Historisch Archief 1877-1940
28 Dec. '18. - No. 2166
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
11
MR. MARCHANT PLOTSELING OOLOGZUCHTIG
Teekening voor de Amsterdammer" van Joh. Braakeruiek
Die Goede Modern* Tgd
Liebkaecht: Nietwaar... in de ouwe tijd had
je niet zooveel hulpmiddelen voor een revolutie!
DE SPAANSCHE GRIEP
De oogst
Marchant s n va 't en guerre
Mirliton, rtrliton, mirlitaine,
Marchant s'n va 't en guerre
Qui sait qand il vlendra
(Gewijzid naar een bekend volksliedje)
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiif
Taalstrijd en Begripsverwarring
Zij die liever den Kerker trotseerden
Dan den vreemden tyran te believen,
Worden ingedeeld bij de passieven".
Maar wie eertijds hem vleiden en eerden
En, toen 't slecht ging, als hazen 'era smeerden
Zijn, in naam althans, juist de actieven".
H.
iiiMiimiiiiiimiiiiiiiiiiiiiMuifi
iiiiiimiimiiiiiiiiiiiiniiiiMiniiimiiiiimiiiiiiim
'Ondanks groote moeilijk
heden is het ons tot nu
toe mogelijk geweest, con
structie, qualiteit n afwer
king onzer rijwielen onver
anderd te handhaven.
De motieven, die bij
behoefte aan een nieuw
rijwiel, tot de keuze van
een Fongers leiden, zijn
thans nog t a l r ij k e r en
sterker dan voorheen
Difironingerliiwielenfabrielill,FQIIGERS
TOOROP ZESTIG
H
Een van de eerste werken, die mij bekend
zijn, is het portret van een dame, zittend in
een leunstoel, uit 1881; een der laatste mij
toekende, is de cellospeler uit 1918,
het hartstochtelijke portret.
Daartusschen telt ge een groot aantal, die
het bewijs leveren van Toorep's neiging,
menschen af te beelden; in deze en door
deze erkent ge Toorop als p o r t r e 11 i s t.
HQ is dat. Hij heeft de zucht om zijn psy
chologische opmerkingen, uit te drukken, in
een schilderij, in een teekening. B ij voor
keur in een teekening. Er bestaan,
in verhouding tot de geteekende, weinig
portretten in olieverf van hem. Deze zijn
te waardeeren. Als expressies van kleur
ten eerste. Expressie van kleur is 4e dame
in wit (84), de schoonmoeder (85), Dr. Tim
mermans f 1900), Schförs, van Schendel (12),
Dr. Muller, Casals, Steyn, en er is natuurlijk
watpsychologle. Maar, hoewel soms groo
te r dandteekeningen, missen zij het door
dringende van de krQtteekening, van 4e
teekening n zwart-en-wit. Deze werken
vormen ee zeker deel van Toorop's roem.
Ze lijken iq onaantastbaar door den tfjd.
Ze geven in vorm, en het wezen, dat dien
vorm behetscht. Zij geven de oogen, en
den mond. Allebéis gezegd de teekenaar
te zijn van lenschen-monden, maar Toorop
is dat stellitr, vaster. Hfj heeft h e t b
egrip v a n j e doorgaande
zielerimpel i n, die van dien mond verder
uitdeint; hij eet, dat de glimlach, de vast
beslotenheid, e zonde, de liefde niet eindigt
bij den mondoek, maar verderop eveneens
leeft en leve«e is. En hij weet meer;
hij weet vas en zuiver hoe een oog
zit in het h«fd, en wat in het oog
zelf zit, zich erschuilt of zich klakkeloos
openbaart. Hij m teekenen voorts, hoe het
haar «prijst uilden schedel, en welke uit
drukking het vont hij het overige. Hij heeft
zich in deze rhtlng rijk ontwikkeld. Het
zieke dorpsjonfcije" (olieveif, 84) is teedei
en humanitair, d Londensche Bedelares uit
85, vol leed emuderdom; de Kinderlijke
Meditatiëen (teekuit 1890 is verfijnd, Bèta
de Waard (94) et eerste kinderportret in
waskrrjt, hoekig e niet natuurlijk, niet sterk
genoeg; de meisjt Henny vormen met hun
drieën nog geen *elukkig samenstel, het
meisje Schultze (198) is rog niet zeer
bizonder. Maar in dszelfde jaar ontstaat het
portret van de Dciaricire van Zuylen van
Nijevelt. Misschienis hier een herinnering
aan de Moeder va Whistler te erkennen,
maar het is een pycnologisch werk van
belangrijke geaardhtd. Ik heb het pas ge
zien. Het hoofd en ie handen zijn vol
uitdrukking. Het hooj, vermoeid, heeft het
zelfbedwang in den mond en tevens het
vaardige tenantwoorc de handen zijn kost
bare, oude, dingen gewrdeu; het trage liggen
in den schoot is gegetn. Uit 1900 is Elsje
Lukwel(t) het ylechteindje, waarover wij
allen verblijd zijn gewest. Ge ziet hier
Toorop als teekenaar v« kinderen, typisch.
Hij zag altijd in het kinode komende vrouw;
hij toch heeft bij voorkevr meisjes geteekend
als kind. Maar dit moit wel worden ver
staan. Toorop is niet eikel een teekenaar
van meisjes, vrouwen. Hj heeft de stugheid,
het fanatieke van raannei even goed ge
geven als het overtuigd-; hij Tieeft van
vrouwen er het staren doen zien,
en eens de Begeerte Hij heeft
in 1902 Jacob van der Meulen geteekend
met het U aanziende waarnemende oog;
met den langen, goeden mond, met het
krullend haar als korte struiken op den kop;
den eersten pastoor van Straelen (uit Kat
wijk) ; uit 1903 is Patrjn, uit 1904 Pastoor
van Straelen voor de tweede keer. Ge ge
voelt in deze werken de vastheid groeien.
Toorop weet wat een mensen is; dadelijk
vindt hij uit de vele dingen der verschijning,
wat ken-merkt. Hij heeft daarvoor de
immer-levende Assimilatie, die groote
gave voor den afbeelder van menschen; die
gave, die, later de persoonlijkheid niet meer
verwarrend, een hulp is, een macht, een
levendigheid blijvend. Toorop is levendig
tot nu ...
Uit 1907 is een der beste, realistische
portretten, die ik van hem ken; D r. A r i n s
recht van voren (zoo goed als, ten minste),
de kop scheef, boven de donkere
pastoorskleedij. Wanneer ge dezen mensch vergelijkt
met wat Haverman maakte van Frederik van
Eeden en van den professor van de Sande
Bakhuysen, dan weet ge dadelijk dat Toorop
hier Haverman overtreft. Toorop is voller
van spanning, de vormen, de lijnen zijn
minder moedwillig; het geheele gezicht,
fanatiek, vol moeiten, vastbesloten en
vastgesloten en toch bijna uitbarstend, is van
singuliere, volle menschelijkheid. Het is een
mensch en zijn moeite . . .
Ge merkt nog iets anders in Kapelaan
van Beukering (teek. uit 1909). Het
modéléis grooter geworden; het volumen
voller, bij gedegener soberheid. Het werk
heeft de allure van een gotisch teekenaar
van een primitief. Het is natuurUk, niet
zóó zeker, maar het is vol van een le
vens-spanning, En ik moet, nu ik hier
het woord primitief, gotisch, vermeldde, in
't kort een verschil met Willem
van Konijnenburg bepalen een
verschil dat mij, niet lang geleden, trof.
Van Konijnenburg is een renaissancist, tegen
over den soms gothischen Toorop. Dat
qualificeert meer dan het allicht IQ kt. Het
beteekent dat de voorstellingen van
christ el ij ken aard, een gekruiste, bij den renais
sanclst het leed van een mensch is, en bij
Toorop het sterven van een mensch ge
worden od; dat een der twee devoot is,
en dat de ander het individu, dat sterft,
voelt als het essentleele.
Maar er zijn nog portretten. Uit 1909 is
de Douairière Baronesse de Vos van Steen
wijk, en face, opnieuw de waardigheid van
een oud, maar niet verwelkt leven; een
werk met uitstekend gegeven handen. Uit
1911 is Annie Hall, recht van voren, op
zijn allermeest recht-van-voren (en dat is
hier een typeering) en met de niet toege
vende oogen); uit 1913 is Verriest, de felle
van den 17den Augustus, en de lezende
van den 23 Augustus, die aan den Erasmus
van Holbein doet denken. Uit 1914 zijn
Drabbe (de groote) vooral om de geeste
lijke geslotenheid van den kop te waardee
ren, de biddende Miek Janssen, met het
lenig getsekende haar; uit 1918 is de Cello
speler, die dit jaar op de Teeken maatschap
pij te zien was. Dit portret bewijst hoe
Toorop nog bloeit; het bewijst hoe vast van
hartstocht deze zestigjarige is, en hoe
gerois en groot hij een gecompliceerd gege
ven als deze Cellospeler met omgeving is,
kan brengen op het vlak, dat hij vullen wil.
Dat is de winst in hem van vele jaren
z ij n en werken; deze winst vindt ge ook
in de meer gephantaseerde Figuur.
Toorop, toch, is ten eerste een Maker
van Figuur; de portrettist, dien ik hier
voor besprak, is daarvan een onderdeel. In
de Figuur treedt de phantaisie van den schil
der, en dat is van zelfsprekend, gemakke
lijker naar voren; er is meer vrijheid, minder
rem maar er is dezelfde voltooiïng, als
in het Portret, in het verloop der jaren. Er
is geen vermindering tot in den laatsten tfld;
er is steeds strakker zekerheid. Het grootst
is de kop van Dante; het breedst
d e N o n (beide uit 1914)1 Dit zijn waar
heden, die ge niet dadelijk erkent, maar die,
eens gewonnen, bij u blijven. Deze koppen
zijn kristalliseeringen-uit-het-Ieven.
Dat zijn de vroegere nog niet. Dat zijn de
werkstakers niet, (86) met hun zwaren, jon
gen last; niet de armen voor het Toevluchts
oord te Londen (88), niet de visscher van
den Vloed (90), niet de breede Moeder met
de zeven kinderen bij zich (90) noch de
tragische zwoegers bij de Bomschuit (90),
ge vindt deze krlstallen-uit-het-leven niet
in de Symbolische teekeningen (1891, enz.),
ge vindt daar wat ge een aangezet
r e a i l s m e moogt noemen. De koppen >aer
fatale visschers in de Rodeurs" zijn haast
karikaturaal, de andere der andere mannen
eigenaardig en verfijnd, iets Beardsley
achtig; het meisje is haast viciens, de non
daar asketisch. In de Tuin der Weeën" is
de vrouw zinnelijk en iel, zooals een actrice
zich kan voordoen, in O grave... is de
staande figuur te melodramatisch. Dezelfde
waarden voor de figuur vindt ge in de
symmetrisch-gebouwde teekening der Drie
Brulden uit 1893 (De non is de non
uit de Rodeurs; de Cocotte, de melodra
matische vrouw uit O grave). Eenvou
diger dan deze getourmenteerde symboliek
is de ziel e gang langs d'Oceaan
(1900). De koppen van de Moeder en de
Dochter, die ge ei ziet, zijn nog veifijnd,
teeder, vol detail. In Geloof en Loon, dat
soms verkeerdel|k Geloofs Loon heet, is
een neiging naar abrupter vastheid niet te
miskennen (zie den Visscher, z|n hand, het
contour der vrouw). De apostelen zijn uit
1910, 1911. Hier treedt een samenvatting op;
een steiler teekenwljs. De handen
van Andreas, de gebarende van Jacobus,
de liggende vanThomas,debetoogendevan
Paulus zijn zoo-danig. Verder is, daar
na, St. Johannes, de Evangelist op Patmos.
In grooter vormen is daar de zware, oude
kop gegeven, de 'rimpels in hun evenwijdig
heid, de oogen zijn tweemaal n gegeven;
de Ifjn van de nens naar den mond Is
opns getrokken, de haren een eenvoudige
golving. In 1912 vindt ge een symmetrie,
moedwlllig-duidelfjk in de vrouw van
Lourdes. Ook deze keert weer... Het Dal der
Rozen uit 1913 is anders dan deze en een
zinnelijkheid van mystiek, maar de
Franciscus van Assisi, ook uit 1913, heeft den
zwaren simpelen vorm van lang geleden
kunst.
Maar Dante en de Non uit 1914 zij a
nog anders; zij bezitten een ander element.
En wat is dat?
Noem het een constructieven
en ook een geconstrueerden on
derbouw, een mathematische
f u n d e e r i n g, en ge zult de werkelijkheid,
het essentieele ongeveer benaderd hebben...
Deze onderbouw is de nood van onzen tijd,
in de schilderkunst. Ge vindt baar elders
meer verwerkelijkt, hier en daar analoog
aangeduid. Hfj is, volgens Van Konijnen
burg, noodzaak voor het zegevierend
schoon; hrj geeft het eeuwige aan de
ontroering. Hij is 4e orde, die veel
phiiosophie aan de feiten wil geven; hfl is de
orde der architektuur; overeenkomstig in
de Bouwkunst.
Toorop is een door alles aan
geroerde gevoelige. Het spreekt
van zelf, dat hij de overal waar-te-nemen
pogingen tot vastheid moest ondervinden.
Dubbel spreekt dat vanzelf, wanneer ge
weet, dat hij voor Berlage de beurs met
sectielen versierde, en zelf in kunstnijver
heid bezig was. En nog ns kan het niet
verwonderen, omdat de stugger
structuurin-hemzelf zich uiten wou, en zou, In zijn
werk. Toorop's kern was altfld zeker: nu
wordt ook zijn buitenkant zeker. Dat vindt
ge in het werk uit 1914. Het is nog niet
dogmatisch het zal dat nooit worden.
Deze schilder is voortdurend te ontvanke
lijk om te verstarren; te beweeglijk om
zich naar rte zijde te kunnen richten. Hij
verschilt daarin met den gaarne
abstracttheoretiseerenden van Konijnenburg, den
verfijnden intellectueelen schilder. Maar
toch is hij nu vast als weinigen, vaster
dan Holst, vaster dan Thorn Prikker. En
hoe is in deze vastheid, den Dante voorde
gletschers? hoe zijn Non, vluchtend, voor
het stadsgezicht ?
De Dante is, voor mij, een der werken,
die ik bij Toorop nooit vergeet Ge ziet
hier niet alleen expressie, leven, trots, een
zaamheid en vastberadenheid ge gevoelt
meer. Hier is bouw, gedegenheid, onwankel
baarheid, die niets van schraalte heeft, niets
van moeite, niets van stijfheid, niets van
armoe; hier is een heel leven en een heel
inzicht gekristalliseerd. De voerstel
ling kent ge. Op de linkerzij, niet heelemaal
tot boven toe, is de kop, in profiel. Een
zwarte lap, een weduwekap, dekt met een
scherpen bocht het hoofd, gaat schuin over
het voorhoofd en valt dan recht neer naar
beneê, langs den hals. Vóór deze bijna Mo
nochrome zwarte vlek staat de kop, zich
pröfileerend tegen de mathamatische glet
schers. De reus springt naar voren; de
mond, vol trotsche pijn, is toe; het voorhoofd
zelf is hard als een -gegroefde steen. Als
verre bloemen bloeien hoog de sterren, een
klein aardsch bloemetje bloeit bijna onderaan.
Er is een groot verschil met den kop van
Van Schendel. Daar is met smaak, het te
eenvoudig cubisme gehanteerd. Ditcubisme
ligt als een dun raam rond de verschijning;
het is niet een constructie van binnen-uit.
De constructie van Dante is van
binnen-uit; in dat opzicht is ze
aegyptisch.
Niet zoo verwonderlijk is de N o n. Twee
vrouwenfiguren ziet ge, twee koppen
eigentIrjk, beide eveneens en profil", de kop van
Miek Janssen, en de andere, waarvan ge het
oog ziet, van Mevrouw Drabbe uit Domburg.
Deze koppen missen Dante's zwaar getrokken
ommetrek. Ze zijn niet zoo vast en door
den achtergrond niet zóó zeer eenzaam. Het
stadsgezicht, achter ze, is meer verhalend;
de torens, de brug, de haven met het zeilend
schip, de kerk, de trapgevels; en dat
moest. Toorop is te zeker om zijn stemming
in de omgeving niet eveneens te kunnen
uitdrukken. Maar toch is hier ook stout
moedigheid ; weinigen in Holland durven
twee zwarte vlekken, de kappen der nonnen,
zoo eenvoudig weg het gewichtigst deel
maken van een teekening
Nog n factor, aesthetisch van groot
belang, is te bespreken. Het is Toorop's
Katholicisme (1905).
Er is een tijd geweest, waarin het Boed
dhisme op Toorop heette in te werken. Ik
heb dit vroeger met de noodige reserves
aanvaard, en doe dit nu nog. Deze invloed
is waarschijnlijk meer in vaagheid geweest,
dan in vastheid.
Het belang van zijn overgang tot het
Katholicisme is, aesthetisch te zien, van
gansch ander wezen, van geheel andere
groote. Het doet zich in zijn, Toorop's,
ontwikkeling ten slotte als niets
moedwilligs voor.
En waarom ?
Hij vond in het katholicisme
vele symbolen; oen innigheid
va a aanbidding; de Vrouw, de