Historisch Archief 1877-1940
fin
Zaterdag 14 December
A°1918
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. j. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE GASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA * WARENDORF
Prijs per N o. f 0.20. Per 3 mnd. 1 2.25. Abonn. loopen per jaar
Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiên omslag f 0.40 p. regel, binnenpag. f 0.50 p. regel j
Bladi. 1; Nederland's rechte weg
dopr da Keizerkweatie, 'door T. H. Boitenl.
Ovendehfc CUmencean.door dr. . O. W. Byvanok.
2: Gevaarlijke Ingeving, teekeaiog van Joidain.
Heratsl In- en Uitvoer, door jhr. mr. H.
Rmissaeri, Krekelzang, door J. fl. Speenhofl.
Oeiechtigheid, door Frederik ran Eeden. 3:
euilleton: Allah, De Gebieder van het ar,
door Maurits Wagenvoort, 6: Voor Vrouwen (red.
Eli*. H. Bogge) Prljavraag voor eene teekening.
O»er Vro«weiikteareoht, door Boze Groenewe?.
Ons Kookboek. Uit de Natsun Op de Bnïne,
door Jao, P. Thjjsae. 7: De Berlflnsohe Bloed
bruiloft, door dr. O. te Lintnm. Het Bedderen
van den Natinnftlen Kunstboedel, door prof. dr.
W. Martin. -?De Belrisoh Annexionisten, teekeeing
van Cteorge van Baemdonok. Dramatische
Kroniek: De Koopman van Venetië, door Top
Bseff. 8. Edmond Bestand t, door prof. ustave
Oohen. ranache Opera, door C. Verbeek.
IColiek in de Hoofdstad: Vermenlen-Dopper, door
H. J. den Hertog:. 9: Financiën en .Economie:
Be*enkelt|k Financieel beleid b<J da gemeente
Amaterdam, dcor J. D. Santübano, 10: Bare
G«Tallen en Zonderlinge Brieven, door J. H.
Bpeenhoff. Uit het Kladscbrift van Jantje.
Frtymaag voor Jongens en Meisjes. Het
Bolohiwisme en de Beyolntio in Nederland, teekeoing
?ran Joh. Braakensiek. Bohaakrabriek, red. dr.
A. G. Olland.
BIJToegsel: Nederland en het Ex-Keizer-Vraagstuk,
teekening van Joh. Braakensiek.
niiHiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiMitiiiiiiiiiiiii'iiiiiiiiiininiiiiii
NEDERLAND'S RECHTE WEG
DOOR DE KEIZERKWESTIE
Bij het Engelsche Ministerie berusten
ongeveer honderd dossiers, welke reeds
tijdens den oorlog met groote nauwkeu
righeid zijn samengesteld. Het zijn dos
siers van aanklacht tegen evenzoovele
personen, die van booswillige schending
der goddelijke en menschelijke rechten
worden beschuldigd. Naar een minister
Onlangs in -het Lagerhuis heeft mede
gedeeld, beoogt de Regeering tegen ieder
van die met name genoemde personen
eene vervolging te doen plaats vinden
door «ene zoo onpartijdig mogelijk
samengestelde commissie.
Op deze lijst komen voor dernan.die
de Leuvensche furie heeft bevolen, de
man die de massacre van Dinant ge
lastte, die de Lusitania heef t getorpedeerd,
,enz. Bovenaan staat Wilhelm van
HohenzoHem. "; ; " '*':
In de harten van mülioenen Franschen,
en Belgen leeft een eindeloos bitter ver
driet oyer doorgestane ellende, geleden
verliezen, gebroken verwachtingen, onder
gane brutaliteiten en wreedheden. Alle
leed van de doorgestane oorlogsjaren in
veroverd land is in hun hoofden
samengepakt onder n naam, van het hoofd der
gansene onderneming: den Kaiser"
Over den Atlantischen Oceaan leeft een
groote wereldnatie, die op een gegeven
oogenblik al hare vredelievendheid en
rust overboord heeft geworpen en is
uitgetogen op de grootste expeditie, die
nog ooit ter wereld is opgezet. Zij
hebben dit gedaan in gloeiende veront
waardiging jegens een smet, die naar
hun inzicht op de wereld te kleven bleek.
Het was de kruistocht tegen een gansch
systeem, die zij hebben ondernomen,
en aan de spits van dat systeem zien
uiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
_
ook zij de moderne caesarfiguur van
Wilhelm II.
Al die natiën, al die regeeringen zijn
op haar beurt dóór dien Duitschen Keizer
uitgescholden en beleedigd geworden.
De strijdkreet, die de veldgrauwe legers
op hen heeft aangehitst, is van zijn
lippen-gekomen, al was zij hem misschien
door anderen voorgezegd.
Deze Wilhelm von Hohenzollern,
waarop het oog van bijna een geheele
wereld met verbittering is gericht, ja,
die in zijn eigen land thans overladen
is met de verachting, welke een slechte
tooneelspeler wekt, deze Wilhelm van
Hohenzollern bevindt zich op het oogen
blik in den beschuttenden schoot van ons
vaderland. Niet als voortvluchtig hert,
niet als beklagenswaardig wrak, maar
als doodbedaarde Drückeberger" heeft
hij zich aan onzen haard gezet. En de
overige wereld heeft 't gevoel of hij haar
toeroept: krijg mij nu maar, als ge kunt l"
B OVERZICHT j S
CLEMENCEAU
Hfl is acht-en-zeventlg.
De trekken van het gezicht hebben hun
krachtlgen snit allang verloren, de oogen
zijn wat dieper in hun kassen gezonken,
de gestalte heeft een zekere rondheid ge
kregen in den gang, resoluut genoeg, heeft '
toch zijn vlugheid ingeboet; maar welk
een leven weet die man nog mee te deelen!
H|j is waar hij moet zijn, bewegelijk als
een die overal Inspectie houdt, van daag
bfl het leger, morgen naar een conferentie
te Londen, daarna op zrjn plaats in de Ver
gadering. Zijn gedacnte staat steeds op post,
gereed om uit te schieten en licht te brengen
waar het noodig is, onmeedoogend voor den
tegenstander en dan wér vlucht nemend
naar den hooge. Zijn woorden worden daar
door actie, en die activiteit is het karakte
ristieke van Clemenceau.
Laat een kalm troepje menschen
brjeenzgn, verschijnt hij in hun midden, het
Is alsof zij op eens belangstelling krijgen
in dédingen, de conversatie wordt een toon
hooger gevoerd, en de gezichten staan alle
opgewekt.
In de sombere dagen van Maart j.l. toen
het scheen dat de Dultsche armee aoor het
BrKsche leger heen zou breken, ging een
journalist naar de voorhal van de Kamer
der Afgevaardigden om er berichten in te
winnen; hij vond daar de menschen ont
hutst en gedrukt zonder te weten wat zij
zouden zeggen of denken, Waar is
Clemencau ? vroeg hij. Clemenceau is naar
de troepen toe, was het antwoord. Den
volgenden dag kwam de journalist terug;
de toestand was eerder slechter dan beter
geworden, maar de gezichten van de men
schen waren opgeklaard. Het zal toch
Het wordt ten onzent nog te weinig
begrepen, dat onze geheele positie, onze
geheele reputatie in de oogen van het
overige deel der wereld thans is
samengeweven met den weerzin en de wrok
jegens dien gast te Amerongen. Dit kunt
ge ieder vragen, die op het oogenblik
met eenige bemoeienis voor Nederland
sche belangen in het buitenland wordt
bezig gehouden: dat alles thans onher
roepelijk wordt overschaduwd door de
wolk van dezen ongezochten gast. Een
eindelooze mate van moeilijkheden en
nadeelen ligt voor ons in de keizers
kwestie geborgen, wanneer niet flink
een weg gekozen wordt.
Men kan er zeker van zijn, dat de
mogendheden er niet in zullen berusten,
dat 's keizers lot geheel aan hunne be
schikking zou onttrokken blijven. Wie
iets gevoelt voor de stem van het
wereldgemoed, zal moeten toegeven
dat het een a-moreefe loop >van zaken
zou zijn, wanneer de historische figuur
van Wilhelm II met zijn nuchtere vlucht
naar Amerongen en zijn leven aldaar
als privaatman, erlëdigt" zou zijn.
***
Niet wij hebben den gewezen Duit
schen Keizer aan te klagen.
'Maar wij hebben ons danig
rekenSchap te geven van den omvang der
kwestie, waarin wij nu met hem ge
wikkeld zijn.
Daar zijn de brave niets-dan-juristen,
die meenen haar op te lossen met eenige
redeneeringen over wetsartikelen en
tractaatsbepalingen. Het is verbazing
wekkend, hoe blind rechtsgeleerden soms
kunnen worden voor het eigenlijke
wezen van het Recht. Meent men nu
waarlijk, .dat zoo geweldige gebeurte
nissen als waarmede het lot van den
ex-keizer verbonden is, zich kunnen
bewegen langs den weg der voor het
alledaagsche leven beschreven gevallen?
Onze Nederlandsche rechtstoepassing
heeft zich gedurende den geheelen oor
log wel eens al te zeer in para
grafen- en artikelendienst verloren. Ook
nu weer dreigen wij daarin te vervallen;
en vergeten dat groote zaken van staat
minimum» iimimii 111 n i i i mum
wel losloopen, zei ieder. Is Clemenceau
terug? vroeg de ander. Ja, en hij heeft
goede tijding mee gebracht.
Natuurlijk, waar Clemenceau met de
zaken te doen heeft, brengt hij altijd goede
tijding nuê. Hij heeft er slag van den angst
van de menschen te verdrijven door zijn
eigen gerustheid. Al is hij ver van zeker
van zijn eigen zaak.
Zijn gezicht staat zoo helder vandaag,"
heeft een van zrjn goede vrienden gezegd,
hij zal wel een modelij kheid voor zich
hebben of een teleurstelling die hij moet
overwinnen."
Een snelle stoot om af te weren, en een
gezond humeur om den dingen de baas te
blijven, dat zijn de middelen waarover
Clemenceau beschikt in den strijd van het
leven.
Zijn vrienden zijn oude echte vrienden,
zrjn allen heen. Het waren meestal kunste
naars, Manet, Carrière, Monet, of kunst
critici van den eersten rang, zooals Qeffroy.
Rodin was een der laatst overgeblevene
van de Intieme groep, en die is sinds kort
ook tot de meerderheid overgegaan. Want
in zijn hart en zijn aanleg is Clemenceau
aitist. Hij heeft ten minste n comedie
gemaakt die succes heeft gehad op het
theater, en romans geschreven en van zijn
reizen verteld; de kunst van artikels te
schrijven verstaat hij als geen ander.
Of moet men zijn redenaarstalent op de
eerste plaats stellen?
Misschien rekent hij zichzelf als zijn
hoogste gaaf zijn liefde voor de filosofie
aan. Want hij heeft Plato bestudeerd en
hij heeft leeren heenzien door de woorden
waarin de menschen hun ideën uitdrukken
en ook door de ideeën zelf, waardoor de
menschen zich laten beheerschen. Eenkoel
denker en een koel verachter van het gepraat
dat de wereld begoochelt. Hij is van beroep
medicus, en s amt van een geslacht van
dokters.
Zijn beste vrienden thans zijn dieren, zijn
honden, zijn duiven, zijn kippen, zijn pau
wen. Hij houdt van kleuren in zijn tuin.
Het wereldsche leven, en hij heeft het
hun recht allén IN ZICHZELVE dragen.
Dit recht is het dan, vtért moet wor
den opgezocht l ^
* *
De zaak wordt slechts verduisterd door
de helden, die zonder meer verklaren
dat Nederland, omdat de geschreven
teksten in het geval niet' voorzien, met
de tanden op elkaar dient tr> blijven
weigeren, den vluchteling zijn wijkplaats
te doen verlaten. '" ?'
Verduisterd wordt <ftfflaak evenwel
ook door de blöóhartigen, die aan
stonds roepen dat de ex-keizer zoo
spoedig mogelijk weer over de grenzen
moet worden gezet, hetzij dan als
lastige vreemdeling, hetzij in een anderen
vorm verwijderd.
Wij zouden ons vaderland ongaarne
zulk een daad van lafheid zien doen.
En wij gelooven dat het allerminst noodig
is ook!
Wij zouden het niet wiHen zien, omdat
inderdaad door het feit van de aanwe
zigheid van den ex-keizer ons nu een
plicht is toegevallen om^naar recht te
handelen. Minister Ruys heeft het juist
gezegd: eer en waardigheid zijn er mede
gemoeid." Die zouden wij te meer ver
spelen, door nu maar weer ineens, uit
vrees voor vreemd gevaar, zonder meer
den vluchteling af te schudden.
Verscheidene mogendheden zouden
waarschijnlijk op het oogenblik zeer inge
nomen zijn, wanneer Nederland maar aan
stonds den ex-keizer prijs gaf. Doch of zij
er Nederland ook om zouden achten?
Men kan verzekerd zijn, dat integendeel
het respect voor onzen staat er nog door
lijden zou.
* *
Wij moeten integendeel bereiken, dat
twee dingen vereenigd worden: het
recht van 't zedelijk gevoel van Europa,
en het recht van asyl vari vluchtelingen.
Het recht van asyl van vluchtelingen,
Ook van vervolgden, is een heilig recht
in de annalen der menschheid. Het is,
zoolang de menschen zedelijk gevoel
hebben gekend, als een versterking voor
dat gevoel, als een eisen der beschaving
erkend. Het is de noodzakelijke tem
pering van een al te geweldige en al te
onverbiddelijke gereclttloJiiA, ,>'? vs.
Wanneer wij terugdenken aan de lie
den, die hier in Neoerlwra een toevlucht
tegen doodsvervojging frUibben gevonden
dan mag niemand de beteekenis van dit
asylrecht ontveinzen. '
En staat dit den anderen natiën niet
evengoed voor den geest?
Men behoeft Engeland toch niet te
herinneren, dat reeds een zijner oude
juristen het: omnia regna profugis
Libero" gesproken heeft (Zouch, 1651),
en dat het immer sterk op het recht der
bescherming heeft gestaan, zóó sterk
dat eenmaal een minister» Canning, vast
gesteld heeft, dat alle uitlevering uitge
sloten zou zijn? Of den Franschen, dat
uit hun midden het lextradüion c'est
l'assassinat", geklonken heeft, en dat
ook Fransche gouvernementen en Fran
sche staatslieden, als Carnot, het beginsel
der niet-uitlevering hebben erkend? Of
de Amerikanen, dat onder hunne rechts
geleerden de regel wórdt erkend:
exgenoten, hij die thuis was zoowel op de
boulevards als in de salons en achter de
coulissen, hij die zich overal thuis gevoelde
door de slagvaardigheid van zrjn geest,
maar het wereldsche leven gaf hij al een
kwart eeuw geleden bijna geheel op, en
het liefst trok hij zich thuis terug bij zijn
boeken: Geestelijk altijd in de weer. En
ook lichamelijk door voortdurende oefening.
Het was een strikte hygiëne die hij volgde
en een vasten regel van leven: Keurig eten,
weinig drinken, geen rooken, om 10 uur
naar bed, om vijf uur op, zelfs vroeger, en
dadelijk in den morgen aan het werk. Het
artikel in den tijd dat hij journalist was,
het bestudeeren van stukken en schrifturen
in zijn ministerieele dagen, dat was zijn
eerste bezigheid. Het werk, het meer werken
dan een ander, hield hem jong. En dan zijn
gestel.
Hij is van het land, en hoort tot een
krachtig ras van menschen. Zijn vader werd
negentig jaar.
Clemenceau's afkomst is uit de Vendée.
hij heeft veel van de taaiheid van dat grens
land van Bretagne. De voorouders, zooals
reeds gezegd, waren medici, maar in hun
soort ook landedellieden. Zij voerden hun
wapen en bezaten hun adelbrief, al hebben
zij daar geen vertoon mee gemaakt. De
jonge Clemenceau is op het land opgevoed,
van jongs af heeft hQ dieren en menschen
gekend; dat maakt dat hij, de artist, de
filosoof, de boekeman, de journalist met
de soldaten kan omgaan in de loopgraven
en het volk op de rechte manier weet toe
te spreken. Hij gevoelt zrjn vaderland als
grond en land, en tegelijkertijd als het tehuis
van groote ideeën en gevoelens. Hij brengt
het gezonde, stevige, leuke, scherpe van het
land mee.
Dezer dagen bladerend in wat er voor
werken van zijn hand aan 't licht is ge
komen, vond ik dit woord van hem, dat
kenschetsend is voor den man. HQ wil
uiten hoe diep hij door den Duitschen
moordenden inval is gegriefd en hij zegt:
On m'assassine dans ce que j'ai de plus
tradition can only be an exception
to the rale of asylum"?
Het asyl wordt riiet verleend uit liefde
voor den persoon van den vluchteling ;
en in het geval van *Wi1helm in Neder
land is dit stellig bij vrijwel geen onzer
landgenooten het geval !
Maar het wordt verleend uit" liefde
vóór het beginsel, WSarvan misschien
eenmaal anderen het genot kunnen
smaken. Wanneer Nederland zijnerzijds
op 't oogenblik den gewezen keizer als
een rechteloos wezen zou beschouwen
en bejegenen, zou het tevens *e kans
op rechtelodslieid scheppen voor allen,
die eenmaal als vluchtelingen, het asyl
zouden inroepen : Russische vluchtelingen,
staatkundige vervolgden, anarchisten en
wie al niet meer, die door verbolgen (en
wellicht terecht verbolgen) gouverne
menten kunnen worden opgeëischt.
Met geen van die allen staat de vroegere
keizer zeker op n lijn ! W at wij van
zijn daden en zijn houding denken, is
voor niemand een geheim.
Maar nu hij er eenmaal is, handhaven
wij óók hoogere belangen, door hem niet
rechteloos uit te stooten.
* *
En dit behoeft ook niet. Het asyl is
immers niet absoluut. Het geeft geen
aanspraak Op volkomen vrijheid, op vol
komen redding. En het doet dit zeker
niet tegenover een persoon als Wilhelm,
die door bijkans de geheele wereld be
ticht en veroordeeld wordt.
Wij behoeven geen ziekenverpleeger
voor het infecte soldatisme te zijn !
Zeer zeker moet ook door Nederland
de internationale rechtvaardigheid worden
erkend. Deze eisch't, dat zooveel breuk
van menschelijkheid en volkenrecht
als door het Pruisische systeem is be
gaan, niet ongemerkt aan den chef van
dat systeem kan, voorbijgaan; en hij
vervolgens te Amerongen rustig kool
kan blijven planten. Het hart van de
wereld, het hart der menschheid, heeft
aanspraak niet op zijn hoofd, niet
op zijn marteling in koelen bloede;
maar wél op zijne berechting.
In de eersle plaats moet dus ook
Nederland goedkeuren dat Wilhelm komen
kan voor de vierschaar der volkeren,
&t tegen hem In het gerecht zijn-gegaan,
*n wellicht van zijn eigen volk er bij.
Onze plicht als beschermers legt ons
slechts op, daarbij te bedingen : l o. dat
hij naar een weg van rechten zal worden
bejegend, en 2o. dat hem geene behan
deling of bestraffing zal worden aange
daan, die naar onze, Nederlandsche
opvatting onmenschelijk ware. Daar
mede achten wij b.v. den dood en
barbaarsche verbanning uitgesloten. Eene
andere, voelbare verbanning evenwel,
eventueel onder Nederlandsen opzicht,
zou ons aannemelijk voorkomen. De
eer van St. Helena moet daarbij natuurlijk
uitgesloten zijn.
Maar van Wilhelm II een Lodewijk
XVI of een Oldenbarneveld te maken,
dit kunnen wij ook aan de wereld be
sparen.
Het is dus gewenscht.dat deNederlandsche
Illlllllllllllllllllll
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiimmiiiiiimiiiii
cher, dans ma patrie de terre de
sentiments, de pensees.
Het is niet alleen het tehuis van zijn
gedachten en gevoelens waarvoor hij op
komt, maar ook voor den grond dien hij
beleedigd acht en omdat, in volle kracht
te toonen, spreekt hij van zijn patrie de
terre.
Is vaderlandsche grond daarvoar niet een
te zwakke veitaling?
Ik lees verder in het deel en tref er de
redevoering aan, 1912, in den Senaat ge
houden over de gevoelens, die Frankrijk
bezielen moesten jepens Duitschland bij
de publicatie van het Marocco tractaat. Hij
houdt daar een overzicht over de veertig
afgeloopen jaren sinds den oorlog van 1870.
Wij waren heel laag gezonken in den
laatsten tijd van het Keizerrijk, verklaart
Clemenceau.
Toen heeft men ons aangevallen, terneer
geslagen, vermorzeld. En wat mij het meest
heeft verwonderd in dat oogenblik van
onzen vreeselijken val, dat was niet dat
onze soldalen verslagen waren, als zij het
gansche noodlot tegenover zich vereenigd
zagen dat zich had opgestapeld door de
zorgeloosheid der regeering; neen, wat mij
bijzonder in de vergadering te Bordeaux
heeft getroffen, is geweest de ontbinding
van alle politieke en sociale banden, toen
de meester, de Keizer, was verdwenen. Er
was nog stof van Franschen overgebleven, er
was geen Frankrijk meer. Of ten minste
men moest naar Frankrijk zoeken; men
zocht iets dat het land voorstelde, dat het
deed leven, dat het voor onze.oogen liet
handelen. Maar Frankrijk vond men
niet."
De spreker verplaatst dan zijn hoorders
te midden der opeenhooping van ellende
waaraan het vaderland in 1871 leed: de
vijand lm het land, de Vergadering van
Bordeaux die den vrede moest maken, en
die de monarchie wilde Invoeren, de opstand
van de Commune, Parijs in de vlammen en
voortdurend de strijd in de Vergadering te
Versaüles die in den naam van de Republiek,
regeering uit eigen beweging, zonder een
verzoek der mogendhedd¥«f te wachten,
tot dusdanige houding besluite en hiervan
openlijk aan de andere regeeringen
mededeeling Iaat doen. Daarvoor is het
noodig, nog wat verder te gaan dan de
verklaring, door den heer Ruys in de
Kamer afgelegd. Zulk eene verklaring
moge van nog zoo goede intentie zijn, zij
vormt tegenover de buitenwereld geen
daad en is ook te weinig waa/aeernbaar.
Tot een eigen daad everiwéPxöuden
wij Nederland in dezen zoo gaarne zien
overgaan, n niet weer af wachten tot de
dingen over ons komen.
Bedenken wij toch ook, dat er
iets anders van ons kan worderr ver
wacht. Hoewel wij, Jandgenooten,
natuurlijk ten volle geloof hechten aan
de ministrieele verzekering, dat de Keizer
onze regeering met zijn binnenkomst
voor een verrassend fait accompli heeft
gesteld, is allen ministrieelen verklaringen
ten spijt, daarmede de wonderlijke reis
van den heer Van Heutsz naar Spa nog
niet uit de wereld! Buitenslands maakt
men niet zoo direct verschil tusschen wat
de regeering en wat een man in de
hooge positie van dien
oud-gouverneurgeneraal en adjudant van H. M. mag heb
ben gedaan en blijft het heeten, dat Holland
den Keizer heeft binnengehaald. Ware
zooiets inderdaad door een onzer voor
aanstaande mannen voorbereid, dan zou
onze positie natuurlijk een andere worden,
en moest Nederland minder als toevlucht
dan-als .begunstiger" worden beschouwd.
Het is dus zeker gewenscht, dat, ook in
verband met andere nog loopende ge
ruchten, het optreden van den heer Van
Heutsz finaal en radicaal opgehelderd
worde.
Gewenscht is het dan ook, meer dui
delijkheid te verschaffen omtrent het
alom in de buitenlandsche pers uit de
Nederlandsche bladen overgenomen inter
view van den Neëerlandschen sergeant
bij Eysden, aan wien de ex-keizer zich
het eerste heeft gepresenteerd. De vluch
tende majesteit zou hem woordelijk
hebben gezegd dat de Nederlandsche
regeering over zijn komst was ingelicht".
Dit punt mag ook nog wel nader
worden opgehelderd, en indien vooraan
staande landgenooten uit zekere coterie,
op, particuliere gelegenheid den exrkeizer
naar ons land mochten hebben gelokt
of geholpen, vereischt dergelijk bestaan
scherpe en openlijke repressie.
De aanwezigheid van den gewezen
monarch heeft zóó'n ingrijpenden in
vloed op de belangen van ons land,
dat onzerzijds elk initiatief geboden is,
om te doen blijken, datiNederland daarin
niet lijdelijk wil zijn, maar handelen wil
naar de fundamenteele plichten van een
eerlijk, rechtslievend en zedelijk voe
lend volk.
v. H.
de Republiek wilde vernietigen. Eén altijd
voortgaande wanorde....
Daartegenover stelt hjj de taak welke de
Republiekeinen op zich hebben genomen.
Zij bedoelden niet alleen een militaire en
administratieve hervorming, de wil was
grooter. Er waren menschen en manschap
pen, er waren geen burgers en die waren
het welke wij noodig hadden...
Maar kan men het werk dat wij hebben
volvoerd, wel afmeten naar wat men ziet ?
Men moet het beoordeelen naar de gedach
ten en het gevoel door ons neergelegd in
het hart van alle Fransche burgers."
O hoe stijgt de welsprekendheid van den
redenaar, hoe dringt ze in ons hart, wanneer
hij de gezindheid van die jeugd teekent,
zeker nog niet in staat om tegen een directen
aanval van Duitschland op te kunnen kernen,
maar zich voorbereidend in haar ernst voor
een grootsche taak. .Wij hebben dikwijls
misgetast," erkent hij, en wij zullen nog
dikwijls mistasten. Ik zal ook de vervulling
van onze verwachtingen niet meer beleven...
Maar wij bezitten thans een innerlijke
kracht die zich regelmatig wil ontwikkelen,
die op niemands recht inbreuk wil maken,
maar haar eigen recht voor zich opeischt.
En ik zeg: wij zijn een grooten stap voor
uitgegaan en hebben het zaad der toekomst
gezaaid"...
Tusschen de vernedering en de verwach
ting beweegt zich de gedachte van den
spreker.
Thans nadert de vervulling, zijn werk
voor een deel, het werk van Père fa Victoire,
gelijk Clemenceau genoemd is geworden.
Wanneer hij thans den toestand van
Duitschland aanschouwt, zullen zijn ge
dachten dan wel niet eens teruggaan tot de
dagen der Commune in 1871 ?
Maar ik heb niet over een politicus willen
spreken, en zal het ook nu niet doen. Een
paar trekken slechts van den man heb ik
willen schetsen.
W. O. C. BTVANCK