Historisch Archief 1877-1940
DM GtQOtE Tl/D
Woorden en Muziek van LEO LAUER
?8
1-6- '? '
-ffi r ^ t
'vnu de oor - log
9?, £$3. 4r^SF
l i
1 ^ , . «
REFREIN.
H ' J- j -jj
plei - te" is, Maak
^±=é=±
fX .. "^ ? M " "V?
t men pas re - vo ?
N^-^F39
\ ^---" |
:=-^?^=_
7
1 : 11
- lu - tiel
r r""'j 7 "f]
r^ j
i ? 7
t-fl \(- S* ''v. :V
O . die gou - den tijd, die groo - te tijd, die gek - ke tijd,* Die
vier jaar vech - ten schflnt men nog Krank- zin --- ni-ger'te wor-de?n: Men
naar 't heet den mensen be - vrijdt, Maar 'd hee - Ie boel in
3=
mop- perd' o - ver hon-ger-snood En schra -Ie dis - tri - bu - tie; En
*~*. ?*?
dui - gen smijt, O kom maar nooit weer - om!
=^=3=^-^=è~ï=\
'. i i
0 J
J ij J
.
2. In Duitschland vecht men voor een vorst
En 'doodt zijn ratojjnienscbfn; n
«,Dan plots ontwaakFmen uit den droom:
Jijen heeft weer and're wenschen. '
Men loDpt met roode vlaggen rond,
Het zwaard gaat in de schede;
Men zet den Keizer aan den dijk
En ruilt hem voor den vrede.
Refrein.
3. Toen Troetetra revolutie zag
Van DuUsoht denwtato, «*...: . .
Begon de slimmerUn den Haag
Als Robespierre te %raten. v
Hij zag zich reeds als president
De bourgeoisie vertrappen,
Maar Holland zei: pee, roode guit,
Ik houd niet van die grappen!
Refrein.
4. Wij krijgen nu in Nederland
We,er,s,Boed)g flink te bikken;
Dacht Troelstra, dat we iiïfz'öo'n
Zijn revolutie slikken?
Wij zijn, mijn beste Pieter Jèl,
Te koel en uitgeslapen
In Holland leeft men veel te vrij
Om Duitschland na te apen!
Refrein.
Gezongen door ANNA KLAASSEN in het Centraal Theater" te Amsterdam.
(frontstaande
Vlatun' van Catantuert
ktte. Vóór den
.., een*xeer bijzondere
onder t tongere Vlaansche dichters
ir fa,, £jf?f?ee teadfa verzen^
_,_- .ik Is van hem verschenen een
1>und*I tMtdezen van Droom en Daad",
dle^&.fatqn of. zftt Werk jutten zal: een
bundel e+üpgspoëzie van zeer verheven,
ontroerde Ut aangrijpende Inspiratie. De
Amsterdammer1' tal van deun begaafden,
nam na zvare verwonding in
Nedertand. met verlof vertoevenden schrijver eeniee
front-ladrakkenfubUeeeren.
RAMSCAPPELLE, AAN DE YZER
/ Oktober
De naam had een weemoedigen klank in
jnze ooren; want de verwoede tegenstand
"- -"-n opmarsch brak der duitsche
reglla & bange Oktoberdagen van 1914,
* t leven van vele jonge mannen die
~_ ..« waren als kinderen, uit denzelfden
huize. De duttscfaere waren door St.joris
gebrokentvóórMannekens vere den Yzer
over«estoken en bestotmden de spoorlQn die van
Nieuwpoort naar Diksmuide loopt. Dok deze
toegaf en nu wervelde de strijd in het dorp
«n rond den molen. Tot Jokveldhoeve waren
* doorgedrongen, toen onze jongens, met
behulp van eenlge fransche troepen, het botte
geweld van rden vijand terug beukten tot
voor den Yzer. Daar echter werd voor hen
de poort van het land af gesloten. Haast vier
jajen hebben ze daar gestaan met hun bit
teren, wrok en hun hoop die niet sterven wou.
Gaat BÜde vervulling in hunner ver
wachting ? Ze zien de wereld met Wijder
pogen; de tijden keeren en de bevrijding
is misschien niet ver. Dezen morgen las ik
in het Belgisch legerbertcht dat onze jongens
met n slag de hoeven Ter Stille en viollette
veroverden, die de dultschers hadden ver
sterkt als onverwinbare vestingen. Veel be
lang heeft deze plaatselijke aanval niet in
het grootsche krijgsbedrijf dat nu wordt
doorgezet; maar mij geef t het een bizondere
vreugde. Zeven maanden heb ik daar gelegen
niet mijn jongens; ik heb er de eerste lente
van dezen oorlog beleefd en ons hart ging
open onder mild gevoel van hoop; maar
de zomer ging voorbij en de herfst begon,
en we wisten dat we den naderenden
winter zouden doorbrengen in 't slijk
onzer loopgraven. Gelukkig vermoedden
we toen niet dat nog andere winters
volgen zouden vóór den vrede. Ik zie het
dorp weer met het molengeraamte, den
spoordijk, de overstrooming en daarachter
de verminkte hoeven met onze voorste loop
graven. Wij hebben den doodstrijd gezien
van Ramscapelle en eindelijk zijn
reddeloozen endergang, 't Gewelf der kerk was
reeds neergebroken toen we dezen sektor
overnamen, en midden de dorpsplaats lag
de vrijheldsboom gevallen in den strijd.
Buiten het dorp lag het puin van den molen:
nog enkel verwrongen staven, de ka
nraderen en de reuzlge balken. HQ had zoo
heerlijk gestaan over de streek met zfln vier
zeilen in den wind,* maar hij werd het eerst
geveld toen de -verwoesting van het dorp
begon. De Krlstus die met zijn troostende
armen rees boven de bloeiende graven van
het kerkhof, lag nu met gebroken armen
onder het kruis. Ontzetting beving telkens
weer het' hart voor deze durende ramp,
en toch: en toch ik heb hier uren beleefd
van ontroerende schoonheid. Ik draag in
mïjne oogen de herinnering aan dien
zomerdag toen ik plots den molen weerzag
in een bloei van wiegende klaprozen. Kan
er een stemmiger oogst opbloeien uit het
bloed onzer gesneuvelde jongens? Dit is
me in die dagen van strijd zoo'n sterkte
geweest: over den dood en de verwoesting
tit, de weemoedige vreugde te dragen van
schoonheid die niet ondergaat.
Achter den spoordijk lag de overstrooming,
duizend meters breed, en daarover de smalle
lonten noodbruggen zonder leuning. Het
was een ellendige tocht in de nachten zonder
naan; al tastend met ons geweer of een
knoestigen stok sukkelden we voort als
blinden; af en toe ging de kortstondige
ster op van een vuurpijl, maar telkens viel
de duisternis weer dicht dreigend en
steil als een muur. Ellendiger toen we
hierover terug moesten met den last onzer
gewonden en dooden. Oostwaarts achter de
overstrooming stonden de hoeven lijk burch
ten van verzet, met hun gordels van grachten
en vaarten, midden de vlakke landen en
weiden: Wolvennest, Rflkenhoek en
Roodesterkte; en, daarvóór in duitsche handen,
Ter Stille, de Violette en de Groote Hemme.
Roodesterkte was het landgoed van den
burgemeester; daar was geen verstandiger
boer vele uren in het ronde. Van de poort
zijner hoeve kon hij de vurige spannen
der paarden zien op het veld en de
roodgevlekte koeien in de weelde der weiden.
De stallen waren leeg nu, de schuren
uitgebrand en 't vriendelij k-witte woon
huis stond raam- en dakloos. De boomen
waren geschonden in romp en kruin, maar
de lente begon en het leven brak weer
uit in blaren en blaemen. De maannachten
waren een wonder. Ergens stond een geu
rende bloei van seriagw» en in het helde
rende licht hing détèere bloesem der
perelaars. De maneschijn viel op de roode
tichels van den vloer, en op den schoor
steen" stond nog een wit
Lieve-Vrouwenbeeldje met biddende handen.
Treuriger lag daar Rijkenhoek, verwoest
en verloren in den bocht van den BeverdQk.
Verraderlijk klotste 't water tegen de wanden
van huis en stal, en we dachten telkens
weer aan den boer en zijn vrouw die be
graven lagen onder 't ingestorte kelderge
welf. Hier hebben we gesloofd en geslaafd
tot de pij n stak in rug en nieren, om schansen
op te werpen. Ingraven konden we ons
niet; het water spatte op bij elke spade
gronds die we uitstaken. We moesten de
aarde in zakjes scheppen en daarmee
muren bouwen tegen het dultsch geschut.
Maar onvast waren deze wallen wel en
de vijandelijke granaten beukten er door.
Meer dan elders heb ik hier gevoeld de
bittterheid om onze tijdelijke onmacht,
want over de duitsche lijn heen konden we
zeewaarts de villas zien en het groote
hotel op de duinen van Westende, en, bfj
helderen hemel, de rijzige torens van Oost
ende. Dat was de weemoed onzer dagen;
het heimwee hunkerde in ons, maar wist
geen uitweg. De torens wenkten ons als
verre moederhanden. We wisten ons volk
ginder in zQn eigen land als in een gevang;
:n we konden de poort niet raneien.
Herhaardellfjk hebben de belgische troepen ge
tracht de vijandelijke stellingen te nemen;
maar de moed onzer jongens kon toen het
gebrek aan zwaar geschut en handgranaten
niet vergoeden. Herhaaldelijk zJjn ze
noehthans tot in de versterkte hoeven gekomen,
maar een stelling te behouden, eischt dik
wijls zwaarder offers dan een zegevierende
stormaanval. ik denk aan dien schemerigen
meinacht toen we tot in den boomgaard
van Ter Stille waren doorgedrongen maar
terug moesten naar onzen loopgracht, en
als een pijnlijk en kostbaar bezit bescherm
den op onzen terugtocht, het lijk van on
zen officier en onze gewonde jongens.
Maar de kansen keerden. Wat onze
troepen nu vermeesterden zullen ze zich
niet meer laten ontrukken, en in hun hart
rijpen de rijkste beloften.
AUG. VAN CAUWELAERT
iiiiiiiiMiiiiiiiiiiiimmiiii
iiitiiiiiiiniiii
Nieuwe Uitgave voor Jongens
JAN FEITH. Uit Piet's Kantoor/aren.
Jongensboek. Illustraties van den
schrijver. 290 pag. Amsterdam, Schel
lens en Giltay.
Piet Schaller de hoofdpersoon in dit
en in het boek, Uit Piet's Vlegeljaren, van
denzelfden schrijver is, tengevolge van
den dood van zijnen vader, genoodzaakt,
zijne studiën op te geven en te trachten zich
een positie in den handel te verwerven. De
eerste schreden op het pad van geld ver
dienen zet onze Piet in het privékantoor
van den eenigen firmant der firma
Dobbelmans & Co. In het eerste hoofdstuk vinden
wij den adspirant-zakenman in gesprek met
zijn patroon, die hem op weinig aanlokke
lijke wijze installeert. Als de jonge kantoor
bediende de kamei verlaat, stuit hij op
Arie Droes, den van nu af aan-op-
n-najongsten bediende, die, buiten medeweten
van den patroon en den nieuwen functio
naris, de installatie aan de andere zQde
der deur bijgewoond heeft.
De jongens sluiten onmiddellijk vriend
schap; van nu af aan zijn Piet en Arie n.
Gezamenlijk halen zij streken uit; beide
verlieven op hetzelfde meisje en gezamenlijk
wordt den vrienden, aan het slot van het boek,
de opname in de Co" van Dobbelmans en
Co. in het uitzicht gesteld. Deze onder
scheiding danken zij voor een groot deel
aan de ontmaskering van een dief, die
? 60.000 uit des heeren Dobbelman's brand
kast ontvreemd had. Evenals in Piet's
vlegeljaren komen in dit werk een groote
wedstrijd, waarin Plet triomfen viert, en
een meisje, waaraan Plet zijn hart verliest,
voor.
Het boek is vol aardige voorvallen!; prettig
te lezen en met geestige teekeningen van
den schrijver versierd.
De jeugdige lezers van Jongensleven"
en Het Jongensfeuilleton" (waarin, voorde
verschijning, fragmenten uit dit boek wer
den gepubliceerd), die met den gedeeltelijken
inhoud reeds kennis maakten, zullen
met verlangen de verschijning van dit
frlssche boek verwacht hebben.
D.
iimiiiiiiiiiiiiim n IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII,IIIIIII?I,IIM
Herfst-Hedje
Door den stillen schemeravond
Gaat de trage bladerval;
En de teedre nevels blauwen
Oirer de eenzame landouwen,
En de ruste is overal.
In die vreemd-weemoedige ure
Van het late jaargetij,
Nu de aardsche vormen wijken,
Komt de ziel het droomgelfjke
Dieper leven meer nabij.
J. A. RISPENS
llllllllllllllllllllllllllllllllliliiiiiiiillllllllllllliii IIIIIIH
ROBBERT KALFf&G
AMSTERDAM..