Niets is er in zulk een woerd ge
vonden, dat aan een primitief volk kon
doen denken; integendeel, het was een
aanzienlijke hoevenaanleg, een nederzet
ting van reeds ontwikkelden vorm. Zij lag
bovendien volkomen onbeschermd, zelfs
zonder gracht, wel een bewijs hoe veilig
het in die dagen in de Betuwe was. Uit wat
verder' in de woerden is gevonden, blijkt
met volkomen zekerheid, dat de Bataven
volstrekt geen halve wilden waren, maar
menschen, die reeds een vrij hooge ont
wikkeling hadden bereikt.
Dat "alles Is Mangwekkend genoeg en
het is vrij wel alles nieuw. Wel hadden
onze geschiedschrijvers der zestiende en
zeventiende eeuw een vrij hoogen dunk van
het fiere voorgeslacht der Bataven; volgens
Qrotius hadden zij zelfs reeds zoo iets als
Staten vergaderingelri. Maar vooreerst bestond
naar het oordeel «er oude geschiedschrijvers
de voortreffelijkheid der Bataven meer in
hun moreele deugden dan in hun uitnemende
beschaving; integendeel met een gewone
neiging van beschaafde menschen beschouw
den zij de Bataven tegelijk als zeer onbe
schaafd en als zeer deugdzaam of liever
begaafd wel met innerlijke, maar niet met
uiterlijke beschaving. En bovendien, wat in
dezeri de deur dicht doet, deze voorstelling
was niet gegrond t>p feiten, maar op wel
willende onderstellingen. Hoe anders werkt
dr. Holwerda: over de innerlijke beschaving
zeggen zijn gegevens minder dan over de
uiterlijke cultuur der Bataven. Maar als ge
heel geven zij toch een lang niet ongunstig
beeld van dat volk, dat In de groote ge
schiedenis der Romeinen toch korten tfjd
ook een rol van beteekenis heeft gespeeld.
Niet overal kan men dr. Holwerda met
evenveel genoegen volgen als in zijn be
schrijving van de Bataafsch-Romefnsche
perioden. Wat hij van de vijfde en volgende
eeuwen zegt, komt ons hier en daar minder
goed uitgewerkt en daardoor ook minder
duidelijk vóór. Hij bestrijdt de gangbare
voorstelling, dat de Franken in de vijfde
eeuw door ons land zijn getrokken naar
het laad, dat zij onder hun groeten koning
Clovis hebben Veroverd; Salland en de
Isala (IJsel) herinneren ons nog aan de
Saliache Franken; onder de Franken zijn dan
opgenomen de Bataven, Sygambren,
Chamaven ea andere stammen, die vóór dien
ia ons land woonden, maar later niet meer
worden genoemd^Xegen deze voorstelling
brengt dan~Holw4r4a het archaeologische
als Brabant en de Betuwe, geen spoor van
overblijfselen van Frankische cultuur aan
troffen. Wel vinde*. wij die hier en daar
elders, kv. in de grafvelden van Rijnsburg
en Katwijk en dan 'ook nog gemengd met
Saksische resten. Deze laatste vinden wij
ook nog op andere plaatsen van ons land,
zoowel In Friesland als op de Veluwe, waar
de bekende Hunneschans aan het
Uddelermeer stellig een Saksische aanleg is; ook
spreken plaatsnamen als Sassenheim en
Saaxum nog altijd van het verblijf van
Saksen ver buiten de woonsteden, waar wfj
hen in de achtste eeuw vinden.
Dr. Holwerda verklaart een en ander nu
op deze wijze, dat de Angelen en Saksen
In de vijfde eeuw en ook later door ons
laad heen naar Engeland zfjn overgestoken.
Omgekeerd zfln de Franken eerst in de
.zesde eeuw in ons land doorgedrongen en
wel niet van het oosten, maar van het
zuiden op, dus van het reeds georgani
seerde Frankische rgk uit. Dat laatste is
natuurlijk zeer waar: de veroveringstochten
der Merovlngen en later der Karollngen
zijn bekend genoeg en dr. Holwerda had
daarover gerust meer kunnen zeggen. Maar
indien toen voor het eerst de Franken in
ons land zijn doorgedrongen, hoe is dan
de ondergang der Romeinsche beschaving
in ons land te verklaren? Dr. Holwerda
zelf schetst den toestand in het
Batavenland en in het Romeinsche Zuld-Limburg
?llllllllilliililllnlllliilHllltllll
In dat tijdperk van woeling plaatste me
vrouw Van Gogh-Kaulbach de figuren van
Mirabeau en de vrouw, die eenige jaren
het leven van dezen Geweldige deelde:
Henriëtte Amélie de Nehra, de natuuriqke
dochter van Willem van Haren. Een gróóter
kunstenaar zou het tot romantische aanne
melijkheid omscheppen dezer verhouding
zwaar gevallen zfjn; dat mevrouw Van
Gogh-Kaulbach met de beste bedoelingen
faalde, is nauwelijks te verwonderen. Het
weinige dat wij weten, do«r de historie
alleen, van deze liefdeverhouding, is belang
wekkender, dan het waas van onbeduidende
romantiek, waarmede de schrijfster hare
personen verdoezeld heeft. De beelding van
Mirabeauis minder dan onvoldoende. Van die
incarnatie der ontzachlijkste tegenstrijdig
heden, dien sterke die zoo zwak ken zfjn,
dien rhetorlschen geweldenaar, die de waar
heden eener gansene eeuw droef! in zijn
groote ziel, dien zedelooze die deugd en
schoonheid wist te kweeken in de donker
ste schaduwen van zfjn hart van Mirabeau
heeft de schrijfster weinig meer gemaakt
dan een burgerlijk tammen minnaar, die
onze belangstelling moeilijk kan wekken.
II
Jo van Ammers-Küller is voorzichtiger
dan Anna Van Gogh-Kaulbach. Zij grijpt
niet naar problemen, die boven de
lijn van haar pouvoir uitgaan; ja, ik
heb den Indruk, dat de
levensstroomingen, die Mevrouw Van Gogh-Kaulbach
zoo naarstig in hare werken poogt vast te
leggen, haar eigenlijk bitter weinig kunnen
schelen. Dat is in zooverre verstandig, dat
zij er de fout van een te-hoog-g rijpen door
ontgaat; haar werk is rustiger, evenwichtiger,
en vooral bewuster dat de nerveuze, wan
kele, tastende kunst vaa mevrouw Van
Gogh-Kaulbach. Maar daar staat tegen
over, dat de laatste aanspraak mag maken
als zeer deplorabel; hoe is die toestand in
de vierde eeuw reeds daar zoo geworden
dan door de opdringende Germanen, d.w.z.
de Franken. Er is in deze voorstelling zoo
al.niets onjulsts, toch stellig iets onvoltedlgs.
Waarbfl komt, dat er bfj dr. Holwerda nau
welijks sprake is van de Friezen", die hun
gebied stellig na den Romelnschem ttjd
sterk hebben uitgezet
Het zal den lezer wel duidelijk zfln ge
worden, hoe belangrijk en belangwekkend
ook het boek van dr. Holwerda is. Ieder,
die over déoudste geschiedenis van ons
land en volk wat wil weten of onderzoeken,
moet voortaan het eerst bfj hem terecht
komen.
H. BRUGMANS
Pandbrleven of Staatsobligatiën
Naar aanleiding van het artikel in het
nummer van 16 dezer, ontving ik het vol
gende schrijven:
De zeker bevoegde redacteur van de
rubriek Finantiën en Economie geeft zich,
in zijne jongste bijdrage, rekenschap van
het verschijnsel, dat de koersen der
binnenlandscbe pandbrieven 10 pCt. en meer
noteeren boven de Staatsobligaties met
gelijke rente, een verschijnsel, waarbij ook
in de jongste nummers der
EconomlschStatistlsche Berichten de aandacht is bepaald.
De heer Santilbano schrijft, dat de gun
stiger marktpositie der pandbrieven meer
speciaal te danken is aan het door vele
hypotheekbanken gevolgde systeem, om de
hand aan de markt harer pandbrieven te
houden en het aanbieden van extra provi
sie aan tusschenpersoneh en dergelijken".
Wat het laatste betreft, het zal den heer
S. bij informatie blijken, dat ten opzichte
van dat euvel, door de eigen vakorganisa
tie (de Vereeniging van Directeuren van
Hypotheekbanken, bij welke alle Instellin
gen op 6 na zfjn aangesloten) juist in deze
oorlogsjaren steeds op het ongezonde daar
van gewezen is en het euvel dan ook reeds
zeer beperkt is.
Wat het andere betreft, dat de hoogere
koersen van pandbrieven vrijwel te danken
zijn aan het de hand houden aan de markt,
daar is de lieer S. onvolledig.
Naast de door hem genoemde en zeer
zeker geldende reden zijn er nog drie hoofd
oorzaken, die, naar het cpntact met het be
leggend publiek ons leerde, de voorkeur
voor den pandbrief zoo zeer versterkt hebben.
Primo, de aard der belegging, die den
pandbriefhouders in de hypotheken op
huizen en land, waarvan zij bij vrij nauw
keurige benadering de waarde kunnen be
palen, het rustig gevoel van iets tastbaars
als securitelt geeft. Hun inzicht wordt ge
makkelijk gemaakt, door de «roote
openbaarheiéen openhartigheid aangaande het
hypotheekbankbedrijf, in de op zeer ruime
schaal verspreide en in de flnantiëele bladen
ontleede jaarverslagen.
Secundo, door de in beleggingskringen
zeer goed bekende controle, op het bedrijf
van hypotheekbanken uitgeoefend vanwege
een instelling, van eene standing als de
Rfjkspostspaarbank zjch heeft verworven.
Eene controle, die zich niet beperkt tot cijfer
verificatie, doch, zij het ook door tact vollen
raad, tevens de bedrijfsleiding tot haar sfeer
van bemoeienis rekent. Voor welke controle
elke hier te lande werkende hypotheekbank,
die f 6.000.000.?aan pandbrieven heef t uit
staan zich kan aanmelden en waaraan geen
mindere dan de Nationale Hypotheekbank
zich onderwerpt. Vroeger was de grens
f 10.0GO.OOO.?; door de Vereenigtog van
Directeuren is bereikt.dat deze tot
f6.000.000.is verlaagd en het Is jammer, dat het ver
zoek om de hypotheekbanken, die dat bedrag
nog niet bereikten, reeds onder een
voorloopige controle te nemen door de
Rijkspostspaarbank is afgewezen.
Tertio, het streven in het hypotheekbedrijf
om den pandbriefhouders te verzekeren
eene Integrale uitbetaling van het aan de
Banken door den pandbriefhouder ter leen
verstrekt kapitaal. Het was een gegronde
grief van den geldhandel, dat vele pand
brieven, zonder gehoudenheid tot uitloting
geplaatst (in tijden, toen uitloting den
belltllllllllllllllinilllllllllllHllllllMIIIHIIItlllllUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIII
op sympathie voor haar onvermoeid trachten
naar synthese, waardoor wij de menschen,
die zij beeldt, verschoven zien naar een
geestelijken einder. Mevrouw Van
GoghKaulbach tracht een uitzicht te openen; de
perspectieven die zij ontdekt, blijven vaag
en ondiep, maar de poging is er- en die
verdient waardeering.
Mevrouw Van Ammers-Küller bemoeit
zich daar niet mee; zij neemt haar letter
kundig uitleven makkelijker, beschouwt elk
geval op zich-zelf, en werkt het uit; zoo is
hare kunst kleiner, maar in dat kleinere
vél gaver, levens-echter, bezonkener en
waarachtiger dan die van mevrouw Van
Gogh-Kaulbach.
O, er is in het werk van Jo van Ammers
Kuiler genoeg te waardeeren. Ook in dezen
novellen-bundel Kruispunten". Hier is
een boeiende en geestige vrouw aan het
woord hoe zouden we ons bfj het onder
houd kunnen vervelen? Maar niet altijd
zijn de onderwerpers die de schrijfster zich
kiest, haar overvloed van geest waardig.
Dat valt al dadelijk op bfj de lezing van
de eerste novelle, Dreiging". Een geval
van onbevredigd huwelijksleven; een robuste,
gezonde man, een bloed-arme, kwijnende,
jaleersche vrouw en een kittig vriendinnetje.
De jaloersche vrouw is degene waar het
om gaat; boven haar hoofd hangt de drei
ging. Maar wat gaat ons eigenlijk dit slappe,
zenuwzwakke vrouwtje aan, dat hoogstens
tot het scheppen van een kleine scène in
staat is, en verder den loop der dingen
maar over zich heen laat gaan ? Hoogstens
voelen wij een vluchtig medelijden met
haar, en hoewel het zeker een verdienste
van de schrijfster is, dat zij het zielige van
deze figuur zielig heeft gelaten, dat zij dus
niet met een pathetisch gebaar heeft getracht,
dit zielige geval te verheffen in de sfeer
van het tragische, onze ontroering kan zij
er moeilijk mee wekken, 't Skelet", het
leggers veelal'koersverlies en kans op
renteverlies bracht) wissels op de eeuwigheids
waren, uit eigen initiatief hebben toen zeer
vele hypotheekbanken de opwaartsche
contïf&F Wk gebracht« waardoor
geL^W S* de 3* P0*- en 4 PCt
pandbrief a pari aan den houder wordt uitbetaald.
De 4^ pCt. en 5 pCt. binnenlandse!» pand
brieven zfjn vrijwel zonder uitzondering:
met verplichte uitloting geëmitteerd. Eea
uitloting onder zeer gunstige voorwaarden,.
waar, ook alweder onder den invloed van
de Rijkspostspaarbank, het systeem vam
uitloting wordt: in 25 jaar telkens 4 pCt.
uitloten.
Door de hiervoor genoemde oorzaken.
de aard der belegging en de openbaarheid
van en controle op het bedrijf wordt door
den pandbriefhouder verkregen securitelt
door de conversie en uitloting integraitteit
en tevens, mede door de Inkoop liquiditeit.
Aan den Nederlandschen belegger en zijn
adviseurs is dit niet ontgaan en daaruit
nog meer is zonder twgfel het verschijnsel»
te verklaren, dat uit den hoogeren koers van
den pandbrief boven de Staatsobligatie, de
voorkeur van den belegger blijkt.
In afwijking van wat de Beurs op 11, 12:
en 13 November j.l. als haar vermoeden
uitsprak, meent de heer S. blijkens zfjn
slotwoord, dat in revolutionaire tijden het
grondbezit even sterk zal worden aangetast
als de Staatsobligatie. Hij noch ik kunnen
daarover met zekerheid spreken. Doch,
wanneer wij naar Dultschland en Oostenrijk:
zien, dan constateeren wfj, dat het
privaatbezit nadrukkelijk wordt verzekerd en datr
na vier jaar oorlog aldaar de pandbrief
koersgunstiger is da* die der Staats-obligatie.
Maar daarnevens mag ik den heer S. wij
zen op de in deze oorlogsjaren zeer ver
sterkte positie van het hypotheekbedrfjf, dat
zich in zfjn dividenden beperkte, doch zfjn
reserves, ondanks effectenverliezen, zeer ver
sterkte. Dat Intern zeer veel krachtiger ge
worden is, omdat het belast gebouwd onder
pand vóór eens en voor altijd meer waardevol.
Is geworden, omdat elk nieuw huis, door de
hoogere looaen'duurder zal zfjn, dan de voor
den oorlog gebouwde en dus het bestaan
de mee in waarde doet rijzen. Het gevaar
van het tegenwoordig te dure land geldt voor
de hypotheekbanken zoo goed als niet, om
dat dit land voor een zeer groot deel uit
geld-overvleed contant is aangekocht, terwijl
bovendien het landelijk onderpand elders.
veelal goedkoopergeld krijgt dan bfj de Bank.
Ook voor de toekomst behoeft de
panbrlefhouder zich niet ongerust te maken en
is zfjn risico wél beter doch niet minder te
achten, dan dat van Staatsschuld, die onge
limiteerd kan uitgegeven worden, terwijl
tegenover de geëmiteerde pandbrieven
steedsweer een ietwat grooter bedrag aan hypo
theken staat.
En voor het heden ? Ik vertrouw, dat de
Heer Santilhano, als redacteur der rubriek
Financiën en Econemie het met mij eens
zal zfjn, dat het in deze tijden voor de
Finantiën en Economie van ons Vaderland
een zegen is, dat door den nijveren arbeid
van het 50-tal l hypotheekbanken groot
en klein is bereikt, dat er ruim
f 500.000.000 binnenlandsche pandbrieven in.
omloop zfjn, veelal bfj beleggers, die vroe
ger meest Metallieken en Oude Russen"
in hun portefeulle hadden, welke nu 60 pCt.
en meer onder den emissiekoers staan.
Mr. A. S. MIEDEMA
Directeur der Haarlemsche Hypotheekbank,
Gaarne verleenen wfj aan het bovenstaande
eene plaats en constateeren daarbij met ge
noegen, dat ook de eigen vakorganisatie het
aanbieden van extra provisie voor de plaat
sing van pandbrieven afkeurt. Het euvel be
staat echter nog, al geef ik toe, dat het
insterkere mate bij de in het buitenland wer
kende dan bfj de zuiver binnenlandsche
hypotheekbanken wordt aangetroffen. Toch
zag ik nog dezer dagen eene circulaire van
eene binnenlandsche hypotheekbank, waar
bij- aan leden van de Effectenvereenigingen
te Amsterdam en in de provincie voor
de plaatsing harer pandbrieven eene
pro?iMmiiiiiiiniii
Ulitiijiiiiiim
oonkamers van den Kunstpottebakker
C. J. LANOOY
Papestraat 24. 's GRAVENHAGE.
Kunst- en gebruiksaardewerk,
iiiiiiiitiiiiiiiiimliimi
IMUIIIIIIIHIIIllllllt'
korte verhaal van het leelfjke meisje, dat
mooie verzen schrijft, is beter; ook het
schetsje van de brutaal-roode bessen".
De beide minst-geslaagde novellen zfjn.
In het moeras" en Een voldoening". Met
eerstgenoemd verhaaltje maakt de schrijfster
zich bijna belachelijk; deze rare geschie
denis van de gravin geworden zangeres
toont duidelijk aan, dat mevrouw Van
Ammers-Küller te weinig dichterlijk is, om
zich te kunnen wagen aan dit soort roman
tiek. Een voldoening" is een middelmatig
voorbeeld van de eenzfjdig-intellectueele
analyse, waarmee onze letterkunde een
kwart-eeuw achter de buitenlandse!» literatu
ren aansleept.
Daar moesten we nu toch eens overheen
zijn.
III
Een enkel woord over het prooa-bundeltje
Het troostelooze" van Nice Rost. Jong
werk, maar veelbelovend werk" noemt Ellen
Forest het in de korte voorrede, die zij tot
het boekje schreef. Misschien is het meer
jong dan belovend, maar als waardeloos
zou ik de korte, vlakke verhaaltjes, waaruit
het bundeltje bestaat, toch niet willen ver
werpen. GewoonIQk zfjn deze
gevoels-nuanceeringen niet meer dan een vluchtig beroe
ren van het leven; tot diep indringen komt
de schrijver nergens. Er is evenwel iets
fijns en innigs, dat heel echt aandoet in dit
jonge, eigenlijk jongens-achtige boekje.
Ellen Forest meent, dat de schrijver iets
heeft van Andrejeff. Dit is mij niet opge
vallen, al is er in zijn sympathie voor
misdeelden en verwaarloosden iets Russisch".
Zou ik een Russisch auteur moeten noemen,
aan wien Nico Rost mij herinnert, dan ware
het Maxim Gorki, hoever het werk van den
jongen Hollander bij de verbeeldingen van
den prachtig-genialen Rus achterblijft.
HERMAN MIDDENDORP